Menen
Kort voor ik met vakantie ging, las ik enige interessante
beschouwingen over de jongeman die een paar voorstellingen van de
toneelgroep Studio compliceerde door, vanuit de zaal, aan een
acteur die op de planken doende was, bij een bepaalde claus te
vragen of hij méénde wat hij zei. Een pikant initiatief, waarover
ik in de zee van vrije tijd die ik aangenaam heb bevaren, vaak heb
nagedacht. Als het gewoonte wordt, zal men een nieuw soort acteurs
moeten kweken. Want nú...
Ik zit in de schouwburg. De mij bekende toneelspeler Koos
Hakkebreijer betreedt de planken, gekleed in het uniform van een
Hongaarse gardeluitenant. Coupe: Serné. Hij zegt: 'Nu weet ik het
zeker. Ze houdt van me. Wat ben ik gelukkig, 't Is of ik zweef...
'
Op dat ogenblik verhef ik mij in de stalles - ik heb een
vrijkaartje - en vraag: 'Koos, méén je dat nou?'
'Ben je bedonderd, ' zegt Koos. 'Ik meen er geen bliksem van. '
'Maar waarom beweer je het dan, jongen ? Je weet toch wat je
moeder, de onvergetelijke mevrouw Hakkebreijer-Siesenbach altijd
zei? Als kindertjes jokken groeien later hun handjes boven het graf
uit. '
Koos neemt zijn kolbak af, gaat zitten, maakt de bovenste knoop van
zijn uniform los en verklaart moedeloos: 'Ik zeg 't omdat 't in m'n
rol staat, 't Is een rotrol. Trouwens het hele stuk stinkt. Ik
begrijp niet dat er een hond voor komt, terwijl in de bioscoop hier
schuin tegenover een mieterse western draait. '
Maar ik blijf doordouwen.
'Waarom speel je die rol dan, Koos ?'
'Omdat ze 'm me gegeven hebben, daarom. '
'Maar je had 'm toch kunnen weigeren?'
'Mag ik effe lachen ?' (Koos lacht inderdaad. ) 'Ik ben nogal in de
positie om rollen te weigeren. Je weet toch wel hoe het zit, hier
aan de zaak? Jan speelt m'n werk en mij houden ze klein, alleen
omdat Annie, de slet, die voortdurend met de directie in bed ligt,
de pest an me heeft. '
'Koos, ga dan weg bij dit gezelschap. '
Weer lacht hij, onvrolijk.
'Waar moet ik dan naar toe ? Ja, ze zitten op me te wachten. Als ik
hier wegga, sta ik binnen een maand met een wasmiddel in m'n hand
voor de Ster. En moet ik daar soms m'n vrouw en m'n vijf kinderen
van te eten geven?'
'Vijf? Ik dacht dat je er maar vier had, Koos. '
'Nee, vijf. Er is er vorige maand weer een bijgekomen. '
'Proficiat, kerel. '
'Dank je, zeg. 't Is een fikse jongen. Acht pond, schoon aan de
haak. Leuk hoor. Maar 't wordt toch wel een benauwend gestoei om je
knieën. Ik heb nog zó tegen Magda gezegd: neem de pil. Ze staan er
toch voor! Maar je kent Magda. Slordig. Vergeetachtig. En 'n gat in
d'r hand. Ze gééft maar uit. Ik zeg wel eens: Wie denk je dat ik
ben - Verolme? Nou heeft ze weer drie jackets in d'r mond laten
zetten. Weet je wat dat kost ?'
'Ja, dat tikt aardig an. Maar toch Koos, je moet op het toneel geen
dingen zeggen, die je niet meent. '
Nou wordt hij kwaad.
'Ach, barst!' roept hij. 'Jij hebt makkelijk babbelenmet je
eenmanswinkeltje. Elke dag zo'n stukkie en klaar is Kees. En je
kinderen zijn volwassen. Maar ik heb ze nog thuis, alle vijf. Dan
moet die weer een jasje en die weer een paar schoentjes. Dat kost
wat. En nou met die btw er weer bij... '
Nu staat er een dame op en zegt ernstig: 'De heer Hakkebreijer
heeft het moeilijk. Ik stel voor, dat we even voor hem met de hoed
rondgaan. '
Dat gebeurt. Opbrengst: negentien gulden vierentachtig en een knoop
('t Is een maandagavond). Nadat Koos ontroerd heeft bedankt, komt
hij opnieuw op en zegt: 'Nu weet ik het zeker. Ze houdt van me. Wat
ben ik gelukkig, 't Is of ik zweef... '
En we laten hem rustig zweven, want we weten, dat hij het toch niet
meent en dat verschaft een diepe zielsrus