9

Antoinette zat met Roberta, Joshua en Rosamunde in de salon toen David en Phaedra in de deuropening verschenen. Antoinettes ogen begonnen te stralen, Joshua’s grauwe wangen kleurden roze en Roberta fronste. Ze liet haar blik over Phaedra’s fleurige bloemetjesjurk, appelgroene vest, zwarte panty en enkellaarsjes glijden, en bedacht dat haar kleding absoluut niet geschikt was voor het platteland. Phaedra zag Roberta’s misprijzende blik en wenste dat ze een spijkerbroek had aangetrokken.

‘Ik vroeg me al af wanneer jullie zouden opdagen,’ zei Antoinette.

‘Heb je goed geslapen in Davids huis?’ vroeg Rosamunde.

‘Heel goed, dank je. Door al die plattelandsgeluiden was ik gelijk weg,’ antwoordde Phaedra.

‘Ze heeft pannenkoeken voor me gemaakt als ontbijt,’ zei David, en hij zag dat het rood van Joshua’s wangen iets groenigs kreeg.

‘Jij boft maar,’ zei Rosamunde verlekkerd. ‘Ik ben gek op pannenkoeken!’

‘Het is veel makkelijker om ze kant-en-klaar te kopen,’ snoof Roberta.

‘Makkelijker wel, maar lang niet zo lekker,’ zei Phaedra.

‘Dat kan ik volmondig beamen,’ stemde David in.

‘Ik had gedacht om Fairfield in te gaan,’ stelde Antoinette voor. ‘Er zijn een paar schattige winkeltjes die Phaedra misschien wel leuk vindt.’

‘Ik zou graag zien waar George is begraven, als je dat goedvindt,’ zei Phaedra.

‘Natuurlijk. Als je wilt kunnen we een bosje narcissen meenemen uit de tuin.’

Phaedra glimlachte. ‘Dat zou mooi zijn.’

David werd afgeleid door zijn rinkelende mobiele telefoon. Hij liep naar het raam om hem aan te nemen.

‘Ga je ook mee, Josh?’ vroeg Antoinette.

Joshua wierp een blik op zijn vrouw. ‘Wij gaan een stukje wandelen met Amber,’ antwoordde hij, en hij probeerde enthousiast te klinken.

‘Ik ga met jullie mee,’ zei Rosamunde. ‘Dan kan Antoinette haar stiefdochter wat beter leren kennen.’

Antoinette wendde zich tot Phaedra en glimlachte naar haar. ‘Dan is het alleen wij tweeën en David. Tom ligt nog in bed. Zo is hij; hij blijft de hele week op en duikt zodra hij thuis is zijn bed in.’

‘Neemt hij zijn vuile was ook mee?’ vroeg Phaedra grijnzend.

‘Hoe weet je dat?’ lachte Antoinette.

‘David heeft opgebiecht dat hij dat vroeger ook deed.’

‘Ja, dat klopt. Als Tom zijn was niet mee naar huis nam, zou die gewoon niet schoon worden.’

‘Je bent een goede moeder,’ zei Phaedra. Ze voelde Roberta’s laatdunkende blik door haar huid heen branden. ‘Waar is Amber? Ik wil haar graag zien,’ zei ze, in een poging Roberta erbij te betrekken.

‘Ze ligt boven te slapen,’ antwoordde Roberta ijzig.

‘Nou, als ze wakker wordt wil ik graag met haar kennismaken. Ik ben gek op kinderen.’

‘Ze is heel lief,’ zei Joshua. ‘Een heel mooi meisje, net als haar moeder.’

Roberta rolde met haar ogen. ‘Dat moet hij wel zeggen,’ reageerde ze smalend.

‘Nou, als ze op jou lijkt, dan boft ze, Roberta. Je hebt een prachtige botstructuur. Ik zou mijn rechterarm wel willen geven voor zulke jukbeenderen de jouwe.’

Roberta was veel te sluw om voor dergelijke vleierijen te vallen. ‘Dank je,’ antwoordde ze beleefd, maar koel.

Joshua grijnsde naar zijn vrouw. ‘Ja, Amber is een bofkont als ze later op Roberta gaat lijken.’

‘Ik ben bang dat ik naar de boerderij moet,’ zei David met een zucht. ‘De zaaimachine is kapot.’

‘Ach…’ Phaedra keek geschrokken.

‘Ik sluit me later wel bij jullie aan,’ zei hij ter geruststelling.

‘O, doe dat. We gaan naar de kerk, en dan de hoofdstraat af – toch, Antoinette?’

‘Als jij dat wilt.’

‘Kom ons dan maar opzoeken. Dat doe je toch, hè?’

David was gevleid. ‘Zodra ik mezelf kan losmaken.’

‘Duurt het lang, denk je?’

‘Ik zorg ervoor van niet,’ zei hij. ‘Maar moeder zal zich wel om je bekommeren. Ik ben niet geschikt voor winkels. Ik verlies mijn geduld en word onbeleefd.’

Antoinette schudde haar hoofd. ‘We kopen wel een ijsje voor hem, dan kan hij op de stoep zitten wachten terwijl wij de winkels af gaan.’

 

Antoinette en Phaedra reden in Antoinettes auto de oprijlaan af, terwijl David door de weilanden naar de boerderij liep, die zo’n vierhonderd meter achter het huis lag. Rosamunde bleef met Roberta en Joshua achter in de salon.

‘Het is een heel aardig meisje,’ zei Rosamunde ferm. ‘Ze lijkt veel op George, vinden jullie niet?’

‘In welke zin?’ vroeg Roberta. Ze zag helemaal geen gelijkenis.

‘Charisma. Ze hebben allebei de unieke eigenschap dat ze de aandacht naar zich toe trekken. Ik noem dat soort mensen “halomensen”, omdat ze omgeven worden door een stralend licht, waardoor je naar ze wilt blijven kijken.’

‘Nou, ik ben bang dat ik haar stralenkrans niet zie.’

‘Ik ben het met je eens, Rosamunde, ze is heel fascinerend,’ zei Joshua. ‘Ze mag jou graag, Roberta.’

‘Niet waar,’ stoof Roberta op, ontzet bij de gedachte. ‘Ze probeert me alleen maar voor zich te winnen. Ze weet dat ik lont ruik.’

‘Dat is niet aardig van je, Roberta,’ zei Rosamunde scherp. ‘Je bent alleen nog maar onaardig tegen haar geweest sinds ze hier is.’

Roberta snoof lichtjes. ‘Ik ben niet zo’n dweper,’ legde ze uit. ‘Ik kan niet doen alsof als ik iets niet voel.’

‘Vind je haar nog steeds een indringer die zich aan de familie heeft opgedrongen om al ons geld te stelen?’ vroeg Joshua.

‘Ik weet het niet. Ik geloof haar verhaal niet. Er klopt iets niet, maar ik kan er niet achter komen wat. Noem het intuïtie als je wilt, maar ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat ze ons niet de waarheid vertelt.’

Plotseling vulde Margarets formidabele gestalte de deuropening. Basil dribbelde langs haar heen op zoek naar Bertie en Woester, en schoot weer weg toen hij ze niet aantrof. ‘Zo, waar is onze gast?’ vroeg ze, en ze liet haar scherpe blik door de kamer gaan.

Rosamunde keek Joshua veelbetekenend aan. ‘David heeft haar meegenomen naar zijn huis,’ loog ze.

Margaret ademde in door haar opengesperde neusgaten. ‘Lieve hemel, waarom heeft niemand me dat verteld? Ik ben helemaal door de weilanden hiernaartoe komen lopen.’ Ze beende de salon in en ging in een leunstoel zitten.

Harris bracht haar een kop koffie op een dienblaadje. Margaret pakte hem aan en nam een slokje. ‘Hemel, wat sterk, Harris. Nu loop ik de rest van de dag te stuiteren.’

‘Mevrouw Gunice heeft koffie gezet, mevrouw.’

‘Dan moet jij het de volgende keer maar doen, Harris. Je weet hoe ik mijn koffie wil.’

‘Ja, dat is zo, mevrouw.’

‘Goed, dat is dan geregeld. Wil je ervoor zorgen dat Basil wat water krijgt? Hij heeft kilometers gelopen en zal wel vreselijke dorst hebben.’

Ze richtte zich weer tot haar familie. ‘En, Roberta, wat is ze voor ­iemand?’

‘Ze is heel aardig,’ zei Roberta zuinigjes.

‘Wij leerden op school altijd dat we nooit iemand “aardig” mochten noemen. Dat kun je beter.’

‘Goed dan, ze is poeslief en charmant.’

‘O ja?’

‘Nou, ze heeft iedereen ingepalmd.’

‘Behalve jou.’ Margaret kneep haar ogen samen en nam haar aangetrouwde kleindochter kritisch op.

‘Ze doet haar best,’ zei Roberta, en er gleed een klein lachje over haar gezicht.

‘Lijkt ze in enig opzicht op George?’

‘Ik denk dat ze een dochter van haar moeder is,’ zei Roberta.

‘Je bedoelt dat ze helemaal niets van hem heeft?’

Rosamunde voelde zich verplicht om Roberta te corrigeren en zei: ‘Ze heeft hetzelfde charisma als George.’

‘O ja, die had een charisma waar je u tegen zei. Dat had hij van mij.’

‘Ze is ongetwijfeld ook net zo slim als jij,’ voegde Rosamunde eraan toe, wetend hoe gevoelig Margaret was voor complimenten.

‘O ja? Wat interessant.’

‘En ze is erg knap,’ wierp Joshua op.

‘Ja, op een zoetige manier,’ zei Roberta vals. ‘En ze heeft een heel apart gevoel voor stijl – of moet ik zeggen: geen enkel gevoel voor stijl?’

‘Daar ben ik het niet mee eens,’ zei Rosamunde. ‘Ik vind het leuk dat ze zich zo apart kleedt, en ze heeft bijzondere ogen. Er is niks zoetigs aan haar ogen. Ik denk dat jij bedoelt dat ze blond is, Roberta, en een beetje onconventioneel.’

‘Net als Tom,’ zei Margaret glimlachend. ‘Knap, slim en blond. Voor mij klinkt dat als een Frampton. George had witblond haar toen hij klein was. Wanneer komen ze terug?’

‘Voorlopig nog niet,’ antwoordde Joshua snel.

‘Dan moet jij me maar met de auto naar Davids huis brengen.’

‘Nu?’

‘Ja, natuurlijk. Je verwacht toch niet dat ik er helemaal naartoe wandel?’

‘Maak je geen zorgen, schat,’ zei Roberta. ‘Rosamunde en ik nemen Amber wel mee naar buiten.’

‘Zie je wel?’ zei Margaret terwijl ze opstond. ‘Je bent vrij. Kom, laten we ze gaan zoeken.’

 

Antoinette en Phaedra liepen langzaam in de richting van George’ graf. Het was stil op de begraafplaats, afgezien van een paar merels die met veel gekwetter over het gras hipten. De zon scheen, maar leek niet in staat de droevige schaduw die er hing te verdrijven. Antoinette en Phaedra staarden zwijgend naar de rechthoek van omgewoelde aarde die ­George’ kist bedekte, die daar diep beneden was begraven. Barry’s houten grafzerk was eenvoudig en bescheiden. De aanblik ervan greep Phaedra aan, zodat de tranen over haar wangen rolden en van haar kin op haar kleren drupten.

‘Ik kan gewoon niet geloven dat er van zijn leven niets anders over is dan die paar woorden en dat trieste rijtje cijfers,’ zei ze zacht. Instinctief pakte Antoinette de hand van het meisje. ‘Vooral die laatste vier cijfers zien er zo dreigend uit, vind je niet? Net een nachtmerrie, om ze daar te zien staan. 2012. Het zou niet zo moeten zijn. Ik verwacht steeds dat ik mijn ogen opendoe en wakker word, en dan ontdek dat het allemaal een nare droom was.’

Phaedra’s woorden raakten een gevoelige snaar bij Antoinette, omdat ook zij elk moment verwachtte wakker te worden, maar dat gebeurde maar niet. ‘Elke dag is hetzelfde, Phaedra. Ik heb het gevoel dat ik een masker op heb. Ik kan mijn familie toch niet blijven lastigvallen met mijn verdriet. Ik lach en doe alsof er niks aan de hand is, maar als ik alleen in bed lig en niemand me kan horen, dan huil ik.’

‘O, Antoinette, dat is afschuwelijk. Je moet kunnen rouwen.’

‘Dat weet ik, en dat doe ik ook, maar ik wil niet dat ze zich zorgen om me maken. Het is al erg genoeg dat ze hun vader hebben moeten verliezen.’

‘Zij komen er wel weer bovenop en gaan verder met hun leven. Jo­shua met Roberta en Amber, Tom met zijn club en misschien ooit een vrouw en kinderen, en David met de boerderij en de zielsverwante die hij ooit hoopt te ontmoeten. Hun leven gaat open als een bloem, gevuld met allerlei mogelijkheden. Maar George was jouw leven, en de bloem van de eindeloze mogelijkheden lijkt nu voorgoed gesloten te zijn. Dat begrijp ik wel, Antoinette. Jij ziet geen toekomst zonder George.’

Antoinette staarde Phaedra aan en door haar tranen heen zag ze het medeleven op haar gezicht. ‘Voor iemand die zo jong is, begrijp je heel veel.’

Phaedra drukte haar hand. ‘Het klinkt gek, maar George was ook mijn toekomst.’ Ze droogde haar wangen met haar mouw. ‘Voordat ik hem kende, hoorde ik nergens bij en had ik niemand. Ik zwalkte maar wat rond en probeerde mijn leven zin te geven, probeerde een Phaedra-vormige plek te vinden waar ik in paste. George gaf me die plek, en het paste precies. Hij gaf me het gevoel dat ik erbij hoorde en hij gaf me een doel. Nu hij er niet meer is, heb ik het gevoel dat ik niets ben.’

‘Jij bent niet niets, Phaedra. Ik ben je stiefmoeder en jij hoort hier op Fairfield bij ons.’

Phaedra glimlachte. ‘Je bent zo gastvrij, maar ik kan natuurlijk niet…’

‘Nee, je begrijpt het niet.’ Antoinette voelde plotseling de adrenaline door zich heen razen. ‘Ik heb jóú nodig.’

‘Wat?’

‘Ja, jij bent een deel van George. Een deel van de man van wie ik hield.’

Phaedra liet haar blik naar de grond onder haar voeten gaan. ‘Je weet dat hij daar niet echt is, hè?’

‘Pardon?’

‘O, zijn lichaam ligt daar natuurlijk wel. Net als het schild van een schildpad of het vel van een slang. Maar George, zijn wezen, zijn ziel, de persoon die door zijn ogen naar ons keek, die is ergens anders.’ Ze keek om zich heen. ‘Hij zou nu op dit moment hier kunnen zijn.’

Antoinette liet haar ogen ronddwalen, in de hoop dat ze een lichtflits zou zien, een schaduwflikkering, een vaag silhouet… wat dan ook. ‘Denk je dat hij hier is?’ vroeg ze.

‘Ik wéét dat hij hier is.’ Phaedra fluisterde nu. ‘Hij leeft door, Antoinette. Dat kun je niet ontkennen. Je moet geloven dat hij bij je is.’

‘Dat zou ik graag willen. Dolgraag.’

‘Doe dan je ogen dicht en voel hem.’

Antoinette sloot haar ogen en voelde de wind haar gezicht strelen en het zonlicht haar huid verwarmen. Misschien was George aanwezig in de wind en het zonlicht. Ze voelde de tranen tussen haar wimpers door komen en over haar wangen biggelen. Hoe ze ook haar best deed, ze voelde niets bijzonders. Ze deed haar ogen weer open.

Phaedra stond nog met haar ogen dicht. Een gelukzalige glimlach gaf haar schoonheid een bovenaardse glans. Antoinette voelde diep in haar binnenste iets zich roeren, iets wat dood was gegaan toen ze als tiener had ontdekt dat alles eindig is: bepaalde momenten, vriendschappen, het leven. Niets was voor eeuwig. De Kerstman leek precies op haar vader en de paashaas op haar oom Douglas met een mandje chocolade-­eieren. God was geen aardige man met een baard die in de wolken leefde, maar een primitief bedenksel, net als totempalen en stenen afgodsbeelden. Maar nu begon het kleine klompje geloof dat begraven lag in het diepst van haar ziel stralend tot leven te komen, en het vulde haar borstkas met een heerlijke warmte. Wat als Phaedra gelijk had en George echt voortleefde? Ze deed haar ogen weer dicht en glimlachte bij de gedachte aan die geweldige mogelijkheid.

 

‘Nou, hier is ze niet!’ kondigde Margaret aan, en ze beende terug naar de auto. ‘Ik heb een paar keer geklopt, maar er doet niemand open. De deur zit op slot. Er is niemand thuis. Waar denk je dat ze naartoe zijn?’

‘Misschien zijn ze een wandeling aan het maken?’ opperde Joshua.

‘En waar is Antoinette?’

‘Naar het tuincentrum,’ loog hij.

‘Komen ze allemaal terug voor de lunch of moet ik de hele buurt af racen om ze te zoeken?’

‘Ze zijn terug voor de lunch.’

Margaret snoof, niet tevredengesteld. ‘Laten we in het dorp kijken. Antoinette is de laatste tijd telkens plotseling verdwenen; misschien zijn ze bij het graf van George. Kom, Basil, terug in de auto.’

Joshua reed het smalle landweggetje naar Fairfield af. Margaret zat met een grimas op haar gezicht gebeiteld, onaangedaan door de wonderbaarlijke aanblik van de natuur in voorjaarskleed. Ze zag de pimpelmezen niet die de heggen in en uit schoten, of de felgroene kleur van de weilanden en de uitkomende knoppen. Ze besteedde geen aandacht aan de sleutelbloemen en de viooltjes in de tuinen waar ze langs reden op weg naar het dorpscentrum, en ze was ongevoelig voor de charme van de kleurrijke georgiaanse huizen, aangezien ze daar al zo’n groot deel van haar leven middenin woonde. In feite drong er helemaal niets tot haar door, behalve het onophoudelijke gonzen van haar brein terwijl ze zich erop concentreerde George’ ongrijpbare dochter te traceren.

Ten slotte arriveerden ze bij de kerk. Margaret lachte triomfantelijk toen ze Antoinettes auto aan de kant van de weg zag staan. ‘Aha, zie je wel, ik had gelijk. Ze moeten hier zijn. Nu vinden we ze wel.’

Joshua zette de auto stil naast die van zijn moeder. ‘Misschien zijn ze aan het winkelen,’ opperde hij zwakjes.

‘Nee, dat zijn ze niet. Ze zijn hier op het kerkhof. Let maar op.’ Ze wachtte tot haar kleinzoon haar portier opendeed en haar de auto uit hielp.

‘Lieve hemel!’ riep Antoinette uit toen ze Joshua en zijn grootmoeder bij het toegangshek van de kerk zag. ‘Die vrouw is een bezoeking. Kom, Phaedra. We moeten hier weg.’

‘Wie is dat?’ Phaedra ving een glimp op van een gezette, oude dame in een donkerblauwe jurk en een lang vest, die aan Joshua’s arm het pad op kwam lopen.

‘Dat leg ik zo wel uit. Kom, ik ken de ontsnappingsroute nu. Het is heel makkelijk en ik weet zeker dat dokter Heyworth het niet erg vindt als ik weer binnen kom vallen.’ Ze haastte zich naar de achterkant van de kerk, met Phaedra op haar hielen, die zich afvroeg wie de vrouw was die zo’n paniekreactie bij Antoinette teweegbracht.

 

Margaret zette haar handen in haar zij. ‘Goed, jij kijkt in de kerk en ik loop het kerkhof over, hoewel dat een plek is waar ik niet graag lang blijf hangen. Misschien kom ik er dan nooit meer weg!’

Joshua deed wat hem was opgedragen en ging in de kerk kijken. Margaret liep aarzelend over het gras. Al die dode mensen onder haar voeten gaven haar een uitermate onrustig gevoel. Het zou niet lang meer duren voordat ze er zelf zou liggen, en dat was een weerzinwekkende gedachte. Ze liet haar ogen over de graven dwalen, ervan overtuigd dat Antoinette en haar kleindochter daar ergens waren.

Even werd ze afgeleid door een bosje felgele narcissen dat tegen een provisorisch grafmonument stond. Ze bleef staan om het opschrift te lezen. Het bloed schoot haar naar het gezicht toen ze zich realiseerde dat dit het graf van haar zoon was. Een golf van schaamte trok door haar heen, want ze was er nog helemaal niet geweest. Niet omdat het haar niets interesseerde, want dat deed het wel – natuurlijk wel –, maar omdat ze bang was. Ze had het niet willen zien. Ze had niet willen geloven dat haar dierbare George dood en begraven was. De aanblik van de omgewoelde aarde en die laatste, ruw uitgehouwen woorden was onverdraaglijk. Ze kon haar pijn maar beter wegstoppen op een plek waar ze er niet meer bij kon, en verdergaan, zoals ze ook had gedaan toen haar man was overleden. Verdriet was niet iets waar je op moest blijven kauwen, zoals een treurige hond op een bot, want het bracht de overledene niet terug en de kwelling duurde er alleen maar langer door. Maar nu hurkte ze neer en legde haar hand op de aarde, die was opgewarmd door de zon. Een vuurbal klom vanuit haar maag omhoog naar haar borst, en ze ademde scherp in. Het gevoel was overweldigend, alsof haar ingewanden verschroeiden. Ze greep naar haar hart, bang dat ze een hartaanval kreeg.

‘Ze is niet in de kerk,’ zei Joshua, die achter zijn grootmoeder kwam aanlopen. ‘Aha, ze zijn hier geweest,’ voegde hij eraan toe toen hij de bloemen op zijn vaders graf zag. ‘Goed van Barry dat hij een voorlopige zerk heeft gemaakt, hoewel het wel een beetje primitief is.’

Zodra Margaret de stem van haar kleinzoon hoorde, doofde de vuurbal; hij verdween alsof hij er nooit was geweest. Ze haalde diep en trillerig adem, en stak haar arm uit. Joshua hielp haar overeind en zag meteen dat zijn grootmoeder lijkbleek was geworden. ‘Gaat het wel, oma?’

Ze knikte en het duurde even voordat haar stem weer werkte. ‘Ja, hoor.’

‘Je ziet er niet goed uit.’

‘Ik voel me kiplekker.’ Ze trok haar arm terug en streek haar jurk glad.

‘Wil je in de hoofdstraat kijken?’

‘Breng me maar naar huis.’

‘Naar je eigen huis?’

‘Nee, naar het grote huis. Dan wacht ik daar op ze.’ Ze probeerde te lopen, maar haar benen voelden zwaar en stijf aan. ‘Geef me je arm eens, Joshua. Zo, dat is beter. Mijn benen zijn een beetje stijf van het hurken.’ Langzaam liep ze in de richting van het pad. Joshua probeerde te doen alsof hij niet zag dat ze zich moeizaam bewoog en zwaar ademde. Margaret vroeg zich af wat er zou zijn gebeurd als Joshua niet was opgedoken. Had ze een hartaanval? Wat was die brandende pijn die zijn weg omhoog zocht door haar lichaam? Maar in plaats van erbij te blijven stilstaan, schakelde ze haar emoties uit, zoals ze haar hele leven al had gedaan als dingen te pijnlijk waren om te verdragen, en in plaats daarvan concentreerde ze zich op een veilige terugkeer naar de auto.

 

Antoinette deed het hek achter zich dicht. ‘Eindelijk veilig!’ zei ze. Ze legde haar hand op haar borst en voelde haar bonzende hartslag vertragen tot een minder alarmerend tempo.

Phaedra keek om zich heen in de prachtige tuin. ‘Wat een schitterende plek!’ riep ze uit. ‘Net of we het paradijs in zijn gelopen.’

‘Dit is de tuin van dokter Heyworth. De laatste keer dat ik me voor mijn schoonmoeder verstopte kwam ik hier terecht, en bij dokter Heyworth, die gelukkig wel gevoel voor humor heeft en me uitnodigde voor een kopje thee.’

‘O, dus dat was de moeder van George.’

‘Een afschuwelijke vrouw. Ze wil je graag ontmoeten. Maar ik weet niet of dat wel zo’n goed idee is.’

‘Is ze zo erg?’

‘Ja, dat is ze zeker. Ik denk dat we haar maar het best zo veel mogelijk kunnen ontlopen. Hoewel ze je uiteindelijk wel zal weten te vinden. Ze is heel vasthoudend.’

‘Ze zal er wel kapot van zijn dat ze haar enige zoon heeft verloren.’

‘Ja, dat zou je denken. Maar ze is zo Brits dat je niet kunt zien of ze echt in de rouw is. Zo lang ik haar ken heeft ze al een gezicht als een prent.’

‘Ach, wat treurig.’

Op dat ogenblik verscheen dokter Heyworth in de deuropening van zijn serre. ‘Hallo, lady Frampton, wat fijn om u bij mijn tuinhek te zien.’ Hij grijnsde veelbetekenend naar haar. ‘Ik neem aan dat u weer op de vlucht bent?’

‘Help!’ fluisterde Antoinette Phaedra toe. ‘Het wordt nu een soort gewoonte. Hij zal wel denken dat ik gestoord ben!’ Ze beende het grasveld over. ‘Nou, toevallig ben ik inderdaad op de vlucht,’ antwoordde ze.

‘Als jullie een schuilplaats zoeken, waarom komen jullie dan niet binnen om iets te drinken?’ Hij richtte zijn blik op Phaedra.

‘Dit is de dochter van George,’ legde Antoinette uit.

Dokter Heyworth trok zijn wenkbrauwen op. ‘Aha.’

‘Hallo, ik ben Phaedra.’ Ze gaven elkaar een hand.

‘Lady Frampton vertelde me gisteren over je. Ik ben blij dat je overgekomen bent. Kom binnen. Hoeveel tijd hebben jullie nodig?’

Antoinette liep naar binnen door de deur die dokter Heyworth voor haar openhield. ‘Zo lang mijn schoonmoeder nodig heeft om het dorp uit te kammen.’

‘Een dik half uur dus,’ antwoordde hij grinnikend. ‘Goed, dan hebben we mooi de tijd voor een klein aperitief.’