15

Voorbij in drie minuten

GEVRAAGD

Hulp in tamelijk onconventionele huishouding.

Inwonend. Voorkeur voor roker.

Men gelieve zich persoonlijk te wenden tot professor Willoughby d’Eresby, maar niet tijdens uitzendingen van Eastenders a.u.b.

Gower street. Geen huisnummer, helaas, maar let op grote urn bij voordeur.

Ik stond naar de advertentie van professor Willoughby D’Eresby te staren, die aangeplakt was bij een lectuurhal, toen er een man met een aktentas aan kwam en naast mij ging staan. Het was vijf uur ‘s ochtends. De straat was verlaten en het zwarte asfalt glom. Geel licht viel door het raam op zijn zwarte veterschoenen. Hij schraapte zijn keel.

“Bent u hier om zaken te doen?”

“Ja, ik ben een zelfstandig gevestigde schoorsteenveger.”

Hij keek me aan. Hij had een aardig, dom gezicht. Hij was teleurgesteld. “Het spijt me dat ik u lastig viel.”

Hij draaide zich om en liep verder. Zijn schoenen klikten luid op het trottoir.

Hij liep als een man zonder doel. Ik bleef hangen bij de verlichte lectuurhal en keek hem na. Hij draaide zich om en keek naar me. We staarden elkaar een paar seconden aan. Londen had me moedeloos gemaakt. Ik was gek van de honger en de angst. Zwaaiend met zijn aktentas kwam hij terug. Hij zei heel kalm: “Heb je een plek om heen te gaan?”

“Nee, u wel?”

“Nee.”

“Een park?”

“Ja, goed.”

“Is dat niet te koud?”

“Nee.”

Hij pakte mijn hand vast; hij had gedronken. Hij vroeg hoe ik heette. Dat wilde ik hem niet zeggen. Hij zei dat hij Leslie heette en dat hij zijn trein had gemist. Drie van zijn voortanden ontbraken. We liepen zonder iets te zeggen door tot we bij een park kwamen. Het toegangshek zat op slot.

“Kun je erover klimmen?” vroeg hij met zijn rustige stem. Ik antwoordde door op het hek te klimmen, me vasthoudend aan een overhangende boomtak. Zo bleef ik een tijdje staan; op mijn gemak in mijn oude kleren en schoenen; klaar om te springen, weg te rennen en koprollen in het gras te maken.

Het duurde langer voor hij erover was. Hij was voorzichtig en traag en ik zei: “U heeft zeker maar één net pak?”

“Dit pak, ja,” zei hij. “Mijn sollicitatiekleren. Maar ik heb de baan niet gekregen,” voegde hij eraan toe. Toen we in het park waren, hield hij mijn hand weer vast. “Ik vind het niet prettig in het donker,” zei hij. De bomen wiegden boven ons toen we gingen liggen. Het begon te regenen.

“Ik ruik roet,” zei hij.

“Dat ben ik,” zei ik.

Hij trok zijn witte overhemd uit en stopte het, keurig opgevouwen, in zijn aktentas. Hij begon te rillen van de kou. Ik zei hem dat hij zijn jasje weer aan moest doen.

“Nee,” zei hij. “We krijgen het zo wel warm.”

We lagen samen een tijdje rustig in de regen, en toen vroeg hij beleefd of ik klaar was om te beginnen. We begonnen, gingen door, en hielden op. Het was allemaal voorbij in drie minuten. Zijn natte nethemd glom in het donker op zijn hijgende rug. “Nou, dat was heel lekker,” zei hij toen we weer twee afzonderlijke lichamen werden.

“Dank je,” zei ik.

We hadden het over een plakje zelfgebakken cake kunnen hebben. Toen het lichter werd bespraken we de beloning die ik zou krijgen. “Ik heb maar een paar pond,” zei hij, en keerde zijn zakken binnenstebuiten, alsof ik hem een leugenaar had genoemd. Om nog een bewijs te leveren opende hij zijn aktentas. Ik keek erin.

“Kan ik de sigaretten en de KiteKat krijgen?” vroeg ik.

“Ja,” zei hij, “en ik kan wel twee pond missen.”

Hij gaf me het geld en ik drukte de munten tegen mijn wang. Ik at de KiteKat op en rookte een sigaret terwijl Leslie me over zijn vrouw vertelde en hoeveel hij van haar hield. Het was ongemerkt dag geworden. Het was licht. We stonden op.

“Ik wist niet dat je zo mooi was,” zei hij. “Hebje dat haar van jezelf?”

“Nee, het is een pruik,” zei ik en rende naar het hek, klauterde eroverheen en ging er snel vandoor om het huis van professor Willoughby D’Eresby te zoeken.