13


Toen we echter vroeg in de avond in Sha­lian­na terug­keer­den en naar Kal­lar­nu’s ap­par­te­ment gingen, hoor­den we dat de raad pas de vol­gen­de mid­dag of mis­schien de dag daarna bijeen zou komen.

‘Ik kon niet nog meer druk uitoefenen,’ verklaarde Kal­lar­nu. ‘Het was al mooi dat ik ze bij el­kaar wist te krijgen. Ze stel­len niet veel belang in de status van achter­ge­ble­ven werel­den zoals Aarde.

‘Oh nee?’ zei ik. ‘Als jullie die “ach­ter­ge­ble­ven” Aarde nog een paar jaar haar gang had laten gaan eer jullie pro­beer­den haar een dolk­steek in de rug te geven, zouden jul­lie eens iets hebben gezien.’

‘Meneer Archer, begrijp me alstublieft niet verkeerd,’ zei Kal­lar­nu. ‘Ik heb de grootst moge­lijke sym­pa­thie voor uw zaak. Het is erg ge­noeg dat het Con­do­mi­nium een hou­ding aanneemt zoals het dat doet tegen­over werel­den die nog geen kern­ener­gie, nog geen ruim­te­reizen kennen...’

Sharna maakte een verschrikt geluid.

‘Ja, kernenergie. Ik weet waar meneer Ar­cher van­daan komt en wat hij weet. En ik weet ook dat jij daar­van op de hoogte bent. We hoeven el­kaar dus niet voor de gek te houden. In elk geval wil onze partij uw status ver­an­der­en van wat u ko­lo­ni­aal noemt tot die van “vrije be­scherm­de ver­bon­de­ne”. We zouden u dan het pla­ne­taire be­stuur kunnen terug­geven en u die tech­nische vin­ding­en van ons schenk­en, die op dit ogen­blik in uw eco­no­mie pas­sen en die niet te veel ver­an­der­ing ineens met zich zouden breng­en. In ruil zouden wij uw zaken op ga­lac­tisch ni­veau be­han­del­en en een be­voor­rechte po­si­tie krijgen bij uw buiten­wereld­se handel. U mag hier in Sha­lian­na een per­ma­nen­te ver­tegen­woor­dig­ing ves­tig­en, waarvan twee leden zit­ting in de raad zullen hebben, als er zaken aan­gaan­de de in­ter­stel­laire be­trek­king­en en handel van Aarde be­spro­ken moeten worden. Dit hopen we morgen of over­morgen te be­reiken tij­dens de bij­een­komst van de raad.’

Het klonk mij allemaal niet zo ge­wel­dig in de oren. Aarde zou nog steeds een pro­tec­to­raat zijn, niet waardig be­von­den haar eigen ‘buiten­aard­se zaken’ te regelen en ge­dwong­en om met haar ‘be­scher­mers’ handel te drijven onder voor deze zo gun­stig moge­lijke voor­waar­den.

‘U schijnt er niet zo gelukkig mee te zijn, meneer Ar­cher. Maar bekijk uw po­si­tie - de po­si­tie van uw pla­neet - alstu­blieft reëel. Mo­men­teel is Aarde een ko­lo­nie en er is niets dat Aarde zelf kan doen om in de na­bije toe­komst ver­an­der­ing in die status te breng­en. Het spijt me, maar dit is de nuch­tere waar­heid die u beter onder ogen kunt zien. We zullen nu pro­beren dat zoveel moge­lijk te ver­an­der­en. Ik hoop dat u uw on­ge­twij­feld ge­recht­vaar­dig­de ver­ont­waar­dig­ing wilt be­dwing­en en zoveel moge­lijk met ons zult samen­werken:’

‘Uitstekend,’ zei ik kortaf.

‘Mooi. Enkele leden van de raad hebben het ver­lang­en te ken­nen ge­ge­ven u in­for­meel te ont­moet­en. We hebben van­avond een kleine bij­een­komst bij Kor­kot­ta, er­gens an­ders in dit gebouw. Ik geloof dat Kor­kot­ta een van de weinige Suo­la­naten is - met Shar­na hier - die enige waar­de­ring kan op­breng­en voor de Aardse dranken met een hoog per­cen­ta­ge aan on­ge­zui­ver­de al­co­hol.’ Hij glim­lach­te, deed al­thans een poging daar­toe. ‘Ik ben bang dat ik die waar­de­ring niet kan delen, maar ik hoop dat u zult be­grij­pen dat Kor­kot­ta niet on­wil­lig is Aarde en haar ge­woon­ten te be­grij­pen... En daar Kor­kot­ta als voor­zit­ter vijf stem­men in de raad heeft, is dat geen ge­ring voor­deel.’


Korkotta’s appartement scheen twee ver­die­ping­en te be­slaan, maar der­ge­lijke ver­die­ping­en had ik nog nooit gezien. Het leek alsof twee lege eta­ges ge­vuld waren met be­weeg­bare stuk­jes vloer op ver­schil­len­de hoog­ten en zonder zicht­bare steun in de lucht hangend.

Je kon op het ene niveau staan en je elleboog laten rusten op een andere vloer; je kon een paar pas­sen voor­waarts doen, voelen hoe je lang­zaam de lucht in ging en op de vloer stap­pen, waarop je had ge­leund. Het zou een nacht­mer­rie zijn ge­weest, als het niet alle­maal heel na­tuur­lijk had ge­leken.

Op de verschillende niveaus waren enkele tien­tal­len Suo­la­na­ten bij elkaar. Op een tafel­tje bij de ingang stond een kom met zwak geu­ren­de vrucht­jes, dorions ge­heten. Kal­lar­nu bood me er vijf of zes aan en nam er zelf ook een paar. Shar­na deed het­zelf­de en hun voor­beeld vol­gend maakte ik er een open. Een ogen­blik leek het alsof je dreef in een aro­ma­tische zee; mijn er­ger­nis en af­keer kwamen naar de opper­vlak­te en dreven weg.

Er ontstond geen gedrang van bezoekers die ernaar snak­ten ken­nis met mij te maken, maar Kal­lar­nu leid­de me door en over de ver­schil­len­de ruim­ten en vloer­en en stelde me voor. De gasten leken nogal ge­re­ser­veerd, zoals bij de Engelen ge­brui­ke­lijk, maar deze keer be­speur­de ik iets van nieuws­gierig­heid, zij het ge­mengd met amu­se­ment. Ik begon me alweer op te winden.

Ten slotte werd ik voorgesteld aan een Suo­la­naat die zelfs voor een Engel heel lang was, ruim een halve meter langer dan ik. Hij was daar­bij heel slank. Zijn blonde haar was grijs ge­wor­den en hij had een ver­moeid ge­zicht met rim­pels. Het was Kor­kot­ta.

‘Ach, de interessante meneer Ronald Ar­cher. U bent een van de meer be­lang­wek­ken­de fe­no­me­nen die ik ben tegen­ge­komen in mijn kwa­li­teit van voor­zit­ter, maar dat ben ik dan ook pas vijf­en­veer­tig jaar.’ Hij zucht­te. ‘Het heeft me vijf­en­vijf­tig jaar gekost het zover te brengen. Ik vrees dat de huidige crisis me zal be­let­ten er verder mee door te gaan. Kal­lar­nu brengt me bijna in de ver­lei­ding u een grote dienst te be­wijzen, maar ach, ik weet het niet... Als je, zoals ik, hon­derd vijf­tig ben, heb je je beste jaren wel zo onge­veer achter je en mis­schien ben ik ver­moei­der dan ik zou moeten zijn. Maar ik vergeet mijn plich­ten als gast­heer...’ Hij draai­de zich om en pakte een fles waarin echte Black en White bleek te zitten. Hij zag dat ik ver­rast was en glim­lachte. ‘We zullen zorgen dat je je zoveel moge­lijk thuis voelt, mijn jongen.’

Mijn jongen! Zo was ik in jaren niet meer genoemd. Ik glim­lach­te. Hij scheen het niet op te merken en schonk voor zich zelf, Shar­na en mij een glas in. Hij bood er ook Kal­lar­nu een aan, maar die wei­ger­de haastig. Kor­kot­ta hief op de mij zo ver­trouw­de wijze zijn glas op om een dronk uit te brengen. ‘Op...’ Hij wacht­te even en keek me on­door­gron­de­lijk aan. ‘Op... te­vre­den­heid, meneer Ar­cher. We klonken en dronken. Het was of je na lange tijd onder vol­komen vreem­den een oude vriend ont­moet­te.

‘Ik... eh... ik heb nog een verrassing voor u, meneer Ar­cher,’ zei Kor­kot­ta bijna aar­ze­lend. ‘Ik weet niet of u rookt, maar ik heb ge­merkt dat enkele van de Aardse on­deug­den me uit­ste­kend be­val­len.’ Hij haalde een pakje Lucky Strike met filter te voor­schijn en bood er mij een aan. Ik grijns­de. ‘Ik voel me hele­maal thuis.’ Nadat ik een siga­ret had ge­pakt, koos Kor­kot­ta er zorg­vul­dig een uit, ermee om­spring­end alsof hij nog niet pre­cies wist hoe het moest en pakte toen een doosje lu­ci­fers. Hij streek een lu­ci­fer aan, bekeek het vlam­me­tje alsof ook dat nog een beetje vreemd voor hem was en daarna staken we onze si­ga­ret­ten op. Hij rookte snel, met korte trek­jes, maar met veel ge­noe­gen en ik on­der­druk­te een glim­lach. Hij deed niet alleen bij­zon­der zijn best mij op mijn gemak te stel­len, maar genoot dui­de­lijk van zijn siga­ret, ook al rookte hij nog niet op de juiste manier.

We praten een poosje over koetjes en kalfjes en de bij­een­komst scheen wat minder stijf te worden. Na enige tijd begon ik me nogal moe te voelen. Geeuwend vond ik een stoel bij een raam dat een gehele wand be­sloeg en uit­zicht bood op een schit­te­ren­de Thas­so­ni­aanse zons­onder­gang. Ik ging zit­ten. De kleuren van het vloer­kleed be­gon­nen voor mijn ogen te tollen en ik vroeg me af of dit weer een of ander Suo­la­naats trucje was. Han­dige jongens waren het wel.

Opeens was ik klaar wakker...

‘Dat is de manier om gedood te worden,’ zei ik tegen me zelf. Het geluid van mijn eigen stem maakte mijn be­wust­zijn hel­der­der. ‘Er liggen mins­tens tien Duit­sers binnen een afstand van hon­derd meter. Ik hoef alleen maar in slaap te vallen en er zit er eentje boven op me.’

Ik reikte omlaag, pakte een hand vol droge sneeuw en wreef die over mijn ge­zicht. Daar­door zou ik een tijdje wak­ker blijven. Ik vroeg me af waar Jimmy was ge­ble­ven. Toen we het bos be­reik­ten, was Held naar links ver­dwe­nen. Hij wilde na­gaan wat een door ons ge­sig­na­leerd rook­pluim­pje te be­te­kenen had. Vlak bij me floot iemand twee­maal. Jimmy. ik floot pre­cies zo terug en hij kwam voor­zich­tig achter een tien meter van me af staande boom van­daan. Plot­se­ling zag ik achter hem iets be­wegen. Ik ge­baar­de wan­hopig dat hij moest gaan liggen, maar het was te laat. Hij sloeg dubbel in de sneeuw, terwijl ik het doffe geluid van een Duits geweer hoorde.

‘Verdomme,’ mompelde ik en ik kroop op handen en voeten naar hem toe. Jimmy lag dood­stil. Ik pro­beer­de dat wat zich achter hem bewogen had, weer te zien, maar alles bleef rustig. De val­len­de sche­me­ring deed reeds op een paar meter af­stand alle details ver­vagen. Ik voelde me on­be­haag­lijk en bewoog me voor­zich­tig. Ik be­reikte Jimmy en zag dat hij nog leefde. Knie­lend greep ik zijn M-1 en ik schoot een paar maal in de rich­ting van de struik van waar­achter de Duitser had ge­scho­ten. In de verte klonk een ge­dempte vloek en de mof stond op. Hij schreeu­wde en pro­beerde met een gewonde arm zijn geweer op te heffen. Ik schiet nogal goed. Ik drukte weer af, raakte hem op­nieuw in de schou­der en zag het geweer uit zijn hand vliegen, toen hij op de grond viel. Ik heb het nooit pret­tig ge­von­den mensen te doden, zelfs geen Duitsers.

Ik legde Jimmy over mijn schouder en probeerde hem terug te krijgen naar de rand van het bos. In de verte hoorde ik ge­weer­scho­ten. Van een boom sprong de bast af en een stukje raakte mijn wang. Weer een schot en ik had het gevoel dat er een naald in mijn kuit werd ge­stoken. Ik strui­kel­de bijna en liep toen weer door. Er klonken nu schel­le­re schoten. De mof­fen waren tegen een pa­trouil­le van ons op­ge­lopen.

Het zag ernaar uit dat ik het ten slotte toch zou halen. Ik vroeg me af of Jimmy nog zou leven.

... Ik had wel gedacht Al Morris hier te vinden en ik kreeg gelijk. Die agen­ten­moor­de­naar zat juist bij de rivier ge­knield om wat te drinken. ‘Blijf waar je bent, Al,’ zei ik vanaf de andere oever van de rivier. ‘Houd je handen in het water, ter­wijl ik naar de over­kant kom.’

Al Morris versteende. Hij wist dat ik niet mis zou schieten en mijn re­vol­ver was op zijn borst ge­richt. Ik begon door de rivier te waden. Al Morris mocht dan een agen­ten­moor­de­naar zijn, hij was toch be­paald geen laf­aard. Mis­schien wel dom. Toen ik het midden van de rivier had be­reikt, kwam het water pas tot mijn knieën. Al begon zijn lin­ker­hand te be­wegen. Ik plaat­ste een kogel een duim voorbij zijn hand in het water, ik weet dat je links bent, Al. Pro­beer dat niet nog eens. Je weet dat ik je direct had kunnen neer­schiet­en en dat ik er ook nog een me­dail­le voor zou hebben ge­kregen.’

‘Je hebt me wel een gunst bewezen, Archer,’ zei hij som­ber, toen ik hem be­reik­te. Ik fouil­leer­de hem van achter af en beval hem op te staan.

‘Vergeet nooit dat je een Archer bent,’ zei mijn vader, ‘en dat is be­lang­rijk. Maar je bent ook een man en dat is ook be­lang­rijk. Mis­schien dat som­mige Ar­chers dat wel eens ver­geten hebben, maar we hebben ons best gedaan. We zijn nooit zulke hoog­vlie­gers geweest, maar even­min zulke grote suf­ferds. Doe wat je kunt. Ik heb het gedaan.’ Toen stierf hij.

... Grécy en Agincourt. Dappere mannen. Eer­lijk, een­vou­dig, trouw. ‘Weet je nog hoe Hendrik V tegen ons schreeuwde, toen de Fransen na­der­den? En maar drieën­veer­tig doden! Meer bier...!’

... Was met de Zwarte Prins, hoorde hem ons prijzen...

... De Comanches schreeuwend en ons in­slui­tend. ‘Die ver­vloek­te mar­ke­tent­ster. Het is man tegen man, jongens. Der­tig tegen tien!’

Eén overleefde het...

... ‘Met deze orkaan haalt het schip het nooit. En als het lukt, ligt er nog een Span­jaard op ons te wachten...’

Wat, waarom, waarom, waarom... hoe...

... Goed en slecht, zoals iedereen...

... Schweitzer, Dooley, Damien, op­of­fe­ring...

... ‘Vooruitgang, heren, staat nooit vast. Maar aan­ge­no­men dat we voor­uit­gaan.’ School? Nooit van ge­hoord...

Vragen alstublieft.

Vragen alstublieft.


Ik werd wakker in Sharna’s appartement met de kater aller katers en het ge­voel alsof ik zelf die kater was, maar dan ge­vild en met een hemd van prik­kel­draad aan.

‘Wat voor de donder hebben die ellendelingen me gis­ter­avond ge­ge­ven?’ Ik kreun­de ter­wijl ik over­eind pro­beer­de te komen. Nu ja, ik lag ten­min­ste in een bed en niet weer op zo’n mi­se­ra­be­le bank.

Het was laat in de middag; het dichtst­bij­zijn­de toren­ge­bouw werd door het laatste dag­licht be­sche­nen. Shar­na zat aan een laag bu­reau­tje met com­mu­ni­ca­tor. Ze draaide zich naar me toe. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Het zat in de si­ga­ret?’

‘Wat zat er in die si­ga­ret?’

‘Ze wilde weten hoe je was en wat je wist en wat je over Aarde kon ver­tel­len.’

‘Toe nou,’ zei ik en ik ging achter­over­liggen om te kijken of de muren wilden op­hou­den met rond­draai­en. ‘Een si­ga­ret met ver­do­vend middel. Het lijkt wel een goed­koop ver­haal­tje uit een zon­dags­blad. Be­lache­lijk!’ Praten scheen de toe­stand niet te ver­be­ter­en. Eerst kwam het pla­fond omlaag en raakte mijn voor­hoofd en daarna sloegen de naar binnen val­lende wanden tegen mijn oren. ‘Ze hebben Aarde nu een kwart eeuw in hun macht. Ze kennen haar van binnen en van buiten. Wat een onzin...’

‘Niet een van hen had ooit een Aardse mens ont­moet,’ zei Shar­na mee­levend. ‘Boven­dien rea­li­seer jij je mis­schien niet hoe­veel je weet...’

ik weet dat ik hier langzamerhand genoeg van krijg. Laat me terug­gaan, dan sluit ik me aan bij de com­mu­nis­ten of zo. Mis­schien kan ik iets be­rei­ken.’ De muren van de kamer golf­den snel­ler heen en weer, ik begon misse­lijk te worden, vloek­te en sloot mijn ogen.

Sharna kwam naast me op bed zitten, ik hoorde iets rit­sel­en en ze duwde iets onder mijn neus. Het rook naar zomer en pas ge­maaid gras, naar ros­bief en aard­appels. Het klop­pen in mijn hoofd zakte af tot iets dat alleen maar een beetje on­be­haag­lijk was.

‘Mmm...’ zei ik. ‘Heb je er nooit over gedacht die rom­mel op de markt te brengen?’

‘Voel je je wat beter?’ Ze boog zich over me heen alsof ze me wilde kussen. Ik kwam over­eind en wendde mijn hoofd van haar af. ‘Ik voelde me als een lap­pen­pop waarmee de hond heeft lopen sollen. Ik heb nog steeds geen goede reden ge­hoord voor al die onzin hier.’

Ze stond op. ‘In elk geval betekent het één ding: jij, elke man, elke vrouw of elk kind op Aarde is nu sinds onge­veer vier uur bond­ge­noot-bur­ger van het Con­do­mi­nium.’

Vol verbazing keek ik op.

‘Je hebt gewonnen, Ronald Ar­cher.’


‘Maar dat is verkeerd! Dat is ver­dom­me geen goede reden,’ schreeuw­de ik, nadat ze ge­pro­beerd had te ver­kla­ren wat er was ge­beurd en waarom.

‘Misschien komt het je als een anti­climax voor. Het spijt me, Ro­nald, maar de harde feiten van het leven zijn vaak veel minder he­roïsch dan we wel graag zouden willen...’

'Dat weet ik ook wel. Maar dit is bespottelijk.’

‘Dat neemt niet weg dat Aarde nu vrij is, zo vrij als ze ooit zal zijn, al­thans voor enkele eeuwen zoals de zaken van de Melk­weg er nu voor staan.’

‘Maar je zegt dat ze dit besluit namen, omdat ze me aar­dig vinden, omdat de wereld die de ver­do­ven­de si­ga­ret me deed be­schrij­ven, hun aan­trek­ke­lijk voor­kwam. Omdat...’

‘Het kan jou onbelangrijk lijken, Ronald. Voor hen... Het deed hen denken aan de moei­lijke tijden, aan de vijf­dui­zend jaren oor­log tussen Thas­son en Torla. Niets anders zou hen er zo ge­mak­ke­lijk van over­tuigd hebben dat je mense­lijk bent. We hebben sinds­dien weinig helden gehad. Maar Aarde is nog de ver­blijf­plaats van helden...’ Ze zag de uit­druk­king van mijn ge­zicht. ‘Jij schijnt er nu niet zo over te denken, maar je leverde het bewijs met wat je ver­tel­de.’

‘Ik heb nooit helden gekend, be­hal­ve miss­chien een vent bij ons onder­deel die de bron­zen ster kreeg. Dat wil zeggen dat zijn weduwe die kreeg.’

‘De raad gebruikte het krachtigste middel van Suo­lan. Het dwingt mensen de waar­heid te zeggen, waar­heden die ze zich zelf soms niet willen be­ken­nen. Je had ze om je heen moeten zien staan, ter­wijl jij je ver­halen ver­tel­de. Ze misten geen woord. Ver­halen waarin je je leven ris­keer­de om een vriend te redden en er toch naar streef­de om de vijand die jou wilde doden niet te doden, maar alleen te ver­wonden. Ver­halen waarin je je leven in de waag­schaal stelde tegen­over een mis­da­dig­er, terwijl je hem veilig uit de verte had kunnen neer­schieten.’

Ze zag dat ik wilde protesteren en ging haas­tig verder: ‘Er waren ook andere ver­halen, ver­halen over mannen die je kende of van wie je had gehoord. En daarna sprak je over Crécy en Agin­court waar tien­dui­zend Engel­sen drie­maal zoveel Fransen ver­sloeg­en.’

‘Hé, wacht eens even. Alles wat ik van die veld­slagen weet, heb ik van de film. Nauwe­lijks be­trouw­baar te noemen.’

‘Je had een voorvader die bij Agin­court vocht, een heel dappere man die blijk­baar veel op jou leek. Hij kon ge­wel­dig goed met de hand­boog omgaan en voerde het bevel over twin­tig man uit zijn dorp. En bij Crécy vocht de groot­vader van die man, ook een ge­wel­dige boog­schut­ter. Van hem kregen jullie de naam die de eeuwen door in de fa­mi­lie bleef: “Thomas Archer*. De klein­zoon die bij Agin­court streed, heet­te Richard Archét en hij kreeg daar als be­lo­ning bouw­land...’

‘Een krachtig middel, dat spul. Hoe komt het dat ik nooit iets van die mensen ge­we­ten heb? Ver­tel me niet dat de Suo­la­na­ten in de tijd reizen.’

Sharna glimlachte. ‘In zekere zin, ja. We boor­den de her­inner­ing­en van je ge­slacht aan.’

Ik fronste mijn voorhoofd. Dit liep uit de hand. ‘Wil je zeggen dat ik me dingen kan her­inner­en, die voor mijn ge­boor­te zijn ge­beurd. Ik weet dat er op Aarde ge­noot­schap­pen van krank­zin­nig­en zijn...’

‘Alleen onder invloed van het middel kunnen die her­inner­ing­en be­reikt worden en je be­wuste geest is juist door de aard van het middel uit­ge­scha­keld. De hele raad hing aan je lippen, terwijl je die ver­halen ver­telde. Zeven uur lang.’

Ik schudde het hoofd. ‘Ik vind het maar een be­lache­lijke ge­schie­de­nis.’

‘De raad vindt er niets belachelijks aan. Door wat de raad heeft ge­hoord, is men tot de con­clu­sie ge­komen dat Aarde als be­schermd bond­genoot van meer waarde is voor het Con­do­mi­nium. In de toe­komst kan ze mis­schien zelfs ge­lijk­be­rech­tigd part­ner worden. Maar voor die tijd heeft Aarde heel wat te leren en...’

Ik keek uit het raam naar Shalianna, de Glo­ri­euze.

Dit was de diepste vernedering.

Zelf had ik niets bereikt; mijn gevechts­kracht was vanaf het begin, vanaf het moment dat ik een maand geleden de eerste stap in die vreemde wereld zette, on­deug­de­lijk geweest.

Nu was er een overwinning behaald, de aller­be­lang­rijk­ste over­win­ning - en ik had er niets toe bij­ge­dragen, be­halve dan dat ik ver­doofd, als iemand die in de­li­rium tre­mens ver­keert, had zitten dazen. En wat een reden tot over­win­ning, tot vrij­heid - dat je een stel­le­tje be­ve­rige, oude buiten­aardse wezens deed terug­denken aan een my­thisch gouden tijd­perk.

Ik snakte naar een borrel. Ik wilde een hele­boel drank. Ik wilde in een bar zitten en me met on­ver­sne­den whisky van de aller­or­di­nair­ste soort be­zuipen.

Ik draaide me net om, toen Shar­na naar me toe kwam; haar gezicht had een uit­druk­king van mede­leven. Ik was het echter moe dat een Engel zich iets van mijn ge­kwet­ste ge­voe­lens aantrok - voor zover de Engelen dat tot nu toe hadden gedaan. Mis­schien was ik een­zaam of had ik heim­wee: het drong ineens tot me door hoeveel bil­joenen mijlen ik van mijn eigen soort was ver­wij­derd.

‘Op een planeet waar niemand drinkt hebben ze zeker geen bars?’ Het was meer op ver­bit­ter­de toon hard­op denken dan een vraag.

‘Ik begrijp best dat je je zo voelt...’

‘Begrijp het voor mijn part niet. Dat kan me geen blik­sem schelen. Ieder­een is in­eens zo ver­vloekt be­grijp­end.’

‘Bij de ruimtehaven zijn een paar bars.’ Ze draai­de zich om alsof ze ge­pi­keerd was, maar ik meende een zweem van een glim­lach op te vangen. ‘Andere ga­lac­tische rassen delen onze afkeer van al­co­hol niet en hoewel een be­man­nings­lid van een ster­ren­schip zelden lang in Sha­lian­na is, hoopt hij hier toch een borrel te kunnen krijgen. Ja, in het Mo­sonno-kwar­tier is een aantal in­rich­ting­en dat aardig over­een­komt met Aardse bars.’ Er klonk iets van af­keu­ring in haar stem; rea­geer­de ze nu als een Suo­la­naat voor wie al der­ge­lijke Aardse on­deug­den on­be­grijpe­lijk waren?

‘Nou, ik snak naar een paar borrels,’ zei ik, de af­keu­ring ne­ge­rend. Mis­schien wil iemand me er wel een aan­bieden. On­af­han­ke­lijk­heids­dag en zo.’

‘Misschien is er wel niemand op de hoogte,’ zei ze ge­amu­seerd. ‘Ten slotte neemt Aarde niet zo’n be­lang­rijke plaats in ga­lac­tische zaken in. Van­daag kregen nog drie andere planeten de status van ver­bon­dene. Mis­schien...’

‘Niks te misschienen,’ zei ik geërgerd. ‘Ik weet wel dat ik niet mis­schien, maar heel zeker best een paar uur zonder kin­der­juf­frouw kan.’

Even dacht ik dat ik dat niet had willen zeggen, maar toen rea­li­seer­de ik me dat dit nu pre­cies was wat ik voelde - ieder­een hier op die ver­domde pla­neet, vrien­de­lijk of niet, had me be­han­deld als een kleuter, een kind dat met zorg ge­leerd moet worden hoe het dient te han­de­len en dat angst­val­lig be­schermd moet worden tegen de ruwe wer­ke­lijk­heid van de grote wereld buiten.

Naar de bliksem met dat hele gedoe. Ik ging weg.