13
Toen we echter vroeg in de avond in Shalianna terugkeerden en naar Kallarnu’s appartement gingen, hoorden we dat de raad pas de volgende middag of misschien de dag daarna bijeen zou komen.
‘Ik kon niet nog meer druk uitoefenen,’ verklaarde Kallarnu. ‘Het was al mooi dat ik ze bij elkaar wist te krijgen. Ze stellen niet veel belang in de status van achtergebleven werelden zoals Aarde.
‘Oh nee?’ zei ik. ‘Als jullie die “achtergebleven” Aarde nog een paar jaar haar gang had laten gaan eer jullie probeerden haar een dolksteek in de rug te geven, zouden jullie eens iets hebben gezien.’
‘Meneer Archer, begrijp me alstublieft niet verkeerd,’ zei Kallarnu. ‘Ik heb de grootst mogelijke sympathie voor uw zaak. Het is erg genoeg dat het Condominium een houding aanneemt zoals het dat doet tegenover werelden die nog geen kernenergie, nog geen ruimtereizen kennen...’
Sharna maakte een verschrikt geluid.
‘Ja, kernenergie. Ik weet waar meneer Archer vandaan komt en wat hij weet. En ik weet ook dat jij daarvan op de hoogte bent. We hoeven elkaar dus niet voor de gek te houden. In elk geval wil onze partij uw status veranderen van wat u koloniaal noemt tot die van “vrije beschermde verbondene”. We zouden u dan het planetaire bestuur kunnen teruggeven en u die technische vindingen van ons schenken, die op dit ogenblik in uw economie passen en die niet te veel verandering ineens met zich zouden brengen. In ruil zouden wij uw zaken op galactisch niveau behandelen en een bevoorrechte positie krijgen bij uw buitenwereldse handel. U mag hier in Shalianna een permanente vertegenwoordiging vestigen, waarvan twee leden zitting in de raad zullen hebben, als er zaken aangaande de interstellaire betrekkingen en handel van Aarde besproken moeten worden. Dit hopen we morgen of overmorgen te bereiken tijdens de bijeenkomst van de raad.’
Het klonk mij allemaal niet zo geweldig in de oren. Aarde zou nog steeds een protectoraat zijn, niet waardig bevonden haar eigen ‘buitenaardse zaken’ te regelen en gedwongen om met haar ‘beschermers’ handel te drijven onder voor deze zo gunstig mogelijke voorwaarden.
‘U schijnt er niet zo gelukkig mee te zijn, meneer Archer. Maar bekijk uw positie - de positie van uw planeet - alstublieft reëel. Momenteel is Aarde een kolonie en er is niets dat Aarde zelf kan doen om in de nabije toekomst verandering in die status te brengen. Het spijt me, maar dit is de nuchtere waarheid die u beter onder ogen kunt zien. We zullen nu proberen dat zoveel mogelijk te veranderen. Ik hoop dat u uw ongetwijfeld gerechtvaardigde verontwaardiging wilt bedwingen en zoveel mogelijk met ons zult samenwerken:’
‘Uitstekend,’ zei ik kortaf.
‘Mooi. Enkele leden van de raad hebben het verlangen te kennen gegeven u informeel te ontmoeten. We hebben vanavond een kleine bijeenkomst bij Korkotta, ergens anders in dit gebouw. Ik geloof dat Korkotta een van de weinige Suolanaten is - met Sharna hier - die enige waardering kan opbrengen voor de Aardse dranken met een hoog percentage aan ongezuiverde alcohol.’ Hij glimlachte, deed althans een poging daartoe. ‘Ik ben bang dat ik die waardering niet kan delen, maar ik hoop dat u zult begrijpen dat Korkotta niet onwillig is Aarde en haar gewoonten te begrijpen... En daar Korkotta als voorzitter vijf stemmen in de raad heeft, is dat geen gering voordeel.’
Korkotta’s appartement scheen twee verdiepingen te beslaan, maar dergelijke verdiepingen had ik nog nooit gezien. Het leek alsof twee lege etages gevuld waren met beweegbare stukjes vloer op verschillende hoogten en zonder zichtbare steun in de lucht hangend.
Je kon op het ene niveau staan en je elleboog laten rusten op een andere vloer; je kon een paar passen voorwaarts doen, voelen hoe je langzaam de lucht in ging en op de vloer stappen, waarop je had geleund. Het zou een nachtmerrie zijn geweest, als het niet allemaal heel natuurlijk had geleken.
Op de verschillende niveaus waren enkele tientallen Suolanaten bij elkaar. Op een tafeltje bij de ingang stond een kom met zwak geurende vruchtjes, dorions geheten. Kallarnu bood me er vijf of zes aan en nam er zelf ook een paar. Sharna deed hetzelfde en hun voorbeeld volgend maakte ik er een open. Een ogenblik leek het alsof je dreef in een aromatische zee; mijn ergernis en afkeer kwamen naar de oppervlakte en dreven weg.
Er ontstond geen gedrang van bezoekers die ernaar snakten kennis met mij te maken, maar Kallarnu leidde me door en over de verschillende ruimten en vloeren en stelde me voor. De gasten leken nogal gereserveerd, zoals bij de Engelen gebruikelijk, maar deze keer bespeurde ik iets van nieuwsgierigheid, zij het gemengd met amusement. Ik begon me alweer op te winden.
Ten slotte werd ik voorgesteld aan een Suolanaat die zelfs voor een Engel heel lang was, ruim een halve meter langer dan ik. Hij was daarbij heel slank. Zijn blonde haar was grijs geworden en hij had een vermoeid gezicht met rimpels. Het was Korkotta.
‘Ach, de interessante meneer Ronald Archer. U bent een van de meer belangwekkende fenomenen die ik ben tegengekomen in mijn kwaliteit van voorzitter, maar dat ben ik dan ook pas vijfenveertig jaar.’ Hij zuchtte. ‘Het heeft me vijfenvijftig jaar gekost het zover te brengen. Ik vrees dat de huidige crisis me zal beletten er verder mee door te gaan. Kallarnu brengt me bijna in de verleiding u een grote dienst te bewijzen, maar ach, ik weet het niet... Als je, zoals ik, honderd vijftig ben, heb je je beste jaren wel zo ongeveer achter je en misschien ben ik vermoeider dan ik zou moeten zijn. Maar ik vergeet mijn plichten als gastheer...’ Hij draaide zich om en pakte een fles waarin echte Black en White bleek te zitten. Hij zag dat ik verrast was en glimlachte. ‘We zullen zorgen dat je je zoveel mogelijk thuis voelt, mijn jongen.’
Mijn jongen! Zo was ik in jaren niet meer genoemd. Ik glimlachte. Hij scheen het niet op te merken en schonk voor zich zelf, Sharna en mij een glas in. Hij bood er ook Kallarnu een aan, maar die weigerde haastig. Korkotta hief op de mij zo vertrouwde wijze zijn glas op om een dronk uit te brengen. ‘Op...’ Hij wachtte even en keek me ondoorgrondelijk aan. ‘Op... tevredenheid, meneer Archer. We klonken en dronken. Het was of je na lange tijd onder volkomen vreemden een oude vriend ontmoette.
‘Ik... eh... ik heb nog een verrassing voor u, meneer Archer,’ zei Korkotta bijna aarzelend. ‘Ik weet niet of u rookt, maar ik heb gemerkt dat enkele van de Aardse ondeugden me uitstekend bevallen.’ Hij haalde een pakje Lucky Strike met filter te voorschijn en bood er mij een aan. Ik grijnsde. ‘Ik voel me helemaal thuis.’ Nadat ik een sigaret had gepakt, koos Korkotta er zorgvuldig een uit, ermee omspringend alsof hij nog niet precies wist hoe het moest en pakte toen een doosje lucifers. Hij streek een lucifer aan, bekeek het vlammetje alsof ook dat nog een beetje vreemd voor hem was en daarna staken we onze sigaretten op. Hij rookte snel, met korte trekjes, maar met veel genoegen en ik onderdrukte een glimlach. Hij deed niet alleen bijzonder zijn best mij op mijn gemak te stellen, maar genoot duidelijk van zijn sigaret, ook al rookte hij nog niet op de juiste manier.
We praten een poosje over koetjes en kalfjes en de bijeenkomst scheen wat minder stijf te worden. Na enige tijd begon ik me nogal moe te voelen. Geeuwend vond ik een stoel bij een raam dat een gehele wand besloeg en uitzicht bood op een schitterende Thassoniaanse zonsondergang. Ik ging zitten. De kleuren van het vloerkleed begonnen voor mijn ogen te tollen en ik vroeg me af of dit weer een of ander Suolanaats trucje was. Handige jongens waren het wel.
Opeens was ik klaar wakker...
‘Dat is de manier om gedood te worden,’ zei ik tegen me zelf. Het geluid van mijn eigen stem maakte mijn bewustzijn helderder. ‘Er liggen minstens tien Duitsers binnen een afstand van honderd meter. Ik hoef alleen maar in slaap te vallen en er zit er eentje boven op me.’
Ik reikte omlaag, pakte een hand vol droge sneeuw en wreef die over mijn gezicht. Daardoor zou ik een tijdje wakker blijven. Ik vroeg me af waar Jimmy was gebleven. Toen we het bos bereikten, was Held naar links verdwenen. Hij wilde nagaan wat een door ons gesignaleerd rookpluimpje te betekenen had. Vlak bij me floot iemand tweemaal. Jimmy. ik floot precies zo terug en hij kwam voorzichtig achter een tien meter van me af staande boom vandaan. Plotseling zag ik achter hem iets bewegen. Ik gebaarde wanhopig dat hij moest gaan liggen, maar het was te laat. Hij sloeg dubbel in de sneeuw, terwijl ik het doffe geluid van een Duits geweer hoorde.
‘Verdomme,’ mompelde ik en ik kroop op handen en voeten naar hem toe. Jimmy lag doodstil. Ik probeerde dat wat zich achter hem bewogen had, weer te zien, maar alles bleef rustig. De vallende schemering deed reeds op een paar meter afstand alle details vervagen. Ik voelde me onbehaaglijk en bewoog me voorzichtig. Ik bereikte Jimmy en zag dat hij nog leefde. Knielend greep ik zijn M-1 en ik schoot een paar maal in de richting van de struik van waarachter de Duitser had geschoten. In de verte klonk een gedempte vloek en de mof stond op. Hij schreeuwde en probeerde met een gewonde arm zijn geweer op te heffen. Ik schiet nogal goed. Ik drukte weer af, raakte hem opnieuw in de schouder en zag het geweer uit zijn hand vliegen, toen hij op de grond viel. Ik heb het nooit prettig gevonden mensen te doden, zelfs geen Duitsers.
Ik legde Jimmy over mijn schouder en probeerde hem terug te krijgen naar de rand van het bos. In de verte hoorde ik geweerschoten. Van een boom sprong de bast af en een stukje raakte mijn wang. Weer een schot en ik had het gevoel dat er een naald in mijn kuit werd gestoken. Ik struikelde bijna en liep toen weer door. Er klonken nu schellere schoten. De moffen waren tegen een patrouille van ons opgelopen.
Het zag ernaar uit dat ik het ten slotte toch zou halen. Ik vroeg me af of Jimmy nog zou leven.
... Ik had wel gedacht Al Morris hier te vinden en ik kreeg gelijk. Die agentenmoordenaar zat juist bij de rivier geknield om wat te drinken. ‘Blijf waar je bent, Al,’ zei ik vanaf de andere oever van de rivier. ‘Houd je handen in het water, terwijl ik naar de overkant kom.’
Al Morris versteende. Hij wist dat ik niet mis zou schieten en mijn revolver was op zijn borst gericht. Ik begon door de rivier te waden. Al Morris mocht dan een agentenmoordenaar zijn, hij was toch bepaald geen lafaard. Misschien wel dom. Toen ik het midden van de rivier had bereikt, kwam het water pas tot mijn knieën. Al begon zijn linkerhand te bewegen. Ik plaatste een kogel een duim voorbij zijn hand in het water, ik weet dat je links bent, Al. Probeer dat niet nog eens. Je weet dat ik je direct had kunnen neerschieten en dat ik er ook nog een medaille voor zou hebben gekregen.’
‘Je hebt me wel een gunst bewezen, Archer,’ zei hij somber, toen ik hem bereikte. Ik fouilleerde hem van achter af en beval hem op te staan.
‘Vergeet nooit dat je een Archer bent,’ zei mijn vader, ‘en dat is belangrijk. Maar je bent ook een man en dat is ook belangrijk. Misschien dat sommige Archers dat wel eens vergeten hebben, maar we hebben ons best gedaan. We zijn nooit zulke hoogvliegers geweest, maar evenmin zulke grote sufferds. Doe wat je kunt. Ik heb het gedaan.’ Toen stierf hij.
... Grécy en Agincourt. Dappere mannen. Eerlijk, eenvoudig, trouw. ‘Weet je nog hoe Hendrik V tegen ons schreeuwde, toen de Fransen naderden? En maar drieënveertig doden! Meer bier...!’
... Was met de Zwarte Prins, hoorde hem ons prijzen...
... De Comanches schreeuwend en ons insluitend. ‘Die vervloekte marketentster. Het is man tegen man, jongens. Dertig tegen tien!’
Eén overleefde het...
... ‘Met deze orkaan haalt het schip het nooit. En als het lukt, ligt er nog een Spanjaard op ons te wachten...’
Wat, waarom, waarom, waarom... hoe...
... Goed en slecht, zoals iedereen...
... Schweitzer, Dooley, Damien, opoffering...
... ‘Vooruitgang, heren, staat nooit vast. Maar aangenomen dat we vooruitgaan.’ School? Nooit van gehoord...
Vragen alstublieft.
Vragen alstublieft.
Ik werd wakker in Sharna’s appartement met de kater aller katers en het gevoel alsof ik zelf die kater was, maar dan gevild en met een hemd van prikkeldraad aan.
‘Wat voor de donder hebben die ellendelingen me gisteravond gegeven?’ Ik kreunde terwijl ik overeind probeerde te komen. Nu ja, ik lag tenminste in een bed en niet weer op zo’n miserabele bank.
Het was laat in de middag; het dichtstbijzijnde torengebouw werd door het laatste daglicht beschenen. Sharna zat aan een laag bureautje met communicator. Ze draaide zich naar me toe. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Het zat in de sigaret?’
‘Wat zat er in die sigaret?’
‘Ze wilde weten hoe je was en wat je wist en wat je over Aarde kon vertellen.’
‘Toe nou,’ zei ik en ik ging achteroverliggen om te kijken of de muren wilden ophouden met ronddraaien. ‘Een sigaret met verdovend middel. Het lijkt wel een goedkoop verhaaltje uit een zondagsblad. Belachelijk!’ Praten scheen de toestand niet te verbeteren. Eerst kwam het plafond omlaag en raakte mijn voorhoofd en daarna sloegen de naar binnen vallende wanden tegen mijn oren. ‘Ze hebben Aarde nu een kwart eeuw in hun macht. Ze kennen haar van binnen en van buiten. Wat een onzin...’
‘Niet een van hen had ooit een Aardse mens ontmoet,’ zei Sharna meelevend. ‘Bovendien realiseer jij je misschien niet hoeveel je weet...’
ik weet dat ik hier langzamerhand genoeg van krijg. Laat me teruggaan, dan sluit ik me aan bij de communisten of zo. Misschien kan ik iets bereiken.’ De muren van de kamer golfden sneller heen en weer, ik begon misselijk te worden, vloekte en sloot mijn ogen.
Sharna kwam naast me op bed zitten, ik hoorde iets ritselen en ze duwde iets onder mijn neus. Het rook naar zomer en pas gemaaid gras, naar rosbief en aardappels. Het kloppen in mijn hoofd zakte af tot iets dat alleen maar een beetje onbehaaglijk was.
‘Mmm...’ zei ik. ‘Heb je er nooit over gedacht die rommel op de markt te brengen?’
‘Voel je je wat beter?’ Ze boog zich over me heen alsof ze me wilde kussen. Ik kwam overeind en wendde mijn hoofd van haar af. ‘Ik voelde me als een lappenpop waarmee de hond heeft lopen sollen. Ik heb nog steeds geen goede reden gehoord voor al die onzin hier.’
Ze stond op. ‘In elk geval betekent het één ding: jij, elke man, elke vrouw of elk kind op Aarde is nu sinds ongeveer vier uur bondgenoot-burger van het Condominium.’
Vol verbazing keek ik op.
‘Je hebt gewonnen, Ronald Archer.’
‘Maar dat is verkeerd! Dat is verdomme geen goede reden,’ schreeuwde ik, nadat ze geprobeerd had te verklaren wat er was gebeurd en waarom.
‘Misschien komt het je als een anticlimax voor. Het spijt me, Ronald, maar de harde feiten van het leven zijn vaak veel minder heroïsch dan we wel graag zouden willen...’
'Dat weet ik ook wel. Maar dit is bespottelijk.’
‘Dat neemt niet weg dat Aarde nu vrij is, zo vrij als ze ooit zal zijn, althans voor enkele eeuwen zoals de zaken van de Melkweg er nu voor staan.’
‘Maar je zegt dat ze dit besluit namen, omdat ze me aardig vinden, omdat de wereld die de verdovende sigaret me deed beschrijven, hun aantrekkelijk voorkwam. Omdat...’
‘Het kan jou onbelangrijk lijken, Ronald. Voor hen... Het deed hen denken aan de moeilijke tijden, aan de vijfduizend jaren oorlog tussen Thasson en Torla. Niets anders zou hen er zo gemakkelijk van overtuigd hebben dat je menselijk bent. We hebben sindsdien weinig helden gehad. Maar Aarde is nog de verblijfplaats van helden...’ Ze zag de uitdrukking van mijn gezicht. ‘Jij schijnt er nu niet zo over te denken, maar je leverde het bewijs met wat je vertelde.’
‘Ik heb nooit helden gekend, behalve misschien een vent bij ons onderdeel die de bronzen ster kreeg. Dat wil zeggen dat zijn weduwe die kreeg.’
‘De raad gebruikte het krachtigste middel van Suolan. Het dwingt mensen de waarheid te zeggen, waarheden die ze zich zelf soms niet willen bekennen. Je had ze om je heen moeten zien staan, terwijl jij je verhalen vertelde. Ze misten geen woord. Verhalen waarin je je leven riskeerde om een vriend te redden en er toch naar streefde om de vijand die jou wilde doden niet te doden, maar alleen te verwonden. Verhalen waarin je je leven in de waagschaal stelde tegenover een misdadiger, terwijl je hem veilig uit de verte had kunnen neerschieten.’
Ze zag dat ik wilde protesteren en ging haastig verder: ‘Er waren ook andere verhalen, verhalen over mannen die je kende of van wie je had gehoord. En daarna sprak je over Crécy en Agincourt waar tienduizend Engelsen driemaal zoveel Fransen versloegen.’
‘Hé, wacht eens even. Alles wat ik van die veldslagen weet, heb ik van de film. Nauwelijks betrouwbaar te noemen.’
‘Je had een voorvader die bij Agincourt vocht, een heel dappere man die blijkbaar veel op jou leek. Hij kon geweldig goed met de handboog omgaan en voerde het bevel over twintig man uit zijn dorp. En bij Crécy vocht de grootvader van die man, ook een geweldige boogschutter. Van hem kregen jullie de naam die de eeuwen door in de familie bleef: “Thomas Archer”*. De kleinzoon die bij Agincourt streed, heette Richard Archét en hij kreeg daar als beloning bouwland...’
‘Een krachtig middel, dat spul. Hoe komt het dat ik nooit iets van die mensen geweten heb? Vertel me niet dat de Suolanaten in de tijd reizen.’
Sharna glimlachte. ‘In zekere zin, ja. We boorden de herinneringen van je geslacht aan.’
Ik fronste mijn voorhoofd. Dit liep uit de hand. ‘Wil je zeggen dat ik me dingen kan herinneren, die voor mijn geboorte zijn gebeurd. Ik weet dat er op Aarde genootschappen van krankzinnigen zijn...’
‘Alleen onder invloed van het middel kunnen die herinneringen bereikt worden en je bewuste geest is juist door de aard van het middel uitgeschakeld. De hele raad hing aan je lippen, terwijl je die verhalen vertelde. Zeven uur lang.’
Ik schudde het hoofd. ‘Ik vind het maar een belachelijke geschiedenis.’
‘De raad vindt er niets belachelijks aan. Door wat de raad heeft gehoord, is men tot de conclusie gekomen dat Aarde als beschermd bondgenoot van meer waarde is voor het Condominium. In de toekomst kan ze misschien zelfs gelijkberechtigd partner worden. Maar voor die tijd heeft Aarde heel wat te leren en...’
Ik keek uit het raam naar Shalianna, de Glorieuze.
Dit was de diepste vernedering.
Zelf had ik niets bereikt; mijn gevechtskracht was vanaf het begin, vanaf het moment dat ik een maand geleden de eerste stap in die vreemde wereld zette, ondeugdelijk geweest.
Nu was er een overwinning behaald, de allerbelangrijkste overwinning - en ik had er niets toe bijgedragen, behalve dan dat ik verdoofd, als iemand die in delirium tremens verkeert, had zitten dazen. En wat een reden tot overwinning, tot vrijheid - dat je een stelletje beverige, oude buitenaardse wezens deed terugdenken aan een mythisch gouden tijdperk.
Ik snakte naar een borrel. Ik wilde een heleboel drank. Ik wilde in een bar zitten en me met onversneden whisky van de allerordinairste soort bezuipen.
Ik draaide me net om, toen Sharna naar me toe kwam; haar gezicht had een uitdrukking van medeleven. Ik was het echter moe dat een Engel zich iets van mijn gekwetste gevoelens aantrok - voor zover de Engelen dat tot nu toe hadden gedaan. Misschien was ik eenzaam of had ik heimwee: het drong ineens tot me door hoeveel biljoenen mijlen ik van mijn eigen soort was verwijderd.
‘Op een planeet waar niemand drinkt hebben ze zeker geen bars?’ Het was meer op verbitterde toon hardop denken dan een vraag.
‘Ik begrijp best dat je je zo voelt...’
‘Begrijp het voor mijn part niet. Dat kan me geen bliksem schelen. Iedereen is ineens zo vervloekt begrijpend.’
‘Bij de ruimtehaven zijn een paar bars.’ Ze draaide zich om alsof ze gepikeerd was, maar ik meende een zweem van een glimlach op te vangen. ‘Andere galactische rassen delen onze afkeer van alcohol niet en hoewel een bemanningslid van een sterrenschip zelden lang in Shalianna is, hoopt hij hier toch een borrel te kunnen krijgen. Ja, in het Mosonno-kwartier is een aantal inrichtingen dat aardig overeenkomt met Aardse bars.’ Er klonk iets van afkeuring in haar stem; reageerde ze nu als een Suolanaat voor wie al dergelijke Aardse ondeugden onbegrijpelijk waren?
‘Nou, ik snak naar een paar borrels,’ zei ik, de afkeuring negerend. Misschien wil iemand me er wel een aanbieden. Onafhankelijkheidsdag en zo.’
‘Misschien is er wel niemand op de hoogte,’ zei ze geamuseerd. ‘Ten slotte neemt Aarde niet zo’n belangrijke plaats in galactische zaken in. Vandaag kregen nog drie andere planeten de status van verbondene. Misschien...’
‘Niks te misschienen,’ zei ik geërgerd. ‘Ik weet wel dat ik niet misschien, maar heel zeker best een paar uur zonder kinderjuffrouw kan.’
Even dacht ik dat ik dat niet had willen zeggen, maar toen realiseerde ik me dat dit nu precies was wat ik voelde - iedereen hier op die verdomde planeet, vriendelijk of niet, had me behandeld als een kleuter, een kind dat met zorg geleerd moet worden hoe het dient te handelen en dat angstvallig beschermd moet worden tegen de ruwe werkelijkheid van de grote wereld buiten.
Naar de bliksem met dat hele gedoe. Ik ging weg.