BJORN TORE LONN HAD ZIJN ZUS GEÏDENTIFICEERD. HET WAS LOODZWAAR GEWEEST. Een agente met blond haar had hem vergezeld. Ester Synnøve lag ingepakt in een wit taken. Haar gezicht, de gelaatstrekken die hij zo goed kende, waren uitgewist. Van zijn grote zus was niets meer over, niets dan een alles overheersende afwezigheid. Op haar voorhoofd en aan een kant van haar gezicht zat een aantal wonden. Je kon zien dat ze waren schoongewassen. Ze had een witte doek om haar hals.
Na afloop, toen hij door de gang liep, hoorde hij
achter een deur een paar mensen praten. Hij deed zijn best om
zich Ester Synnøves stem te herinneren. Even kneep hij zijn ogen
samen, toen stapte hij weer de kou in.
Als een robot reed hij door de stad, onzeker of
hij het verhoor aan zou kunnen. Maar hij had beloofd te komen.
De politie had gezegd dat het hen zou helpen de dader sneller
te vinden. Hij zuchtte diep. Hij wist al wie de moordenaar
was.
Bij een zebrapad reed hij bijna een oude man van
de sokken. In een flits zag hij wat er dreigde te gebeuren en
in de allerlaatste seconde wist
hij de man te ontwijken. Het verdriet had zich als gif over
alle cellen van zijn lichaam verspreid. De gedachten zoemden
in zijn hersenen als het
geluid van een grote, gruwelijke krachtcentrale van het kwaad.
De oude man hief woedend zijn stok naar hem op.
Toen de rechercheurs terugkwamen van Rakel Mandal, stand
Bjørn Tore Lønn in de gang op hen te wachten. Cato Isaksen had
uitgezocht
dat het oudere echtpaar op de verdieping onder Ester Synnøve
Lønn op 5 januari om elf uur naar bed was gegaan en dat ze
inderdaad iedere
nacht met oordopjes in hun oren sliepen en daarom dus niets
hadden gehoord.
Bjørn Tore Lønn stond met zijn rug tegen de muur
geleund. Het was alsof hij zonder steun niet op zijn
benen kon staan.
Cato Isaksen gaf hem een hand en condoleerde hem.
Hij vroeg hem mee te gaan naar een verhoorkamer. Daarna liet
hij Randi Johansen
oproepen om notities te maken.
Het was inmiddels half vijf. De honger knaagde
als een rat aan zijn maag. Hij had nog geen tijd gehad om
Bente terug te bellen.
Bjørn Tore Lønn leek niet erg op zijn zus,
behalve dat hij blond was en dat zijn gezicht met lichte
sproeten was bezaaid. Hij was een forse, bijna dikke man met
een breed gezicht. Hij droeg een vieze spijkerbroek en een blauw
ski-jack.
De ellendige situatie was hem aan te zien. De
schok had zich in zijn gelaatstrekken vastgezet.
"Ze probeerden het voor me te verbergen", begon
hij, "Ze hadden een doek om haar hals gewikkeld. Maar die heb
ik een beetje naar beneden getrokken en ... die wonden aan
haar hals, iemand moet een groot mes hebben
gebruikt."
Cato Isaksen boog het hoofd. "We wachten nog op
het rapport", zei hij. "Ik kan u tot mijn spijt nog geen
antwoorden geven."
Bjørn Tore Lønn slikte. "Ik heb mijn ouders er
nauwelijks van kunnen weerhouden naar de stad te komen. Mijn moeder
wilde haar
absoluut zien."
Cato Isaksen knikte begripvol. "Dat is misschien
niet zo'n goed idee", zei hij, "hoewel ik het niet zeker weet.
Sommige psychologen bezweren
dat de nabestaanden toch het slachtoffer moeten zien."
"Mijn moeder niet", zei Bjørn Lønn terwijl hij zeer beslist
het hoofd schudde. "Ze zou het niet kunnen verdragen. Ik kon
het nauwelijks verdragen."
Cato Isaksen sprak nogmaals zijn deelneming uit
en zei dat het hem speet dat de politie hem nu al met vragen
lastig moest vallen. Hij stond op en liep naar de deur om
Randi te roepen. Waar bleef ze, verdomme?
Bjørn Tore Lønn legde zijn handen als een
trechter om zijn mond en probeerde ze warm te blazen. Hij was
door en door koud. Een kou die hem niet wilde verlaten. Dit
was de eerste gewelddadige dood die hij meemaakte. Zijn
grootouders waren overleden, een oom van zijn vader, een paar
buren. Maar dit... Hij kon het niet bevatten. De
verschrikking, de manier waarop het was gebeurd. Even werd het
hem zwart voor de ogen. De kamer danste op en neer, kwam als
een golvende zee op hem af. De misselijkheid schoot door zijn
keel omhoog. De angst van zijn zus, haar strijd, die laatste
minuten voor ze stierf. De gedachte was niet te
verdragen.
Cato Isaksen keek hem bezorgd aan. Er parelden
kleine zweetdrup peltjes op zijn voorhoofd.
"Voelt u zich wel goed?"
Bjørn Tore Lønn vermande zich. Hij dwong zijn
angst naar de achtergrond en deed zijn ogen weer open. "Het gaat
wel", zei hij zachtjes.
"Zal ik een glas water voor u halen?"
"Nee, dank u. Gaat u maar verder", zei hij. "Was
de deur van haar flat eigenlijk opengebroken?"
Cato Isaksen schudde het hoofd. "Er was geen
teken van inbraak",
zei hij. "Als u geen water wilt, wilt u dan misschien iets
anders, koffie, limonade, wat u maar wilt. Ik denk dat u wel
wat kunt gebruiken."
"Nu ik erover nadenk heb ik sinds gisteren niet
meer gegeten", zei hij. "Ik kreeg het bericht vanochtend
vroeg, voor ik was opgestaan.
En daarna is de dag een grote chaos geweest."
Hij stortte in en er klonken droge, harde
snikken.
Cato Isaksen knikte bezorgd.
Randi Johansen stak haar hoofd om de hoek van de
deur. "Nog snel een telefoontje en dan kom ik."
Cato Isaksen keek haar geërgerd aan. "Kun je ook
een broodje en een kop koffie voor hem meenemen?"
Ze knikte en beloofde snel terug te
zijn.
"En neem voor mij ook iets mee!" riep hij haar
achterna en hoopte dat ze hem gehoord had.
"Het is ook zo verschrikkelijk." Bjørn Tore Lønn
had zijn grote vuisten voor zich op tafel gelegd. "Toen ik haar
daar zag liggen ... toen... ik
..." De tranen welden opnieuw op. "Vader en rnoeder, het zal
hun..."
Cato Isaksen zuchtte diep. Hij haatte dit, het contact met de
nabestaanden, met mensen die zo'n overweldigend verdriet hadden.
Het maakte
hem bang en bracht hem van zijn stuk. Maar hij moest zich
professioneel gedragen en de aandrang om zich over tafel heen te
buigen en zijn
hand op zijn arm te leggen onderdrukken.
Het belangrijkste was om er het beste van te
maken en de man te kalmeren voordat Randi terugkwam. "Misschien
kunnen we eerst even een paar formele dingen afhandelen", zei
hij, "dan hebben we dat gehad." Op die manier kon hij de broer even
afleiden van de beelden van zijn dode zus. Hij vroeg hem naar
zijn adres, telefoonnummer, werkgever en geboortedatum.
"Ik heb alleen een mobiele telefoon", zei Bjørn Tore Lønn en
ratelde het nummer op. Hij legde uit dat hij op dit moment
verlof had van zijn
werk. Hij zei niet waarom. Hij vertelde ook niet dat hij geen
vast adres had. Hij was eruit gegooid omdat hij de huur niet
had betaald. Hij gaf
gewoon zijn oude adres op.
Terwijl Cato Isaksen dit opschreef, kwam Randi
haastig binnen met een dienblad met daarop twee papieren
bordjes met een broodje ham met sla en een pruimedant en drie
papieren bekers met koffie. Ze zette het blad op tafel en gaf
de getuige een hand. "Mijn deelneming", zei ze
meelevend.
Bjørn Tore Lønn keek haar dankbaar aan. "Dank u",
zei hij, toen ze hem een beker aanreikte. Hij nam meteen een
slok van de hete koffie.
Randi Johansen ging zitten en keek naar haar
chef. "Ik ben zover", zei ze, "we kunnen
beginnen."
Terwijl Bjørn Tore Lønn zat te eten, vertelde de
rechercheur hem dat ze voorlopig nog geen concrete sporen
hadden. "In dit stadium verzamelen we informatie, horen we
getuigen en onderzoeken we alle aanwijzingen."
Cato Isaksen nam een grote hap van zijn eigen
broodje. Hij deed er beter aan om op tijd te eten. Alles was
makkelijker als je niet zo'n hon-
ger had dat je bijna van je stokje ging.
Bjørn Tore Lønn slikte de laatste hap door.
"Aanwijzingen." Hij ging rechtop zitten en nam nog een slok
van zijn koffie. "Ze is ... ze was ... mijn zus. Gisteren was
ze levend en nu zitten we hier over aanwijzingen te praten."
Hij zuchtte diep. "We stonden elkaar erg na. Ik hielp haar.
Zij
hielp mij."
"Hoe hielpen jullie elkaar?"
"Ze bezorgde me bijvoorbeeld een baantje bij de
posterijen. En ik paste op haar, zou je kunnen
zeggen."
"Hoe dan?"
"Ik zorgde ervoor dat ze boodschappen kon doen.
Ze had geen auto.
Om het andere weekend reed ik haar naar Enger, zulke
dingen."
"Enger, daar wonen toch uw ouders?"
Hij knikte. "Ja, in Østfold vlak bij Fredrikstad.
Ze hebben een kleine boerderij." Bjørn Tore Lønn verzonk in
gedachten. Hij staarde naar een piek op de vloer. Het was stil
in de kamer.
Ze lieten hem even met rust. Randi Johansen
maakte van de gelegenheid gebruik om een slok koffie te
nemen.
"Het is een soort wedloop. Hoe sneller we de
moordenaar inhalen, hoe sneller we hem kunnen oppakken", zei
Cato Isaksen.
Bjørn Tore Lønn knikte met gebogen hoofd. "Ja, want u krijgt
hem toch te pakken, nietwaar?"
"We doen in ieder geval ons uiterste best", zei
Cato Isaksen. "De zaak heeft onze grootste
aandacht."
"Maar sommigen worden niet gestraft", zei Bjørn
Tore Lønn.
"Nee, jammer genoeg niet."
"Ook al krijgen jullie ze wel te
pakken?"
De rechercheurs keken elkaar aan.
"Er zijn toch voorbeelden", vervolgde Bjørn Tore
Lønn verbitterd, "waarbij iedereen weet wie de moordenaar is,
maar er onvoldoende bewijs is."
"Laten we ons tot de zaak beperken en ons op deze
moordenaar richten." Cato Isaksen keek hem ernstig aan.
Bjørn Tore Lønn zonk ineen. Hij tilde een hand op
en streek over zijn voorhoofd. "Als ik maar wist hoe ik u kon
helpen", zuchtte hij.
"Uw neefje, Markus..."
"Hij woont in Enger, bij vader en
moeder."
"Dat weten we, maar waarom?"
"Ach, ze is gescheiden. Raakte psychisch een
beetje in de war. Kon niet zo goed voor de jongen zorgen. Het
was maar voor tijdelijk. Ze zou hem terugkrijgen."
"Terugkrijgen?"
"Ja." Bjørn Tore Lønn schudde moedeloos het
hoofd. "Het kwam door moeder; ze is wat eigenaardig. Een
beetje overheersend, zou je kunnen zeggen."
"Dus zij bepaalde dat haar kleinzoon bij haar
kwam wonen?"
"Ze moet altijd het laatste woord hebben. En ze
dacht dat het beter voor Markus was als hij in Enger woonde
tot het allemaal achter de rug
was en Johnny gekalmeerd was. Dat vooral. Eigenlijk wilde ze
uit de stad weg."
"Uw zus?"
"Ja."
"Waar wilde ze naartoe?"
"Dat weet ik niet."
"En de vader van de jongen, Johnny Svendsen,
vertel eens iets over hem."
"Die." Bjørn Tore Lønn snoof. "Die deugt niet.
Een klootzak, als je het mij vraagt."
"In welk opzicht?"
"In alle opzichten. Ze hadden al langer problemen. Hij is niet
gemakkelijk"
"Dus u denkt dat hij het misschien geweest
is."
"Dat weet ik niet. Hij was natuurlijk de eerste
aan wie ik dacht, maar..."
"Maar?"
"Hij zou het geweest kunnen zijn", zei hij
bruusk.
Cato Isaksen legde zijn handen om de beker
koffie. "Weet u waar hij is?"
Bjørn Tore Lønn schudde het hoofd. "Geen idee",
zei hij.
"En andere vrienden van haar?"
"Ze heeft niet, pardon, ze had niet zoveel
vrienden. Daarvoor was geen ruimte, met iemand als Johnny. Ik
denk eigenlijk dat ze vrij eenzaam was."
"Wanneer hebt u haar voor het laatst
gezien?"
"Op oudejaarsavond. Eigenlijk zou ze in Enger
blijven om de avond met Markus en mijn ouders te vieren, maar
er zal wel iets mis zijn gegaan."
"Wat dan?"
"Ach, moeder heeft haar natuurlijk weer afgebekt.
Ik weet niet precies wat er gebeurd is, maar Ester belde me om te
vragen of ik haar wilde ophalen. Ik zou die avond bij een paar
vrienden zijn, maar toen heb ik haar eerst
opgehaald."
Cato Isaksen knikte.
"Om een uur of vijf waren we terug in de
stad."
"En Markus?"
"Die is bij vader en moeder gebleven. Ik geloof
dat ze bezoek zouden krijgen van de buren. Ze hebben een
zoontje van dezelfde leeftijd als
Markus."
"En uw zus zou op oudejaarsavond alleen
zijn?"
"Dat weet ik eigenlijk niet. Ik had de indruk dat
ze iemand wilde uitnodigen."
"Heeft ze een naam genoemd?"
Hij schudde heel beslist het hoofd. "Het was
alleen maar een indruk.
Toen ik een keer bij haar was lag er een suede herenjack. Ze
lachte even toen ik vroeg van wie dat was. Ze had er volgens
mij schoon genoeg van dat moeder zich met alles bemoeide.
Daarom wilde ze het denk ik niet meteen vertellen. Maar ik
weet niet of er echt iemand was."
"Uw zus zal toch wel vrienden hebben
gehad?"
"Ja, ze had een paar vrienden. Iemand die ook bij
de posterijen werkte. Ik geloof dat ze Nanna heet. Ik werk zelf ook
bij de post, maar ik ken
de mensen van de sorteerafdeling niet. En Lise natuurlijk.
Lise Sommer, haar beste vriendin van vroeger." "Weet u waar ik Lise
Sommer kan vinden?"
"Nee. Ze hebben een hele poos geen contact meer met elkaar
gehad. Ik weet niet precies waarom niet, het leek wel of ze ruzie
hadden." "Hoe bedoelt u, ruzie?"
"Nou ja, vroeger was Lise er altijd. In Enger en later bij
Ester en Johnny thuis. En toen is Ester bij hem weggegaan en daarna
heb ik Lise niet meer gezien. Ik heb er niet echt bij stilgestaan.
Het is volgens mij alweer een paar jaar geleden dat ik haar voor
het laatst heb gezien."
"Dus Ester heeft hier twee jaar lang alleen gewoond?"
"Ja, zoiets."
Bjørn Tore Lønn schoof wat ongemakkelijk op zijn stoel heen en
weer. Hij wreef in zijn handen en keek een andere kant op. "Johnny
was ei¬genlijk ook mijn vriend", zei hij. "Ik heb hem van jongs af
aan gekend. Hij had altijd al van die rare trekjes. Vader en moeder
mochten hem niet."
Cato Isaksen knikte veelzeggend. "Dus jullie kenden elkaar
allemaal al heel lang?"
Bjørn Tore Lønn knikte. "Ja, Lise, Johnny en ik zijn samen
opge¬groeid."
"Hebt u zelf ook een vrouw en kinderen?" Hij schudde het
hoofd. "Een vriendin?" "Nee."
"Wat doet u precies voor werk; u zei dat u ook bij de
posterijen werk¬te?"
"Ja, maar op het moment niet." Een lichte blos schoot over het
grote gezicht. "Ik heb last van mijn rug, kon geen zware dingen
meer tillen. En die postzakken zijn zwaar als lood. Ik loop in de
ziektewet."
"En u weet niet waar we Johnny Svendsen kunnen vinden",
herhaalde Cato Isaksen.
"We kunnen ook geen mobiel telefoonnummer van hem vinden. Weet
u of hij een mobiele telefoon heeft?" "Nee."
"Wanneer hebt u hem voor het laatst gezien?" Buiten was het
gaan sneeuwen. Grote, natte vlokken smolten tegen de ramen. Uit de
elektrische radiator klonk een tikkend geluid.
"Tja, wanneer kan dat geweest zijn?" Bjørn Tore Lønn keek naar
de vloer. "Ik weet het niet", zei hij hoofdschuddend, "het is lang
geleden." "Hoe lang geleden?"
"Een halfjaar of zo, misschien nog langer." "Een halfjaar.
Waar kwam u hem toen tegen?" "Ergens op straat."
Randi Johansen schreef op wat er gezegd werd. Ze nam Bjørn
Tore Lønn terloops op en vond dat hij met zijn grote lichaam een
slappe indruk maakte.
Bjørn Tore Lønn bewoog zijn ene voet ritmisch op en neer. Hij
had krachtige kuiten. Het geluid van de op en neer gaande voet
irriteerde de rechercheurs. Bjørn Tore Lønn was ervan overtuigd dat
het Johnny Svendsen eindelijk gelukt was waar hij al zo vaak mee
had gedreigd, namelijk dat hij zijn zus zou vermoorden. Hij zou hem
weten te vinden, hem vermorzelen en zich ergens van hem ontdoen.
Alleen zo zou hij weer rust krijgen. Johnny zou moeten boeten. Hij
wilde niet het risico lopen dat de politie geen overtuigende
bewijzen zou vinden. Johnny was sluw. Hij verdiende het niet om te
leven.
Cato Isaksen was met zijn 46 jaar gepokt en gemazeld als
ondervrager. Het was zijn werk om de mensen die hij verhoorde te
interpreteren. Hij was erin getraind om naar hun andere stem te
luisteren, de stem waar ze niet mee spraken. Zijn ervaring had hem
geleerd gelaatsuitdrukkin¬gen te doorgronden en de onderliggende
gedachten te peilen. Intuïtie noemden ze dat. En er was iets met
Bjørn Tore Lønn wat absoluut niet klopte. Hij sprak misschien wel
de waarheid, maar hij zei niet alles. Hij verborg iets. Zijn
verdriet was zonder meer oprecht, maar toch was er iets wat niet
klopte.
"Ik geloof eerlijk gezegd niet dat u ons alles vertelt", zei
Cato Isaksen plotseling. Hij zei het heel rustig om zo min mogelijk
te provoceren. Randi Johansen keek oplettend toe.
Bjørn Tore Lønn was duidelijk overrompeld. Zijn verdriet leek
plot¬seling van hem af te glijden. Hij ontplofte ter plekke.
"Gelooft u mij niet? Mijn zus is dood. En u gelooft dat ik hier zit
te liegen? Dat ik de politie niet alles vertel? Denkt u dat?"
"Ik weet het niet. U zei dat Johnny een vriend van u was. Ik
hoop niet dat u probeert hem in bescherming te nemen."
"En of hij verdomme een vriend van me was! Was heb ik gezegd.
Luister goed, was."
Cato Isaksen leunde naar achteren. Hij kruiste zijn armen en
zuchtte even. Hij besloot dat hij de broer van het slachtoffer
zou laten schaduwen.
Zo gauw hij de kamer uit kon, zou hij het koppel
Billington en Thorsen op hem zetten. Twee goede rechercheurs,
die ook vrienden van elkaar waren.
"Oké, neemt u mij niet kwalijk", zei hij, "maar we willen toch
hetzelfde, u en ik, nietwaar?"
Bjørn Tore Lønn gaf geen antwoord.
"Dank u voor dit gesprek. Wilt u ons bellen als u nog iets te
binnen schiet of nog iets te weten komt?"
Bjørn Tore Lønn stond moeizaam op. Hij was lang, een kop
groter dan Cato Isaksen. "Ik zal proberen uit te zoeken waar
Johnny zit", zei hij.