16. ‘Wie heeft me geduwd?’
Ik begon al te beven zodra ik de volgende ochtend wakker werd. Nog nooit had de wekker op het kastje naast mijn bed zo luid getikt. Ik wilde dat ik omhoog kon reiken en de zon beletten zich door de lucht te bewegen. Als ik de tijd kon stilzetten, hoefde ik niet het besluit te nemen dat ik niet kon vermijden. Gelukkig was mama zo enthousiast over alles wat ze wilde gaan doen, dat ze niet merkte hoe verstrooid en zwijgzaam ik was aan het ontbijt. Ze ging maar door over alles wat ze die dag van plan was, en toen deed ze me verbaasd staan door me aan te bieden met haar mee te gaan.
“Vooral om naar nieuwe auto’s te kijken. Ik weet hoeveel belangstelling je daarvoor hebt, Noble.’
Paniek begon als een pingpongbal in mijn maag rond te springen. Als ik met haar meeging zou ik Elliot niet kunnen ontmoeten, en hij zou ongetwijfeld zijn dreigement uitvoeren. Ik had nog geen idee wat ik zou doen als ik hem zag. Ik pijnigde mijn hersens af om op een idee te komen, een manier om aan hem te ontsnappen en hem toch te beletten mama en mij schade toe te brengen. Ik dacht erover hem geld aan te bieden. Ik wist niet hoeveel ik zou moeten bieden, maar besloot te beginnen met duizend dollar, wat in mijn ogen een vermogen was. Ik zou wel een manier vinden om hem geregeld wat toe te stoppen tot ik dat bedrag bereikt had. Dat zou hem toch wel lange tijd tevredenstellen en hem rustig houden, dacht ik. Hij had toch geld nodig voor zijn auto? Het was de moeite waard om het te proberen.
‘O,’ zei ik tegen mama. ‘Ik had gehoopt mijn kettingzaag voor het eerst te proberen.’
Ze bleef staan en glimlachte naar me.
‘Natuurlijk wil je dat,’ zei ze. ‘Wat dom van me om je iets te geven waar je zo enthousiast over bent en dan te vragen dat uit te stellen om te gaan winkelen. Ik ben erg blij dat je dat belangrijker vindt, Noble. We kunnen een andere keer naar een auto gaan kijken. Ik moet meneer Bogart spreken en nog een paar andere dingen doen die je zouden vervelen. Je zou alleen maar zo gauw mogelijk terug naar huis willen. Ga jij maar doen waar je zin in hebt.’ Ik haalde wat opgeluchter adem.
Ze vertrok pas na de lunch, en toen ik haar weg zag rijden, keek ik haar bevend na. Nog nooit had ik zoveel geheimen voor haar gehad. Telkens als ze me riep of naar me toekwam, verwachtte ik dat ze zou onthullen dat ze het wist, dat het haar verteld was. Ik hield zo vaak mijn adem in, dat ik er zeker van was dat ik meestal met een rood gezicht rondliep.
Haar auto verdween in de bocht van de oprijlaan, en ik was alleen. De klok tikte door. Mijn confrontatie met Elliot was al over een paar uur. Denk, denk, denk, hield ik me voor. Je moet hier snel een eind aan maken. Hulpeloos en ten einde raad besloot ik naar het kleine kerkhof te gaan en om advies te vragen, te bidden om een teken, te bidden dat papa zou komen om me te helpen.
Een gedeeltelijk bewolkte lucht maakte de granieten grafstenen nog donkerder. Ik bleef staan bij de plaats waar ik wist dat het lichaam van mijn broertje lag. Zweefde zijn geest ergens rond, wachtend om te zien wat ik zou doen, hoe ik ons aller lot zou beïnvloeden? Ik vond die verantwoordelijkheid verschrikkelijk. Als mama wist hoe wij beiden, wij allemaal, wankelden aan de rand van een groot donker gat waarin we konden vallen en verdwijnen, zou ze in paniek raken.
‘Help me, papa.’ smeekte ik. ‘Zeg me wat ik moet doen. Alsjeblieft, alsjeblieft.’
Ik boog mijn hoofd en wachtte en hoopte. Toen deed ik een stap naar voren zoals ik mama zo vaak had zien doen en raakte de handen aan op de grafsteen van baby Jordan. Ik hield mijn ogen gesloten en concentreerde me met alle kracht die ik bezat. Het leek me dat de handen bewogen. Ik opende mijn ogen en keek ernaar. De warme bries werd steeds krachtiger. Hij dwarrelde om me heen en toen meende ik papa’s stem te horen in de wind die door de bomen en boven het huis waaide.
‘Heb geduld,’ zei hij. ‘Heb vertrouwen. Alles komt in orde. Vertel dit nooit aan je moeder. Volg de stem van je hart. Beloof het. Beloof het me.’
‘Ja, papa,’ fluisterde ik. ‘Ik beloof het.’
De wind die zo plotseling was opgestoken, ging even plotseling weer liggen. De takken van de bomen die hadden bewogen waren weer roerloos. Het leek zelfs of de hele wereld zijn adem inhield, en niet ik alleen. Ik raakte de grafsteen nog een keer aan en verliet het kleine kerkhof.
Natuurlijk was ik niet van plan om de nieuwe kettingzaag te gebruiken, maar ik had de gebruiksaanwijzing gelezen en volgde de aanwijzingen om hem aan te zetten, zodat mama zou zien dat ik hem uitgeprobeerd had. Ik was er eigenlijk een beetje bang voor. Hij was zwaarder dan ik dacht. Ik sloot mijn ogen, en toen ik hem op een omgevallen dood stuk hout legde, stuiterde hij en vloog bijna uit mijn handen.
Toen zag ik hoe laat het was. Ik moest naar Elliot. Ik legde de kettingzaag weg en ging op weg naar wat eens mijn mooie speciale plekje was. Het was allemaal mijn schuld. Ik kon het onmogelijk ontkennen. Ik had me door iets kwaads in bezit laten nemen en nu leed ik onder de gevolgen.
Terwijl ik door het bos liep, repeteerde ik wat ik zou zeggen, hoe ik mijn aanbod zou doen. In de zak van mijn spijkerbroek had ik twee knisperende biljetten van vijftig dollar, die papa me lang geleden had gegeven. Het waren splinternieuwe biljetten. En ik had ook nog een amulet. Het was een rode koraal, die mama me verleden jaar had gegeven. Die zou ik hem ook aanbieden. Ik dacht dat Elliot vast wel onder de indruk zou zijn.
Toen ik uit de groep bomen tevoorschijn kwam en naar mijn plekje onder de pijnboom staarde, dacht ik eerst dat hij er nog niet was. Even overwoog ik de mogelijkheid dat hij al had besloten mij en mama aan de kaak te stellen en het hem niet langer interesseerde me terug te zien. Hij had van me genomen wat hij wilde. Hij zou achteraf toch de grote held zijn op school, en zelfs al kende ik hem niet goed, ik besefte hoe belangrijk dat voor hem was. Het was moeilijk voor me, want ik had gemengde emoties in dat opzicht. Ik wilde hem niet meer zien, maar ik wilde niet dat hij me zou verraden. Wat hij met me had gedaan, liet me achter met het gevoel dat ik verkracht was, maar toch ook dat het een verboden deur had geopend waardoor ik een glimp had opgevangen van een andere wereld.
Plotseling zag ik iets bewegen aan de voet van de pijnboom, en toen zag ik Elliots rode haar. Hij veranderde van houding en boog zich ver genoeg naar voren om me te kunnen zien. Hij lachte, en ik zag een rookspiraaltje omhoogkringelen en wegzweven in de wind.
‘Precies op tijd,’ zei hij. ‘Goed van je. Ik had je geen minuut extra gegeven. Ik wil niet dat je me ooit laat wachten.’
Ik liep naar voren en zag dat hij op een donkergroene deken lag.
‘Waarom blijf je daar staan? Kom hier,’ beval hij.
Langzaam liep ik naar hem toe. Hij nam een trekje van zijn sigaret. Ik zag en rook nu dat het marihuana was. Hij streek met zijn hand over de deken.
‘Waarom zouden we het ons niet gemakkelijk maken, hè? zei hij.
Ik bleef op hem neer staren.
‘Heb je al je vrienden over mij verteld?’ vroeg ik onmiddellijk.
‘Als ik dat had gedaan, zou ik dan hier zijn?’ antwoordde hij. ‘Bovendien, als ik dat had gedaan zouden jij en je moeder het nu wel weten, dat verzeker ik je. Ik houd me altijd aan mijn afspraken. Jij hebt mij iets beloofd, en ik heb jou iets beloofd.’
‘Ik heb niets beloofd.’
‘O, jawel.’ zei hij lachend en rokend. ‘Dat heb je wél, of je het leuk vindt of niet.’
‘Elliot, ik kan je geld geven,’ flapte ik eruit.
‘Geld? Hoeveel geld?’
‘Ik kan je duizend dollar geven als je zweert dat je me met rust zult laten en niemand iets over me zult vertellen. Kijk,’ zei ik, en haalde de twee biljetten van vijftig dollar uit mijn zak om aan hem te laten zien. ‘Ik heb nu al iets bij me.’
Hij nam weer een trekje van zijn sigaret en staarde me aan. Toen begon hij te lachen.
‘Ik wist niet dat je ook aan geld kon komen. Geweldig. Natuurlijk neem ik je geld aan, maar dat betekent niet dat ik verder niets van je wil.’
‘Wat bedoel je? Als ik beloof je zoveel geld te geven, is dat geen afspraak?’
Hij schudde zijn hoofd en bekeek mijn twee nieuwe biljetten iets aandachtiger.
‘Het is niet genoeg,’ zei hij.
‘Ik kan meer krijgen, maar niet meteen. Ik zal je duizend dollar geven,’ ging ik snel verder. ‘Maar ik moet het je in gedeelten geven, naarmate ik het in handen kan krijgen.’
‘O, dat kun je wel,’ zei hij. ‘Geef me die twee vijftigjes.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Toe, geef hier.’
‘Maar wat beloof je dan?’
‘Zeg ik niet,’ antwoordde hij. Ik aarzelde. ‘Nou, wil je dat ik het zeg?’
Ik gaf hem het geld. Hij vouwde de biljetten op en stak ze in de zak van zijn broek.
‘Perfect,’ zei hij.
‘Ik heb nóg iets voor je als je belooft me met rust te laten,’ zei ik, en betastte de amulet in mijn zak. Ik wilde hem liever niet weggeven, want mama had hem voor me gekocht. Maar ik dacht dat ze het wel zou goedkeuren als ze wist waarom ik het deed.
‘Wat dan?’
‘Dit,’ zei ik en liet hem de roodkoralen amulet zien. Zijn gezicht vertrok.
‘Wat is dat?’
‘Een spiritueel geschenk. Het is rode koraal en het heeft macht. Als je het altijd draagt, maakt het je moedig, verbetert je geheugen, kalmeert je emoties, geeft je gemoedsrust en voorkomt spanningen die je een hartkwaal kunnen bezorgen.’ Ik herhaalde wat mama me verteld had. ‘Het is heel, heel waardevol, Elliot.’
Hij bleef sceptisch kijken.
‘Geloof je daarin?’
‘Ik weet dat het waar is.’
Hij haalde zijn schouders op en stak zijn hand ernaar uit.
‘Misschien geef ik het aan Harmony,’ zei hij. ‘Ik zal haar vertellen dat het een heleboel gekost heeft. Maar ik heb liever geld, begrijp dat goed.’
‘Ja. Ik zal proberen binnenkort meer te krijgen,’ beloofde ik en wilde weglopen.
‘Hé, waar denk je dat je naartoe gaat?’
‘Ik moet naar huis,’ zei ik.
‘Nog niet,’ zei hij. ‘Kom hier. Nu meteen!’
‘Kun je me niet met rust laten?’ smeekte ik. Wat bedoelde papa toen hij tegen me fluisterde in de wind? Hoe kon ik onder dergelijke omstandigheden geduld hebben? Had ik me zijn stem verbeeld?
‘Nee, ik kan je niet met rust laten, en dat wil je ook niet,’ zei Elliot lachend. Hij leunde tegen zijn opgerolde jasje dat hij als hoofdkussen gebruikte en inhaleerde de rook van zijn joint. ‘Oké,’ zei hij. ‘Trek je kleren uit.’
‘Wat?’
‘Je hebt me gehoord. Doe het.’
Ik schudde vertwijfeld mijn hoofd.
‘Doe het. Nú. Begin nou niet preuts te doen of zoiets en keer me niet je rug toe. Ik weet wat je verborgen houdt. Vooruit, begin. Ik heb niet de hele dag de tijd.’
Ik sloot mijn ogen en beet zo hard op mijn lip dat ik bloed proefde.
‘Als je een braaf meisje-jongen bent, krijg je later een joint van me,’ beloofde hij.
‘Ik wil geen joint.’
‘Wat jij wilt en niet wilt, is niet belangrijk. Begin,’ zei hij. ‘En nu, anders ga ik naar de lokale krant en radio. Misschien betalen ze me zelfs wel voor mijn verhaal.’ Hij lachte. ‘Vast wel. Ik wed dat ik er heel wat meer mee kan verdienen dan die duizend dollar van jou, die ik misschien nooit te zien krijg.’ Hij keek serieus. ‘Misschien moet ik het er maar bij laten en weggaan. Wil je dat soms?’
Ik had het gevoel dat ik door de grond ging, dat de aarde zich had geopend en ik langzaam omlaag zonk. Ik wenste dat het zo was. Dat ik voorgoed kon verdwijnen.
‘Nee,’ zei ik.
‘Oké. Vraag dan of ik blijf. Zeg: Blijf alsjeblieft, Elliot. Toe dan. Vraag het.’
Hij duwde zich omhoog op zijn handen, dreigde weg te gaan en te doen wat hij had gezegd, naar de krant en de radio te gaan.
‘Blijf alsjeblieft, Elliot,’ zei ik haastig.
‘Goed. Begin met dat hemd. En dan wil ik zien dat je dat ding losmaakt en uittrekt en die tieten weer toont. Vooruit. Begin!’
Ik dacht erover om gewoon weg te hollen, maar wat zou ik daarmee bereiken? Blijkbaar had hij het niemand verteld. Hij had gelijk. Als hij dat had gedaan, hadden we het nu al geweten. Voorlopig, redeneerde ik, zorgde ik er in ieder geval voor dat we veilig waren, en was dat niet wat mama wilde? Dat we veilig zouden zijn?
Mijn vingers frutselden met de knoopjes van mijn hemd. Elliot staarde omhoog naar me, met een wellustig lachje en glinsterende ogen. Hij nam een trekje en maakt de joint toen uit in de vochtige aarde, terwijl ik het hemd uittrok en het korset begon los te maken. Zijn lach ging over in een oprecht verbaasde en gefascineerde blik.
‘Ik kan er niet over uit,’ zei hij lachend. ‘En ik maar denken dat je gewoon een ruwe plattelandsjongen was. Oké, nu je spijkerbroek,’ zei hij. ‘Schiet een beetje op. Je doet er te lang over.’
Het leek me of ik weer gestopt was met ademhalen Ik had zelfs het gevoel dat ik me buiten mijn lichaam bevond, naast de pijnboom stond, en de hele scène observeerde als een geïnteresseerde toeschouwer. Ik moest knielen om mijn schoenen uit te trekken en uit mijn jeans te stappen.
‘Ik snap werkelijk niet dat je echt jongensondergoed draagt,’ zei hij. ‘Het ziet er zo stom uit. Trek het gauw uit,’ commandeerde hij, gebarend met zijn hand.
Ik deed het en probeerde mijn hoofd af te wenden, maar hij snauwde weer tegen me.
‘Kijk naar voren,’ zei hij. ‘Houd je armen langs je lichaam. Blijf daar staan.’ Hij legde zijn handen achter zijn hoofd, ging op zijn rug liggen en staarde naar me. ‘Weet je, zelfs al ben je een beetje aan de mollige kant, toch heb je een mooier lijf dan Harmony. Je hebt een strakkere kont en je tieten hangen niet zoals die van Harmony. Wat een verspilling dat jij je kleedt en gedraagt als een jongen.’
‘Waarom laat je me niet met rust?’ smeekte ik. ‘Doe het. Nu.’
‘Je bent een grapjas,’ zei hij. Hij begon zijn broek uit te trekken. ‘Kom hier,’ zei hij en reikte omhoog naar mijn hand. Het was of ik mijn vingers naar een kaarsvlam uitstak. Ik bewoog me heel langzaam en toen hij mijn hand pakte en me naar zich toe trok, had ik het gevoel dat ik in het vuur was gevallen.
‘Het zal vandaag beter voor je zijn,’ fluisterde hij, terwijl zijn handen over mijn borsten gleden, langs mijn lichaam, rond en over mijn benen. Hij trok me dichter naar zich toe en draaide me toen op mijn rug. Hij duwde zich omhoog, over me heen, en keek op me neer.
‘Dit alles,’ zei hij, ‘en nog geld op de koop toe. Wat een bofferd ben ik.’
Hij was weer in me, draaiend en kronkelend om gemakkelijk tussen mijn benen te komen. Ik hield mijn ogen gesloten en probeerde te denken dat ik ergens anders was, maar mijn lichaam wilde niet meewerken. Het scheen naar hem toe te willen in plaats van bij hem vandaan. Het duurde deze keer langer voor hij sidderend en luid kreunend in me klaarkwam. Toen het voorbij was bleef hij hijgend op me liggen.
‘Zie je wel,’ fluisterde hij en draaide zich eindelijk om en ging naast me liggen op de deken. ‘Ik zei je toch dat het nu beter zou zijn.’
Ik draaide me van hem af. Wat me plotseling interesseerde was de stilte. Het leek of wat we gedaan hadden de vogels het zwijgen had opgelegd. Niets bewoog zich. Zelfs de wind had een pauze ingelast, de hele wereld was stil. Ik hoorde dat hij rechtop ging zitten en met iets frutselde. Toen rook ik weer de marihuana. Hij gaf me een por en ik draaide me naar hem om.
‘Hier,’ zei hij.
Ik weigerde.
‘Pak aan en rook,’ beval hij en hield de joint voor mijn gezicht. ‘Maak me niet kwaad,’ waarschuwde hij.
Ik pakte de sigaret aan en rookte met korte snelle trekjes. Hij stond erop dat ik het op de juiste manier zou doen en herhaalde de instructies. Toen stak hij er zelf een op. Ik wilde naar mijn kleren gaan, maar hij hield me tegen.
‘Ontspan je,’ zei hij. ‘We zijn pas begonnen. Rook je joint op. Geniet van de dag. Wanneer heb je meer geld voor me?’
‘Ik weet het niet. Volgende week misschien.’
‘Oké. Laten we één betaling per week afspreken.’
‘Ik weet niet hoeveel ik voor je kan krijgen als ik elke week moet betalen.’
‘Ik wil geen vijf dollar. Zorg ervoor dat het minstens vijftig is,’ zei hij. ‘Ja, vijftig is oké. Vijftig per week.’
Ik had geen idee hoe ik dat bij elkaar moest krijgen, maar ik zei niets.
‘Ik wil dat je me meer over jezelf vertelt.’
‘Hè?’
‘Hoe leef je? Ben je altijd een jongen, zelfs als je binnen bent en niemand je kan zien? Draag je thuis een jurk?’
‘Nee.’
‘Blijf roken. Verspil het goedje niet. Het was duur en het is goed.’
Ik deed wat hij zei. Hij staarde me hoofdschuddend aan.
‘Ik snap het niet. Ik snap er nog steeds niks van. Niet dat ik me beklaag,’ voegde hij er lachend aan toe. ‘Waarom kun je eigenlijk niet gewoon zijn wat je bent?’
Ik gaf geen antwoord. De joint maakte me duizelig. Ik voelde zijn vingers op mijn borsten en zijn lippen in mijn hals.
‘Nou? Waarom?’
‘Mijn moeder wil het,’ zei ik. Ik had het gevoel dat ik praatte in mijn slaap.
‘Ze is gek. Je moeder is echt gek. Misschien moet ik het de mensen vertellen. Misschien moet ik je uit dat huis weghalen. Misschien zou je zelfs bij ons kunnen wonen,’ zei hij lachend. ‘Stel je dat eens voor.’
Ik begon te huilen. Dikke, hete tranen rolden over mijn wangen.
‘Stil maar,’ hoorde ik hem zeggen, ik maak maar gekheid. Als jij bij een krankzinnige vrouw wil wonen, ga je gang. Ik zal niks zeggen. We hebben iets goeds samen. Maak je niet ongerust. Ontspan je,’ zei hij, en ging weer boven op me liggen.
Deze keer had ik echt het gevoel dat ik zweefde. Mijn lichaam voelde zo soepel onder hem. Hij draaide en kneedde me tot hij gemakkelijk in me paste. Alle tegenstand was uit me verdwenen. Ik dacht aan mijn lappenpoppen en verbeeldde me dat ik er een geworden was. Van huilen ging ik over op lachen, en hij begon ook te lachen. Toen het voorbij was, was hij zelfs nog meer tevreden over me en hij bleef me complimentjes maken.
‘We zullen een goeie tijd samen hebben,’ zei hij. ‘Ik zal alles wat je hebt gemist goedmaken. Dat beloof ik je. Maar ik wil je niet Noble blijven noemen. Dat geeft me een raar gevoel, alsof ik het met een jongetje doe of zo. Hoe moet ik je noemen? Nou? Zeg eens.’
Ik keek hem aan.
‘Celeste,’ zei ik, en op hetzelfde moment dat ik het zei had ik het gevoel dat dit nog erger was dan wat Judas had gedaan. Maar hij begreep het niet.
‘Nee,’ zei hij. ‘Dat vind ik geen leuke naam. Ik noem je Jane.
Dan kun je mij Tarzan noemen.’ Hij liet een gebrul horen en sloeg op zijn borst.
Ik vond hem erg grappig. Hij stond op en paradeerde naakt rond over onze deken, deed net of hij een aap was. Hij stak weer een joint op. Langzaam begon ik in de werkelijkheid terug te komen. Ik voelde me omlaag vallen als een ballon waaruit de lucht ontsnapt is, en het was of ik op en neer hupste op de deken. Mijn maag rommelde. Terwijl hij rookte en brulde en lachte om zijn eigen stomme opmerkingen, slaagde ik erin me aan te kleden.
Eindelijk drong het tot hem door en hij zei: ‘Ja, ik moet er ook vandoor.’
Hij begon zich aan te kleden, maar stopte om de paar ogenblikken om te lachen en te brullen. Ik had nog nooit iemand gezien die dronken was, maar ik stelde me voor dat het niet veel anders zou zijn dan dit. Nog steeds rokend, was hij eindelijk aangekleed, en toen pakte hij mijn hand.
‘Kom, breng me naar huis.’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik moet naar huis voordat mijn moeder terugkomt van haar boodschappen.’
‘Je hebt tijd genoeg. Ik wil meer weten,’ hield hij vol. ‘Loop.’ Hij trok zo hard, dat ik struikelde en bijna viel. Dat veroorzaakte een nieuwe lachbui van hem.
‘En je deken?’ vroeg ik, me omdraaiend.
‘Laat maar. Die gebruiken we morgen en morgen en morgen,’ antwoordde hij, weer lachend om zijn eigen grap.
We baanden ons struikelend een weg door het struikgewas en toen het bos in, tot we aan de rand van de beek waren. Hij trok me mee en hield mijn hand vast alsof hij een blinde was die me naast zich nodig had. Hij scheen moeite te hebben recht te blijven lopen. Hij stootte zelfs met zijn schouder tegen een boom. Ik bleef hem zeggen dat hij naar huis moest, maar hij lachte alleen maar en nam een schuiver naar voren tot we bij het water waren. Aan deze kant van de beek was een rij grote keien die een weg vormden naar de overkant. De waterstand was hoog en er stond een snelle stroming. De keien glansden als brokken ijs toen de zon door een paar wolken heenbrak.
‘Mijn kortere weg,’ zei Elliot, zwaaiend naar de keien. Hij bleef met een stom lachje naar me kijken ‘Ik heb een idee. Wat zou je ervan zeggen als je morgen eens naar mij toekwam. Ik krijg genoeg van dit bos. Mijn zus is morgen niet thuis. Ze heeft een nieuw vriendje en ze gaat elke middag naar zijn huis. Mijn vader werkt deze week overdag, dus hebben we het huis voor onszelf. Ik vind het wel een leuke gedachte om jou in mijn bed te hebben, en ik wed dat jij het ook leuk vindt. Kom op dezelfde tijd naar de achterdeur.’
Hij gebaarde naar de lucht tussen ons in alsof daarmee alles gezegd was. Toen staarde hij even besluiteloos naar de beek. Hij hield nog steeds mijn hand vast.
‘Ik moet naar huis,’ zei ik zacht.
‘Hé? O. Ja.’ Hij scheen moeite te hebben met focussen. ‘Je hebt me niet veel meer verteld over jezelf en je moeder. Ik wil morgen alles horen, begrepen? Begrepen?’ vroeg hij met stemverheffing.
‘Ja, ja, ik heb het begrepen,’ zei ik.
‘Oké.’ Hij knikte en keek naar de overkant van de beek. ‘Oké.’
Hij liet me los en begon over te steken, bleef toen even staan en keek achterom.
‘Je blijft je niet eeuwig voor een jongen uitgeven, weet je,’ zei hij.
Het klonk als een voorspelling, en zijn gezicht was anders dan gewoonlijk, zelfs zijn stem klonk anders toen hij sprak. Ik vroeg me af of er een geest via hem tegen me sprak.
Hij zocht weer zijn weg over de keien. Ik bleef even naar hem staan kijken. Eén keer gleed hij uit, en zijn rechtervoet werd nat.
‘Verdomme,’ schreeuwde hij, en begon toen te lachen. Ik voelde me nog steeds onzeker, maar liever dan een lachbui te krijgen, wilde ik huilen. Ik drong mijn tranen terug en slikte en slikte.
Juist toen ik weg wilde lopen van de beek, hoorde ik hem gillen en draaide me om. Ik zag hem achterovervallen. Hij begon weer te lachen en zwaaide.
‘Wie heeft me geduwd?’ riep hij en lachte weer.
Hij spetterde om zich heen en reikte naar de kei waar hij af was getuimeld, maar draaide rond in het kolkende water van de beek. Het water was nog ijskoud, ondanks het feit dat het al voorjaar werd. Het meeste kwam van smeltend water en ijs uit de bergen, dacht ik.
‘Hé,’ hoorde ik hem schreeuwen, alsof hij tegen het water kon spreken en het uitfoeterde omdat het hem dwarszat. ‘Ik geloof dat ik een vis voel in mijn schoen,’ riep hij en lachte weer.
Hij werd verder weggevoerd van de keienbrug, en al waren zijn pogingen om het te voorkomen vergeefs, toch scheen hij niet in paniek te raken. Ik deed een paar passen terug naar het water.
‘Hé. Kijk eens. Er zit een haai achter me aan,’ schreeuwde hij en toen verdween zijn hoofd onder water.
Hij kwam weer boven en sloeg al ronddraaiend met zijn armen om zich heen. Ik zag dat hij enig houvast kreeg, maar toen hij probeerde te staan, viel hij achterover. Hij lachte weer, al werd hij deze keer met meer kracht weggevoerd. Ik rende naar de oever van de beek en zag hem met zijn armen zwaaien en worstelen om zich vast te houden aan een kei, een tak, of wat dan ook, tot hij weer kopjeonder ging en in de bocht van de beek bovenkwam. Hij zwaaide naar me en schreeuwde: ‘Bel de Kustwacht!’ Zijn lach stierf weg toen hij verdween.
Het was stil, op het gorgelende geluid van het water na dat langsstroomde over de keien.
‘Elliot!’ riep ik. ‘Gaat het een beetje?’
Ik staarde naar de bocht waar hij uit het gezicht verdwenen was en wachtte. Ik riep weer. Mijn stem werd opgeslokt door het lawaai van de beek. Maar een grote kraai vloog weg van een hoge boomtak en flapperde wild met zijn vleugels. Toen hij kraste, klonk het in mijn oren als gelach.
Hij moet er aan de overkant zijn uitgeklommen, dacht ik. Waarschijnlijk lag hij daar om alles te lachen, vooral om mij. Ik moet naar huis, besefte ik. Mama is misschien al terug. Ik liep haastig weg, vermeed zo goed mogelijk struiken en takken. Toen ik uit het bos op de weide kwam, kon ik zien dat mama nog niet terug was. Ik zuchtte van opluchting en liep door naar huis.
Zodra ik daar kwam ging ik naar mijn kamer en kleedde me uit. Ik nam een hete en daarna een koude douche, en dat scheen te helpen om mijn gedachten te verhelderen. Toen ik me weer had aangekleed en naar beneden ging, was mama terug. Ze leek erg blij. Haar hele gezicht straalde.
‘Noble,’ riep ze, toen ze me zag. ‘Ik heb geweldig nieuws. Meneer Bogart heeft klanten voor ons gevonden die alles willen kopen wat we kunnen produceren. We zullen onze tuin uitbreiden. O, ik weet dat we het geld niet zo hard nodig hebben, maar het zal leuk zijn iets waardevols te doen, vind je niet? Hij had het zelfs over een eigen merk. Hij suggereerde Sarahs Kruidenwonderen. Jij zou het later kunnen erven. Weer een erfenis voor je.’
Ze zweeg even.
‘Je ziet eruit of je je opgefrist hebt. Wat heb je gedaan?’
‘Ik heb mijn zaag geprobeerd. Ik moet er nog aan wennen.’
‘Natuurlijk. Ik ben blij dat je verantwoordelijk genoeg bent om je dat te realiseren. Ik ben naar de supermarkt geweest en heb een paar magere varkenskarbonades gekocht. Ik zal ze vullen en dan maken we er een klein feestje van,’ besloot ze en liep naar de keuken.
Ik ging buiten op de veranda zitten en staarde naar het bos. Wat had ik gedaan? Hoeveel dieper was ik gezonken? vroeg ik me af. Een deel van me was verraderlijk. Zelfs al dwong Elliot me zijn zin te doen, toch moest ik toegeven dat ik opgewonden was geraakt en er ook wel wat van had genoten. Ik wilde me tegen mezelf harden.
Ik dacht dat mama wel zou zeggen dat het weer de Celeste in me was, maar dit alles deed me alleen maar twijfelen aan mijn eigen identiteit. Wie was ik nú? Wie zou ik worden? Je blijft je niet eeuwig voor een jongen uitgeven, had Elliot gezegd, maar als ik dat niet deed, zou mama Noble weer moeten begraven in een echt graf met een grafsteen.
In gedachten zag ik haar voor me terwijl ze bezig was hem op te graven. Het was walgelijk en mijn maag draaide om. Ik zou moeten helpen. Ik zou Celestes kleren moeten uittrekken en Nobles in ontbinding verkerende lichaam in zijn eigen kleren moeten hullen. Ik rilde en stond op alsof ik achtervolgd werd. Snel liep ik de veranda af en ging naar de schuur om me bezig te houden met het schoonmaken van de kettingzaag.
Later riep mama me aan tafel, en ik moest me dwingen eetlust voor te wenden. Ze had ook een appeltaart gebakken, en zoals gewoonlijk sneed ze een grote punt voor me af en kwakte er een homp vet vanille-ijs op. Ze liet me nog steeds te veel eten.
‘Ik ben niet echt naar binnen gegaan bij een autodealer, Noble, maar ik kwam er langs en zag een rode sedan die je prachtig zou vinden. Het was een van die flitsende auto’s met glanzende wielen. Ik zag jou al elk weekend de auto wassen. Herinner je je nog dat jij en papa dat deden?’
‘Ja.’
‘We gaan weer een heerlijke tijd tegemoet, Noble, een heerlijke tijd.’
Na het eten ging ze naar de eetkamer en speelde een paar van haar lievelingsliedjes, liedjes waarvan haar moeder had gehouden en die zelfs door haar grootmoeder waren geapprecieerd.
‘Ze stonden rond de piano te zingen,’ vertelde ze. ‘Ons huis was zo gezellig, zo vol liefde. Grootvader Jordan beweerde altijd dat hij het alleen maar een hoop lawaai vond, maar als ik stiekem naar hem keek, zag ik de blijde glimlach op zijn gezicht en de manier waarop hij naar mijn grootmoeder keek. Zij was een mooie vrouw met een engelachtige glimlach.
‘Die glimlach heeft ze natuurlijk nog steeds. Dat is het wonderbaarlijke van het spirituele bestaan, Noble. Je bent bevroren in je gelukkigste, mooiste en knapste tijd. Op een goede dag zul je weten wat ik bedoel. Op een goede dag,’ zei ze terwijl haar stem verstierf met de muziek.
Zouden wij zo gelukkig kunnen zijn? vroeg ik me af. Zou alles toch nog ten goede kunnen keren? Zou ik gezegend worden en de krachten krijgen, alle krachten, ook al had ik gedaan wat ik had gedaan?
Ondanks de gebeurtenissen van die dag ging ik in een optimistische stemming slapen. Mama was zo sterk, dacht ik. Zij kon het aanzien van de tijd veranderen. Bij haar zou ik veilig zijn. Ik rolde me op onder de dekens en droomde van de tijd waarin ze piano zou spelen en ik al onze familiegeesten die rond de piano stonden te zingen kon zien en horen. Papa zou zijn arm om mijn schouders leggen en me een zoen op mijn wang geven, en ik zou het voelen, het echt weer voelen.
‘Zie je,’ zou hij zeggen, ‘je moeder is een heel bijzondere vrouw.’
Zodra we de volgende dag klaar waren met ons ontbijt, ging mama samen met mij naar de tuin. Urenlang werkten we naast elkaar, spitten en plantten haar kruiden. Tijdens het werk vertelde ze meer over haar vroegere leven en verhalen die ik nog nooit gehoord had.
‘Weet je, ik heb heel lang een zusje of broertje willen hebben,’ zei ze. ‘Ik voelde me eenzaam en het was altijd moeilijk om vrienden bij ons thuis te vragen. Mijn moeder probeerde meer kinderen te krijgen. Ze deed alles wat grootmoeder Jordan zei dat ze moest doen, maar niets hielp. Na een tijdje kwamen ze tot de conclusie dat, omdat mijn moeder alleen mij had kunnen krijgen, ik heel bijzonder moest zijn.
‘Mijn moeder werd mijn beste vriendin,’ zei ze glimlachend. ‘Net zoals ik jouw beste vriendin ben en altijd zal zijn, Noble. Dat is toch goed?’
‘Ja,’ zei ik, ‘maar jij ging naar de openbare school. Heb je nooit een goede vriend of vriendin gehad?’
‘Nee,’ zei ze snel en wendde zich van me af. Toen aarzelde ze en keek me weer aan. ‘Er is eens iemand geweest, een meisje in groep negen, Sandra Cooke, maar zij raakte bevriend met heel slechte kinderen, en ik wist dat ik in moeilijkheden zou komen als ik haar vriendin bleef. Ik vertelde haar moeder over haar gedrag, en daarna heeft ze me altijd gehaat.’
‘Wat deed ze?’
‘Ze was, zoals dat heette, promiscue. Jij weet niet wat dat betekent, omdat je niet genoeg leest, Noble, maar laten we zeggen dat ze te lichtzinnig omging met haar lichaam, en dingen deed met jongens die ze niet had moeten doen.’
Natuurlijk wist ik wat het betekende, maar ik zei niets.
‘Het leek haar niet te kunnen schelen met wie ze het deed. Je lichaam kan je soms verraden,’ vervolgde ze. ‘De mensen denken dat genot altijd iets goeds is, maar dat is het niet. Soms is het slechts de manier van kwade geesten om de deur naar je ziel te openen. Als ze eenmaal binnen zijn, kunnen ze je laten verrotten als een appel.
‘Maar,’ zei ze, terwijl ze met haar vingers door mijn korte haren streek, ‘daar hoef jij je geen zorgen over te maken. Het zal jou nooit overkomen.’
Ze keek omhoog naar de lucht.
‘We moeten vlugger opschieten. Het schijnt vandaag hard te gaan regenen. En morgen waarschijnlijk ook.’
We werkten door tot het begon te regenen, en toen gingen we haar binnen en ging ik bij het raam zitten lezen en keek naar buiten, waar de wind een gordijn van druppels over de bomen en de weide joeg. Papa had een hekel aan langdurige regenbuien, maar mama zei tegen hem dat ze de wereld reinigden en dat hij dankbaar hoorde te zijn. Natuurlijk antwoordde hij met: ‘Het maakt het werk van de bouwvakkers moeilijker, en dat is slecht voor onze winstcijfers.”
‘Je kunt je beter zorgen maken over de winstcijfers van je ziel,’ was mama’s reactie, en dan trok hij aan zijn oor en glimlachte naar mij. ‘Met een mysticus valt niet te argumenteren,’ zei hij soms. Mama vond het vreselijk om zo genoemd te worden.
‘Er is geen sprake van mystiek. Er is niets mysterieus aan mij. Wat ik mysterieus vind is dat zoveel mensen blind zijn voor de spirituele waarheden in ons leven,’ zei ze.
Ten slotte gaf papa het op en ging weg, lachend omdat het zinloos was met haar te redetwisten. Er klonk toen een ander soort muziek in ons huis, er scheen een ander soort licht.
Zou dat allemaal terugkomen, zoals mama beloofde?
Ik keek naar de regen tot ik er moe van werd en ging slapen. De volgende dag, zoals mama had voorspeld, regende het tot laat in de middag. Het was al bijna donker toen het eindelijk droog werd. Ik zat in de zitkamer en werkte aan een paar schriftelijke schoolopgaven. Plotseling gleed er een lichtstraal over de muur en ik keek verbaasd op. Ik hoorde een deur dichtslaan en toen nog een. Een paar ogenblikken later werd er gebeld, en mama kwam uit de keuken. Ze keek nieuwsgierig naar mij en veegde haar handen af aan haar schort.
‘Wie kan dat zijn?’ mompelde ze en liep naar de deur. Ik stond in de deuropening van de zitkamer en keek toe.
Een politieman en meneer Fletcher stonden voor de deur. De politieman had een regenjas aan, maar meneer Fletcher droeg een sportjasje en een nette broek en zag eruit of hij van een of ander sociaal gebeuren kwam.
‘Ja?’ vroeg mama. Ze keek naar meneer Fletcher.
‘We willen graag weten of uw zoon mijn zoon onlangs nog gezien heeft,’ zei hij.
‘Hoe bedoelt u?’ Mama zette haar handen op haar heupen.
‘Meneer Fletchers zoon Elliot wordt al een paar dagen vermist, mevrouw Atwell,’ zei de politieman. ‘Zijn auto en al zijn spullen zijn thuis, maar hij is er niet, en niemand heeft hem gezien. Hij is niet op school geweest, en het enige wat we nog konden doen was met uw zoon praten.’
‘Waarom zou Noble iets over hem weten?’ vroeg ze.
De politieman keek naar meneer Fletcher.
‘Mijn dochter suggereerde het.’
‘Waarom zou ze dat doen?’
‘Ze zei dat hij hem kortgeleden heeft gezien,’ antwoordde hij, en mama draaide zich langzaam naar mij om.
‘Is dat waar, Noble?’
‘Nee,’ zei ik snel, misschien te snel.
‘Ik maak me ernstig ongerust, jongen,’ zei Fletcher. ‘Hij heeft een paar rare dingen uitgehaald, maar nog nooit zoiets als dit. Hij is niet toevallig hier, hè?’
‘Natuurlijk niet,’ snauwde mama. ‘Gelooft u heus dat ik zoiets zou toeslaan?’
‘Ik wilde alleen maar -’
‘We onderzoeken elke mogelijkheid, mevrouw Atwell,’ zei de politieman. ‘U kunt vast wel begrijpen wat meneer Fletcher doormaakt. U hebt zelf immers een kind verloren.’
Mama’s bovenlichaam ging zo snel en met zo’n ruk naar achteren, dat het leek of ze elk moment kon omvallen.
‘Natuurlijk begrijp ik dat. Ik vertel u alleen dat we niets over hem weten.’ Ze keek naar meneer Fletcher. ‘Ik heb u gewaarschuwd dat hij zich heel slecht gedroeg. Dit verbaast me niets. Helemaal niets.’
Hij knikte en sloeg zijn ogen neer.
‘Ik weet het,’ zei hij zacht en verslagen.
‘Tja, we kunnen u niet helpen,’ zei ze. ‘Ik vind het heel erg voor u.’
‘Weet je zeker dat je Elliot niet gezien hebt?’ vroeg de politieman weer aan mij.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Nee, al een tijd niet,’ zei ik. Mijn hart bonsde wild. Mama keek zelfs niet naar me.
‘Oké. Dank u. Als u zich iets herinnert, wilt u dan het politiebureau bellen?’ vroeg de agent, waarop ze weer weggingen.
Mama deed onmiddellijk de deur dicht. Even bleef ze ernaar staan kijken. Toen draaide ze zich met een ruk naar me om met samengeknepen, achterdochtige ogen. ‘Weet je waar hij is?’
Ik wist het niet, dus kon ik ontkennend mijn hoofd schudden.
Ze leek niet overtuigd, maar ze haalde makkelijker adem en ging toen zonder een woord te zeggen terug naar de keuken.
Ik bleef als verdoofd staan.
Ik hoorde mama rammelen met potten en pannen, alsof ze naar iets op zoek was. Als ze zo’n lawaai maakte, wist ik dat ze van streek was.
Het geluid leek te weergalmen in mijn borst.
Aan tafel bleef mama maar doorgaan over kinderen die tegenwoordig zo’n zware last betekenden voor hun ouders.
Als je gezegend bent met een verantwoordelijk, gehoorzaam en lief kind, ben je een heel gelukkig mens, maar het is een feit dat ze oogsten wat ze zaaien. Daarom kon ik meneer Fletcher niet zoveel medeleven betuigen als die agent graag had gezien. Ik weet dat het hard overkomt, maar als we dat niet doen, zal alles alleen maar erger worden.
‘Daarom,’ voegde ze eraan toe, ‘voel ik me zo gelukkig dat ik een kind heb als jij.’
Ze stond op en liep naar me toe om me een zoen op mijn voorhoofd te geven en me stevig tegen zich aan te drukken. Ik vroeg me onwillekeurig af of ze kon voelen dat ik beefde. Het beven dat me had bevangen toen de agent en meneer Fletcher naar onze deur liepen, zette zich binnen in me voort.
Het volgde me toen ik ging slapen en veranderde elke schaduw in mijn kamer in een duistere bedreiging.
Het opsporingsteam kwam de volgende dag laat in de ochtend. Het wekte afschuwelijke herinneringen op bij mama en mijzelf. We konden de stemmen horen van de mannen die naar elkaar riepen in het bos. Vanaf onze veranda zagen we de auto’s die parkeerden op de snelweg. Er verscheen ook een brandweerwagen.
Ongeveer een uur nadat ze begonnen waren met zoeken hoorden we een pistoolschot als een signaal voor de anderen. Het werd gevolgd door het geluid van een ambulance die over onze weg scheurde.
Mama liep naar buiten naar de oprijlaan, om daar met een paar mensen te spreken.
Toen kwam ze snel terug.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik.
‘Ze hebben hem gevonden.’
‘Waar?’ vroeg ik bijna fluisterend.
‘Hij is ongeveer anderhalve kilometer stroomafwaarts meegesleurd in de beek.’