INLEIDING

Het was op verzoek van velen dat het boek „De Doden spreken” werd geschreven en het is op aandrang van nog meerderen, dat ik mij aan een herzien manuscript ga wijden, wetende dat ik degenen die belang stellen in ons werk, een groot genoegen zal doen.

Het is vooral ook in verband met de uitgave van mijn boek „Op de grens van twee werelden” dat de belangstelling voor dit eerste werk opnieuw is gewekt, want een reeks van jaren ligt tussen de eerste uitgave van „De Doden spreken” en het nieuwe werk: „Op de grens van twee werelden”.

Een vergelijk is dan ook absoluut niet mogelijk, want bij het schrijven van „De Doden spreken” misten wij talloze ervaringen, die ná het verschijnen ons deel werden.

Ook thans ligt het niet in de bedoeling u een letterkundig werk voor te leggen of u een reeks van geleerde en vaak onbegrijpelijke uitdrukkingen voor te schotelen, maar ik tracht in deze nieuwe uitgave van „De Doden spreken” u te tonen hoe wij er toe kwamen ons te interesseren voor het leven na de stoffelijke dood. Méér echter ligt het in de bedoeling om het leven van de mens, door het lezen van deze ervaringen rijker, hoopvoller en dieper te maken.

Er is beslist geen reden hierin een persoonlijke verdienste te zien; onze gedachten mogen eerder uitgaan naar hen die leven in dat wondere geestenrijk, dat wij op aarde plegen te betitelen als Het Land aan Gene zijde.

Wij kunnen slechts bewondering en dankbaarheid voelen voor hen, die daar leven, omdat zij ons hielpen in nood en teleurstelling, in ziekten en leed, echter zij waren ook getuigen van dankbaarheid en vreugden, van hoop en verwachtingen, die wij ook aan anderen konden overdragen.

Dat in dit werk persoonlijke ervaringen worden gebruikt, moge slechts bijdragen tot de overtuiging dat mijn werk niet op fantasie berust, maar het resultaat is van moeizame, eerlijke arbeid en ik hoop ertoe bij te dragen de lezer een inzicht te geven in het

eigenlijke spiritualisme, zodat het werk tot nadenken zal stemmen en het verlangen zal ontwaken om zelf te gaan onderzoeken.

Ik geloof dat iedere mens, min of meer bewust, wenst te weten of er een voortbestaan is na de stoffelijke dood en het raadsel van de dood zou willen ontsluieren.

Zo er factoren aanwezig zijn, die op dit willen onderzoeken als een belemmering werken, dan doet men er goed aan deze rem weg te nemen en om door objectief lezen, kennis van de gebeurtenissen te verkrijgen.

Op één punt wil ik u in het bijzonder en met grote nadruk wijzen:

 

Wij kunnen geen doden oproepen!

 

Herhaaldelijk wordt ons dat verweten, men gaat te veel van de gedachte uit dat ons werk in tegenspraak zou zijn met de Bijbel, maar ik wil verklaren dat de spiritualisten „geloofsmensen” zijn bij uitnemendheid.

Zij vertrouwen op God en Zijn allesomvattende Liefde en het is mij opgevallen dat zij veel meer ruimte hebben voor vergeving van hun fouten die zij op aarde hebben gemaakt, omdat zij niet kunnen aanvaarden dat de God van liefde, tegelijkertijd ook een God van eeuwige wraak zou kunnen zijn.

Degene, die dus op grond van zijn religieuze overtuiging bezwaren zou hebben, moge dit werk ter hand nemen opdat voor hem het licht van de wetenschap plaats kan nemen naast het Licht des geloofs.

Het oude veto, uitgesproken over de spiritualisten als zouden zij werken met de duivel, moge door deze eenvoudige en onopgesmukte feiten die de lezer hier worden gebracht, teniet worden gedaan.

Immers, zoals ik reeds eerder schreef, zou de duivel een slechte dienstknecht van zichzelf zijn, want steeds opnieuw worden wij gewezen op fouten en tekortkomingen, onze menselijke ondeugden en gebrek aan liefde voor de naasten.

De mens, telkens weer op de feiten van zijn tekortkomingen gedrukt, moet wel zeer eigenwijs zijn, om de herhaaldelijk gegeven lessen te verwerpen, erger nog in dienst van de duivel te willen treden door een opzettelijk onderdrukken van alle betere gevoelens in zich.

De titel van dit werk kozen wij omdat het voor velen een aanleiding zou kunnen zijn het te lezen, want het ligt in de bedoeling om door de boodschappen die wij uit het wondere geestenrijk hebben ontvangen de gedachte er is geen dood te verspreiden.

Zo men vertrouwen heeft in „Hen die aan gene Zijde Leven”, zal ieder tot de conclusie komen dat De Doden spreken!

De titel is dus niet gekozen om sensatie te verwekken, want dat is helemaal niet mijn bedoeling.

In het vertrouwen dat mijn tekortkomingen als „schrijfster” zullen worden vergeven en men hierin een poging zal willen zien om de geestelijke rijkdommen, die ons ten deel vielen, tot gemeengoed te maken, beveel ik dit werk bij u aan, niet echter zonder erop te wijzen dat de op sensatie beluste lezer zeer teleurgesteld zal worden, omdat dit werk alleen maar waarde kan hebben voor hen die de verschijnselen in volle ernst trachten te benaderen.

Ik wens deze inleiding te besluiten met innige dank aan onze vrien- den uit de wereld aan „Gene Zijde”, die het mogelijk maakten de schat van liefde, aan onze handen toevertrouwd, aan de mensheid over te dragen.

Mogen allen er de vruchten van plukken.

W. A. H. Mulder-Schalekamp