HOOFDSTUK 5
Emeds geschiedenis — Contact met moeder
„Omdat gij trouw zijt, beloon ik u...”
Op één van onze séances kwam Emed ertoe ons zijn geschiedenis te vertellen en u begrijpt dat hij daarvoor verscheidene avonden nodig had.
Wij hadden in onze kring een stenografisch geschoolde dame. Zij tekende alles over dit verhaal voor mij op, waardoor ik de gegevens later terug kon slaan, indien wij deze, hetgeen Emed ons vertelde, nodig zouden hebben.
Emed vertelde dat hij reeds zeer jong van huis was weggegaan, een sterke drang volgend de wereld te bereizen en naar volkeren te zien en hoe hij na een lange zwerftocht over de aarde, op weg naar huis was aangetast door een kwaadaardige ziekte. „Gesels der mensheid” noemde hij deze.
Hij was jong en hoog ontwikkeld; negen talen sprak hij. Hij zag landen waar wij in onze dromen nog niet kunnen komen en hij verlangde nog meer te zien en te kennen.
„Ik was een jonge, overmoedige man, die dacht het recht van leven zelf in handen te hebben.” Het werd ons wel duidelijk hoe hij had moeten leren berusten na zijn overgang; immers wanneer men oud is, kan men iets begrijpen van de noodzakelijke stap die wij eenmaal allen moeten zetten, maar Emed was nog zo jong, pas 31 jaar oud.
Wij rilden, toen Emed beschreef hoe hij op weg naar huis besmet werd met builenpest en in een ver vreemd land, bedekt met builen en zweren, verteerd door de wens te willen leven, gemarteld door een droef heimwee naar huis, naar zijn moeder, uiteindelijk eenzaam moest sterven.
Wat was het waard dat hij zoveel gezien had van de wereld. Wat had hij aan zijn kennis. Wat gaf het dat hij terugverlangde naar Japan en China, Spanje en Amerika, Mexico en Afrika; hij was weerloos en zijn geringe wens, thuis gebracht te worden, kon niet in vervulling gaan.
Hij vertelde hoe hij wanhopig zijn windsels afrukte en tenslotte de dood stap voor stap zag naderen. Hem was slechts 31 jaar gegeven. Toen vertelde Emed verder van de eerste stappen in het Land aan Gene Zijde, hoe hij ontvangen werd met wanne liefde en vriendschap.
Beeldend vertelde hij ons van zijn kleurrijke omgeving, van zijn teleurstelling toen men hem bracht in de omgeving van zijn diep bedroefde ouders en zusjes, hoe hij zijn vader oud geworden zag en zijn moeder gebroken, hoe hij wanhopig zijn (geestelijke) handen had stuk geslagen om hen te doen weten dat hij bij hen was, dat het niet waar was dat hij dood was, geveld door die pestziekte, dat hij hen zien kon...
Wij leden met hem, toen hij vertelde dat niemand hem scheen te horen, niemand hem kon zien, hoe hij steeds wanhopiger maar weer vertrok...
Emed nam ons mee op vele zwerf tochten. Hij verhaalde van Japan, waar de mensen in papieren huizen woonden, waar men voor de deur de schoenen uit moest trekken en sloffen kreeg, waar de Geisha's thee rondbrachten en hem van allerlei, vaak ongenietbare lekkernijen voorzagen.
Hij nam ons mee naar Arabische woestijnen, leerde ons dat een burnous een mantel met een kap was, een kaftan een overkleed en een jord een gordel. Deze kleding zag men altijd wanneer men Emed voor mij beschreef.
Onze séances betekenden avonden van reizen door warme landen. Het was voor mij, wanneer ik de verslagen las van deze zittingen of ik de hete gibli * voelde en het rode woestijnzand in mijn ogen waaide.
* Gibli = woestijnstorm. Woestijnzand heeft diverse kleuren, waaronder een rode kleur, in bepaalde gedeelten van de woestijn.
Nog steeds wisten wij niet wie Emed eigenlijk was, maar ik geloof dat het in feite voor niemand meer belangrijk was en wij volgden ademloos het eerlijke verhaal van Emed over zijn leven.
Wij waren tevreden met zijn uitleg dat hij vertrouwen moest winnen zonder persoonlijkheden prijs te geven en hij eindigde die avond met de woorden: „Wanneer gij allen trouw zijt, zal ik u belonen.”
Mijn trouw aan Emed werd enkele dagen later zwaar op de proef gesteld, want Emed deelde ons mede dat hij iemand had meegebracht en dat deze intelligentie voor het eerst na de dood, contact had met de aarde.
Wij, mijn man en ik, zaten die avond samen aan het kruishout en letterbord op verzoek van Emed, die dit voor mij wenselijk vond. Wij waren nieuwsgierig genoeg. Wij waren onze ontroering nauwelijks meester toen de aangekondigde niemand anders dan moeder bleek te zijn, wij zouden echter niet geweest zijn die wij waren, wanneer wij niet direct om bewijzen vroegen, want zonder meer iets aanvaarden konden wij niet tegenover iedereen opbrengen.
Wij vroegen haar dus iets te vertellen, waardoor zij kon bewijzen dat zij moeder was. Zij antwoordde:
„Vraag maar iets?”
„Kunt u Emed zien?” vroeg ik.
„Ja en ik ken hem,” was het antwoord.
Het scheen mij toe, dat zij daar erg gelukkig mee was en dat zij ons van dat grote geluk wilde vertellen.
„Kunt u mij zeggen wat ik u het laatst gegeven heb, toen u nog bij ons was op aarde?”
„Ja,” kreeg ik ten antwoord, „vijgen!”
Volgens mij was dat helemaal fout, want ik dacht aan het wollen bedjasje dat ik haar zond voor haar verjaardag en ik zei dus dat zij zich daarin moest vergissen.
„Het waren vijgen,” hield zij vol, „denk nu eens goed na, je ging met Tine (mijn zuster) in Groningen boodschappen doen en je bracht vijgen voor mij mee.”
Ik dacht na. Enige dagen voor haar heengaan verbleef ik in Groningen; Tine en ik hadden inderdaad boodschappen gedaan in de Herenstraat en ja, ik had inderdaad vijgen voor haar gekocht; zij hield er veel van en dit voorval was mij geheel ontschoten, mede door haar plotselinge dood.
Het was het beste bewijs dat zij geven kon op dat ogenblik.
Zij ging verder: „Wil je niet graag weten wie Emed is? Ik kan het je wel vertellen.”
„Neen moeke,” zei ik. Emed beloofde ons dat hij dat zelf zou zeggen, wanneer de tijd daarvoor aangebroken is. Ik wil het van niemand anders, dus ook niet van u horen, wij moeten Emed vertrouwen en liefhebben ook zonder dat wij zijn identiteit kennen.”
„Maar ik wil het graag zeggen,” drong zij aan en heel verdrietig zei ik: „Wanneer u hierover niet zwijgt, zullen wij deze séance moeten afbreken; ik wil helemaal niet weten wie Emed is, Emed is voor mij Emed. Ik heb veel liever dat u nu heengaat, u mag Emeds ,incognito' niet onthullen; slechts Emed heeft hierover de beschikking,” en wij legden het kruishout neer, bang dat wij meer zouden horen dan wij mochten vernemen.
In feite joeg ik op dat ogenblik mijn moeder weg. Later, eerst veel later, zou zij weer tot ons komen, want haar trots kennende begreep ik dat zij geen tweede poging zou ondernemen, zonder dat ik vergiffenis had gevraagd. Het leed van dat ogenblik beschrijven is onmogelijk; het was alsof zij voor de tweede keer gestorven was. Maar Emed, getuige van het gehele voorval, kwam tot ons en zijn hartelijkheid was zo warm, dat ik voelde goed gehandeld te hebben. Hij begreep hoe zwaar dat was geweest en hij bedankte ons voor ons vertrouwen en zei dat hij zich op de komende zitting voor mij ontsluieren zou. Emed was tot nu toe altijd gezien met een sluier voor het gelaat, zoals ik reeds beschreef na de séance met mevrouw Akkeringa.
„Voor jullie trouw zal ik je belonen,” vervolgde hij, „van nu af aan zult ge zien waartoe men van Gene Zijde uit in staat is,” en hij legde tegenover ons zijn belofte van trouw en hulp af, opdat wij toch over vele teleurstellingen heen zouden komen wetende dat hij ons nooit zou verlaten. Ook al werd hij niet gezien, dan zou hij toch aanwezig zijn en wij vermoedden niet op dat ogenblik, hoe trouw Emed zich zou betonen.
Mijn ontwikkeling als medium ging steeds verder en de opdrachten die ik ontving werden steeds groter en moeilijker. Ik ontving nu regelmatig pastellen. Na het voorval met moeder, gaf Emed mij een pastel van prachtige blauwe bloemen waarin de woorden „la confiance” (het vertrouwen) geschreven stonden.
Ik ontving opdracht een plankje te kopen van 20 x 40 cm. Daarin werden met gewone breinaalden, die aan kurken gestoken in de gasvlam werden gelegd, de woorden gebrand „God is Liefde”, versierd met bloemen en een lantaarn, waaronder geschreven werd: „Spiritualisme is weten.”
Aan dit werk is nooit meer enige aandacht besteed, maar Emed beloofde dat ik er nog wel meer van zou horen en ik heb geen enkele reden aan zijn woorden te twijfelen.
Emed werkte gestadig verder en vertelde, vroeg steeds dringend onze trouw tegenover hem te bewaren ook wanneer er moeilijkheden zouden komen. Wij beloofden het; ook ik, in de stellige overtuiging dat ik sterk genoeg was, maar hoe zwak zou ik blijken te zijn!