Hoofdstuk 19
Indrukken en belevenissen op onze séances
„... en plotseling stond Hij in hun midden,
ofschoon deuren en vensters gesloten waren...”
Wanneer wij onze séanceavonden, die wij in de loop der jaren meemaakten overdenken, dan verbazen wij ons er steeds opnieuw over, dat er altijd weer mensen zijn die alles eenvoudig verwerpen zonder ooit een onderzoek te hebben willen instellen naar het voortbestaan na de stoffelijke dood en uit conservatieve gedachten alleen datgene willen aanvaarden, wat eigenlijk onbewezen aan hen wordt voorgehouden. Zij willen de overleveringen dus wél aanvaarden, maar zij willen niet onderzoeken of die overleveringen wel op waarheid berusten. Zij nemen het geloof hunner vaderen zonder meer aan en sluiten zich af voor de nieuwe vorm van geloven, die toch wel eens de meest juiste zou kunnen zijn, omdat naast het aanvaarden, het weten een realiteit is.
Hoeveel séanceavonden hebben wij niet met moeizaam onderzoeken doorgebracht!
Het spiritualisme is nu eenmaal geen kinderspelletje. Zij die niet geroepen zijn tot mediumschap, waardoor zij een onderzoek kunnen bevorderen en waarheden aan het licht brengen, kunnen zich beter niet begeven op dit terrein, want een goede séance vereist een goed medium, waarin men vertrouwen kan stellen. Men weet nooit welke krachten men in beweging brengt wanneer men zonder enige kennis aan gaat zitten voor een séance.
Natuurlijk behoeft men van de hogere intelligenties nimmer kwaad te verwachten, maar wanneer men niet kan zien met wie men in aanraking komt, kan men gemakkelijk bedrogen worden door hen die in duistere gebieden thuis horen, want aan Gene Zijde kent men gebieden van helder stralend licht, maar ook oorden van ondoordringbare duisternis, omdat de mens die aan Gene Zijde komt, bepaald zijn fouten en misdaden meedraagt en zich dus niet direct bevrijden kan van de gevolgen die zijn stoffelijk leven meebrachten. Eerst wanneer men zich bewust wordt van deze tekortkomingen en misslagen, zal men zich daarvan ook willen bevrijden en dan werkt de mens aan zijn evolutie, die hij op aarde niet kon begrijpen, laat staan bevorderen.
Zo'n strijd kan voor ons gevoel jaren duren, want aan Gene Zijde hebben wij noch met tijd, noch met ruimte te maken, daaraan zijn wij slechts in ons stoffelijk leven gebonden. Wij zijn tevens van die ruimte afgesloten door muren en vensters, terwijl het etherische lichaam van de onstoffelijke mens gemakkelijk door deze materie heengaat.
Zij verplaatsen zich met de snelheid van de gedachte, zij noemen dit zelf met de snelheid van lichtjaren, een berekening, die inmiddels in de wetenschappelijke wereld is aanvaard.
Wij kunnen misschien reeds iets hiervan begrijpen, wanneer wij in onze dagen de ruimtevaart bestuderen en berekenen met welk een ontzaggelijke kracht de capsule door de ruimte gaat.
Moeilijk is het ook te begrijpen, dat zij door gesloten deuren heen gaan, zodat wij ons omringd kunnen weten door intelligente wezens, terwijl wij rustig in onze kamer zitten, terwijl onze deuren op slot zijn, maar de mens, bevrijd van de stof is tot veel en veel meer dingen in staat dan wij maar bij benadering kunnen begrijpen. Hierboven schreef ik over de ruimtevaart, waar wij ons nu reeds geheel mee vertrouwd hebben weten te maken, maar twintig jaar geleden toen wij dus niets van ruimtevaart afwisten, werd in de eerste druk neergeschreven, dat wij iets van lichtjaren zouden kunnen begrijpen, wanneer wij de snelheid zouden kennen waarmede wij van de ene planeet naar de andere zouden moeten gaan. *
* Deze opmerking werd door Emed gemaakt tijdens een séance circa twintig jaar geleden.
Hiermede wil ik aantonen, dat zij die niet meer de belemmering van de stof kennen, veel meer kunnen zien dan wij die nog aan de stof gebonden zijn.
Op onze séances werden al deze vraagstukken, waarmee wij natuurlijk steeds opnieuw zaten, met eindeloos geduld door Emed uitgelegd. Daarvoor vroeg hij van ons alleen harmonie en verdraagzaamheid ten opzichte van elkaar. Immers wij met onze zeven personen tellende kring, toonden verschillen in denken en meningen en kibbelden daarover, of vlogen elkander bijna in de haren, zodat harmonie, voor zo'n avond zo hard nodig, soms ver te zoeken was. Wij besloten dan ook deze herriemakers te verwijderen, want wij wilden vooral de rust in onze kring zien te handhaven.
Op zekere séance kwam Emed bij ons en vertelde heel verdrietig dat het hem leed deed, maar dat twee handen spoedig van de séance- tafel zouden verdwijnen. Het was april 1940 en Emed besloot zijn
Maria, het jong overgegane kind, in haar huidige leven.
mededeling met de woorden: „Weest vriendelijk voor elkander.” Wij waren natuurlijk net genoeg mens om te denken: „Wel, één van de herrieschoppers zal in het vervolg wel niet meer komen.” Wij waren in onze nopjes, omdat Emed dat werk zo prachtig voor ons had gedaan.
10 Mei 1940 brak de Tweede Wereldoorlog uit en op 11 mei sneuvelde ons beste en liefste kringlid. Daaraan had natuurlijk niemand gedacht al verscheen hij reeds enige tijd in Rode-Kruis-uniform. Juist hij, altijd vriendelijk en belangstellend, steeds behulpzaam, het waren zijn handen die voorgoed van de séancetafel verdwenen. Wij hielden allemaal van hem.
Marcus, goede, beste vriend, wij weten dat wij je weer zullen zien en hopen dat je een goede reis hebt naar het land aan Gene Zijde. Wij hebben van Marcus heel veel boodschappen ontvangen, niet alleen via mijzelf, maar vooral via mij onbekende media of helderzienden. Dikwijls liet hij ons groeten brengen door totaal onbekende mensen, die eerst informeerden of wij wel een Rode Kruis soldaat hadden gekend.
Op de kibbelachtige leden van onze kring had het heengaan van Marcus diepe indruk gemaakt, zij verdroegen elkander nu veel beter, maar korte tijd later verdwenen zij toch — door privé-aangelegenheden — uit onze kring.
De eerste keer dat Marcus na zijn heengaan tot ons kwam, vertelde hij de gehele toedracht van zijn overgang. Zij lagen met een Rode-Kruisschip op de Maas bij Sliedrecht met zeven man onder in de boot te slapen, toen deze opeens de lucht in vloog en het onderzoek van ons wees uit, dat het inderdaad juist was zoals hij het had beschreven.
Tijdens een séance waar men met bijna honderd personen aanwezig was, werd een boodschap in de franse taal gegeven voor Comtesse d'A., die zich onder de aanwezigen bevond.
Op een andere séance zag ik een klein meisje, dat blij en gelukkig aan de hand van een oudere intelligentie naar een aanwezige heer werd gebracht, die ik niet kende. Zij werd op zijn knie geplaatst en wees mij op de grote strik die zij in haar haren droeg, ook op de schommelende voetjes wees zij mij en ik heb zelden iemand zó zien verbleken als de zeer kritische heer bij wie zij hoorde, want zij was zijn zes jaar oude, overleden dochtertje.
Ik wil hierbij aantekenen, dat wij reeds 20 jaren met de ouders van deze kleine intelligentie bevriend zijn. Zij legde het eerste contact tussen ons, zij was het zusje van Diny, die wij later in groot verdriet moesten afstaan, maar op het ogenblik dat de kleine meid voor het eerst in onze kring kwam, wisten wij van het bestaan van Diny nog niets af.
Toen Diny naar het land aan Gene Zijde ging, konden wij de zwaar beproefde ouders in grote vriendschap steunen. (Zie „Op de Grens van twee Werelden”.)
Eenmaal zag ik een intelligentie, een vriendelijke oude heer, die vertelde dat hij de naam Hendrik had gedragen. Hij wees mij op zijn stok met zilveren knop... maar de intelligentie werd niet herkend.
De volgende dag echter kwam op het spreekuur een dame bij mij met een foto en ik riep meteen uit: „Wat jammer mevrouw, dat u gisteravond niet op de séance was, want daar was deze intelligentie aanwezig, hij noemde zich Hendrik en liet mij een stok zien met een zilveren knop.”
„Ik was wel aanwezig, mevrouw,” kreeg ik ten antwoord, „maar ik heb niets gezegd, omdat ik niet wist of oom Hendrik ooit een dergelijke stok bezat. Thuiskomende liet het mij toch niet met rust en zocht ik alle fotoalbums door naar een dergelijke foto en hier ziet u het, oom Hendrik compleet met stok.”
Het was een kiekje van het San Marcoplein in Italië, waar „oom Hendrik” duiven stond te voeren en duidelijk zichtbaar was de stok, zoals hij die aan mij had laten zien.
Zelfs onze grootste tegenstander zal moeten toegeven dat hier geen sprake kon zijn van telepatie, want de dame in kwestie was volkomen in de war gebracht, omdat zij zelf niet wist of de intelligentie tijdens zijn leven wel ooit een stok bezat.
Een zeer ingewikkeld geval deed zich voor op onze wekelijkse séance, waar ik onverwacht een jonge intelligentie waarnam met donkerblond haar en gave, prachtig witte tanden. Hij was jong en vrij onverwacht heengegaan. Hij vertelde mij, dat hij muziek studeerde en bij deze beschrijving kreeg ik van twee kanten in de zaal een bevestiging, beide kringleden herkenden de beschreven persoon, maar hadden niets met elkander te maken.
Ik vroeg dus nog meer gegevens opdat wij zouden weten voor wie hij gekomen was en hij vertelde mij de naam Han te hebben gedragen en in Indië te zijn geweest en weer werd dit van beide kanten bevestigd.
De Intelligentie scheen het welletjes te vinden, want hij zei zeer concreet: „Zeg aan moeder en Johanna dat ik hier geweest ben, ik ben bij de Birma spoorweg omgekomen,” en met een ruk schoof hij de tafel naar „tante” om een groet te brengen aan haar moeder en Johanna.
Binnen veertien dagen hadden wij de berichten binnen dat de gegevens alle juist waren. Op deze séance waren honderd bezoekers aanwezig.
Dat het niet altijd boodschappen zijn die de achtergeblevenen aan de doden zullen herinneren, moge het volgende bewijzen:
Ik kreeg een jong meisje bij mij en na beschrijving van een intelligentie, die haar grootmoeder bleek te zijn, zei ik: „Ik moet u zeggen dat u over een half jaar gehuwd zult zijn en naar Californië vertrekt.”
Het meisje begon te lachen en zei: „Ik hoop niet dat u boos op mij wordt, mevrouw, maar ik ken niet eens een man met wie ik zou willen trouwen, ik geloof hiervan dan ook geen woord.”
Ik werd niet boos, maar moest de voorspelling herhalen en zij ging heen. Het ongeloof op haar gezicht was erger dan de spot in haar ogen, maar in februari, drie maanden na haar bezoek aan mij, stond zij plotseling opnieuw in mijn spreekkamer en ik herkende eerst niet eens het vrolijk lachende meiske.
Ze zei: ,Ik kom iets goedmaken, mevrouw, want sedert drie weken Ben ik getrouwd en in mei vertrek ik naar Californië, mijn man woont daar namelijk...”
Zo ontving ik eens een boodschap in aanwezigheid van meer dan tweehonderd personen van een intelligentie, die vroeg zijn vrouw te willen bijstaan, omdat zij de drukte in huishouding en groenten-zaak niet alleen aan kon. Zijn naam was Willem en hij was overleden aan appendicitis. Bij nader onderzoek bleek dat deze gehele geschiedenis juist was...
Wij hebben geluk gehad, want door de grote séances die wij hielden, werden de intelligenties bijna altijd direct herkend. Met een besloten kring was alles veel moeilijker geweest, maar omdat Emed van oordeel was dat de wetenschap van bewust voortleven zo snel mogelijk moest worden uitgedragen, waren wij begonnen openbare séances te houden, waar iedereen toegang had en vrij kon onderzoeken.
Ook de psychometrische avonden door ons georganiseerd, brachten veel verrassingen met zich mee en wij kwamen steeds weer opnieuw tot de overtuiging, dat de mens veel meer om zich heeft dan hij zelf kan waarnemen.
Op zo'n openbare avond had iemand een lakcachet meegebracht en dat voorwerp liet mij zien, dat het reeds meer dan vijf generaties in de familie was en steeds aan de oudste zoon in deze familie werd doorgegeven.
Ik kreeg een zeer eigenaardig geklede intelligentie te zien. Een heer met een zeer streng uiterlijk, een bef sierde zijn kleed en hij droeg een soort tuit op zijn hoofd, een ronde hoed met aan de voorkant een spits toelopende rand, daarbij zag ik het jaartal 17.9 het tussenliggende cijfer ontbrak.
Alle gegevens werden bevestigd, het jaartal moest zijn 1779.
De heer was bij zijn leven rechter geweest, vandaar de vreemde, getuite hoed.
Op een soortgelijke séance in Alkmaar, voor de afdeling van „Harmonia”, ontving ik de boodschap, bestemd voor een aanwezig echtpaar, dat hun vermiste zoon nog in leven was.
De ouders zeiden deze hoop te hebben opgegeven.
„Maar hij leeft hoor, het is alsof ik uit een stolp moet ontsnappen maar hij zal eerder terug zijn dan u kunt geloven.”
De vader zei heel ongelovig: „Ik hoop dat u de waarheid spreekt.”
Ongeveer tien minuten later werd de heer Langeveld (de vader) aan de telefoon geroepen en na enige ogenblikken kwam hij in een zeer opgewonden toestand de zaal weer binnen en verzocht mij het portret van zijn zoon terug te geven.
Ik was al totaal vergeten welke foto hij kon bedoelen en zei een beetje geërgerd door de storing die het voorval veroorzaakte: „Zoekt u de foto zelf maar even, ik ben nu met iets anders bezig en ik weet niet welke foto u zoekt...”
„Maar mevrouw de foto van mijn jongen, hij is thuis, hij staat voor de deur...”
Het tumult in de zaal was zó groot, dat ik verzocht de pauze in te laten gaan, omdat ik niet meer uit kon komen boven de opgewonden stemmen in de zaal. Ik dankte in stilte Emed voor dit prachtige werk.
Ik zou een boekdeel kunnen vullen met dergelijke bewijzen van een bewust voortbestaan, maar ik wil het hier bij laten, omdat ik eerst, alvorens verder te gaan, u een blik gun in de ongevraagde getuigenissen, die voor u misschien een aanleiding kunnen worden zelf te gaan onderzoeken.