Als op een donkere winternacht
Als op een donkere winternacht, die ook nog eens gepaard ging met regen, donder, bliksem en wind, een reiziger toevallig langs het plein was gekomen waar de nieuwe schouwburg van Vigata verrees, zou hij bij het zien van al die chaos om zich heen, uitgerukte lantaarnpalen, verwoeste bloemperken, verbrijzelde ramen, militiesoldaten te paard die alle kanten op stoven, rijtuigen die met gewonde personen of flauwgevallen dames af en aan reden, of bij het horen van schoten in de verte, nu eens jammerend en dan weer kwaad geschreeuw, gebeden, hulpgeroep, gevloek, zou hij onmiddellijk zijn paard de sporen hebben gegeven om te maken dat hij wegkwam in de alleszins redelijke veronderstelling dat er een nieuwe revolutie was uitgebroken. Nooit of te nimmer had hij kunnen bedenken dat die opschudding, die rampspoed, die puinhoop enkel was veroorzaakt door de valse noot van een sopraan. Het was natuurlijk wel een verschrikkelijke, afschuwelijk valse noot, waardoor iedereen het idee had gekregen dat er ineens een stoomboot die de misthoorn blies de schouwburg in kwam varen, en wat ook niet moet worden vergeten is het feit dat iemand op hetzelfde moment een geweerschot had gelost. Maar wat in feite de oorzaak was van die algehele aftocht, was de deskundigheid van degene die de schouwburg had gebouwd. Een schouwburg, had de bouwer geredeneerd, wordt gemaakt opdat de mensen die erin zitten goed kunnen horen wat er gezongen en gespeeld wordt. Daardoor gingen de sirene van de stoomboot en het geweerschot dus gepaard met een enorm geraas dat klonk als een aardbeving, maar dan toch harmonieus, en dat ontstond in een of ander onbekend gedeelte van de schouwburg. De verklaring voor dat geluid – die op zich wel te bedenken was, alleen natuurlijk niet op dat chaotische moment – lag in het feit dat er ook orkestleden aanwezig waren in de schouwburg, die toen ze het schot en de sirene hoorden (of andersom), nerveus als ze al waren door het verloop van de avond, zich allemaal tegelijk van hun instrumenten ontdeden om er zo snel mogelijk vandoor te kunnen gaan. Nu waren dat een heleboel instrumenten, van contrabas tot fagot tot trombone tot violen tot piccolofluiten tot pauk tot trommels, en al die instrumenten, die eerst omhoog werden gegooid en vervolgens op de grond vielen, veroorzaakten behoorlijk wat lawaai, en dan ook nog in dat gedeelte van de schouwburg dat de mystieke golf of zoiets wordt genoemd, en dat als doel heeft het geluid van het orkest te versterken. En dat deed de mystieke golf dus ook deze keer, zonder echter te beseffen dat het deze keer niet om muziek ging. Het gevolg was dat iedereen het idee kreeg dat de schouwburg plotseling, zonder duidelijke aanleiding, had bedacht om de grond in te zakken.
Don Memè Ferraguto was niet geschrokken van de valse noot of van het schot, maar bij het horen van dat magische, onheilspellende geluid voelde hij hoe alles zich omkeerde vanbinnen.
“Het is een bom!” schreeuwde hij.
Hij greep de prefectes vast, die als verdoofd voor zich uit zat te staren, tilde haar op en droeg haar naar de achterwand van de loge, waar hij haar tegen de muur aan drukte, terwijl kapitein Villaroel, die zich ook geen raad wist, krijgslustig zijn sabel trok. De burgemeester, die een beetje een trage reactie had, kwam tot zijn grote pech precies op het moment dat de sabel van Villaroel in zijn buurt rondzwaaide, uit zijn stoel overeind. Hij viel achterover met een flinke snee op zijn voorhoofd van de punt van het lemmet, maar niemand had het in de gaten. De prefect op zijn beurt was vliegensvlug van zijn plaats gekomen en bij zijn vrouw gaan staan, onder de hoede van don Memè.
Zo was de exacte situatie op het moment dat de mensen het in hun hoofd kregen dat ze de zaal en de loges uit wilden, maar op het verzet van de militiesoldaten stuitten die hen schoppend en sabelzwaaiend terugdrongen. Ze hadden bevel gekregen om er niemand uit te laten, en aan dat bevel gaven ze gehoor. In dat heen en weer deinende gedrang gebeurde het dat don Artemisio Lagana, tot op dat moment een achtenswaardig man, kalm van gemoed, altijd bereid tot verstandige bemiddeling, plotseling zijn hoofd en zijn oordeelsvermogen verloor; hij trok zijn degengevest uit zijn wandelstok en stak militiesoldaat Arno Tarantino in zijn schouder, terwijl hij, waarom mag Joost weten, luidkeels riep: “Ten aanval!”
Nooit van zijn leven had signor Artemisio Lagana een soldatentenue gedragen, maar niettemin klonk zijn stem op dat moment precies als die van een doorgewinterde militair. Het krijgslustige bevel, dat met zo veel kracht werd gegeven dat het tot in de engelenbak doorklonk, had een aansporend effect en zorgde ervoor dat er enige methodiek ontstond in de strijd tegen de militiesoldaten die de uitgang blokkeerden.
De vrouwen, aan wie in eerste instantie hoffelijk doorgang was verleend naar de uitgang, werden nu zogezegd teruggedrongen tot de tweede linie, terwijl intussen de aanval tegen de militiesoldaten werd ingezet door de sterkere jongelui en de heren die wel zin hadden in een robbertje vechten. Nu moet er voor de duidelijkheid wel bij vermeld worden dat korporaal Vito Caruana, toen hij het bevel had gekregen om geen sterveling uit de schouwburg te laten vertrekken, op het idee was gekomen om de beide rijen met loges op slot te draaien, aangezien de sleuteltjes er aan de buitenkant in staken. De mensen in de loges restte voorlopig dus niets anders dan te proberen de deuren open te beuken, maar die hielden ferm stand. Heel anders was de situatie echter voor iedereen in de zaal en de engelenbak, daar waren namelijk geen deuren om in te beuken maar had men alleen te kampen met gewapende militiesoldaten. Intussen hadden degenen in de loges op de eerste rij, toen ze na enkele pogingen tot het besef waren gekomen dat de deuren niet opengingen, ontdekt dat ze alleen maar over de balustrade heen hoefden te klauteren en een klein stukje omlaag hoefden te springen om in de zaal terecht te komen. En dat deden ze dus, terwijl ze elkaar de helpende hand boden en sterke armen de vrouwen en bejaarden omlaag lieten zakken. Toen de evacuatie was voltooid haastten de jongelui zich om de mensen uit de zaal te steunen en een handje te helpen bij hun pogingen om naar buiten te komen. In de engelenbak ging het er anders aan toe. Bij het eerste musketschot, bij de sirene van de sopraan en het huiveringwekkende, mysterieuze gedreun dat daarop was gevolgd, waren Lollò Sciacchitano en zijn vriend Sciaverio automatisch schouder aan schouder gaan staan, zoals ze bij elk kroeggevecht gewend waren. Ze hadden elkaar aangekeken en waren zonder iets te zeggen een plan van actie overeengekomen. Langzaam rukten ze op naar een militiesoldaat die roerloos naar hen stond te kijken, en toen ze nog maar twee passen van hem verwijderd waren wierpen ze zich luid schreeuwend boven op hem. De geschrokken soldaat hief zijn musket op en legde aan. Op dat moment draaiden de beide mannen hem de rug toe en begonnen, nog steeds schreeuwend als gekken, allebei een andere kant op te rennen. Instinctief rende de soldaat achter hen aan, en daar ging hij de fout in: Sciacchitano bleef ineens staan terwijl Sciaverio doorrende, met de soldaat in zijn kielzog. Te laat realiseerde hij zich dat hij in de val was gelopen, en op dat moment gaf Sciacchitano hem een flinke klap in zijn nek zodat de soldaat als een lege zak neerviel. De tweede militiesoldaat die oog in oog met het tweetal kwam te staan was eenzelfde lot beschoren, maar dan op een andere manier. Sciacchitano en Sciaverio stortten zich boven op hem en begonnen te duwen, waarop de soldaat begon terug te duwen. Toen het triootje zich in een patstelling bevond, zetten de beide vrienden plotseling een stap achteruit zodat de soldaat, door zijn eigen duwkracht, vooroverviel en plat op zijn gezicht terechtkwam. Sciaverio schopte hem tegen zijn hoofd zodat hij in slaap viel, pakte zijn musket af en nam ook nog zes kogels uit zijn kogelriem. De vier overgebleven militiesoldaten bezweken onder de druk van de inzittenden van de engelenbak, een van hen viel achterover de trap af en de andere drie gingen geschrokken aan de kant. Zo drong de menigte naar beneden, naar de ingangshal.
In de loges op de tweede rij leek de situatie intussen stabiel, zodat kapitein Villaroel behoedzaam de deur van de koninklijke loge opendeed om een kijkje te nemen: de gang was uitgestorven. De enige die naar hem toe kwam was korporaal Caruana.
“Hier is alles onder controle, kapitein. Ze kunnen niet weg uit de loges, ik heb ze opgesloten en de deuren zijn sterk genoeg. Wat moet ik doen?”
“Ga naar beneden met je mannen om de soldaten in de zaal te helpen. Ik blijf hier om Zijne Excellentie te bewaken.”
Caruana gehoorzaamde terwijl Villaroel zich, nog altijd met geheven sabel, voor de koninklijke loge posteerde en waakzaam om zich heen keek.
Geen van beiden had rekening gehouden met de gymnastische talenten van Serafino Uccellatore, die in zijn jonge jaren veel had ingebroken en die nu een gerespecteerd handelaar in touwwerken was. Toen hij besefte dat de mensen in de loges op de tweede rij geen kant op konden, klom Serafino vanuit de zaal op de balustrade van de loges op de eerste rij, ging daar al balancerend op staan en greep zich vast aan de voeten van een houten standbeeld dat een naakte vrouw met vleugels voorstelde; daarna liet hij zich hangen en pakte hij de balustrade van de bovenste loge vast, hees zich op eigen kracht omhoog en belandde met een halve sprong in de loge, waar hij met applaus werd onthaald door degenen die zijn manoeuvre hadden gadegeslagen. Eenmaal in de loge trok hij de revolver die hij altijd bij zich droeg, mikte op het deurslot en schoot. Het schot werd gevolgd door een luid gejoel, en de mensenmassa zette zich golvend in beweging. De deur ging open. Voor zijn eigen angstige ogen zag kapitein Villaroel een soort atleet tijdens de sprint die de ene na de andere deur opengooide, en de inzittenden die er schreeuwend uit kwamen rennen, het was net een massale gevangenisuitbraak. De soldaten die waren belast met de verdediging van de beide trapportalen vanwaar de trappen naar beneden leidden, konden niks anders doen dan zich plat tegen de muur drukken en de weg vrij maken voor de voortvluchtigen. Inmiddels propten alle Vigàtazers die naar de schouwburg waren gegaan zich in de grote ingangshal. Maar ze konden er niet uit: luitenant Sileci, die buiten stond met zijn soldaten, had houten balken dwars door de handgrepen van de grote dubbele deur in hout en glas laten steken, zodat ze onmogelijk van binnenuit geopend konden worden. En voor de zekerheid stond er een rijtje soldaten met de musketten dreigend op de foyer gericht. Een stuk of drie, vier dames vielen flauw in het gedrang en moesten op de grond worden neergelegd. Net zoals don Artemisio Lagana in zekere zin het militaire commando op zich had genomen, besloot voorzitter Cozzo dat hij de burgerlijke leider was.
“Alle bewusteloze dames hierheen!” beval hij.
Men gehoorzaamde en de dames werden in een hoek van de foyer bijeengelegd; de een werd bij de voeten gegrepen en weggesleept, de ander werd aan voeten en hoofd opgetild en weggedragen.
“Allemaal ten aanval! Ten aanval!” schreeuwde Lagana intussen.
“Maar buiten staat de bereden militie!” zei iemand.
“En de soldaten hebben hun geweren op ons gericht!” voegde een ander eraan toe.
Terwijl besluiteloosheid zich meester leek te maken van de foyer, besloot kapitein Villaroel, niet op de hoogte van wat er beneden aan de hand was, dat ze wel een uitval konden wagen.
“Allemaal naar buiten!” riep hij tegen de logegasten.
De prefect, de prefectes, don Memè en de burgemeester, die een bebloede zakdoek tegen zijn voorhoofd gedrukt hield, kwamen naar buiten en ervoeren een verraderlijke opluchting toen ze zagen dat er geen levende ziel te bekennen was.
Ze begonnen de grote trap af te dalen, de kapitein voorop met zijn sabel en don Memè als laatste om de gelederen te sluiten. Zodra ze in het zicht van de foyer kwamen, nog op de trap, stuitten ze op een woelige, onstuimige, stormachtige zee van mensen, waaruit een hoop geschreeuw en gejammer opklonk. Dus brulde Villaroel uit volle borst: “Aan de kant voor Zijne Excellentie!”
En om zijn woorden kracht bij te zetten begon hij blindelings links en rechts om zich heen te slaan. Op die manier wist het groepje wel de foyer te bereiken, maar daarna konden ze geen stap meer zetten, niet vooruit en niet achteruit. Terwijl Villaroel maar bleef schreeuwen en ondertussen met de platte kant van zijn sabel rondzwaaide, voelde hij ineens de kille loop van een musketgeweer in zijn nek. Het was het wapen dat Sciaverio had weten te bemachtigen.
“Gooi die sabel weg, klootzak!”
Villaroel gehoorzaamde, en onmiddellijk maakte Lagana zich van zijn wapen meester.
“Ten aanval! Ten aanval!” riep hij weer terwijl hij ermee rondzwaaide, en hij gaf zijn eigen degen door aan een heer die naast hem stond.
Bij het zien van al dat tumult dirigeerde don Memè de prefect en zijn vrouw in een hoek en schermde ze met zijn lichaam af.
Om maar iets te kunnen doen loste Sciaverio intussen een schot met zijn musket in de richting van de dubbele voordeur. De ruiten sneuvelden, waardoor er opnieuw een luid geschreeuw uit de massa opsteeg.
In heel die chaos had don Tanino Licalzi, bijgenaamd ‘vlughand’ omdat hij de slechte gewoonte had om met bijna bovenmenselijke behendigheid het achterste aan te raken van elke vrouw die binnen zijn bereik kwam, in het donker en het gedrang zo veel billen aangeraakt dat zijn rechterhand er pijn van deed. Maar nu had hij zich in zijn kop gezet dat de derrière van signora de prefectes nog aan zijn verzameling ontbrak. Zo gezegd zo gedaan, dus baande hij zich een weg door de woelige menigte totdat hij precies naast de vrouw van de prefect kwam te staan. Met gesloten ogen van de voorpret stak hij een hand uit, voelde een met zijde bedekt achterwerk en kneep.
“Er heeft iemand aan mijn kont gezeten!” gilde de prefectes verbaasd, verontwaardigd en een tikje gelukzalig.
Don Tanino had zijn doel bereikt en zakte neer op zijn knieën, alsof hij het bewustzijn verloor. Maar de schreeuw van de signora had don Memè recht in zijn hart en zijn eer getroffen, en razend van woede om die daad van heiligschennis greep hij zijn revolver uit zijn zak en loste drie schoten in de lucht.
“Aan de kant! Aan de kant!” riep hij met verstikte stem.
De mensen die het dichtst bij stonden hadden de schrik te pakken van de schoten, en er werd iets meer ruimte geschapen rondom don Memè, de prefect en de prefectes, die maar bleef mompelen: “Er heeft iemand aan mijn kont gezeten!”
Bij het horen van de drie revolverschoten besloot voorzitter Cozzo tot actie over te gaan. Deze keer zou hij daadwerkelijk zijn revolver trekken, na jarenlange oefening. Met zijn wijsvinger op de trekker dacht hij nog even na, hij had een citroensmaak in zijn mond, en toen schoot hij. De kogel, dolblij dat hij na tientallen jaren opsluiting eindelijk was vrijgelaten, leefde zich uit op een baan die een ballistisch expert knettergek zou hebben gemaakt. Nadat hij het plafond van de foyer had geraakt, boog hij af naar een muur en sloeg in aan de kant van het bronzen bas-reliëf dat het gezicht voorstelde van maestro Agenore Zummo (1800-1870), eminent leider van de muziekvereniging Circolo di Musica van Vigata. Vanuit het rechteroog van maestro Zummo begaf de kogel zich naar de reusachtige centrale kroonluchter, scheerde langs een van de koperen pinakels en nestelde zich vervolgens via een wijde boog vlak onder de nekhuid van de burgemeester, die het nog steeds niet voor elkaar kreeg om het bloed op zijn voorhoofd te stelpen. Als reactie op zijn nieuwe verwonding slaakte de burgemeester een gil als een varken dat gevild werd en viel voorover met zijn neus plat op de grond. Sciaverio, die zat weggedoken achter de brede zitvlakken van drie bewusteloze dames die boven op elkaar waren gestapeld, loste uit louter overmoed opnieuw in het wilde weg een musketschot. Op dat moment stortte luitenant Sileci zich met zijn paard in de lege plek die rondom don Memè en zijn beide protégés was ontstaan. Hij had zijn soldaten opdracht gegeven de voordeur voor hem te openen, maar er wel voor te zorgen dat de mensen er niet uit konden. De sprong was een waar staaltje ruiterkunst, dat de luitenant niet op een paardrij school had opgepikt maar van zijn vriendschappelijke relatie met een voortvluchtige bandiet die hij zo nu en dan in zijn vrije tijd ging opzoeken voor zijn genoegen, uit genegenheid en vanwege zakelijke betrekkingen. Sileci boog zich op zijn paard voorover, greep de prefectes bij een arm en zette haar voor zich op het zadel; toen pakte hij de prefect vast, tilde hem op en installeerde hem achter zich. Vervolgens gaf hij zijn paard de sporen om het weer terug te laten springen. Maar het dier was zo zwaar beladen dat het niet lukte.
Precies op dat moment loste voorzitter Cozzo, die letterlijk in extase was omdat hij zijn revolver had kunnen gebruiken, een tweede schot, vlak bij de oren van het paard. Dat schrok zo dat het over de mensen heen de schouwburg uit sprong. Met de hulp van zijn mannen bracht Sileci de prefectes en de prefect naar hun rijtuig en stuurde ze naar Montelusa, geëscorteerd door vier van zijn mannen.
De uitbraak van Sileci’s paard had echter onvermijdelijk een opening veroorzaakt in de gelederen van de soldaten buiten, en daar maakte de menigte prompt gebruik van door naar buiten te dringen, precies op het moment dat de lichten op het plein uitgingen. Het was namelijk zo dat enkele jongens uit het dorp hadden bedacht dat het duister van de nacht gunstig zou zijn om hun dorpsgenoten in de schouwburg te helpen, en daarom hadden ze drie lantaarnpalen met touwen vastgemaakt aan drie paarden en ze uit de grond gerukt. Zonder enige reden of bevel gingen de soldaten op het plein en in de straten tot de aanval over zodat de mensen daar zich uit de voeten maakten. En zo gebeurden er weer allerlei andere verhalen. Zoals dat van Sciaverio die, achternagezeten door een soldaat, op hem schoot en hem in de hand trof, of dat van militiesoldaat Francesco Miccichè, die toen hij achter iemand aan zat door een heel smal steegje kwam en daar een pot vol stront en pis over zich heen kreeg.
De hele veldslag vond plaats zonder dat commissaris Puglisi eraan deelnam.
Vanaf het moment dat de hel was uitgebroken, was hij wanhopig op een stoel in de zaal neergezegen en daar bleef hij zitten, met zijn hoofd tussen zijn handen.