HOOFDSTUK 3
Wat gebeurde er?
Terwijl De Vos zijn relaas deed, zat Pierre Hasslenbourg onafgebroken naar de Japanner te kijken. Hij wist, dat de Japanners doorgaans zeer goed hun emoties wisten te verbergen. Ook de heer Itoh keek aanvankelijk onaangedaan voor zich uit. Aan zijn houding was zelfs maar nauwelijks te merken, dat hij aandachtig luisterde. Het viel daarom des te meer op, dat hij plots enkele blikken wisselde met Grazza bij bepaalde passages uit het verhaal van de captain. Het leek wel, alsof de chef iets vertelde, wat Grazza en Itoh eigenlijk al verwacht hadden...
„De Euro-5 kreeg enkele schokken te verduren, maar doorstond die goed. Op dat moment hadden we nog radiocontact en ook radarcontact met de schepen. Toen werden de kompassen dol. We meenden, dat we in een magnetische storm terecht waren gekomen. Tegelijkertijd werden de verbindingen met het grondstation slecht en vielen tenslotte uit. Marc Bonjour zal u straks een gedetailleerd verslag geven van het verloop van de schokken, Prosper Debruijckere zal u nader vertellen, hoe de radioverbinding uitviel. We bleven al die tijd de voorgeschreven koers volgen, een wijde cirkel die nauwkeurig omschreven was. Toen belandden we in een soort mist, althans een melkwitte substantie. Het kan geen echte mist geweest zijn, want de hydrometers wezen uit dat het buiten het schip absoluut droog was. Wat het dan wel was, konden we niet vaststellen. Omdat er geen uitzicht was, besloten we de koers te wijzigen. U zult, neem ik aan, kunnen billijken, dat we dat deden.”
Grazza knikte een beetje verstrooid met zijn hoofd.
„We zetten koers naar het westen. Dat moesten we doen op gegist bestek, want de kompassen werkten niet meer. Vrij snel kwamen we los uit de mist. We bevonden ons boven een woestijn, kennelijk een geweldige zandwoestijn, die we niet konden thuisbrengen. Wel hebben we een gebergte gezien, dat de Himalaya moet zijn geweest. Merkwaardig was, dat we de zon vals waarnamen.”
Grazza veerde op, tegelijk met de Japanner.
„Wat bedoel je daarmee?” vroeg hij.
„De zon werd gezien als een rode bol, die ongewoon groot was. Het kan gezichtsbedrog zijn geweest. Ik heb de zon zelf niet waargenomen en we hebben geen foto’s kunnen maken. De camera’s en de radar werkten intussen weer, maar de verbinding via de radio bleef weg. Nog een merkwaardigheid... Op het scherm zagen we enkele malen zwarte bollen, die we niet thuis konden brengen. De beelden staan op video-tape en kunnen dus nader bestudeerd worden.”
„Waarom kon je de zon niet observeren?” vroeg Grazza.
„Omdat ik daarvoor de tijd niet kreeg, want plotseling zaten we weer in de mist. Ik moet erbij zeggen, dat ik de snelheid heb laten oplopen tot boven T, omdat ik met vermindering van de snelheid geen kans zag te ontsnappen. Vanuit de mist bereikten we de Bermuda eilanden. Ik heb geprobeerd de mist, die achter ons moest liggen, op het scherm te krijgen, maar dat mislukte. Intussen kwam de radioverbinding met sectie-3 weer tot stand en de rest is bekend.”
Peter de Vos ging weer zitten.
Maar Hans Weiss stond op. Iedereen keek naar zijn aristocratische gestalte. Hoewel hij een Duitser was, sprak hij in het Engels met een perfect Oxford-accent: „Ik heb de sterke indruk, dat het relaas van de captain niet geheel en al als een verrassing komt voor u! Het lijkt me, dat er min of meer bekende feiten ter sprake zijn gebracht!”
Pierre Hasslenbourg knikte. Hij had hetzelfde gedacht.
„Wel?” vroeg Grazza.
„Wij menen er recht op te hebben te weten, wat er gebeurd is, omdat we denkelijk uitgestuurd zullen worden om die zaak nader te onderzoeken.”
Grazza keek nors voor zich uit. Het was duidelijk, dat hij zomaar moeilijk tot een besluit kon komen. Hans Weiss hielp hem!
„De captain en ik zijn tot de conclusie gekomen, dat we te maken hebben gehad met verschijnselen, voortvloeiend uit de relativiteitstheorie van Einstein! Ik vraag u: kan dat waar zijn, ja of nee?” De Vos keek zijn plaatsvervanger scherp aan, maar begon dan te lachen. Hans Weiss had de kat de bel aangebonden met het risico, dat hij uitgelachen zou worden als een op hol geslagen fantast. Maar er werd allerminst gelachen. Grazza zuchtte en mompelde: „Dus jullie hebben zelf je conclusie al getrokken?”
De mannen van de Euro-5, vooral Basje en Manfred Blohm, keken verbluft op. Zij hadden helemaal geen conclusie getrokken, maar de chef en diens plaatsvervanger blijkbaar wel!
„Okay,” zei Grazza zuchtend, „er zijn redenen om aan te nemen, dat je gelijk zou kunnen hebben. Het heeft daarom geen zin om er nog langer geheimzinnig over te doen. Ik moet je zeggen, dat de coalitie mij opdracht heeft gegeven om alle gegevens tegenover iedereen geheim te houden tot het niet langer geheim gehouden kan worden. Maar goed, jullie hebben gelijk!”
„Ik snap er niks van,” fluisterde Manfred tot Basje Goris.
„Ik nog veel minder,” zei Basje zacht.
Grazza ging staan. Hij zei: „Ik geef het woord aan de heer Itoh.”
De Japanner bleef zitten. Hij sprak een soort Engels, dat moeilijk te verstaan was, maar ze begrepen hem. Hij keek recht voor zich uit terwijl hij sprak en zich scheen te verontschuldigen.
„Ik spreek hier niet namens de regering... Ik spreek hier namens het academisch genootschap, dat bepaalde volmachten van de regering heeft gekregen. Het genootschap kreeg opdracht een onderzoek in te stellen naar het feit, dat ten zuidoosten van ons land zeer veel vliegtuigen zijn verdwenen. Ook in de oorlog, tot negentienhonderd vijfenveertig, werden in dat gebied veel verliezen geleden. Wij schreven dat toe aan acties van onze toenmalige Amerikaanse vijanden. Maar na de oorlog bleef het gebied gevaarlijk. De regering heeft zelfs een tijd verboden daar nog te vliegen. Niettemin zijn er tot op heden achtenveertig vliegtuigen verdwenen, waarvan nooit meer enig spoor is teruggevonden. Het merkwaardige is, dat het gebied vlak bij Japan ligt en dat er altijd een goed radiocontact mogelijk is met de vlieghavens op de eilanden. Tachtig procent van de vliegtuigen, waarover ik praat, verdween tijdens dat radiocontact. De verbinding werd slecht en viel uit. Daarna werd nooit meer iets vernomen. In dertien gevallen meldde de gezagvoerder, dat men zich in een dichte mist bevond, in negen gevallen werd doorgegeven dat men ronde vormen op het radarscherm waarnam en in alle gevallen werd bericht, dat het kompas niet meer werkte.”
„Net als bij ons,” fluisterde George Minco.
„Het heeft vijfentwintighonderd mensenlevens gekost,” sprak Itoh verder. „Niemand weet, waar zij gebleven zijn. Niemand heeft ooit iets van hen teruggevonden, niets... Ook van de vliegtuigen is geen splinter meer gevonden, geen wrakstuk, niets. Het genootschap heeft anderhalf miljoen dollar uitgegeven om te onderzoeken, wat er gebeurd kon zijn, om tenminste enig wrakstuk te vinden waaraan afgeleid zou kunnen worden wat er gebeurd zou kunnen zijn. Het resultaat was niets, nul, nihil. Tot binnen het genootschap de vraag werd gesteld, of we te maken zouden hebben met krachten, voortvloeiend uit de relativiteitstheorie.”
„Nou hebben ze het weer over die theorie,” fluisterde Manfred. „Wat is dat toch?”
„Weet er niks van,” mompelde Basje Goris. „Luister nou maar... Misschien wordt het je dan duidelijker.”
De anderen luisterden aandachtig.
„Wel...” ging Itoh verder, „van de regering hoorde het genootschap, dat de Europese Coalitie experimenteerde met een fotonenraket en dat men proeven zou willen nemen boven Japans gebied, in de oceaan. Omdat een fotonenraket buitengewoon hoge snelheden kan ontwikkelen, meende het genootschap dat het wenselijk zou zijn eh... wel... kort en goed, het genootschap heeft de regering geadviseerd toestemming te verlenen om te experimenteren in het gebied, waar zoveel vliegtuigen verdwenen zijn.”
„Zo zo, dus daarom duurde het zo lang voordat we toestemming kregen,” mompelde George Minco.
„Zoals ik al zei,” vervolgde Itoh, „zou een raket in dat gebied misschien te maken krijgen met dezelfde verschijnselen, die de vliegtuigen ondergingen, met dit verschil, dat zij door haar snelheid aan die verschijnselen zou kunnen ontsnappen.”
Er ging een gemompel op onder de aanwezigen.
„We zijn dus gebruikt als proefkonijn,” zei George Minco, die niet gewend was een blad voor de mond te nemen.
„Het moest gebeuren,” gromde Grazza. „Onder de verdwenen vliegtuigen bevonden zich negentien Europese toestellen! Iemand moest de vuile was doen.”
„Waarom was ons te voren niets gezegd?” vroeg De Vos.
„Omdat we bang waren, dat de zaak zou uitlekken. Als bekend wordt, dat er misschien een... een gat in de tijd zit, dan krijg je paniek, de dolste toestanden!”
„Een gat in de tijd?” vroeg Manfred. „Wat heeft dat nou weer te betekenen?”
„Ssst,” deed Basje.
„We weten nog helemaal niet, of we met een gat in de tijd te maken hebben,” sprak De Vos.
„Nee, maar als dat wel zo is, is het jullie taak dat gat weer te dichten en wel zo snel mogelijk. Jullie gaan er opnieuw heen speciaal met de bedoeling om van je af te bijten. We zullen nu eerst alles klaar maken om na te gaan, wat jullie instrumenten hebben geregistreerd. Daarna kunnen we op wetenschappelijke basis een theorie ontwerpen en nagaan, wat we kunnen doen. Intussen wordt er voor jullie gezorgd. Smakelijk eten en tot over twee uur.”
Grazza en zijn mannen verwijderden zich. De heer Itoh boog en dribbelde achter het gezelschap aan.
„Wel heb je ooit!” riep Gino Cardinale. „Realiseren jullie je wel, wat ze met ons hebben uitgehaald? Met een paar listigheden hebben ze ons zover gekregen, dat we in dat gevaarlijke gebied gingen vliegen! Er gebeurde nota bene precies, wat ze verwacht hadden dat er gebeuren zou!”
„Ja, ook dat we zouden ontsnappen door onze snelheid,” zei De Vos. „En daarom is het al bij al nog niet zo erg.”
„Een gat in de tijd,” mompelde George Minco. „Allemachtig, dat wordt een idiote toestand! Ik moet eerlijk zeggen dat ik geloof, dat ze een loopje met ons willen nemen.”
„Dat geloof ik niet,” antwoordde De Vos. „Hans en ik waren het er eigenlijk in de Euro-5 al over eens, dat we te maken konden hebben met een ander tijdsbestek! Hans, ga naar de bibliotheek en kijk, of er wat bijzonders te vinden is over de relativiteitstheorie, waar we misschien wat aan hebben.”
„Okay...”
Hans Weiss ging weg. Jef Devoort liep met hem mee. De mannen waren eensklaps weer stil geworden. Wat Grazza hen verteld had, had hen overdonderd.
Een gat in de tijd.
„Chef,” zei Basje Goris even later, toen enkele bedienden een heerlijke, koude maaltijd hadden opgediend, „chef, je moet het me maar niet kwalijk nemen en eh... Manfred ook niet, zie je... ik wilde je alleen maar zeggen, dat wij eigenlijk veel te stom zijn om al dat gepraat over die tijd en theorie te begrijpen en dat...”
„Wie is hier stom?” viel De Vos hem nijdig in de reden. „Als jij van jezelf nog een keer zegt, dat je dom bent, dan sla ik je eigenhandig met een eind hout in je nek! Dat je toevallig iets niet weet, wil alleen maar zeggen dat niemand het je ooit heeft verteld of dat je niet in de gelegenheid bent geweest om het te weten te komen. En als je later toch iets bepaalds weten wilt, kun je het altijd vragen of het zelf gaan nazoeken. Begrepen!?”
„Chef, ik wilde alleen maar zeggen...”
„Begrepen!?” vroeg De Vos met harde stem. Hij was echt kwaad.
„Ja, natuurlijk!”
„Goed! Als je werkelijk een stommeling was, zou je alles voor zoete koek hebben geslikt en zijn gaan eten. Dat je het weten wilt bewijst, dat je je hersens wilt gebruiken. Okay, Gino, vertel iets over Einstein en zijn theorie.”
„Zoals je wilt,” sprak Gino Cardinale. „De theorie van Einstein valt eigenlijk uiteen in twee delen. Primair leerde hij, dat massa en energie in feite dezelfde grootheden zijn, wat tot uitdrukking komt in de formule E = MC², waarbij E de energie uitdrukt, M de...”
„Stop!” riep De Vos. „Je mag een goede technicus zijn, maar als onderwijzer ben je waardeloos! Ga maar gauw verder met eten. Wie kan eenvoudig uitleggen, wat de relativiteitstheorie inhoudt?”
„Ik,” zei George Minco, zijn mond afvegend.
„Goed. Ga je gang! Bas en Manfred, let op!”
George nam een vork van de tafel en prikte Basje er een paar maal flink mee in de zij.
„Opletten!” riep hij streng. „Je hebt gehoord, wat de chef zei! Ik duld geen heibel in de klas.”
„Maar ik deed toch niks,” gromde Bas.
„Niks mee te maken! Stilte! Wat heb ik in mijn hand!?”
„Een vork,” antwoordde Manfred.
„Heel goed, heel goed! Jij begrijpt er tenminste iets van. Vertel me, waarvan is die vork gemaakt?”
„Van nikkel, meneer,” sprak Manfred weer.
Dat klopte, want het bestek, dat gebruikt werd door de sectie-5 was gemaakt van zuiver nikkel.
„We gaan verder! Wat gebeurt er, als ik die vork doormidden zaag?”
„Dan is hij kapot,” zei Manfred.
„Ja, dat weet ik ook wel! Maar hoeveel stukken nikkel heb ik dan in mijn hand?”
„Twee stukken!”
„Zeer goed. Een tien voor jou! Let op, want nu wordt het moeilijk. Ik gooi een stuk weg. Het andere stuk zaag ik opnieuw middendoor. Wat heb ik dan?”
„Opnieuw twee stukken,” sprak Basje Goris gehoorzaam.
„Dat is een goed antwoord. Ik gooi weer een stuk weg en zaag dat andere stuk opnieuw door.”
„Weer twee stukken,” zei Manfred.
„Stilte!” schreeuwde George, waarbij al zijn tanden bloot kwamen. „Ik heb nog niks gevraagd! Hoelang kan ik zo doorgaan?”
Het tweetal zweeg.
„Nou... ? Hoe lang kan ik doorgaan met een van die stukken nikkel opnieuw doormidden te zagen?”
„Misschien wel duizend keer,” sprak Manfred.
„Tot je zo’n klein stukje over hebt, dat je het niet meer ziet,” wist Basje aarzelend te vertellen.
„Als ik het niet meer kan zien, pak ik een loep en als ik het met die loep niet meer kan zien, dan pak ik een microscoop! Met een pincetje kan ik dat kleine stukje dan nog verder in tweeën delen en als ik het zelfs met de microscoop niet meer kan zien, dan gebruik ik heel ingewikkelde instrumenten om het toch nog steeds verder in tweeën te splitsen! Neem maar van mij aan, dat er zulke instrumenten zijn! Okay... hoelang kan ik zo blijven doorgaan?”
„Eh... altijd,” meende Basje, na diep nagedacht te hebben. „Je houdt altijd iets over, al is het dan ook zo klein dat je...”
„Fout!” riep George Minco triomfantelijk. „Ik heb je te pakken, Bas! Je kunt daarmee niet tot in het oneindige doorgaan! Op een gegeven moment heb je een miniem, klein stukje over en dat kan niet meer gedeeld worden, wat je ook probeert! Althans...”
George lachte geheimzinnig en nam een slok koffie. Iedereen luisterde met open mond toe. George ging gewichtig verder.
„Althans, men dacht lange tijd, dat het niet gesplitst kon worden. En toen kwam professor Einstein op de proppen!”
„Kon die dat stukje van de vork wel splitsen?” vroeg Manfred.
„Nee, dat kon hij niet! Einstein hield zich trouwens niet bezig met dat soort werk. Hij was een kamergeleerde, die altijd in zijn werkkamer zat en daar allerlei berekeningen maakte. Wel, luister goed. Einstein leerde, dat in dat laatste stukje een geweldige hoeveelheid energie zit opgesloten!”
„Wat betekent dat?” vroeg Manfred.
„Als je dat laatste stukje zou splitsen, als je dat open zou breken, dan zou je een gigantische ontploffing krijgen, een helse hitte, een onvoorstelbare vuurzee en, wat erger is, een dodelijke straling. Kortom, een atoomexplosie. Dat laatste stukje noemen we namelijk een atoom.”
Basje en Manfred knikten.
„Dat is dus een atoombom,” zei Basje. „Heeft Einstein dan de eerste atoombom gemaakt?”
„Man, je moet opletten!” schreeuwde George, alsof hij spinnijdig was. „Ik heb je toch al gezegd, dat Einstein zich niet met zulke dingen bezig hield! Hij zei alleen maar, dat het zo was!”
„Kon hij zo’n atoom dan niet splitsen?” vroeg Manfred.
„Nee! Hij kon niet bewijzen, dat het zo was! Daarom was alles, wat hij beweerde, slechts een theorie! In het begin zeiden sommige geleerden dan ook, dat hij uit zijn nek kletste, maar anderen dachten er anders over. In Amerika gingen ze tijdens de oorlog proberen te achterhalen, of de theorie van Einstein juist was. En dat bleek maar al te waar! De Amerikanen ontdekten, na veel zoeken, hoe ze een atoom moesten splitsen en er gebeurde, wat Einstein voorspeld had.”
Manfred knikte. Hij begreep het. Hij zei: „Hirosjima.”
„Ja... Met een klap werd een stad van de bodem weggevaagd, in Japan, Hirosjima, tijdens de oorlog. Het was eigenlijk de tweede bom. De eerste werd als proefexemplaar tot ontploffing gebracht op een proefterrein in Amerika zelf.”
Het bleef even stil.
„Dus ze splitsten een atoom nikkel?” vroeg Manfred.
„Nee, met nikkel konden ze het niet. Ze deden het met plutonium, een andere stof. Einstein had dus gelijk gekregen, al had het enkele tientallen jaren geduurd voordat het zover was. Later zijn we erin geslaagd die geweldige atoomkracht te temmen, vast te houden en hem met kleine beetjes los te laten, te gebruiken. Zo werkt onze eigen atomaire motor van de Euro-5.”
„Heel goed, heel goed,” zei De Vos. De mannen begonnen lachend te klappen en George boog minzaam.
„Eh meneer...” zei Basje, die het spel uitstekend meespeelde, „ik geloof, dat ik het allemaal wel begrepen heb, dat wel. Maar eh... ik snap niet, wat dat allemaal te maken heeft met wat wij daarginds in die witte mist hebben meegemaakt.”
„Dat heb ik ook nog helemaal niet uitgelegd!” riep George Minco, alsof hij hevig gepikeerd was. „Jij moet niet teveel vragen! Jij moet je beurt afwachten!”
„En opletten!” zei Manfred Blohm. „Ga maar verder, meester. Ik zal u niet in de rede vallen.”
„Goed,” bromde George tevredengesteld, „goed, ik ga verder. Maar ik moet je wel waarschuwen! Het wordt nu zeer moeilijk.”
„Geeft niks,” gromde Basje Goris overmoedig. „Ik snap het wel.”
„O, de jongeheer Goris zegt, dat hij het wel snapt! De jongeheer Goris beweert, dat hij de relativiteitstheorie van Einstein wel onder de knie zal krijgen! Jongeman, luister jij eens goed naar mij. Er wordt beweerd, dat er op de hele wereld maar één man heeft bestaan, die de relativiteitstheorie van Einstein volledig snapte en dat was Einstein zelf! Misschien is dat wel overdreven, maar het is slechts weinigen gegeven de relativiteitstheorie volledig te begrijpen! Dacht jij, dat jij bij die weinigen behoorde? Hé!?”
„Eh nee, dat niet, maar ik eh... als het inderdaad zo moeilijk is, dan zal ik er wel geen jota van snappen.”
„Zover wil ik nou ook weer niet gaan,” antwoordde George, „maar ik moet je wel eerlijk bekennen, dat ik het zelf ook niet helemaal begrijp. Luister, want ik ga niettemin proberen het enigszins duidelijk te maken.”
„Ik ben benieuwd,” sprak Pierre Hasslenbourg, die zelf als atoomfysicus een diepgaande studie van de relativiteitstheorie had gemaakt.
„Stilte!” gebood George. „We beginnen nu met het tweede deel van de relativiteitstheorie. Ik heb je al gezegd, dat Einstein beweerde dat in een atoom een geweldige hoeveelheid energie is samengebald. Hij kon dat echter niet bewijzen. Pas later is men erin geslaagd te bewijzen, dat die theorie juist was. Wel... Einstein beweerde nog iets anders, dat hij evenmin kon bewijzen in de werkelijkheid. En tot nu toe is er geen mens, die het heeft bewezen. Maar de meeste geleerden nemen nu wel aan, dat ook het tweede stuk van de relativiteitstheorie waar is! Die theorie luidt: tijd is een relatief begrip!”
„Ah juist, ja,” zei Basje Goris, met zijn hoofd knikkend.
„Zo, jongeheer Goris, weet jij wat dat zeggen wil?”
„Nee.”
„Waarom zeg je dan ja?”
„Omdat ik u wel goed verstaan had, meneer.”
Iedereen bulderde van het lachen. George Minco riep er bovenuit: „Manfred Blohm, zeg mij, hoelang duurt een uur?”
„Zestig minuten,” antwoordde Manfred vlot.
„Fout!” zei George. „Hoe lang duurt een eeuw?”
„Honderd jaar.”
„Ook fout!”
„Wel verdraaid!” zei Manfred, „ik weet zeker, dat een eeuw...”
„Oh, weet jij het allemaal zo zeker?” vroeg George. „Wel wel... Kijk eens hier!” Hij had een zwarte veter uit zijn broekzak gehaald en liet die aan zijn vingers omlaag hangen. „Hoelang is dit ding ongeveer?”
„Dat kan ik niet precies zeggen,” antwoordde Manfred, „maar ik schat het op vijftig centimeter.”
„Weer fout, helemaal fout! Dat ding is anderhalve meter lang.”
„Onzin!” riep Manfred. „Als je het nameet zul je zien, dat...”
„Dan zul je zien, dat dit ding ongeveer anderhalve meter lang is. Kijk maar!”
George trok het ding uit zover hij kon. Het bleek gemaakt te zijn van elastiek. Het was namelijk een elastisch koordje, dat in zijn overall had gezeten om de taille bijeen te houden, maar stuk was geraakt. „Alsjeblieft, anderhalve meter! En als ik zeg, dat het maar een meter lang is, heb ik ook gelijk! Kijk maar.” Hij liet het koordje wat vieren, waardoor het korter werd.
„Já,” zei Manfred, „als je zo begint...”
„Tja tja...” sprak George tevreden, „ik wil alleen maar duidelijk maken, dat de lengte van dit ding zich wijzigt al naargelang de omstandigheden. Als ik hard trek, wordt het langer, als ik minder hard trek, wordt het korter! Ik zou ook kunnen zeggen: de lengte van dit koordje is relatief! Het hangt er maar vanaf of je eraan trekt. En als je er inderdaad aan trekt, dan kan het elke lengte krijgen. En nou komt het... Luister goed. Einstein zegt, dat het met de tijd precies zo is! Als je aan een uur trekt, wordt het langer! Als je aan een jaar of een eeuw trekt, wordt die langer en je kunt hem ook weer korter maken.”
Basje en Manfred keken elkaar wat onthutst aan.
„Dat mag zo zijn,” sprak Basje, „maar zou je me dan even willen vertellen, hoe je aan een uur of aan een jaar kunt trekken? Er zitten geen handvaten aan.”
Weer werd er gelachen.
„Dat klopt. Je kunt er niet echt aan trekken. Maar net zo goed als de lengte van dat koordje afhankelijk is van de trekkracht van mijn handen, is tijd afhankelijk van... snelheid!”
„Snelheid?”
„Jazeker, van snelheid. Met snelheid kun je tijd uitrekken. Stel je voor, dat de Euro-5 een snelheid zou kunnen bereiken van een miljoen kilometer per seconde.”
„Dat kan hij niet,” zei Basje, die deksels goed wist wat de mogelijkheden van de Euro-5 waren.
„Dat zeg ik ook niet! Ik zeg alleen: stel je dat eens voor. Stel je voor, dat we met die snelheid door de ruimte zouden vliegen. Jij houdt de tijd bij op je horloge. Na acht uur komen we terug op de aarde. En wat blijkt? Als je uitstapt zou je bemerken, dat er in de tussentijd op aarde jaren en jaren voorbij zijn gegaan! Ja, het klinkt gek, maar Einstein zegt dat het wel degelijk de waarheid is. In de Euro-5 met die hoge snelheid zou de tijd veel minder snel zijn gegaan dan op aarde, waar ze die snelheid niet hadden.”
„Hé, wacht eens even,” sprak Basje zacht, „wacht eens even... Als je dus met die snelheid een half jaar in de ruimte zou blijven vliegen en je zou dan pas terugkomen, dan zou je hier, op aarde, in de toekomst staan! Je zou dan misschien wel duizenden jaren verder zijn, zonder dat je zelf ouder zou zijn geworden. Of eh... heb ik dat niet helemaal goed gezegd?”
„Jawel, uitstekend, je hebt het begrepen!” juichte George Minco. „En jij, jongeheer Blohm? Je zit er zomaar raar bij te kijken, jò!”
„Ik... ik heb het ook wel begrepen,” mompelde Manfred, voor wie het helemaal geen spelletje meer was. „Maar het klinkt allemaal zo gek.”
„Jazeker, het klinkt idioot. Maar ik wil je alleen maar duidelijk maken, dat je met snelheid in een andere tijd kunt komen. Er zijn dus verschillende tijden naast elkaar! Iemand, die in de veertiende eeuw leefde, zou nu, op dit moment in deze tijd verzeild kunnen raken, als hij de mogelijkheid had gehad om een hoge snelheid te bereiken. Hij zou een uur geleden in een raket gestapt kunnen zijn, een uur lang hebben rondgevlogen en op dit moment hier kunnen uitstappen. De graven van de mensen, die hij een uur geleden de hand had gedrukt, zouden in de tussentijd al vergaan zijn, de kruisen op de graven zouden zijn vermolmd, de mensen, die hij hier zag, zouden de achter-achter-achter-achter-achterkleinkinderen zijn van degenen, die hij een uur te voren nog goedendag had gezegd! Heel merkwaardig, niet waar?”
„Tja...”Basje moest even nadenken. „Is dat werkelijk waar?”
„Einstein zegt van wel.”
„Maar ze hebben het nog nooit echt meegemaakt? Ik bedoel... ze hebben het nog nooit in werkelijkheid kunnen bewijzen?”
„Nee. Dat wil zeggen...” George keek de captain aan. Deze knikte en sprak: „Misschien zijn wij het, die de bewijzen kunnen leveren. Kijk... George heeft jullie duidelijk kunnen maken, dat er verschillende tijden naast elkaar kunnen bestaan, niet waar?”
Basje en Manfred knikten.
„Juist... Maar als dat zo is, dan zou je van de ene tijd in de andere tijd moeten kunnen komen, misschien niet alleen met snelheid maar ook op andere manieren.”
Weer knikte het tweetal.
„Okay... Wij geloven, dat we door een of andere oorzaak in een andere tijd zijn gekomen. En dat we er weer uitgeraakt zijn ook.”
Verbluft keek Bas de captain aan. „Meen je dat nou?”
„Ja.”
„Zijn we door onze snelheid in die andere tijd gekomen?”
„Nee, dat geloof ik in ons geval niet helemaal, al kan onze snelheid er wel wat mee te maken gehad hebben. Ik geloof, dat we dat maar eens nader zullen moeten gaan onderzoeken.”
„Een andere tijd...” mompelde Manfred. Hij schudde even met zijn hoofd. „Het lijkt onmogelijk...”
„Volgens de relativiteitstheorie niet,” sprak De Vos. „Net zo goed als met de atoomtheorie is gebeurd, zal ook de theorie over de tijd één keer bewezen worden. Er zijn trouwens al allerlei andere kleine verschijnselen, die erop wijzen dat de theorie juist is.” Gino Cardinale mengde zich nu in het gesprek.
„Chef... die vliegtuigen, die verdwenen zijn... Denken ze, dat die ook in die andere tijd terecht zijn gekomen?”
„Ja, ik neem aan van wel. En ik denk dat men ervan uitgaat, dat die vliegtuigen er niet in geslaagd zijn ook weer uit die nieuwe tijd weg te komen!”
„Dus... dus die zijn er nog steeds?” vroeg Manfred.
„Misschien.”
„George, mijn compliment,” sprak Basje Goris en hij meende echt wat hij zei. „Ik snap het niet helemaal, maar waar het om gaat begrijp ik nou toch wel. Chef, heb jij er enig idee van, in welke tijd we waren aangeland?”
„Ja, ik heb inderdaad een idee,” antwoordde De Vos. „Ik moet de hele tijd denken aan die zon. Hij was erg groot en had een rode kleur. Bovendien was het buiten de Euro-5 verschrikkelijk heet en volkomen droog.”
„Wat wil je daarmee zeggen?” vroeg George Minco, die zijn rol van leraar weer vergeten scheen te zijn.
„Dit... Jullie weten allemaal, dat de zon een ster is, een gewone middelmatige ster. Net zoals alle sterren is ook de zon gedoemd te doven. Eens zal de zon er niet meer zijn. Maar dat doven zal gepaard gaan met verschrikkelijke krachten. Je moet je de zon voorstellen als een kaars, die uitgaat. Ze blijft branden, tot het tijdstip van doven is aangebroken. Maar net als een kaars, die nog eenmaal opflikkert voor ze uitgaat, zal ook de zon plotseling uitgroeien tot een gigantische vuurbol, enorm veel groter dan ze nu is. Tegen die tijd zal ze niet meer zo heet zijn. De kleur is daarom tegen die tijd niet meer geel, zoals nu, maar oranje en wordt rood, wanneer ze gaat uitzetten. Ze wordt dan zo groot, dat ze een aantal hemellichamen gewoon zal opslokken. Venus zal volkomen vergast worden, de aarde zal gespaard blijven. Maar de zon, die dan als een geweldige rode, verzengende bol aan de hemel staat, zal alles op aarde verbranden. Leven zal niet meer mogelijk zijn. Alles zal verschroeien. Het zal het einde van de wereld betekenen.”
„Zal dat snel gaan?” vroeg Basje.
„Wel, wat is snel? De zon zal langzaam groeien, maar in verhouding tot de tijd, dat ze heeft bestaan, zal het inderdaad erg snel gaan. Wanneer het eenmaal zover is, dat de zon haar grootste omvang gaat bereiken, zal het zelfs zeer snel gaan. Maar tegen die tijd is het leven op aarde al lang niet meer mogelijk. We moeten aannemen, dat geen mens er getuige van zal zijn. Gelukkig maar!”
„En wat gebeurt er daarna?” wilde Manfred weten.
„Daarna zakt de zon als een pudding in elkaar. Ze wordt erg klein. En omdat alle materie samengebald wordt, wordt ze weer witheet. Van een rode reus wordt de zon een kleine, witte dwerg, die nog lang zal nabranden. Dan dooft ze helemaal uit tot een klonterige, dode, donkere sintel. En dat zal het einde zijn van de zon en haar planeten.”
Ze zwegen allemaal. Iedereen had zijn eigen gedachten. Enkelen wisten wat De Vos met zijn verhaal over de zon duidelijk had willen maken. Een van hen was George Minco. Hij zei: „Chef, de aarde, die wij zagen, was doods en dor. Leven was er kennelijk niet meer. De zon was groot en rood. Wil je daarmee zeggen, dat wij in de tijd verzeild waren, waarin de aarde zo langzamerhand door toedoen van de zon aan het vergaan was?”
De Vos knikte. Hij zei: „Zo zou het kunnen zijn.”
„Dan is het gevaarlijk om die tijd opnieuw binnen te dringen,” concludeerde George.
„Misschien, maar het is niet zeker, dat de zon van het ene op het andere moment haar grootste omvang zal bereiken. Dat kan vele jaren duren!”
„Maar het kan gebeuren?” vroeg Manfred.
Weer knikte De Vos.
„Ach, alles wat wij ondernemen, is gevaarlijk,” zei Manfred. „Mag ik nog een ding vragen, chef?”
„Ga je gang”
„Die bollen op het monitorscherm, waar jullie het over hadden. Wat hadden die te betekenen?”
„Dat weten we niet en we kunnen er ook niet naar gissen,” antwoordde De Vos. „Misschien krijgen we nog kans genoeg om dat eens nader te onderzoeken. Laten we nou eerst maar zorgen, dat we de inwendige mens versterken. Het smaakt best, jongens!”
Nog voordat ze het eten op hadden, kwam Grazza met de anderen al weer terug. Hij zei met zijn bekende, brommende stem: „We hebben de banden al oppervlakkig bekeken. Alles, wat jullie hebben verteld, klopt precies. En het stemt overeen met wat wij zelf verwacht hadden.”
„Generaal,” sprak De Vos, „ik heb mijn mannen zojuist verteld, wat ik ervan denk. We moeten verzeild zijn geraakt in een ander tijdsbestek en wel in het laatste stadium van het bestaan van de aarde. Daar wijst het zonneverschijnsel op en de woestijn, die we zagen. Een ding is ons ook duidelijk. Het is niet onze snelheid geweest, die ons in dat andere tijdvak bracht.”
Grazza knikte een beetje afwezig. De Japanner zei: „Dat klopt. Ook de vliegtuigen, die geen hoge snelheid konden ontwikkelen, zijn van deze aarde verdwenen. Althans, dat moeten we aannemen.”
„Toch geloof ik, dat we dank zij onze snelheid weer hebben kunnen ontsnappen,” meende De Vos. „In elk geval hebben we in onze snelheid een machtig hulpmiddel. Wanneer moeten we op nader onderzoek uit?” De captain sprak vrij rustig, maar toch was te merken dat hij laaiend enthousiast was. Dat gold ook voor de andere mannen. Ondanks het gevaar wilden ze erop uitgaan, onderzoeken wat nog nooit iemand had kunnen onderzoeken.
„Het beste zou zijn,” sprak de Japanner, „indien u zo snel mogelijk weer naar het doelgebied zou kunnen vertrekken. Morgenavond bestaat het gunstig tijdstip nog steeds dat nog een dag zal duren.”
„Hoe bedoelt u dat precies?” vroeg De Vos verwonderd.
De heer Itoh gaf een teken naar de man die een overheadprojector bediende. Op het scherm vertoonde zich een rij getallen, datums en een grafiek.
„Kijk,” legde de Japanner uit, „hier hebt u alle aantekeningen betreffende de datums en tijdstippen, waarop vliegtuigen verdwenen zijn waarvan nooit meer een spoor is teruggevonden. U merkt duidelijk, dat er een bepaalde regelmaat in zit. Die regelmaat is zelfs onmiskenbaar. U ziet hier de golfbewegingen in de verdwijningen, op deze grafiek. Daarnaast ziet u in een grafiek de wassende en de afnemende maan aangegeven. Heren, de overeenkomst is niet te loochenen. U ziet het met uw eigen ogen!”
„Verbluffend!” zei Hans Weiss zacht.
Inderdaad viel uit de grafieken onmiskenbaar af te lezen, dat de vliegtuigen verdwenen bij afnemende maan, tijdens de gehele periode. „Uw verdwijning in de mist viel samen met de eerste uren van afnemende maan in het doelgebied,” sprak Itoh verder. „De periode is nu nog steeds gunstig voor verder onderzoek.”
Hans en De Vos keken elkaar aan.
„Een nieuw aanknopingspunt,” sprak De Vos. „Kunnen we er iets mee doen, Hans?”
„Dat weet ik niet. We hebben misschien nog tijd om erover te praten. Het is niet goed mogelijk om meteen alweer te vertrekken. Laten we het op ons gemak doen. Als we morgenavond in het doelgebied zijn, kunnen we onze poging wagen.”
Grazza en Itoh gingen daarmee akkoord. Datzelfde gold voor de bemanning. Enkele leden zouden het liefst meteen alweer naar de Stille Oceaan vertokken zijn, maar De Vos besliste anders.
Het was de bedoeling van De Vos, dat iedereen de gelegenheid te baat nam om op de basis een paar uur lekker uit te rusten. Maar daar kwam volstrekt niets van! Iedereen was bezig met de verschijnselen, die ze hadden waargenomen. Elk van hen woonde de uiteenzettingen bij, die gegeven werden door de geleerden van sectie-3 en door de heer Itoh. Hoewel ze slechts een deel van de lezingen snapten, bleven ze erbij en begonnen na afloop heftig met elkaar te discussiëren. Zelfs Basje en Manfred deden dapper mee! De enige, die tenslotte moe werd, was Barbara Bright, die een minder intensieve training had gehad dan de mannen van sectie‑5.
„Maak me over twee uur maar weer wakker,” zei ze tegen De Vos. „Dan ben ik er weer helemaal bij. Ik sta erop mee te gaan, captain! Ik hoor bij de ploeg.”
„Okay,” antwoordde De Vos lachend. „Jij gaat mee.”
In de vergaderruimte ging het gepraat onverdroten verder. De Vos concludeerde: „Wat er ook gebeuren mag, mannen, de deur naar deze wereld gaat nooit op slot! Hou daar rekening mee, wanneer we het een beetje benauwd zouden krijgen.”
Het was donker, toen de mannen hun posities in de Euro-5 weer innamen. Barbara Bright trad nu op als gastvrouw. Itoh en Grazza alsmede twee medewerkers van sectie-3 zouden de reis naar de Japanse wateren namelijk meemaken. Ook Grazza wilde zo dicht mogelijk bij de plaats van het onderzoek zijn. Hij wilde zijn intrek nemen op het radioschip zelf.
De heer Itoh wist zich meesterlijk te beheersen. Hij deed, alsof hij een gewoon reisje per vliegtuig maakte. Hij wist, dat hij bij hoge uitzondering een tocht mocht meemaken met de geheimzinnige Euro-5, waarvan zijn regering weliswaar wist, maar waarvan nog geen enkele Japanner tot op dat ogenblik een glimp had mogen opvangen. Itoh vroeg niets en was zelfs zo vriendelijk te gaan slapen!
Grazza bromde: „Als hij niet uit zichzelf was gaan slapen, had ik hem net zolang aan de praat gehouden, tot hij van slaap van zijn stoel was getuimeld. Je moet altijd voorzichtig zijn met die kerels! Je weet nooit, wat ze ontdekken, zonder dat je er zelf erg in hebt!”
Hoog boven de aardbol, die zich als een geweldige schijf met een halfronde horizon onder het schip aftekende, ijlde de Euro-5 in een flauwe boog naar de Japanse wateren. Ze vlogen over Saoedi-Arabië, India en Maleisië, om Rusland en China te mijden. Ze vlogen de zon tegemoet en toen De Vos zijn schip in het doelgebied op de golven zette, was het weer licht. Maar snel viel de schemering opnieuw in. Itoh en Grazza met zijn mannen werden met een barkas afgehaald om naar liet radioschip gebracht te worden. Grazza had alles verder aan De Vos overgelaten.
„Wanneer vertrek je?” vroeg hij bij wijze van afscheidsgroet.
„Over twee uur precies,” luidde het antwoord. „We vertrekken bij maanlicht. Ik wil weten, of het verschil maakt wanneer we dit gebied bij avond doorkruisen. De maan geeft ons een mooi oriëntatiepunt, wanneer we de koers opnieuw bijster mochten raken. We vliegen weer in een cirkel, maar als het opnieuw mis gaat, verbreken we die cirkel en proberen op dezelfde koers te komen als de vorige keer.”
„Goed. Hou zo lang mogelijk radio contact.”
„Vanzelfsprekend. En radarcontact ook.”
„Mooi. Denk erom... je verkenning mag niet langer duren dan een etmaal. Tegen die tijd moet je er weer uitbreken. Denkelijk kom je dan opnieuw uit bij de Bermuda’s. Tot ziens dus.”
Met een nors gezicht, dat zo’n beetje zijn handelsmerk was, liet het hoofd van sectie-3 zich in de barkas zakken, ging naast Itoh zitten en keek verder strak voor zich uit, kennelijk zwaar in gedachten verdiept. De Vos zwaaide hem na. Hans Weiss stond naast hem. „Hans...” sprak De Vos, „hoorde jij, wat Grazza’s afscheidswoorden waren?”
„Jazeker,” zei Hans Weiss peinzend, „ik weet wat je bedoelt... Grazza schijnt er erg zeker van te zijn, dat we opnieuw bij de Bermuda’s verzeild raken, als we uit die onbekende tijd geraken. Waarom is hij daar zo zeker van?”
De Vos lachte fijntjes. Hij zei: „Waarom hij daar zo zeker van is? Dat kun je in de krant lezen.”
„Ja, dat geloof ik ook. Is het Bermuda-gebied ook niet zo’n stuk zee, waar veel vliegtuigen verdwijnen?”
De Vos knikte.
„Een deur, die toegang geeft tot die tijd,” zei hij zacht. „Of liever... verschillende deuren... Hier, waar we nu zijn, moet zo’n deur openstaan, bij de Bermuda-eilanden is ook een deur. Denkelijk zijn er nog meer op aarde.”
„En ze gaan open bij afnemende maan,” zei Hans. „Zou dat toeval zijn?” De Vos schudde het hoofd.
„Nee, dat lijkt me bijna onmogelijk. Ik ga ervan uit, dat we te maken hebben met natuurkrachten, die we nog niet kennen, maar die waarschijnlijk verband houden met de maan. Dat ligt voor de hand, zou ik zeggen.”
„Er ligt helemaal niets voor de hand,” zei Hans Weiss. „Wij zijn bezig met zoiets geks, dat je van alles kunt verwachten. Het is best mogelijk, dat we er nooit meer in slagen die andere tijd opnieuw binnen te dringen. Waarom zijn er overigens intussen in dit gebied geen vliegtuigen vermist? De deur staat immers nog steeds open, niet waar?”
„Misschien,” antwoordde De Vos. „Maar het is in elk geval wel logisch, dat er in deze omgeving de afgelopen dagen geen vliegtuigen vermist zijn. Japan heeft namelijk de luchtvaart boven deze zee verboden.”
„O, dat maakt een heleboel duidelijk.” Hans Weiss keek peinzend om zich heen. „Deze zee, ditzelfde gebied... Als we landen, landen we op deze zelfde plek, niet waar?”
„Ja, op deze zelfde plek en het kan over enkele uren al gebeuren. Alleen, de schepen, die er nu liggen, zullen er dan niet meer zijn. Zelfs het materiaal, waaruit ze zijn opgebouwd, zal al miljoenen jaren geleden vergruizeld zijn. En het water is denkelijk ook verdwenen, althans... wanneer onze theorie juist is. Wanneer we hier landen, zal dat zijn op de bodem van deze oceaan, neem ik aan.” Hans Weiss knikte.
„Een raar idee, niet waar?”
„Jawel, maar als je het wiskundig benadert, klopt het allemaal precies. We gaan naar binnen, Hans. Over een paar uur gaan we kijken, of de deur nog steeds geopend is. Tevoren wil ik alle verbindingen met het radioschip controleren”