Kristiansand 1943
Het was niet zo dat Axel graag risico’s nam. Hij was ook niet bijzonder moedig. En bang was hij zeker. Anders zou hij een dwaas zijn geweest. Maar dit was gewoon iets wat hij moest doen. Hij kon niet passief blijven toekijken terwijl het kwaad de overhand kreeg.
Hij stond bij de reling en voelde de wind in zijn gezicht snijden. Hij was dol op de geur van zout water. Eigenlijk was hij altijd al jaloers geweest op de vissers, op de mannen die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat buiten waren en zich door de boot daar lieten brengen waar de vis zwom. Axel wist dat ze hem zouden uitlachen als hij ook maar iets over zijn afgunst zei. Dat hij, de zoon van de dokter, die verder zou leren en iets deftigs zou worden, jaloers op hen was. Op de eeltplekken op hun handen, de geur van vis die nooit meer uit hun kleren ging en de eeuwige onzekerheid of ze terugkwamen. Ze zouden het zowel absurd als aanmatigend van hem vinden dat hij hun leven zou willen leiden. Ze zouden het nooit begrijpen. Maar hij voelde in elke vezel van zijn lichaam dat hij eigenlijk voor dit leven was geboren. Natuurlijk, hij kon goed leren, maar tussen boeken en kennis voelde hij zich niet zo goed thuis als hier, op een deinend dek, terwijl de wind aan zijn haren rukte en de geur van vis in zijn neusgaten hing.
Erik daarentegen verbleef graag in de wereld van de boeken. Als hij ’s avonds op zijn bed zat, met ogen die heen en weer schoten over de bladzijden van een boek dat zo dik en oud was dat niemand behalve hij er ook maar een greintje enthousiasme voor kon opbrengen, hing er een waas van gelukzaligheid om hem heen. Erik verslond kennis, wentelde zich erin, stortte zich uitgehongerd op feiten, jaartallen, namen en plaatsen. Axel vond het fascinerend, maar het stemde hem ook bedroefd. Ze waren zo verschillend, zijn broer en hij. Misschien scheelden ze te veel in leeftijd. Er zat vier jaar tussen hen. Ze hadden nooit samen gespeeld, nooit speelgoed gedeeld. Het baarde Axel ook zorgen dat hun ouders onderscheid tussen hen maakten. Ze prezen hem zo ver de hemel in dat het evenwicht in het gezin verstoord raakte; Axel werd iets wat hij niet was en Erik werd er kleiner door. Maar hoe kon hij dat voorkomen? Hij kon alleen dat doen waartoe hij was voorbestemd.
‘We lopen zo meteen de haven binnen.’
Bij het horen van Elofs droge stem achter zich schrok Axel op. Hij had hem niet horen aankomen.
‘Ik sluip meteen van boord als we aanleggen. Ik blijf ongeveer een uur weg.’
Elof knikte. ‘Wees voorzichtig, jongen,’ zei hij voordat hij met een laatste blik op Axel naar achteren liep om het roer over te nemen.
Tien minuten later keek Axel zorgvuldig om zich heen voordat hij de kade opklom. Er waren overal Duitse uniformen te zien, maar het merendeel van de soldaten leek druk bezig, voornamelijk met het controleren van de boten die aan de kade hadden aangemeerd. Zijn hart ging sneller kloppen. Er waren ook zeelui aan land, om te laden of te lossen, en hij probeerde net zo nonchalant te lopen als de mensen die zonder verborgen motieven hun werk deden. Hij had nu niets bij zich; deze reis zou hij alleen iets ophalen. Axel had geen idee wat er in het document stond dat hij Zweden binnen moest smokkelen. Hij wilde het ook niet weten. Hij wist alleen aan wie hij het moest geven.
De instructies waren duidelijk geweest. De man die hij zocht zou aan de andere kant van de haven staan, met een blauwe pet op en een bruin overhemd aan. Speurend liep Axel naar de hoek van de haven waar de man zich moest bevinden. Tot nu toe leek alles goed te gaan. Niemand maakte zich druk om een visser die hier rondliep alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. De Duitsers waren met hun eigen zaken bezig en niemand lette op hem. Uiteindelijk zag hij de man. Hij was kisten aan het opstapelen en leek zich daar helemaal op te concentreren. Axel liep doelbewust op hem af. De kunst was om net te doen alsof hij daar iets te zoeken had. Het zou een grote vergissing zijn om schichtig of overduidelijk om zich heen te kijken. Dan had hij net zo goed een schietschijf op zijn borst kunnen dragen.
Eenmaal bij de man aangekomen, die nog geen notie van hem had genomen, tilde hij de dichtstbijzijnde kist op en begon ook te stapelen. Vanuit zijn ooghoek zag hij dat zijn contactpersoon achter een paar kisten iets op de grond liet vallen. Axel deed alsof hij nog een kist wilde optillen, maar pakte eerst het opgerolde papier en stak het in zijn zak. De overdracht was voltooid. Nog altijd hadden de man en hij geen blik gewisseld.
Hij voelde de opluchting door zijn aderen stromen en werd bijna duizelig. De overdracht was altijd het meest kritieke moment. Als die eenmaal had plaatsgevonden, was de kans dat er iets zou gebeuren veel kleiner.
‘Halt. Hände hoch!’
Het Duitse commando kwam uit het niets. Axel keek verbluft naar de man naast zich, en de beschaamde blik die hij ontmoette, deed hem beseffen wat er aan de hand was. Het was een val geweest. Ofwel de hele opdracht was bedrog geweest om hem te pakken te krijgen, ofwel de Duitsers waren erachter gekomen wat er speelde en hadden de betrokkenen onder druk gezet om de val te zetten. Axel wist dat het spel hoe dan ook uit was. De Duitsers hadden hem waarschijnlijk al in de gaten gehouden vanaf het moment dat hij aan land was gegaan. Het document brandde in zijn zak. Hij stak zijn handen in een onderwerpend gebaar omhoog. De mannen tegenover hem hoorden bij de Gestapo. Het spel was uit.
Hard geklop op de deur stoorde hem in zijn ochtendritueel. Elke morgen dezelfde procedure. Eerst douchen, dan scheren. Vervolgens het ontbijt klaarmaken, twee eieren, een sneetje roggebrood met boter en kaas en een grote kop koffie. Altijd hetzelfde ontbijt, dat hij voor de tv opat. Door de jaren in de gevangenis was hij de routine, de voorspelbaarheid gaan waarderen. Er werd opnieuw aangeklopt en Frans stond geïrriteerd op om open te doen.
‘Hallo, Frans.’ Het was zijn zoon, met die harde blik in zijn ogen waaraan hij ondertussen gewend was geraakt.
Frans kon zich de tijd toen alles anders was niet langer heugen. Maar wat je niet kon veranderen, moest je accepteren en dit was een van de dingen die hij nooit zou kunnen veranderen. Alleen in zijn dromen voelde hij soms een kleine hand in de zijne. Een vage herinnering aan een tijd lang, lang geleden.
Met een nauwelijks hoorbare zucht deed hij een pas opzij en liet zijn zoon binnen.
‘Hallo, Kjell,’ zei hij. ‘Wat kom jij vandaag bij je oude vader doen?’
‘Erik Frankel,’ zei Kjell kil en hij keek zijn vader aan alsof hij een speciale reactie verwachtte.
‘Ik zit net te ontbijten. Loop even mee.’
Kjell volgde hem naar de woonkamer. Hij kon niet verhullen dat hij nieuwsgierig rondkeek. Hij was hier nog nooit binnen geweest.
Frans vroeg zijn zoon niet of hij koffie wilde. Hij wist van tevoren het antwoord al.
‘Wat is er met Erik Frankel?’
‘Je weet toch dat hij is overleden.’ Het klonk als de constatering die het was.
Frans knikte. ‘Ja, ik heb gehoord dat de oude Erik dood is. Spijtig.’
‘Vind je dat echt? Dat het spijtig is?’ Kjell keek hem intens aan, en Frans wist heel goed waarom. Kjell was hier niet als zijn zoon, maar als journalist.
Frans nam alle tijd voordat hij antwoordde. Onder de oppervlakte was er van alles in beroering. Zoveel herinneringen en zoveel dat hem in de loop van zijn leven was gevolgd. Maar dat zou hij nooit aan zijn zoon kunnen vertellen. Kjell zou het nooit begrijpen; die had zijn vader al lang geleden veroordeeld. Ze stonden aan weerszijden van een muur die zo hoog was dat je er zelfs niet overheen kon kijken, en zo was het al veel te veel jaren geweest. Het was grotendeels zijn eigen schuld. Kjell had zijn vader de bajesklant niet vaak gezien toen hij klein was. Een paar keer had zijn moeder hem tijdens het bezoekuur meegenomen naar de inrichting, maar bij de aanblik van het kleine gezicht, vol vragen, in de kale, ongastvrije bezoekersruimte had hij zich verhard en gezegd dat ze niet meer moesten komen. Hij had gedacht dat het beter voor de jongen was om helemaal geen vader te hebben dan een vader zoals hij. Misschien was dat fout geweest. Maar het was nu te laat om daar iets aan te doen.
‘Ja, ik vind het spijtig dat Erik dood is. We hebben elkaar als kind gekend en ik heb alleen maar goede herinneringen aan hem. Vervolgens zijn we alle twee een andere kant opgegaan en…’ Frans spreidde zijn handen. Hij hoefde het tegenover Kjell niet uit te leggen. Ze wisten alles over verschillende wegen.
‘Maar dat is niet waar. Ik heb informatie waaruit blijkt dat je recentelijk contact met Erik hebt gehad. En dat de Vrienden van Zweden een zekere belangstelling voor de gebroeders Frankel hebben. Je hebt er toch niets op tegen als ik aantekeningen maak, hè?’ Kjell legde demonstratief een notitieblok op tafel en daagde zijn vader met zijn ogen uit terwijl hij zijn pen naar het papier bracht.
Frans haalde zijn schouders op en maakte een toestemmend gebaar met zijn hand. Hij kon het niet langer opbrengen dat spel te spelen. Kjell droeg veel boosheid in zich en Frans herkende die tot in detail. Het was zijn eigen woede. Die verterende razernij die hij altijd met zich had meegedragen en die het zo vaak voor hem had verpest, die zoveel kapot had gemaakt. Zijn zoon had zijn woede anders gebruikt. O ja, Frans volgde zijn artikelen in de krant. Diverse lokale machthebbers en ondernemers hadden kennisgemaakt met Kjell Ringholms boosheid, in gedrukte vorm, op de pagina’s van de krant. Eigenlijk waren ze niet zo verschillend, Kjell en hij, al hadden ze een verschillend uitgangspunt gekozen. Ze werden allebei voortgestuwd door hun innerlijke woede. De woede waardoor hij zich zo thuis had gevoeld tussen de gevangenen met nazistische sympathieën die hij al tijdens zijn eerste detentie had ontmoet. Ze hadden dezelfde haat gehad, dezelfde drijfkracht. En hij kon argumenteren, hij wist hoe je moest spreken. Retoriek was iets wat zijn vader hem grondig had bijgebracht. Dat hij in de gevangenis bij de nazistische bende hoorde, had hem status en macht gegeven; hij was iemand geweest, en zijn woede werd als een instrument beschouwd, een bewijs van kracht. In de loop van de jaren was hij in die rol gegroeid. Je kon niet langer onderscheid maken tussen hem en zijn standpunten; ze waren een eenheid gaan vormen die niet te scheiden viel. Hij had het gevoel dat het bij Kjell net zo was.
‘Waar waren we?’ Kjell keek naar zijn nog lege blok. ‘O ja, kennelijk is er contact tussen Erik en jou geweest.’
‘Alleen op grond van een oude vriendschap. Niets bijzonders. En niets dat verband houdt met zijn dood.’
‘Dat zijn jouw woorden,’ zei Kjell. ‘Anderen moeten dat maar bepalen. Waar ging dat contact over? Was het een bedreiging?’
Frans snoof. ‘Ik weet niet waar jij je informatie vandaan haalt, maar ik heb Erik Frankel niet bedreigd. Je hebt genoeg over mijn geestverwanten geschreven om te weten dat er altijd een paar… heethoofden zijn die niet rationeel denken. Dat is het enige dat ik Erik heb gezegd.’
‘Jouw geestverwanten,’ zei Kjell met een verachting die aan afschuw grensde. ‘Je bedoelt die gestoorde reactionairen die denken dat jullie de grenzen kunnen sluiten?’
‘Noem ze zoals je wilt,’ zei Frans moe. ‘Maar ik heb Erik Frankel niet bedreigd. En ik zou het op prijs stellen als je nu vertrok.’
Even leek Kjell te willen protesteren. Vervolgens stond hij op, boog zich naar zijn vader toe en keek hem strak aan.
‘Je bent voor mij geen vader geweest, en daar kan ik mee leven. Maar ik zweer je, als je mijn zoon nog dieper meesleurt dan je al hebt gedaan, dan…’ Hij balde zijn vuisten.
Frans keek hem aan en beantwoordde zijn blik rustig.‘Ik heb jouw zoon nergens in meegesleurd. Hij is oud genoeg om zelf te kunnen denken. Hij maakt zijn eigen keuzes.’
‘Net zoals jij?’ vroeg Kjell bitter en hij stormde weg alsof hij niet langer met zijn vader in één kamer wilde zijn.
Frans bleef zitten en voelde zijn hart in zijn borstkas bonzen. Toen hij de voordeur hoorde dichtslaan dacht hij opnieuw aan vaders en zonen. En aan de keuzes die voor hen werden gemaakt.
‘Hebben jullie een goed weekend gehad?’ Paula richtte zich zowel tot Martin als Gösta terwijl ze koffie in het koffiezetapparaat deed. Beiden knikten alleen duister. Ze waren geen van beiden dol op maandagochtend. Martin had bovendien het hele weekend slecht geslapen.
De laatste tijd lag hij zich ’s nachts vaak zorgen te maken over het kind dat over een paar maanden zou komen. Niet omdat het niet gewenst was, want dat was het wel degelijk – heel erg zelfs. Maar pas nu realiseerde hij zich hoe groot de verantwoordelijkheid was. Het was een klein leven, een klein mensje op wie hij op alle mogelijke manieren moest passen, voor wie hij moest zorgen en dat hij dingen moest bijbrengen. Dat inzicht had ertoe geleid dat hij de laatste tijd vaak naar het plafond had liggen staren terwijl Pia’s grote buik gelijk met haar ademhaling open neerging. In gedachten zag hij pesterijen, wapens, drugs, seksueel misbruik, verdriet en ongelukken. Als je erbij stilstond, kwam er geen eind aan alles wat het kind dat nu onderweg was, kon overkomen. Voor het eerst vroeg hij zich af of hij wel rijp was voor de taak die hem te wachten stond. Maar het was te laat om zich daar nu druk over te maken. Over een paar maanden zou de baby onvermijdelijk komen.
‘Wat zijn jullie vrolijk.’ Paula ging zitten en legde haar armen op de tafel, terwijl ze Gösta en Martin glimlachend aankeek.
‘Het zou verboden moeten worden om op maandagochtend zo opgewekt te zijn,’ zei Gösta en hij stond op om een nieuwe kop koffie in te schenken. Het water was nog niet helemaal doorgestroomd, dus toen hij de kan uit het apparaat haalde, liep de koffie op het plaatje. Gösta leek het niet te merken en zette de kan gewoon terug toen hij zijn kopje had volgeschonken.
‘Gösta toch,’ zei Paula streng toen hij zich van de troep afwendde om weer te gaan zitten. ‘Zo kun je dat niet achterlaten, hoor. Je moet dat even afnemen.’
Gösta wierp een blik op het koffiezetapparaat en leek nu pas de plas te zien die zich op het aanrecht had gevormd. ‘O, ja,’ zei hij knorrig en hij veegde het schoon.
Martin lachte. ‘Goed om te zien dat iemand je manieren bijbrengt.’
‘Ja, ja. Typisch vrouwen. Jullie zijn altijd zo precies.’
Paula wilde net iets chagrijnigs terugzeggen toen ze een geluid in de gang hoorden. Een geluid dat ze meestal niet hoorden op het politiebureau. Vrolijk kindergebrabbel.
Martin stak met een hoopvol gezicht zijn nek uit. ‘Dat moet…’ zei hij en voordat hij zijn zin kon afmaken, stond Patrik in de deuropening. Met Maja op zijn arm.
‘Hallo, allemaal!’
‘Hoi,’ zei Martin blij. ‘Jij kunt ook niet lang wegblijven.’
Patrik glimlachte. ‘Nee, de kleine meid en ik wilden even kijken of jullie wel aan het werk zijn. Nietwaar, meiske?’ Maja maakte vrolijke geluidjes en zwaaide met haar armen. Vervolgens begon ze te kronkelen om aan te geven dat ze naar beneden wilde. Patrik gaf haar haar zin en ze liep met waggelende pasjes weg, rechtstreeks naar Martin.
‘Hé, Maja. Dus je kent oom Martin nog. Met wie je naar de bloemetjes hebt gekeken. Weet je wat, Maja? Oom Martin zal wat speelgoed voor je halen.’ Martin stond op om de doos te halen die ze op het bureau bewaarden voor het geval iemand een kind bij zich had dat even zoet moest worden gehouden. Maja was dolgelukkig met de schatkist vol prachtige dingen die zich even later in de keuken materialiseerde.
‘Dankjewel, Martin,’ zei Patrik. Hij schonk een kop koffie in en ging aan tafel zitten. ‘Hoe gaat het met het onderzoek?’ vroeg hij. Hij vertrok zijn gezicht bij de eerste slok koffie. Kennelijk had hij maar een week nodig gehad om te vergeten hoe goor de koffie op het politiebureau was.
‘Langzaam, maar het gaat,’ zei Martin. ‘We hebben een paar ingangen.’ Hij vertelde over de gesprekken met Frans Ringholm en Axel Frankel. Patrik knikte geïnteresseerd.
‘Gösta is vrijdag naar een van die jongens geweest voor zijn vingeren schoenafdrukken. Die van de andere jongen moeten we nog afnemen, zodat we hun sporen uit het onderzoek kunnen afvoeren.’
‘Wat zei hij?’ vroeg Patrik. ‘Hadden ze iets gezien waar we wat aan hebben? Waarom hadden ze bij de Frankels ingebroken? Hebben jullie iets te horen gekregen waar we verder mee kunnen?’
‘Nee, hij heeft me niets bruikbaars verteld,’ zei Gösta korzelig. Hij had het gevoel dat Patrik zijn manier van werken in twijfel trok en dat vond hij niet prettig. Tegelijkertijd zetten Patriks vragen iets in zijn hoofd in beweging. Iets waarvan hij wist dat hij het boven water moest zien te krijgen. Maar misschien was het allemaal verbeelding. Bovendien zou het koren op Patriks molen zijn als hij zijn mond opende en er iets over zei.
‘Alles bij elkaar draaien we dus een beetje in een kringetje rond. Het enige dat echt interessant is, is de connectie met de Vrienden van Zweden. Verder lijkt Erik Frankel geen vijanden te hebben gehad; we hebben geen andere motieven gevonden waarom iemand hem van het leven zou willen beroven.’
‘Hebben jullie zijn bankgegevens gecontroleerd? Misschien levert dat iets op.’ Patrik dacht hardop na.
Martin schudde zijn hoofd, geërgerd dat hij daar zelf niet op was gekomen. ‘Dat moeten we zo snel mogelijk doen,’ zei hij. ‘We zouden Axel ook moeten vragen of er een vrouw in Eriks leven was. Of een man, natuurlijk. Iemand aan wie hij in bed zijn geheimen toevertrouwde. Verder gaan we vandaag met de schoonmaakster praten die bij Erik en Axel werkte.’
‘Mooi,’ zei Patrik met een knikje. ‘Dan krijg je hopelijk een verklaring waarom ze er de hele zomer niet heeft schoongemaakt. En dus ook Erik niet heeft gevonden.’
Paula stond op. ‘Weet je wat? Ik bel Axel meteen om te vragen of Erik een partner had.’ Ze liep naar haar kamer.
‘Hebben jullie de brieven die Frans aan Erik heeft gestuurd?’ vroeg Patrik.
Martin stond op. ‘Jazeker, ik haal ze wel even. Ik neem aan dat je ze wilt zien?’
Patrik haalde gespeeld nonchalant zijn schouders op. ‘Ja, nu ik hier toch ben…’
Martin lachte. ‘Een vos verliest nooit zijn streken, hè? Was je niet met vaderschapsverlof?’
‘Wacht maar tot je zelf in die situatie zit. Je kunt niet de godganse dag in de zandbak spelen. En Erica is thuis aan het werk, dus zij vindt het alleen maar prima als wij uit haar buurt blijven.’
‘Weet je zeker dat ze het oké vindt dat jullie je toevlucht in het politiebureau zoeken?’ Martins ogen schitterden.
‘Nee, misschien niet. Maar ik neem alleen maar een kijkje. Ik moet toch zien of jullie wel je best doen?’
‘Ja, dan kan ik die brieven maar beter ophalen, zodat jij een kijkje kunt nemen…’
Een paar minuten later kwam Martin terug met de vijf brieven, die nu in plastic hoesjes werden bewaard. Maja keek op van het speelgoed en reikte naar de papieren in Martins hand, maar hij hield ze uit haar buurt en gaf ze aan Patrik. ‘Nee, meisje, daar mag je niet mee spelen.’ Maja hoorde die mededeling met een enigszins beledigd gezicht aan, maar ging toen verder met haar onderzoek van de doos die op de grond stond.
Patrik legde de brieven naast elkaar op tafel. Met een gefronst voorhoofd las hij ze in stilte.
‘Dit is niet erg concreet. Hij vervalt steeds in herhalingen. Zegt dat Erik zich gedeisd moet houden omdat hij hem niet langer kan beschermen. Dat er krachten binnen de Vrienden van Zweden zijn die niet nadenken voordat ze handelen.’ Patrik las verder. ‘Ik heb de indruk dat Erik hem heeft geantwoord, want Frans schrijft: Volgens mij zie je het verkeerd. Je hebt het over consequenties. Over verantwoordelijkheid. Ik wil het verleden begraven. Vooruitkijken. We hebben verschillende standpunten, verschillende uitgangspunten, jij en ik. Maar ons punt van oorsprong is hetzelfde. Op de bodem kruipen dezelfde monsters rond. En in tegenstelling tot jou, vind ik het onverstandig om oude monsters tot leven te wekken. Sommige botten moeten onaangeroerd blijven liggen. Ik heb je in mijn vorige brief al laten weten wat ik van het gebeurde vind en zal het er verder niet over hebben. Ik raad je aan hetzelfde te doen. Op dit moment heb ik ervoor gekozen als beschermer te handelen, maar als de situatie verandert, als de monsters naar de oppervlakte worden gehaald, verander ik misschien wel van gedachten.’
Patrik keek Martin aan. ‘Hebben jullie Frans gevraagd wat hij daarmee bedoelde? Over wat voor “oude monsters” heeft hij het?’
‘Nee, dat hebben we hem nog niet kunnen vragen. Maar we zullen hem nog wel vaker spreken.’
Paula verscheen weer in de deuropening.
‘Ik heb de vrouw in Eriks leven weten te lokaliseren. Ik heb gedaan wat Martin voorstelde en Axel gebeld. Hij wist te vertellen dat Erik de afgelopen vier jaar “een goede vriendin” heeft gehad, zoals hij het noemde, die Viola Ellmander heet. Ik heb haar ook gesproken. We kunnen vanochtend al bij haar langskomen.’
‘Dat heb je snel geregeld,’ zei Patrik en hij glimlachte waarderend naar Paula.
‘Ga je mee?’ vroeg Martin impulsief, maar na een blik op Maja, die de ogen van een pop aan een grondig onderzoek onderwierp, voegde hij eraan toe: ‘Nee, natuurlijk, dat kan niet.’
‘Natuurlijk kan dat wel. Ik wil best op haar passen,’ hoorden ze een stem vanuit de deuropening. Annika keek Patrik hoopvol aan en schonk Maja een brede glimlach, die meteen met een even brede glimlach werd beloond. Bij gebrek aan eigen kinderen maakte Annika graag van de gelegenheid gebruik er een te lenen.
‘Tja…’ zei Patrik en hij keek nadenkend naar Maja.
‘Denk je dat ik het niet kan?’ vroeg Annika. Ze deed alsof ze diep gekwetst was en sloeg haar armen voor haar borst over elkaar.
‘Nee, dat is het niet…’ zei Patrik, nog altijd twijfelend. Vervolgens won zijn nieuwsgierigheid het en hij knikte. ‘Oké, dan doen we het zo. Ik ga even mee, dan ben ik voor de lunch weer terug. Maar je moet me meteen bellen als er een probleem is. O ja, Maja moet om halfelf eten en ze wil nog steeds dat haar voedsel goed is gepureerd, ik heb geloof ik een potje gehaktsaus bij me dat je in de magnetron warm kunt maken, en na het eten wordt ze altijd moe, maar dan kun je haar gewoon in de wagen leggen en een eindje met haar gaan lopen, vergeet vooral haar speen niet, en ze wil dat haar beer naast haar ligt als ze moet slapen en…’
‘Stop, stop!’ Annika stak lachend haar handen omhoog. ‘Maja en ik redden ons wel. Geen enkel punt. Ik zal ervoor zorgen dat ze onder mijn hoede niet verhongert, en dat dutje komt ook wel in orde.’
‘Dank je, Annika,’ zei Patrik en hij stond op. Hij ging op zijn hurken naast zijn dochter zitten en gaf haar een kusje op haar blonde hoofd. ‘Papa gaat eventjes weg. Jij mag hier bij Annika blijven. Is dat goed?’ Maja keek hem een kort moment met grote ogen aan, maar richtte haar blik toen weer op het speelgoed en ging verder met haar pogingen de wimpers van de pop eraf te trekken. Beteuterd stond Patrik op en zei: ‘Zo zie je maar weer hoe onmisbaar ik ben. Veel plezier samen.’
Hij omhelsde Annika en liep toen naar de garage. Een heerlijk opgeruimd gevoel verspreidde zich door zijn lichaam toen hij achter het stuur van de politiewagen plaatsnam en Martin op de passagiersstoel naast hem gleed. Paula ging op de achterbank zitten met een briefje met Viola’s adres in haar hand. Vervolgens reed Patrik achteruit de garage uit en zette koers naar Fjällbacka. Hij onderdrukte de neiging om te gaan neuriën van genot.
Axel legde de hoorn langzaam op de haak. Plotseling voelde alles zo onwerkelijk. Het was alsof hij nog steeds in zijn bed lag te dromen. Het huis was leeg zonder Erik. Ze hadden elkaar altijd alle ruimte gegeven. Ervoor gezorgd dat ze niet in elkaars privésfeer binnendrongen. Soms waren er dagen voorbijgegaan zonder dat ze ook maar een woord wisselden. Ze hadden vaak op verschillende tijden gegeten, waren in hun eigen kamers in verschillende delen van het huis gebleven. Maar dat betekende niet dat ze elkaar niet na stonden. Want dat deden ze wel degelijk. Of dat hadden ze gedaan, verbeterde Axel zichzelf. Nu was de stilte in huis anders dan vroeger. Anders dan toen Erik in de bibliotheek zat te lezen. Dan hadden ze die stilte altijd kunnen doorbreken door iets te zeggen. Als ze dat wilden. De stilte die er nu hing was totaal, eeuwig. Zonder einde.
Erik had Viola nooit mee naar huis genomen. Hij had ook nooit over haar gesproken. De enige keren dat Axel contact met haar had gehad was als hij toevallig opnam wanneer ze belde. Daarna verdween Erik meestal een paar dagen. Hij pakte een kleine koffer met de meest noodzakelijke dingen, nam kort afscheid en was weg. Soms had Axel afgunst gevoeld als hij zijn broer zag verdwijnen. Afgunst omdat Erik iemand had. In Axels leven was het op dat gebied niets geworden. Er waren natuurlijk wel vrouwen geweest, uiteraard. Maar niets dat langer duurde dan de eerste verliefdheid. Het was altijd zijn fout geweest. Daar twijfelde hij niet aan, maar hij had er desondanks niets aan kunnen doen. De andere kracht in zijn leven was te sterk geweest, had hem te zeer opgeslokt. Die was in de loop van de jaren een veeleisende minnares geworden die geen ruimte voor iets anders liet. Zijn werk was zijn leven, zijn identiteit, zijn innerlijke kern geworden. Wanneer dat was gebeurd, wist hij niet. Alhoewel, dat was niet waar.
In de stilte in het huis ging Axel op de beklede stoel naast het halkastje zitten. Voor het eerst sinds zijn broer was overleden, huilde hij.
Erica genoot van de stilte. Ze kon zelfs de deur van haar werkkamer open laten staan zonder gestoord te worden door geluiden uit de rest van het huis. Ze legde haar benen op het bureau en dacht na over het gesprek met Erik Frankels broer. Het had een soort sluisdeur in haar geopend. Een grote, onverzadigbare nieuwsgierigheid naar de kanten van haar moeder die ze klaarblijkelijk niet had gekend en waarvan ze zelfs geen vermoeden had gehad. Ze voelde instinctief dat ze maar een fractie te horen had gekregen van wat Axel Frankel over Elsy wist. Maar waarom zou hij iets voor haar willen verbergen? Wat was er in haar moeders achtergrond wat hij liever niet vertelde? Ze reikte naar de dagboeken en begon te lezen vanaf het punt waar ze een paar dagen geleden was gestopt. Maar ze boden geen leidraad, ze gingen alleen over het dagelijkse leven en de gedachten van een tienermeisje. Er waren geen grote onthullingen, niets dat de merkwaardige uitdrukking kon verklaren die in Axels ogen te zien was geweest toen hij over haar moeder had gesproken.
Erica las verder, joeg met haar blik over de pagina’s op zoek naar iets opzienbarends. Iets, willekeurig wat, wat haar gevoel van onrust kon stillen. Maar pas op de laatste pagina van het derde schrift vond ze iets wat heel misschien een relevante link met Axel kon zijn.
Opeens wist ze wat ze zou doen. Ze haalde haar benen van het bureau, pakte de dagboeken en stopte ze voorzichtig in haar handtas. Na de buitendeur te hebben geopend en te hebben gekeken wat voor weer het was, trok ze een dunne jas aan en wandelde in rap tempo weg.
Ze ging via de steile trap naar Badis en bleef op de laatste trede staan, helemaal bezweet van de inspanning. Het oude restaurant zag er leeg en verlaten uit nu de zomerse drukte voorbij was, al had het de afgelopen jaren ook in het hoogseizoen een noodlijdend bestaan gekend. Dat was jammer. De locatie was ongeëvenaard, het restaurant troonde op de berg bij de kade en bood een vrij uitzicht over de scherenkust van Fjällbacka. Maar het gebouw was in de loop van de jaren flink in verval geraakt en kennelijk waren er grote investeringen nodig om Badis lonend te maken.
Het huis dat Erica zocht, lag voorbij het restaurant en ze had erop gegokt dat degene die ze wilde spreken thuis was.
Een paar heldere ogen keken haar aan toen de deur voorzichtig open werd gedaan. ‘Ja?’ zei de vrouw die in de hal stond en haar nieuwsgierig opnam.
‘Ik heet Erica Falck.’ Erica aarzelde. ‘Ik ben de dochter van Elsy Moström.’
Er fonkelde iets in Britta’s ogen. Na Erica een tijdje zwijgend en roerloos te hebben aangekeken, glimlachte ze opeens en deed een pas opzij.
‘Natuurlijk. De dochter van Elsy. Nu zie ik het. Kom verder.’
Erica liep naar binnen en keek nieuwsgierig om zich heen. Het huis was licht en gezellig, met veel foto’s van kinderen en kleinkinderen en mogelijk ook achterkleinkinderen aan de muren.
‘Dit is de hele clan,’ zei Britta en ze wees glimlachend naar de wirwar van foto’s.
‘Hoeveel kinderen hebt u?’ vroeg Erica beleefd terwijl ze de foto’s bekeek.
‘Drie dochters. En zeg alsjeblieft geen u. Dan voel ik me zo oud. Niet dat ik dat niet ben, maar dat is nog geen reden om je ook oud te voelen. Leeftijd is tenslotte niet meer dan een getal.’
‘Ja, dat is waar,’ zei Erica lachend. Ze mocht deze vrouw wel.
‘Laten we gaan zitten,’ zei Britta en ze raakte Erica’s elleboog lichtjes aan. Nadat ze haar jas en schoenen had uitgetrokken, liep Erica achter haar aan naar de woonkamer.
‘Wat mooi is het hier.’
‘We wonen hier al vijfenvijftig jaar,’ zei Britta. Haar gezicht werd zacht en zonnig als ze glimlachte. Ze nam plaats op een grote gebloemde bank en klopte naast zich op de zitting. ‘Kom hier maar zitten, dan kunnen we gezellig met elkaar praten. Ik vind het zo leuk je te ontmoeten. Elsy en ik… We gingen veel met elkaar om toen we jong waren.’
Even meende Erica dezelfde vreemde toon te horen als toen ze met Axel had gesproken, maar nog geen tel later was die verdwenen en lag er weer een zachte glimlach op Britta’s gezicht.
‘Ik heb wat dingen van mijn moeder gevonden toen ik de zolder opruimde en… ik ben gewoon nieuwsgierig. Ik weet niet zoveel over haar. Hoe hebben jullie elkaar bijvoorbeeld leren kennen?’
‘Elsy en ik raakten bevriend op school. We zaten meteen al op de eerste dag naast elkaar. En dat is altijd zo gebleven.’
‘Jullie kenden Erik en Axel Frankel ook, heb ik begrepen.’
‘Ja, Erik beter dan Axel. Eriks broer was een paar jaar ouder dan wij en hij vond ons waarschijnlijk lastig klein grut. Maar hij was heel knap, Axel.’
‘Dat heb ik gehoord, ja,’ zei Erica lachend. ‘Dat is hij trouwens nog steeds.’
‘Dat ben ik helemaal met je eens, maar dat mag je niet tegen mijn man zeggen, hoor,’ fluisterde Britta luid.
‘Nee, dat beloof ik.’ Erica mocht de vroegere vriendin van haar moeder steeds meer. ‘En Frans? Ik heb gehoord dat Frans Ringholm ook deel uitmaakte van jullie clubje?’
Britta verstijfde. ‘Frans… Ja, hij zat ook in ons clubje.’
‘Dat klinkt alsof je niet echt dol op hem was.’
‘Niet dol op Frans? O jawel, ik was helemaal verliefd op hem. Maar die liefde werd niet beantwoord. Hij had een oogje op iemand anders.’
‘O ja? Op wie dan?’ vroeg Erica, hoewel ze het antwoord al dacht te weten.
‘Frans zag alleen je moeder. Hij liep als een hondje achter haar aan. Niet dat dat hem iets opleverde. Jouw moeder zou iemand als Frans nooit een blik waardig hebben gekeurd. Dat was typisch iets voor een domme gans als ik, die niet verder keek dan het uiterlijk. Want hij was wel knap. Op de gevaarlijke manier die je als tiener spannend vindt, maar die je afschrikt wanneer je wat ouder bent.’
‘Hm, dat weet ik niet,’ zei Erica. ‘Gevaarlijke mannen lijken ook aantrekkingskracht uit te oefenen op vrouwen die wat ouder zijn.’
‘Daar heb je gelijk in,’ zei Britta en ze keek naar buiten. ‘Maar gelukkig ben ik daaroverheen gegroeid. En over mijn gevoelens voor Frans. Hij… Hij is niet iemand die je in je leven wilt hebben. Niet als mijn Herman.’
‘Ben je nu niet een beetje hard voor jezelf? Ik bedoel, je lijkt niet echt een domme troela.’
‘Nee, nu niet. Maar ik moet bekennen dat ik tot ik Herman leerde kennen en mijn eerste kind kreeg… Nee, ik was geen leuk meisje.’
Britta’s directheid verraste Erica. Ze velde een hard oordeel over zichzelf.
‘En Erik? Hoe was hij?’
Weer keek Britta naar buiten. Ze leek even over de vraag na te denken. Toen werd haar gezicht zacht. ‘Erik was als kind al ouwelijk. Dat is niet denigrerend bedoeld. Hij was gewoon vroegoud. Verstandig op een volwassen manier. Hij dacht veel na en las veel. Hij zat altijd met zijn neus in een boek. Frans plaagde hem daarmee. Erik was een beetje een vreemde snuiter, maar hij kwam ermee weg vanwege zijn broer.’
‘Axel was populair, heb ik begrepen.’
‘Axel was een held en Erik was zijn grootste bewonderaar. Hij vereerde de grond waar zijn broer op liep. Axel kon in Eriks ogen niets fout doen.’ Britta klopte op Erica’s been en stond toen abrupt op. ‘Weet je wat, ik ga een kopje koffie zetten voordat we verder praten. Elsy’s dochter. Ik vind het zo leuk dat je er bent!’
Erica bleef zitten terwijl Britta naar de keuken verdween. Ze hoorde gerammel van kopjes en stromend water. Vervolgens werd het opeens stil. Erica bleef rustig op de bank zitten wachten, genietend van het uitzicht. Maar toen het na een poosje nog steeds stil was, begon ze zich af te vragen wat er aan de hand was. ‘Britta?’ riep ze. Geen antwoord. Ze stond op en liep naar de keuken om de gastvrouw te zoeken.
Britta zat aan de keukentafel en staarde nietsziend voor zich uit. Een van de kookplaten was rood en er stond een leeg koffieketeltje op, dat net begon te dampen. Erica vloog eropaf en pakte het van het fornuis. ‘Shit!’ riep ze toen ze haar hand brandde. Om de pijn te verlichten hield ze hem een tijdje onder stromend water. Ze draaide zich om naar Britta. Het was alsof er iets in haar ogen was gedoofd.
‘Britta?’ zei ze zachtjes. Even was ze bang dat de oude vrouw de een of andere aanval had gekregen, maar toen keek Britta haar aan en zei: ‘Fijn dat je bent langsgekomen, Elsy.’
Erica keek haar ontzet aan. Ze begon te protesteren: ‘Britta, ik ben Erica, Elsy’s dochter.’
De oude vrouw leek niet te registreren wat ze zei. In plaats daarvan zei ze stilletjes: ‘Ik wil al zo lang met je praten, Elsy. Ik wilde het je zo graag uitleggen. Maar ik kon het niet…’
‘Wat heb je niet kunnen uitleggen? Waar wilde je het met Elsy over hebben?’ Erica ging tegenover haar zitten en kon haar opwinding niet verbergen. Voor het eerst had ze het gevoel dat ze bij de kern kwam, dat ze een verklaring zou krijgen voor wat ze tijdens de gesprekken met Erik en Axel had gevoeld. Iets wat voor haar verborgen werd gehouden, iets waarvan ze niet wilden dat zij het wist.
Maar Britta keek haar alleen maar verward aan, zonder iets te zeggen. Een deel van Erica wilde zich vooroverbuigen en haar door elkaar schudden, haar dwingen te zeggen wat op het puntje van haar tong had gelegen. Ze herhaalde haar vraag: ‘Wat heb je niet kunnen uitleggen? Iets over mijn moeder? Wat?’
Britta wuifde afwerend met haar hand, maar boog zich toen over de tafel naar Erica toe. Met een zachte, fluisterende stem siste ze: ‘Wilde je spreken. Maar oude botten. Moeten. In vrede rusten. Zinloos om… Erik zei dat… onbekende soldaat…’ Haar stem stierf mummelend weg en ze staarde voor zich uit.
‘Welke botten? Waar heb je het over? Wat heeft Erik gezegd?’ Ongemerkt had Erica haar stem verheven en in de stilte van de keuken klonken haar woorden als geschreeuw. Britta reageerde door haar handen tegen haar oren te drukken en iets onverstaanbaars te mompelen, zoals kinderen doen die niet willen luisteren als ze een standje krijgen.
‘Wat is hier gaande? Wie ben jij?’ Bij het horen van de boze mannenstem achter zich draaide Erica zich abrupt op de keukenstoel om. Een lange man met een krans van grijs haar rond een kale schedel en twee boodschappentassen in zijn handen staarde haar aan. Erica begreep dat hij Herman moest zijn. Ze stond op.
‘Sorry, ik… Ik ben Erica Falck. Britta kende vroeger mijn moeder en ik wilde haar wat dingen vragen. In eerste instantie was er niets aan de hand… maar toen… ze ging koffiezetten…’ Erica hoorde zichzelf ratelen, maar ze vond de hele situatie erg onaangenaam. Achter haar zat Britta nog steeds als een kind te babbelen.
‘Mijn vrouw heeft alzheimer,’ zei Herman en hij zette de tassen neer. In de woorden weerklonk een enorm verdriet en Erica voelde zich schuldig. Alzheimer. Dat had ze moeten begrijpen. De snelle wisseling tussen totale helderheid en een in zichzelf gekeerde verwarring. Ze herinnerde zich gelezen te hebben dat de hersenen van alzheimerpatiënten hen in een soort overgangsgebied dwingen waar hun uiteindelijk niets dan nevel rest.
Herman liep op zijn vrouw af en haalde voorzichtig haar handen van haar oren. ‘Britta, lieverd. Ik moest even boodschappen doen. Maar nu ben ik weer thuis. Sst, alles is goed…’ Hij wiegde haar in zijn armen en het gebabbel werd algauw minder. Hij keek Erica aan. ‘Het is beter dat je vertrekt. En ik heb liever niet dat je terugkomt.’
‘Maar Britta zei iets over… Ik zou graag weten…’ Erica struikelde over haar woorden in een poging de juiste te vinden, maar Herman keek haar recht in de ogen en herhaalde gedecideerd: ‘Kom niet terug.’
Terwijl ze zich een dief, een indringer voelde, sloop Erica het huis uit. Achter zich hoorde ze Herman kalmerend tegen zijn vrouw praten. Maar in haar hoofd echoden Britta’s verwarde woorden over oude botten. Wat zou ze hebben bedoeld?
De geraniums waren deze zomer buitengewoon prachtig. Viola liep liefdevol rond en verwijderde de verlepte blaadjes. Dat was noodzakelijk als je wilde dat ze mooi bleven. Haar verzameling was ondertussen behoorlijk imposant. Elk jaar stekte ze de planten die ze had, zette de stekjes zorgvuldig in potjes en verpotte ze zodra ze groter waren geworden. Haar favoriet was de Mårbacka, die in schoonheid onovertroffen was. De combinatie van de broze, roze bloemen en de enigszins onbekoorlijke, sprietige takken had iets wat een esthetische ervaring gaf. Maar de roosvormige geranium was ook mooi.
Ze waren met velen, de liefhebbers van geraniums. Nadat haar zoon haar in de wondere wereld van het internet had ingewijd, had ze zich bij drie verschillende forums aangemeld en zich op vier nieuwsbrieven geabonneerd. Maar het meeste plezier beleefde ze aan de mailwisseling met Lasse Anrell. Als er iemand was die meer van geraniums hield dan zij, dan was hij het wel. Ze e-mailden met elkaar sinds ze op een lezing over zijn boek over geraniums was geweest. Ze had die avond veel vragen gesteld. Ze hadden elkaar aardig gevonden en nu keek ze uit naar de brieven die met regelmatige tussenpozen in haar inbox rolden. Erik had haar ermee geplaagd. Dat ze achter zijn rug een geheime affaire met Lasse Anrell had en dat al het gepraat over geraniums eigenlijk alleen maar uit codewoorden voor aanzienlijk meer amoureuze activiteiten bestond… Vooral over de geranium met roosvormige bloemen had hij een zelfbedachte theorie en vervolgens was ‘roos’ zijn koosnaam voor haar… ja… roos geweest… Viola bloosde bij de gedachte, maar de kleur maakte snel plaats voor tranen toen ze voor de duizendste keer in een paar dagen besefte dat Erik was overleden.
De potaarde zoog gewillig het water op toen ze dat voorzichtig met een kan op het schoteltje goot. Het was belangrijk de geraniums niet te veel water te geven. Het was het beste als de aarde tussendoor helemaal uitdroogde. In zekere zin was dat een goede metafoor voor haar relatie met Erik. De aarde was bij beiden flink uitgedroogd als ze elkaar zagen en ze zorgden er altijd voor dat ze dat wat ze hadden niet te veel water gaven. Ze bleven ieder in hun eigen huis wonen, leidden gescheiden van elkaar hun eigen leven en spraken alleen af als ze er zin en energie voor hadden. Die belofte hadden ze elkaar in het begin al gedaan. Hun relatie moest plezierig zijn, banale dingen van het dagelijkse leven mochten er niet op drukken. Alleen een wederzijdse uitwisseling van tederheid, liefde en een goed gesprek. Als ze er zin in hadden.
Toen er op de deur werd geklopt, zette Viola de kan neer en veegde haar tranen met haar mouw weg. Ze haalde diep adem, wierp nog een laatste blik op haar geraniums om kracht te verzamelen en ging opendoen.
Fjällbacka 1943
‘Britta, rustig maar… Wat is er gebeurd? Is hij weer dronken?’ Ze zaten op Elsy’s bed en Elsy streek haar vriendin kalmerend over haar rug. Britta knikte. Ze probeerde iets te zeggen, maar kon alleen maar snikken. Elsy trok haar dichter naar zich toe en bleef haar over haar rug wrijven.
‘Sst, binnenkort kun je weg. Ergens een betrekking zoeken. Alle ellende thuis achter je laten.’
‘Dan ga… ga ik nooit meer terug naar huis,’ snufte Britta tegen Elsy’s borst.
Elsy voelde dat haar blouse aan de voorkant nat werd van Britta’s tranen, maar dat kon haar niets schelen.
‘Was hij weer gemeen tegen je moeder?’
Britta knikte. ‘Hij heeft haar een klap in haar gezicht gegeven. Meer heb ik niet gezien, want ik ben weggehold. O, was ik maar een jongen, dan had ik hem bont en blauw geslagen.’
‘Het zou heel jammer van zo’n mooi koppie zijn als jij een jongen was geweest,’ zei Elsy terwijl ze Britta lachend heen en weer wiegde. Ze kende haar vriendin goed genoeg om te weten dat een beetje vleierij haar altijd in een betere stemming bracht.
‘Hm…’ zei Britta, en het gehuil bedaarde wat. ‘Maar ik vind het zielig voor mijn broertjes en mijn zusje.’
‘Daar kun je niets aan doen,’ zei Elsy, en ze zag Britta’s familie voor zich. Haar hals snoerde zich samen van boosheid toen ze eraan dacht wat Britta’s vader Tord zijn gezin aandeed. Hij stond in Fjällbacka bekend om zijn kwade dronk en er was waarschijnlijk niemand die niet wist dat hij zich meerdere keren per week afreageerde op zijn vrouw Rut, een angstig wezen dat de blauwe plekken op haar gezicht met een hoofddoek probeerde te verbergen als ze zich in het dorp moest vertonen voordat ze verdwenen waren. De kinderen kregen er van tijd tot tijd ook van langs; vooral Britta’s jongere broers kregen vaak slaag. Britta en haar zusje waren er tot nu toe genadiger van afgekomen.
‘Ik wou dat hij dood was. Ik wou dat hij in een dronken bui in het water viel en verdronk,’ fluisterde Britta.
Elsy drukte haar steviger tegen zich aan. ‘Sst, zo moet je niet praten, Britta. Zo mag je zelfs niet denken. Gods voorzienigheid zorgt er vast voor dat het allemaal goed komt. Op de een of andere manier. Zonder dat jij een zonde begaat door hem dood te wensen.’
‘God?’ zei Britta bitter. ‘Hij heeft ons nog niet gevonden. Toch zit moeder elke zondag te bidden. En geholpen dat het haar heeft! Jij hebt makkelijk praten als het om God gaat. Jouw ouders zijn heel aardig en je hebt geen broers of zussen die altijd aandacht vragen en voor wie je moet zorgen.’ Britta’s stem kon niet verhullen dat haar bitterheid diep was als een afgrond.
De greep van Elsy’s arm om Britta verslapte. Vriendelijk maar toch een beetje scherp zei ze: ‘Wij hebben het ook niet altijd makkelijk. Moeder maakt zich zoveel zorgen om vader dat ze met de dag dunner wordt. Al sinds de Öckerö is getorpedeerd, denkt ze dat elke reis vaders laatste kan zijn. Soms betrap ik haar erop dat ze bij het raam naar het water staat te staren alsof ze het probeert te bezweren om vader weer thuis te brengen.’
‘Ik vind dat niet helemaal hetzelfde,’ zei Britta en ze snufte zielig.
‘Natuurlijk is het niet hetzelfde, ik bedoelde alleen maar… ach, laat ook maar.’ Elsy wist dat het zinloos was erop door te gaan. Ze kende Britta al van jongs af aan en hield van haar om haar goede kanten. Maar die gingen soms duidelijk schuil achter een groot egoïsme en Britta’s onvermogen om andere problemen dan die van haarzelf te zien.
Ze hoorden voetstappen op de trap. Britta ging snel rechtop zitten en droogde haastig haar tranen.
‘Je hebt bezoek.’ Hilda’s stem klonk afgemeten. Achter haar doken Frans en Erik op.
‘Hallo!’
Elsy zag aan haar moeder dat ze niet blij was met de visite. Maar ze liet hen toch alleen nadat ze had gezegd: ‘Elsy, denk eraan dat je zo meteen naar de familie Österman moet met de was die ik voor ze heb gedaan. Dus tien minuten. En je weet dat vader elk moment kan thuiskomen.’
Ze verdween naar beneden en bij gebrek aan een zitmeubel gingen Frans en Erik op de vloer van Elsy’s kamer zitten.
‘Ze lijkt het niet prettig te vinden dat we bij je op bezoek komen,’ zei Frans.
‘Mijn moeder vindt dat je je niet in andere standen moet bewegen,’ zei Elsy. ‘Jullie worden geacht gegoede burgers te zijn – jullie twee, hoe komt ze erbij?’ Ze glimlachte plagend en Frans stak bij wijze van antwoord zijn tong uit. Erik keek ondertussen naar Britta.
‘Hoe gaat het met je, Britta?’ vroeg hij stilletjes. ‘Ben je verdrietig geweest?’
‘Dat is niet iets waar jij je druk om hoeft te maken,’ snauwde ze terug en ze wierp trots haar hoofd in haar nek.
‘Ach, vast alleen maar meisjesproblemen,’ zei Frans lachend.
Britta keek hem bewonderend aan en glimlachte breed. Maar haar ogen waren nog altijd rood van het huilen.
‘Moet jij altijd zo plagen, Frans?’ zei Elsy en ze vouwde haar handen op haar schoot. ‘Sommige mensen hebben het moeilijk, weet je. Niet iedereen leeft zoals jij en Erik. De oorlog is voor veel gezinnen zwaar. Daar zouden jullie af en toe aan moeten denken.’
‘Jullie? Hoe ben ik opeens in deze discussie beland?’ vroeg Erik gekwetst. ‘Dat Frans een onkundige idioot is, weet iedereen, maar om mij ervan te beschuldigen dat ik geen kennis heb van het lijden van de mensen…’ Erik keek Elsy gekrenkt aan, maar veerde op en riep ‘Au!’ toen Frans hem een stevige tik op zijn bovenarm gaf.
‘Een onkundige idioot? Noemde jij mij zo? Volgens mij zijn het juist idioten die dingen zeggen als “kennis hebben van het lijden van de mensen”. Het klinkt alsof je tachtig bent, op z’n minst. Het is niet goed voor je om al die boeken te lezen. Er mankeert hierboven iets.’ Frans demonstreerde wat hij bedoelde door met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd te tikken.
‘Maak je om hem niet druk,’ zei Elsy moe. Soms was ze het eeuwige gekibbel van de jongens meer dan beu. Ze waren zo verschrikkelijk kinderachtig.
Haar gezicht lichtte op toen ze beneden een geluid hoorde. ‘Vader is thuis!’ Ze glimlachte blij naar haar vrienden en stond op om naar hem toe te gaan. Iets in de klank van haar ouders deed haar echter midden in haar beweging verstijven. Er was iets gebeurd. Opgewonden stemmen werden harder en zachter; van de blijdschap die ze anders altijd hoorde als vader thuiskwam, viel niets te bespeuren. Vervolgens hoorde ze zware voetstappen op de trap naar boven komen. Al meteen toen ze haar vaders gezicht zag, wist ze dat er iets mis was. Hij zag grauw en haalde zijn hand door zijn haar zoals hij alleen maar deed wanneer hij zich echt zorgen maakte.
‘Vader?’ vroeg ze aarzelend en ze voelde haar hart in haar borst bonzen. Wat zou er gebeurd kunnen zijn? Ze zocht zijn blik, maar zag dat hij naar Erik keek. Hij deed zijn mond een paar keer open om iets te zeggen, maar sloot hem weer omdat de woorden niet echt naar buiten wilden komen. Uiteindelijk wist hij uit te brengen: ‘Erik, je moet naar huis. Je vader en je moeder… zullen je nodig hebben.’
‘Wat is er gebeurd? Waarom…?’ Op dat moment drong het tot Erik door wat het slechte nieuws was dat Elsy’s vader hem te vertellen had en hij sloeg zijn hand voor zijn mond. ‘Axel? Is hij…?’ Hij kon de zin niet afmaken en slikte en slikte om de brok in zijn keel weg te krijgen. De gedachten tolden door zijn hoofd en hij zag Axels dode lichaam al voor zich. Hoe zou hij vader en moeder onder ogen kunnen komen? Hoe zou hij…?
‘Hij is niet dood,’ zei Elof en hij gebaarde afwerend met zijn hand toen hij besefte wat de jongen dacht. ‘Hij is niet dood,’ herhaalde hij. ‘De Duitsers hebben hem gevangengenomen.’
De verwarring op Eriks gezicht was totaal toen hij probeerde deze nieuwe informatie in zich op te nemen. Opluchting en vreugde over het feit dat Axel in elk geval niet dood was, maakten algauw plaats voor bezorgdheid en ontzetting bij de gedachte dat zijn broer nu in handen van de vijand was gevallen.
‘Kom, ik breng je naar huis,’ zei Elof. Zijn hele lichaam leek gebukt te gaan onder de zware taak die hem te wachten stond nu hij Axels ouders moest vertellen dat hun zoon deze keer niet terugkwam van de reis.
Paula zat genietend op de achterbank. Het geklets van Patrik en Martin voorin had iets veiligs en gezelligs. Op dit moment deed Martin omstandig uit de doeken dat hij Patriks rijkunsten niet had gemist. Maar je kon merken dat de beide collega’s elkaar graag mochten, en zelf had Paula ook al respect voor Patrik gekregen.
Tanumshede was tot nu toe sowieso een voltreffer gebleken. Ze wist niet waardoor dat kwam, maar sinds ze hier was had ze het gevoel thuis te zijn. Ze had zo lang in Stockholm gewoond dat ze was vergeten hoe het was om in een kleine gemeenschap te leven. Misschien kwam het doordat Tanumshede haar in veel opzichten aan het dorpje in Chili deed denken waar ze de eerste jaren van haar leven had gewoond, voordat ze naar Zweden waren gevlucht. Ze kon er geen andere verklaring voor vinden waarom ze zo snel aan het tempo en het gevoel in Tanumshede gewend was geraakt. Er was niets in Stockholm dat ze miste. Misschien kwam dat ook doordat ze daar als agente het ergste van het ergste had gezien, wat haar kijk op de stad had gekleurd. Maar eigenlijk had ze zich daar nooit thuis gevoeld. Als kind niet en als volwassene evenmin. Haar moeder en zij hadden een kleine flat aan de rand van Stockholm toegewezen gekregen. Ze hadden deel uitgemaakt van een vroege golf immigranten en zij was de enige in de klas geweest die niet van Zweedse origine was. Dat had zijn tol geëist. Elke dag, elke minuut had ze een hoge prijs moeten betalen voor het feit dat ze in een ander land was geboren. Het hielp niet dat ze al na een jaar perfect Zweeds sprak, zonder ook maar enig accent. Haar donkere ogen en haar zwarte haar verrieden haar.
Toen ze bij de politie begon te werken, was ze echter niet zoals veel mensen dachten op racisme gestuit. Op dat moment waren de Zweden al gewend aan mensen uit andere landen en ze werd bijna niet meer als immigrant gezien. Enerzijds omdat ze al zo lang in Zweden woonde, anderzijds omdat ze met haar Zuid-Amerikaanse afkomst bij lange na niet zo anders werd gevonden als de vluchtelingen die uit de Arabische landen en van het Afrikaanse continent kwamen. Het was nogal absurd, had ze vaak gedacht, dat ze niet meer als immigrant werd gezien omdat ze minder vreemd leek dan de vluchtelingen van de nieuwe tijd.
Daarom vond ze mannen als Frans Ringholm ook zo angstaanjagend. Zij zagen de nuances en de variaties niet, keken alleen vluchtig naar het uiterlijk en plakten daar vervolgens duizenden jaren van vooroordelen op. Het was hetzelfde gebrek aan onderscheidings-vermogen dat haar moeder en haar had genoodzaakt te vluchten. Iemand had voor één bepaalde weg gekozen, één bepaalde soort was de enige juiste. Een autocratische macht besloot dat al het andere verkeerde variaties waren. Mensen als Frans Ringholm waren er altijd al geweest. Mensen die meenden dat ze de intelligentie hadden, of de kracht of de macht, om de norm te bepalen.
‘Welk nummer was het ook alweer?’ Martin wendde zich tot Paula en wekte haar uit haar gedachten. Ze keek op het briefje in haar hand. ‘Nummer zeven.’
‘Daar,’ zei Martin en hij wees het huis aan, waarna Patrik de oprit opreed en parkeerde. Het lag in het Kullengebied, een appartementencomplex even voorbij de sportvelden van Fjällbacka.
Het standaardbordje op de deur was vervangen door een veel persoonlijkere, houten variant, waar de naam VIOLA ELLMANDER in sierlijke letters op geschreven stond, omlijst door handgeschilderde bloemen. De vrouw die opendeed, paste bij het naambordje. Viola was rond, maar alles aan haar was in verhouding en haar gezicht straalde vriendelijkheid uit. Bij de aanblik van haar romantische bloemetjesjurk zag Paula in gedachten een strohoed balanceren op het grijze haar, dat in een knot was gestoken.
‘Kom binnen,’ zei Viola en ze stapte opzij om hen binnen te laten. Paula keek waarderend rond in de hal. Het huis was heel anders dan dat van haarzelf, maar ze vond het wel mooi. Ze was nooit in de Provence geweest, maar ze had het idee dat het er daar ongeveer zo uitzag. Rustieke meubels, gecombineerd met stoffen en schilderijen met bloemmotieven. Ze strekte haar nek uit om de woonkamer in te kijken en zag dat de stijl consequent was doorgevoerd.
‘Ik heb de koffie al klaarstaan,’ zei Viola en ze ging hun voor naar de woonkamer. Op de salontafel stond een sierlijk servies met roze bloemetjes en op een schaal lagen koekjes.
‘Lekker,’ zei Patrik, die voorzichtig op de bank ging zitten. Nadat ze zich hadden voorgesteld, schonk Viola uit een mooie kan koffie voor hen in en leek toen op een vervolg te wachten.
‘Hoe krijgt u die geraniums zo mooi?’ hoorde Paula zichzelf vragen terwijl ze van haar koffie nipte. Patrik en Martin keken haar verbaasd aan. ‘Bij mij rotten ze weg of ze verdrogen,’ legde ze uit. Patriks en Martins wenkbrauwen schoten nog verder omhoog.
Viola ging trots rechtop zitten. ‘Eigenlijk is dat niet zo moeilijk. Je moet er alleen voor zorgen dat de aarde goed droog is voordat je weer water geeft, en je mag absoluut niet te veel water in één keer geven. Ik heb ook een heel goede tip gekregen van Lasse Anrell, namelijk dat je ze af en toe met urine moet bemesten; als ze het niet goed doen, verricht dat wonderen.’
‘Lasse Anrell?’ echode Martin. ‘De sportcommentator van het Aftonbladet? En op net 4? Wat heeft hij met geraniums te maken?’
Viola keek alsof ze niet van plan was om zo’n domme vraag te beantwoorden. Wat haar betreft was Lasse bovenal een geraniumexpert en dat hij daarnaast sportjournalist was, lag aan de periferie van haar bewustzijn.
Patrik schraapte zijn keel. ‘We hebben begrepen dat Erik Frankel en u elkaar regelmatig zagen.’ Hij aarzelde, maar ging toen verder: ‘Ik… Ik vind het echt heel erg voor u.’
‘Ja,’ zei Viola en ze keek naar haar koffiekopje. ‘Ja, we zagen elkaar regelmatig. Erik bleef hier soms slapen, een keer of twee per maand.’
‘Hoe hebben jullie elkaar ontmoet?’ vroeg Paula. Nu ze had gezien hoe verschillend hun huizen waren, kon ze zich moeilijk voorstellen hoe deze twee mensen elkaar hadden gevonden.
Viola glimlachte. Paula zag dat er op dat moment twee heel charmante kuiltjes in haar wangen ontstonden.
‘Erik heeft een paar jaar geleden een lezing in de bibliotheek gehouden. Wanneer kan dat zijn geweest? Vier jaar geleden? Hij vertelde over de provincie Bohuslän en de Tweede Wereldoorlog, en ik ging erheen. Na afloop raakten we aan de praat, en van het een kwam het ander.’ Ze glimlachte bij de herinnering.
‘Jullie spraken nooit bij hem thuis af?’ Martin pakte een koekje.
‘Nee, Erik vond het rustiger om hierheen te komen. Hij deelt… of deelde… zijn huis met zijn broer, en hoewel Axel vaak weg was… Nee, hij kwam liever hierheen.’
‘Heeft hij ooit verteld dat hij werd bedreigd?’ vroeg Patrik.
Viola schudde heftig haar hoofd. ‘Nee, nooit. Ik kan me zelfs niet voorstellen… Ik bedoel, waarom zou iemand Erik willen bedreigen, een gepensioneerde geschiedenisleraar? Alleen al de gedachte is absurd.’
‘Maar het is een feit dat hij is bedreigd, indirect in elk geval. Vanwege zijn belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog en het nazisme. Sommige organisaties kunnen het niet waarderen dat er een beeld van de geschiedenis wordt geschetst waar zij het niet mee eens zijn.’
‘Erik schetste geen beeld, zoals u het zo slordig noemt,’ zei Viola, en plotseling vonkten haar ogen boos. ‘Hij was een echte geschiedkundige, zorgvuldig met feiten en buitengewoon precies als het erom ging de waarheid te laten zien zoals die was, niet zoals hij of iemand anders zou willen dat die was. Erik schetste niet, hij legde een puzzel. Stukje bij beetje haalde hij langzaam boven water hoe de werkelijkheid eruit had gezien. Een stukje blauwe lucht hier, een stukje groene wei daar, tot hij uiteindelijk het resultaat aan de rest van de wereld kon laten zien. Niet dat hij ooit klaar zou zijn geweest,’ zei ze en haar zachte blik was weer terug. ‘Het werk van een geschiedkundige is nooit af. Er zijn altijd meer feiten, er is altijd nog meer werkelijkheid te achterhalen.’
‘Waarom had hij juist zo’n passie voor de Tweede Wereldoorlog?’ vroeg Paula.
‘Waarom heeft iemand überhaupt ergens belangstelling voor? Waarom heb ik dat voor geraniums? Waarom niet voor rozen?’ Viola spreidde haar handen en haar blik werd nadenkend. ‘Al hoef je in Eriks geval geen Einstein te zijn om te weten waarom. Ik denk dat de ervaringen van zijn broer tijdens de Tweede Wereldoorlog hem meer dan wat ook hebben getekend. Hij had het er nooit over, ik kon alleen soms tussen de regels door iets vermoeden. De enige keer dat hij iets over het lot van zijn broer zei, was overigens ook de enige keer dat ik hem te veel heb zien drinken. Dat was de laatste keer dat we elkaar zagen.’ Haar stem brak en Viola had een paar tellen nodig om haar zelfbeheersing te hervinden voordat ze verder kon gaan. ‘Erik belde onaangekondigd aan en dat was op zich al ongebruikelijk. Bovendien had hij duidelijk te veel gedronken. Wat nog ongebruikelijker was, want dat had ik hem nog nooit zien doen. Hij liep rechtstreeks naar mijn drankkast en schonk een groot glas whisky in. Vervolgens ging hij op de bank zitten en begon te praten terwijl hij de whisky achteroversloeg. Ik begreep niet goed wat hij zei, het was onsamen-hangend en leek vooral gelal. Maar het ging over Axel, dat snapte ik wel. Wat hij in de gevangenis had meegemaakt. Welke invloed het op het gezin had gehad.’
‘U zei dat het de laatste avond was dat u Erik zag. Hoe kwam dat? Waarom hebben jullie elkaar tijdens de zomer niet gezien? Waarom vroeg u zich niet af waar hij was?’
Viola vertrok haar gezicht en vocht tegen haar tranen. Uiteindelijk zei ze met dikke stem: ‘Omdat Erik voorgoed afscheid nam. Hij liep hier rond middernacht de deur uit, of liep… wankelde is een betere beschrijving. Het laatste dat hij zei was dat dit een definitief afscheid moest zijn. Hij bedankte me voor de tijd die we samen waren geweest en kuste me op mijn wang. En toen vertrok hij. Ik dacht dat het dom gebazel van een dronken man was. Ik heb me de dag daarna ook heel dom gedragen en de hele dag bij de telefoon zitten wachten tot hij belde om het uit te leggen, om zich te verontschuldigen, of … Het maakte niet uit… Maar ik hoorde niets van hem. En ik met mijn stomme, stomme trots weigerde natuurlijk om zelf te bellen. Had ik dat maar gedaan, had ik mijn hoofd maar niet in mijn nek geworpen en het opgegeven, dan had hij daar misschien niet hoeven zitten…’ Ze begon te huilen en kon haar zin niet afmaken.
Paula begreep wat ze bedoelde. Ze legde haar hand op die van Viola en zei mild: ‘U kon er niets aan doen. Hoe had u het kunnen weten?’
Viola knikte met tegenzin en veegde met de rug van haar hand haar tranen af.
‘Weet u nog wanneer hij hier precies was?’ vroeg Patrik hoopvol.
‘Ik kan het in mijn agenda opzoeken,’ zei Viola en ze stond op, zichtbaar opgelucht dat ze even kon pauzeren. ‘Ik maak elke dag korte notities, dus dat moet ik wel kunnen achterhalen.’ Ze liep de kamer uit en bleef even weg.
‘Het was 15 juni,’ zei ze toen ze terugkeerde. ‘Ik herinner me dat ik ’s middags bij de tandarts ben geweest, dus ik weet het zeker.’
‘Oké, bedankt,’ zei Patrik en hij stond op.
Toen ze afscheid van Viola hadden genomen en weer op straat stonden, dachten ze alle drie hetzelfde. Wat was er op 15 juni gebeurd waardoor Erik zich tegen zijn gewoonte in had bedronken en bovendien abrupt een einde had gemaakt aan zijn relatie met Viola? Wat kon er zijn gebeurd?
‘Ze heeft duidelijk helemaal geen vat op haar!’
‘Dan, dat is niet eerlijk. Hoe kun je zo zeker weten dat jij er niet ingetrapt was?’ Anna stond tegen het aanrecht geleund en had haar armen over elkaar geslagen. Ze keek Dan boos aan.
‘Nee, dat was mij niet overkomen!’ Dans blonde haar stond recht-overeind omdat hij er aldoor gefrustreerd zijn hand door haalde.
‘Nee, hè… Jij die het serieus voor mogelijk hield dat iemand hier ’s nachts had ingebroken en alle chocolade in de voorraadkast had opgegeten. Als ik de papiertjes niet onder Lina’s kussen had gevonden, was je nog steeds op zoek geweest naar inbrekers met chocoladevlekken om hun mond…’ Anna onderdrukte een lach en haar boos-heid zakte een beetje. Dan keek haar aan en moest ook glimlachen.
‘Maar ze klonk heel overtuigend toen ze zei dat ze onschuldig was.’
‘Absoluut. Ze krijgt een Oscar als ze groot is. En je weet dat Belinda net zo overtuigend kan zijn. Dus misschien is het niet zo gek dat Pernilla haar geloofde. Je kunt niet zweren dat jij niet hetzelfde zou hebben gedaan.’
‘Nee, waarschijnlijk heb je wel gelijk,’ zei Dan mokkend. ‘Maar ze had toch de moeder van die vriendin moeten bellen om het te controleren. Dat had ik in elk geval wel gedaan.’
‘Ja, dat had jij wel gedaan. En van nu af aan zal Pernilla dat ook doen.’
‘Waarom praten jullie over mama?’ Belinda kwam de trap af. Ze droeg nog steeds haar nachthemd en haar haar stond alle kanten op. Ze had geweigerd uit bed te komen sinds ze haar zaterdagochtend bij Erica en Patrik hadden opgehaald, met een kater en overduidelijke spijt. Maar nu leek die spijt te zijn verdwenen en plaats te hebben gemaakt voor nog meer boosheid dan anders.
‘We hebben het niet speciaal over je moeder,’ zei Dan moe, zich er volledig van bewust dat een conflict onvermijdelijk was.
‘Zit je nu alweer over mijn moeder te roddelen?’ snauwde Belinda naar Anna, die wanhopig naar Dan keek. Vervolgens wendde ze zich tot Belinda en zei rustig: ‘Ik heb nog nooit over je moeder geroddeld, en dat weet je. Dus je hoeft niet zo’n toon tegen me aan te slaan.’
‘Dat bepaal ik verdomme zelf wel!’ schreeuwde Belinda. ‘Dit is mijn huis, niet het jouwe! Kun je niet oprotten met je klotekinderen?’
Dan deed een pas naar voren. Zijn blik was donker.
‘Zo praat je niet tegen Anna. Zij woont hier nu ook. Net als Adrian en Emma. En als dat jou niet bevalt, dan…’ Al toen hij met de zin begon, besefte hij dat dat het stomste was dat hij nu kon zeggen.
‘Nee, het bevalt me zeker niet! Ik pak mijn spullen en ga naar mama! En dan blijf ik daar! Tot zíj daar en die kinderen zijn vertrokken!’ Belinda draaide zich met een ruk om en stoof naar boven. Zowel Dan als Anna deinsde terug toen ze hoorden dat de deur van haar kamer met een klap werd dichtgesmeten.
‘Ze heeft misschien wel gelijk, Dan,’ zei Anna bleek. ‘Misschien is alles wel te snel gegaan. Ik bedoel, ze heeft niet veel tijd gehad om aan het idee te wennen voordat ik haar huis en haar leven binnendrong.’
‘Ze is verdorie zeventien. Maar ze gedraagt zich alsof ze vijf is.’
‘Je moet begrip hebben voor Belinda. Het is vast niet makkelijk voor haar geweest. Ze was op een gevoelige leeftijd toen Pernilla en jij uit elkaar gingen en…’
‘Hè ja, praat me ook nog een schuldgevoel aan. Ik weet dat het mijn fout is dat wij zijn gescheiden, dat hoef je me echt niet voor de voeten te werpen.’
Dan liep bruusk langs Anna heen naar buiten. Voor de tweede keer binnen een minuut werd er een deur zo luid dichtgesmeten dat de ramen rammelden. Een paar tellen bleef Anna onbeweeglijk bij het aanrecht staan. Vervolgens zakte ze op de vloer en begon te huilen.
Fjällbacka 1943
‘Ik heb gehoord dat de Duitsers die jongen van Frankel, Axel, eindelijk te pakken hebben gekregen.’
Vilgot grinnikte tevreden toen hij zijn jas aan het haakje hing. Hij gaf zijn aktetas aan Frans, die hem aanpakte en op de gebruikelijke plek zette, tegen de stoel in de hal.
‘Dat werd hoog tijd. Landverraad noem ik zijn activiteiten. Ik weet dat maar weinig inwoners van Fjällbacka dat met me eens zijn, maar de mensen hier zijn net schapen, ze volgen de kudde en blaten op commando. Alleen mensen zoals ik, die zelf kunnen denken, zien de werkelijkheid zoals die is. En let op mijn woorden, die jongen was een landverrader. Hopelijk maken ze korte metten met hem.’
Vilgot was de salon ingelopen en in zijn favoriete fauteuil gaan zitten. Frans was hem op de hielen gevolgd en Vilgot keek hem sommerend aan. ‘Waar is mijn borrel? Ben je vandaag een beetje traag?’ Hij klonk chagrijnig en Frans haastte zich naar de drankkast om een flinke borrel voor zijn vader te pakken. Die gewoonte hadden ze al sinds hij klein was. Zijn moeder had het niet prettig gevonden dat Frans op zo jonge leeftijd drank had moeten inschenken, maar zoals gebruikelijk had ze niet veel in de melk te brokkelen gehad.
‘Neem plaats, jongen.’ Met het glas stevig in zijn hand gebaarde Vilgot joviaal naar de fauteuil naast hem. Frank rook de bekende geur van alcohol toen hij ging zitten. De borrel die hij voor zijn vader had ingeschonken was naar alle waarschijnlijkheid niet de eerste van vandaag.
‘Je vader heeft vandaag goede zaken gedaan, moet je weten.’ Vilgot boog zich voorover en de dranklucht prikte in Frans’ neusgaten. ‘Ik heb een contract getekend met een Duitse firma. Een exclusief contract. Ik word hun enige leverancier in Zweden. Het was moeilijk voor ze om goede partners te vinden, dus… Nou, dat geloof ik graag.’ Vilgot grinnikte en reikte Frans het glas aan. ‘Nog een.’ Door de alcohol waren zijn ogen gaan glanzen. Frans’ hand trilde licht toen hij de heldere drank met de scherpe geur inschonk en een paar druppels belandden naast het glas.
‘Neem er zelf ook een,’ zei Vilgot. Het klonk eerder als een bevel dan als een uitnodiging. En dat was het ook. Frans zette zijn vaders volle glas neer en pakte een leeg glas voor zichzelf. Zijn hand trilde niet meer toen hij het tot aan de rand toe vulde. Geconcentreerd bracht hij de twee glazen naar zijn vader. Vilgot hief zijn glas naar hem toen hij weer was gaan zitten. ‘Zo, ad fundum!’
Frans voelde het vocht bijtend door zijn borst naar zijn maag gaan, waar het als een warme klomp bleef liggen. Zijn vader glimlachte. Er liep een straaltje drank over zijn kin.
‘Waar is je moeder?’ vroeg Vilgot zachtjes.
Frans staarde naar een punt op de muur achter hem. ‘Ze is bij oma. Ze komt pas laat thuis.’ Zijn stem klonk dof en blikkerig. Alsof hij van iemand anders was. Iemand buiten.
‘Mooi. Dan kunnen wij mannen in alle rust met elkaar praten. Neem er nog een.’
Frans voelde zijn vaders ogen in zijn rug toen hij opstond om zijn glas nog een keer vol te schenken. Deze keer liet hij de fles niet in de drankkast staan, maar nam hem mee. Vilgot glimlachte waarderend en hield zijn glas op om bijgeschonken te worden.
‘Je bent een goede jongen.’
Frans voelde de drank nogmaals in zijn keel branden. Ergens bij zijn middenrif veranderde dat in een gevoel van welbevinden. De contouren om hem heen losten langzaam op. Hij zweefde als het ware in een limbo, tussen werkelijkheid en onwerkelijkheid.
Vilgots stem werd milder. ‘Ik kan duizenden goede rijksdaalders met deze zaak verdienen, alleen al in de komende jaren. Als de Duitsers zich blijven bewapenen, kan dat aanzienlijk meer worden. Het kan in de miljoenen lopen. Ze hebben ook beloofd dat ze me in contact zullen brengen met andere bedrijven die onze diensten nodig hebben. Als ik eenmaal een voet tussen de deur heb…’ Vilgots ogen schitterden in de avondschemering. Hij likte zijn lippen af. ‘Het is een goed bedrijf, dat jij op een dag mag overnemen, Frans.’ Hij strekte zich uit en legde zijn hand op het been van zijn zoon. ‘Een echt goed bedrijf. Er komt een dag dat je tegen alle mensen in Fjällbacka kunt zeggen dat ze naar de maan kunnen lopen. Als de Duitsers aan de macht zijn, als wij alles voor het zeggen hebben en meer geld hebben dan waarvan zij ooit hebben kunnen dromen. Dus neem nog een borrel met je vader en toost op de lichte tijden!’ Vilgot hief zijn glas en tikte het tegen het schnapsglas van Frans, dat hij zelf tot aan de rand toe had gevuld.
Het welbevinden verspreidde zich nog verder in Frans’ borst. Hij toostte met zijn vader.
Gösta was net met een golfspel op de computer begonnen toen hij Mellbergs voetstappen in de gang hoorde. Snel sloot hij het spel af en opende een verslag, terwijl hij probeerde er diep geconcentreerd uit te zien. Mellbergs voetstappen kwamen steeds dichterbij, maar ze klonken niet zoals anders. En wat maakte zijn chef voor een raar jammerend geluid? Gösta rolde nieuwsgierig op zijn bureaustoel naar achteren, zodat hij de gang in kon kijken. Het eerste dat hij zag was Ernst, die voor Mellberg uit draafde en zoals altijd zijn tong uit zijn bek had hangen. Vervolgens zag hij een vreemd krom wezen moeizaam langssjokken. Hij leek erg op Mellberg. Maar tegelijk ook niet.
‘Wat valt er te zien?’
De stem en de toon waren zonder meer die van zijn chef.
‘Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg Gösta, en nu keek Annika ook om een hoekje vanuit de keuken, waar ze Maja aan het voeren was.
Mellberg mompelde iets onverstaanbaars.
‘Sorry?’ zei Annika. ‘Wat zei je? We konden het niet goed verstaan.’
Mellberg keek haar nijdig aan en zei toen: ‘Ik heb salsa gedanst. Verder nog vragen?’
Gösta en Annika keken elkaar verbaasd aan. Vervolgens moesten ze hun best doen hun gezicht in de plooi te houden.
‘Nou?’ bulderde Mellberg. ‘Nog leuke opmerkingen? Iemand? Ik heb nog wel ruimte voor salarisverlagingen op dit politiebureau.’ Vervolgens knalde hij de deur van zijn kamer dicht.
Annika en Gösta bleven even naar de gesloten deur staren en konden zich toen niet langer inhouden. Ze moesten alle twee zo hard lachen dat de tranen over hun wangen liepen, maar ze probeerden het wel zo geluidloos mogelijk te doen. Gösta sloop naar Annika toe en na te hebben gekeken of de deur van Mellbergs kamer nog steeds dicht was, fluisterde hij: ‘Zei hij echt dat hij salsa had gedanst? Zei hij dat?’
‘Ik ben bang van wel,’ zei Annika en ze veegde haar tranen met haar mouw af. Maja zat met een bord voor zich aan tafel en keek hen gefascineerd aan.
‘Hoe komt dat zo? En waarom?’ vroeg Gösta ongelovig, terwijl hij het spektakel in gedachten voor zich zag.
‘Ik hoor dit nu ook pas voor het eerst.’ Annika schudde lachend haar hoofd en ging zitten om Maja weer te voeren.
‘Zag je hoe kapot hij was? Hij leek op dat schepsel uit The Lord of the Rings. Gollum, heette die geloof ik.’ Gösta deed zijn best om Mellbergs manier van lopen te imiteren en Annika sloeg haar hand voor haar mond om het niet uit te schateren.
‘Ja, Mellbergs lichaam heeft ongetwijfeld een schok gekregen. Hij heeft waarschijnlijk nog nooit iets aan beweging gedaan.’
‘Nee, dat denk ik ook niet. Het is me een raadsel hoe hij tijdens de opleiding de fysieke test heeft gehaald.’
‘Maar wat weten wij ervan? Misschien was hij wel een echte atleet toen hij jong was.’ Annika dacht over haar woorden na en schudde toen haar hoofd. ‘Nee, dat is niet waarschijnlijk. God, dit is toch wel heel vermakelijk. Mellberg op een salsacursus. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.’ Ze probeerde een lepel in Maja’s mond te steken, maar het kind weigerde koppig. ‘En dit meisje wil niet eten. Ik moet toch zien dat ze iets binnenkrijgt, anders vertrouwen ze me haar nooit meer toe,’ zuchtte ze en ze probeerde het nog een keer. Maar Maja’s mond was even onneembaar als Fort Knox.
‘Mag ik het eens proberen?’ vroeg Gösta en hij pakte de lepel. Annika keek hem verbaasd aan.
‘Jij? Ga je gang. Maar ik zou niet te veel hoop koesteren.’
Gösta antwoordde niet, maar wisselde met Annika van plaats en ging naast Maja zitten. Hij deed de helft van de enorme lading die Annika op de lepel had geschept er weer af en tilde die toen op. ‘Vroem, vroem, vroem, hier komt het vliegtuig…’ Hij liet de lepel als een vliegtuig door de lucht vliegen en had Maja’s onverdeelde aandacht. ‘Vroem, vroem, vroem, hier komt het vliegtuig, en het vliegt zó naar binnen…’ Maja’s mond ging als op commando open en het vliegtuig met zijn lading spaghetti en gehaktsaus maakte zich klaar voor de landing.
‘Mmm… dat was lekker,’ zei Gösta en hij deed weer een beetje eten op de lepel. ‘Tjoeke tjoeke tjoek, daar komt de trein… Tjoeke tjoeke tjoek, en hopla de tunnel in.’ Maja’s mond ging weer open en de spaghetti verdween in de tunnel.
‘Krijg nou wat,’ zei Annika verbijsterd. ‘Waar heb je dat geleerd?’
‘Ach, het stelt niets voor,’ zei Gösta bescheiden. Maar hij glimlachte trots toen de raceauto met hap nummer drie naar binnen reed.
Annika ging aan de keukentafel zitten en keek toe terwijl Gösta langzaam Maja’s bord leegschepte en elk hapje naar binnen ging.
‘Gösta toch,’ zei Annika mild. ‘Het leven is soms onrechtvaardig.’
‘Hebben jullie nooit overwogen een kind te adopteren?’ vroeg Gösta zonder haar aan te kijken. ‘In mijn tijd was dat niet zo gebruikelijk, maar vandaag de dag had ik niet geaarzeld. Nu zijn zoveel kinderen geadopteerd.’
‘We hebben het er wel over gehad,’ zei Annika. Met haar vinger tekende ze cirkeltjes op het tafelkleed. ‘Maar het is er nooit van gekomen. We hebben geprobeerd ons leven met andere dingen te vullen, maar…’
‘Het is toch nog niet te laat?’ zei Gösta. ‘Als jullie er nu mee beginnen, hoeft het misschien niet zo lang te duren. En de kleur van het kind maakt niet uit, dus je neemt gewoon het land met de kortste wachtlijst. Er zijn zoveel kinderen die een thuis nodig hebben. Als ik een kind was geweest had ik God op mijn blote knieën bedankt als ik bij jou en Lennart terecht was gekomen.’
Annika slikte en keek naar de bewegingen van haar wijsvinger op het tafelkleed. Gösta’s woorden hadden iets in haar wakker gemaakt, iets wat Lennart en zij de afgelopen jaren op de een of andere manier hadden verdrongen. Misschien waren ze bang geweest. Alle miskramen, alle hoop die telkens was vervlogen – het had hun harten broos gemaakt, breekbaar. Ze hadden niet meer durven hopen, niet het risico willen lopen dat het nog een keer misging. Maar misschien waren ze nu sterk genoeg. Misschien konden ze het, durfden ze het. Het verlangen was er namelijk nog steeds. Net zo sterk, net zo hevig. Dat hadden ze niet kunnen wegdringen: het verlangen om een kind in hun armen te sluiten, een kind om van te houden.
‘Ik moet toch echt aan het werk.’ Gösta stond zonder haar aan te kijken op en aaide alleen Maja onhandig over haar hoofd. ‘Ze heeft nu in elk geval wat eten binnengekregen, dus Patrik hoeft niet bang te zijn dat ze verhongert als ze hier is.’
Hij was bijna bij de deur toen Annika stilletjes zei: ‘Gösta. Dankjewel.’
Gösta knikte verlegen. Vervolgens verdween hij naar zijn kamer en deed de deur achter zich dicht. Hij ging achter de computer zitten, maar bleef nietsziend naar het scherm staren. In gedachten zag hij Maj-Britt. En de jongen. Hij, die slechts een paar dagen oud werd. Er was sindsdien een hele tijd verstreken. Een eeuwigheid. Bijna een heel leven. Maar hij kon het handje om zijn wijsvinger nog altijd voelen.
Gösta zuchtte en klikte het golfspel weer open.
Drie uur lang slaagde ze erin niet aan het catastrofale bezoek aan Britta te denken. In die tijd lukte het haar vijf pagina’s voor het nieuwe boek te schrijven. Maar toen kregen de gedachten aan Britta de overhand, en ze gaf haar pogingen om nog meer te schrijven op.
Ze had zich vreselijk geschaamd toen ze bij Britta wegging. Ze kon Hermans blik toen hij haar aan de keukentafel zag zitten, naast zijn vrouw die op instorten stond, moeilijk van zich afzetten. Erica begreep hem wel. Het was erg ongevoelig van haar geweest de tekenen niet te zien. Toch had ze niet echt spijt van haar bezoek. Geleidelijk aan kreeg ze steeds meer puzzelstukjes over haar moeder. Diffuus en vaag, maar aanzienlijk meer dan ze eerst had gehad.
Eigenlijk was het gek. Ze had de namen Erik, Britta en Frans nog nooit eerder gehoord. Toch moesten die mensen tijdens een bepaalde periode van haar moeders leven heel belangrijk zijn geweest. Maar geen van hen leek als volwassene met de anderen contact te hebben gehad. Hoewel ze allemaal in Fjällbacka waren gebleven, leek het alsof ze in parallelle werelden hadden geleefd. Het beeld van Elsy dat Axel en Britta hadden geschetst, vertoonde opvallende overeenkomsten, terwijl het helemaal niet rijmde met de moeder die Erica zich herinnerde. Ze had haar nooit als warm of zorgzaam gezien, of zoals zij de jonge Elsy hadden beschreven. Erica kon niet zeggen dat ze haar moeder gemeen had gevonden, maar ze was wel afstandelijk en gesloten geweest. De warmte die ze kennelijk ooit had gehad, was onderweg ergens verdwenen, ver voordat Erica en Anna werden geboren, en opeens voelde Erica een verlammend verdriet over alles wat ze had moeten missen. Alles wat ze nooit meer zou krijgen. Haar moeder was overleden, ze was vier jaar geleden omgekomen bij een auto-ongeluk, net als Tore, de vader van Erica en Anna. Er viel niets meer tot leven te wekken, er was niets waarvoor Erica compensatie kon verlangen, niets waarom ze kon bidden en smeken, niets waarvan ze haar moeder kon beschuldigen. Het enige dat ze kon verwachten te vinden was begrip. Wat was er met de Elsy gebeurd die haar vrienden beschreven? Wat was er met de aardige, warme, gevoelige Elsy gebeurd?
Een klopje op de deur onderbrak haar gedachten en ze ging open-doen.
‘Anna? Kom verder.’ Ze liet Anna binnen en met de scherpe blik van een oudere zus zag ze meteen dat haar ogen roodomrand waren.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze en ze klonk bezorgder dan ze had bedoeld. Anna had de afgelopen jaren veel meegemaakt en Erica had de moederrol die ze al tijdens hun jeugd op zich had genomen nooit echt kunnen loslaten.
‘Gewoon van die problemen als je twee gezinnen samenvoegt,’ zei Anna en ze probeerde te glimlachen. ‘Niets dat ik niet aankan, maar ik moet het even kwijt.’
‘Vertel op,’ zei Erica. ‘Ik schenk een kopje koffie in en als ik even in de kast neus, vind ik vast ook nog wel een beetje troostvoedsel.’
‘Dus je hebt de slanke lijn opgegeven nu je een getrouwde vrouw bent?’ zei Anna.
‘Praat me er niet van,’ zuchtte Erica en ze liep naar de keuken. ‘Nu ik een week zittend werk heb gedaan, moet ik al bijna een nieuwe broek kopen. Deze zit veel te strak om mijn middel.’
‘Ik weet wat je bedoelt,’ zei Anna en ze ging aan tafel zitten. ‘Ik heb ook het gevoel dat ik een paar kilo zwaarder ben geworden sinds ik met Dan samenwoon, en dat hij alles naar binnen kan werken zonder ook maar een grammetje aan te komen, maakt het er niet beter op.’
‘Ja, verschrikkelijk, hè?’ zei Erica en ze legde bolletjes op een schaal. ‘Eet hij nog steeds kaneelbolletjes als ontbijt?’
‘Deed hij dat al toen jullie nog samen waren?’ vroeg Anna en ze schudde lachend haar hoofd. ‘Dan snap je zeker wel dat het heel lastig is om de kinderen te leren hoe belangrijk een goed ontbijt is als Dan voor hun neus kaneelbolletjes in de warme chocolademelk sopt.’
‘Patriks gewoonte om een sneetje knäckebröd met kaviaarcrème en kaas in de warme chocolademelk te dopen is ook geen hoogtepunt… Nou, wat is er gebeurd? Is Belinda weer op oorlogspad?’
‘Dat is inderdaad de oorzaak, maar alles gaat zo gruwelijk mis en vandaag had ik daardoor een aanvaring met Dan en…’ Anna keek verdrietig en pakte een kaneelbolletje. ‘Hoewel het eigenlijk niet Belinda’s fout is, en dat probeer ik Dan steeds duidelijk te maken. Ze reageert alleen maar op een nieuwe situatie waar ze niet zelf voor heeft gekozen. Ze heeft ook gelijk. Zij heeft er niet om gevraagd mij en twee brutale kids op haar dak te krijgen.’
‘Nee, daar heb je op zich gelijk in. Maar jullie kunnen toch wel verlangen dat ze zich beschaafd gedraagt? En daar moet Dan voor zorgen. Dr. Phil zegt dat een stiefouder een kind dat al zo groot is nooit kan straffen…’
‘Dr. Phil…’ Anna lachte. Ze verslikte zich in de kruimels van haar bolletje en moest flink hoesten. ‘Erica, het werd hoog tijd dat er een eind kwam aan je ouderschapsverlof. Dr. Phil?’
‘Ik heb veel geleerd door naar dr. Phil te kijken, hoor,’ zei Erica beledigd. Je kon haar huisgod niet straffeloos belachelijk maken. Dr. Phil was het hoogtepunt van haar dag geweest en ze was van plan om ook in de toekomst haar lunch tijdens zijn programma te plannen.
‘Hij heeft wel een punt,’ gaf Anna onwillig toe. ‘Ik heb het gevoel dat Dan het niet echt serieus neemt. Of hij neemt het te serieus. Ik probeer hem er al sinds vrijdag van te overtuigen dat hij niet met Pernilla over de zorg voor de kinderen moet gaan bakkeleien. Vandaag was hij helemaal aan het raaskallen. Hij zei dat hij er niet op kan vertrouwen dat Pernilla de kinderen aankan en… hij wond zich vreselijk op. Net op dat moment kwam Belinda naar beneden, en vervolgens werd alles één grote ramp. En nu wil Belinda niet meer bij ons wonen, dus Dan heeft haar op de bus naar Munkedal gezet.’
‘Wat vinden Emma en Adrian van hun nieuwe situatie?’ Erica nam nog een bolletje. Ze zou er volgende week op gaan letten wat ze at. Beslist. Als ze eerst deze week maar in haar schrijfritme kwam, dan…
‘Even afkloppen. Ze vinden het geweldig.’ Anna tikte op de keukentafel. ‘Ze verafgoden Dan en de meiden en vinden het te gek om grote zussen te hebben. Dus tot nu toe is het op dat front rustig.’
‘En Malin en Lisen, hoe gaan zij ermee om?’ Erica had het over de jongere zussen van Belinda, die elf en acht waren.
‘Ook heel goed. Ze vinden het leuk om met Emma en Adrian te dollen en lijken mij in elk geval te tolereren. Nee, het is vooral Belinda die moeilijk doet. Maar daar heeft ze dan ook de leeftijd voor. Dan móét je moeilijk doen.’ Anna zuchtte en pakte ook nog een bolletje. ‘En jij? Hoe gaat het met jou? Schiet je boek lekker op?’
‘Ja, dat loopt allemaal wel. In het begin gaat het altijd langzaam, maar ik heb vrij veel schriftelijk materiaal dat ik als uitgangspunt kan nemen en dan heb ik ook nog een paar interviews gepland. Het begint allemaal vorm te krijgen. Maar…’ Erica aarzelde. Haar instinct om haar zus altijd en overal te beschermen was diep geworteld, maar ze besloot dat Anna er recht op had te weten wat ze aan het doen was. Vlug vertelde ze haar alles over de medaille en de andere dingen die ze in Elsy’s kist had gevonden, over de dagboeken en de gesprekken met mensen uit haar moeders verleden.
‘En dat vertel je me nu pas?’ zei Anna.
Erica schoof onrustig op haar stoel heen en weer. ‘Ja, ik weet het… Maar ik vertel het nu toch?’
Het leek alsof Anna overwoog haar zus op haar kop te geven, maar daar vervolgens van afzag.
‘Ik zou die dingen weleens willen zien,’ zei ze droog en Erica stond snel op, opgelucht dat haar zus er verder niet moeilijk over deed dat ze haar niet eerder op de hoogte had gebracht.
‘Natuurlijk, ik pak ze even.’ Erica rende naar boven en pakte de voorwerpen, die ze in haar werkkamer bewaarde. Toen ze weer beneden was, legde ze ze op de keukentafel: de dagboeken, het babyhemdje en de medaille.
Anna keek er starend naar. ‘Hoe komt ze hier in vredesnaam aan?’ vroeg ze, terwijl ze de medaille op haar handpalm legde en hem van alle kanten bestudeerde. ‘En dit? Van wie is dit?’ Anna tilde het vuile babyhemdje op. ‘Is dat roest?’ Ze hield het hemdje vlak voor haar ogen om de vlekken die een groot deel van het kledingstuk bedekten van dichtbij te kunnen bestuderen.
‘Volgens Patrik is het bloed,’ zei Erica, waardoor Anna ontzet het hemdje een eind bij zich vandaan hield.
‘Bloed? Waarom zou mama een babyhemdje dat onder het bloed zit in een kist hebben bewaard?’ Met een vies gezicht legde ze het hemdje op tafel en pakte de dagboeken.
‘Staat hier iets in wat niet geschikt is voor kinderogen?’ vroeg Anna en ze wuifde met de blauwe schriften. ‘Geen seksverhalen waar door ik voor de rest van mijn leven getraumatiseerd raak als ik ze lees?’
‘Nee,’ lachte Erica. ‘Jij bent niet goed snik. Je kunt ze rustig lezen. Er staat eigenlijk helemaal niet veel in. Alleen onschuldige dagelijkse dingen. Maar ik heb wel ergens over zitten denken…’ Erica formuleerde voor het eerst de gedachte die al een tijdje aan de rand van haar bewustzijn had gelegen.
‘Nou?’ zei Anna nieuwsgierig, terwijl ze in de dagboeken bladerde.
‘Ik vraag me af of er ergens nog meer zijn… Ze eindigen in mei 1944, als het vierde schrift vol is. Verder is er niets. Het kan natuurlijk zo zijn dat mama geen zin meer had om een dagboek bij te houden. Maar zou dat nou net op het moment zijn geweest dat het vierde schrift vol was? Ik vind het een beetje vreemd.’
‘Dus je denkt dat er nog meer zijn? Wat zouden die kunnen opleveren, anders dan wat je hierin kunt lezen? Ik bedoel, het lijkt niet echt alsof mama een heel spannend leven heeft geleid. Ze is hier geboren en getogen, leerde papa kennen, wij werden geboren, en ja… veel meer is er niet.’
‘Dat moet je niet zeggen,’ zei Erica nadenkend. Ze overwoog hoeveel ze haar zus zou vertellen. Ze had immers niets concreets. Maar noem het intuïtie. Ze wist dat ze de contouren van iets groters had gezien, iets wat ook een schaduw op haar leven en dat van Anna wierp. Bovendien moesten de medaille en het hemdje een rol in hun moeders leven hebben gespeeld, terwijl ze er nooit iets over hadden gehoord.
Ze haalde diep adem en vertelde nog wat gedetailleerder over de gesprekken die ze met Erik, Axel en Britta had gehad.
‘Dus je bent een paar dagen nadat Erik Frankel is gevonden naar Axel toe gegaan om mama’s medaille terug te vragen? Wat zal hij jou een aasgier hebben gevonden,’ zei Anna met de brutale eerlijkheid van een jongere zus.
‘Zeg, wil je weten wat hij zei of niet?’ vroeg Erica verontwaardigd. Maar ze kon Anna niet helemaal ongelijk geven; het was niet echt tactvol geweest.
Toen Erica alles had verteld, keek Anna haar met een gefronst voorhoofd aan. ‘Het klinkt net alsof zij heel iemand anders kenden. Wat zei Britta over de medaille? Wist zij waarom mama een nazimedaille had?’
Erica schudde haar hoofd. ‘Ik heb haar er niet naar kunnen vragen. Ze heeft alzheimer en raakte na een tijdje verward en toen kwam haar man thuis en hij werd heel boos en…’ – Erica schraapte haar keel – ‘hij vroeg of ik weg wilde gaan.’
‘Erica!’ riep Anna. ‘Heb je een verwarde oude dame uit zitten vragen! En dan word je ook nog door haar man het huis uitgezet! Ik geef hem groot gelijk. Je bent vast helemaal doorgedraaid door dit alles.’ Anna schudde ongelovig haar hoofd.
‘Maar ben jij dan niet nieuwsgierig? Waarom had mama dit allemaal verstopt? En waarom beschrijven de mensen die haar hebben gekend haar als een volslagen vreemde? De Elsy die zij schetsen is niet dezelfde vrouw met wie wij zijn opgegroeid. Ergens onderweg is er iets gebeurd. Britta wilde het net vertellen toen ze verward werd, ze zei iets over oude botten en… Ach, ik weet het niet meer, maar ik had het gevoel dat het een metafoor was voor iets wat verborgen was en… Tja, misschien verbeeld ik het me wel, maar het blijft vreemd. Ik wil het tot op de bodem uitzoeken en…’ De telefoon rinkelde en Erica stopte midden in haar warrige uitleg. Ze stond op om op te nemen.
‘Met Erica. O, hallo, Karin.’ Erica draaide zich om naar Anna en sperde haar ogen wijd open. ‘Goed, dank je. Ja, ik vind het ook leuk jou eindelijk een keer te spreken.’ Ze trok een gezicht naar Anna, die niet leek te begrijpen waar het om ging. ‘Patrik? Nee, die is op dit moment niet thuis. Maja en hij zijn even naar het politiebureau gegaan en ik weet niet wat ze verder nog zouden doen. (…) O, ja. (…) Ja, ze willen morgen vast wel met jou en Ludde gaan wandelen. Om tien uur. Bij de apotheek. Ja, ik zal het hem zeggen. Hij belt je wel als hij andere plannen heeft, maar ik geloof het niet. Ja, dank je. Ja, tot horens. Dag.’
‘Wat was dat?’ vroeg Anna verbaasd. ‘Wie is Karin? En wat gaat Patrik morgen met haar bij de apotheek doen?’
Erica ging aan de keukentafel zitten. Na een lange stilte zei ze: ‘Karin is Patriks ex-vrouw. Zij en Leffe van het dansorkest zijn naar Fjällbacka verhuisd. Karin en Patrik hebben toevallig gelijktijdig ouderschapsverlof, dus nu gaan ze morgen samen wandelen.’
Anna schaterde het uit. ‘Heb je net een wandelafspraak tussen Patrik en zijn ex geregeld? O god, geweldig! Heeft hij nog meer exvriendinnen die je kunt bellen om te vragen of ze ook mee willen? Je wilt toch niet dat hij zich verveelt nu hij vaderschapsverlof heeft?’
Erica keek haar jongere zus nijdig aan. ‘Ik weet niet of je het hebt gemerkt, maar Karin belde óns. En zo gek is het niet. Ze zijn al jaren geleden gescheiden en nu hebben ze alle twee ouderschapsverlof. Nee, ik vind het niet gek. Ik heb er geen enkele moeite mee.’
‘Nee, hè,’ zei Anna. Ze schuddebuikte van het lachen. ‘Ik hoor dat je er helemaal geen moeite mee hebt… Je neus wordt met de minuut langer.’
Erica overwoog of ze een kaneelbolletje naar haar zus zou gooien, maar zag daarvan af. Anna mocht denken wat ze wilde, zíj was níét jaloers.
‘Zullen we meteen met de schoonmaakster gaan praten?’ vroeg Martin. Patrik aarzelde even en pakte toen zijn mobieltje.
‘Even horen of alles goed gaat met Maja.’
Nadat Annika verslag had uitgebracht, stopte hij het toestel terug in zijn zak en knikte. ‘Oké, daar gaat het goed. Maja is net in de kinderwagen in slaap gevallen. Heb je het adres?’ Hij wendde zich tot Paula.
‘Ja, dat heb ik.’ Paula bladerde in haar notitieboekje en las het adres voor. ‘Ze heet Laila Valthers. Ze zei dat ze de hele dag thuis zou zijn,’ voegde ze eraan toe. ‘Weet je waar het is?’
‘Ja, het is een van de huizen bij de rotonde aan het begin van Fjällbacka als je uit het zuiden komt.’
‘Die gele?’ vroeg Martin.
‘Ja, precies. Dat weet je wel te vinden, hè? Voorbij de school hier moet je rechtsaf.’
Het duurde maar een paar minuten om het juiste adres te bereiken. Laila was inderdaad thuis. Ze keek een beetje angstig toen ze opendeed. Ze leek niet bereid hen binnen te laten en daarom bleven ze in de hal staan. Maar eigenlijk hadden ze niet zoveel vragen voor haar, dus ze zagen geen van drieën reden om te vragen of ze binnen mochten komen.
‘U maakt schoon bij Erik en Axel Frankel, klopt dat?’ Patriks stem was rustig en vertrouwenwekkend, en hij deed zijn best om hun aanwezigheid zo min mogelijk bedreigend te laten overkomen.
‘Ja, maar ik hoop niet dat ik daardoor in de problemen kom,’ zei Laila met een zachte, fluisterende stem. Ze was klein van stuk en leek van plan om de hele dag thuis te blijven, want ze droeg een bruin huispak van een veloursachtig materiaal. Haar haar had de onbestemde kleur die peper-en-zout wordt genoemd en het was in een kort en ongetwijfeld praktisch model geknipt, dat er echter niet erg aantrekkelijk uitzag. Ze had haar armen over elkaar geslagen en wipte onrustig van haar ene voet op haar andere. Ze leek graag te willen weten wat hun antwoord op haar vraag was en Patrik dacht dat hij wel wist waar de schoen wrong.
‘U maakte zwart bij ze schoon, bedoelt u dat? Ik kan u verzekeren dat wij ons daar niet mee bezighouden, en dat melden we ook nergens. Wij zijn bezig met een moordonderzoek, dus wij richten ons op totaal andere dingen.’ Hij probeerde geruststellend te glimlachen en Laila hield gelukkig op met haar zenuwachtige gewiebel.
‘Ja, ze legden gewoon om de week een envelop met geld voor me op het tafeltje in de hal. We hadden afgesproken dat ik in even weken op woensdag kwam.’
‘Had u een eigen sleutel?’
Laila schudde haar hoofd. ‘Nee, ze legden de sleutel altijd onder de deurmat. Als ik klaar was, legde ik hem daar weer terug.’
‘Hoe komt het dat u van de zomer niet hebt schoongemaakt?’ Paula stelde de vraag die ze het liefst beantwoord wilden hebben. Het vraagteken dat moest worden opgelost.
‘Ik dacht dat het wel de bedoeling was. We hadden in elk geval niet iets anders afgesproken. Maar toen ik er net als anders kwam, lag er geen sleutel. Ik heb aangeklopt, maar er deed niemand open. Vervolgens heb ik geprobeerd te bellen, om te vragen of er sprake was van een misverstand. Maar er nam niemand op. Ik wist natuurlijk dat de oudste van de twee, Axel, er niet was; sinds ik bij ze schoonmaak is hij er ’s zomers nog nooit geweest. Dus toen er niemand thuis was, ging ik ervan uit dat de jongste tijdens de zomermaanden ook weg was. Hoewel ik het wel wat onbeschoft vond dat hij niet de moeite had genomen het mij te zeggen. Maar nu begrijp ik waarom…’ Ze sloeg haar ogen neer.
‘En u hebt niets gezien dat anders leek dan anders?’ vroeg Martin.
Laila schudde heftig haar hoofd. ‘Nee, dat kan ik niet zeggen. Nee, er is me niets opgevallen.’
‘Weet u nog wanneer het was dat u niet naar binnen kon?’ Patrik ging weer verder.
‘Ja, dat weet ik nog, want dat was op mijn verjaardag. Ik baalde dat het nou net op mijn verjaardag niet doorging. Ik had van het geld dat ik zou hebben verdiend iets voor mezelf willen kopen.’ Ze viel stil en Patrik vroeg bescheiden: ‘Op welke datum was dat? Wanneer was u jarig?’
‘Natuurlijk, wat dom van me,’ zei ze met een bedrukt gezicht. ‘Dat was op 17 juni. Ik weet het heel zeker. 17 juni. Ik ben later nog een keer gaan kijken. Maar toen was er nog steeds niemand en er lag ook geen sleutel. Dus ben ik ervan uitgegaan dat ze vergeten waren me te zeggen dat ze niet thuis zouden zijn tijdens de zomermaanden.’ Ze haalde haar schouders op alsof ze eraan gewend was dat mensen vergaten haar dingen te vertellen.
‘Bedankt, dat is zeer waardevolle informatie voor ons.’ Patrik stak zijn hand uit om afscheid te nemen en huiverde toen hij de slappe handdruk voelde. Het was net alsof iemand hem een dode vis had aangegeven.
‘Wat denken jullie?’ vroeg Patrik toen ze weer in de auto zaten en in de richting van het politiebureau reden.
‘Volgens mij kunnen we met vrij grote zekerheid de conclusie trekken dat Erik Frankel tussen 15 en 17 juni is vermoord,’ zei Paula.
‘Ik ben geneigd dat met je eens te zijn,’ zei Patrik terwijl hij de scherpe bocht bij Anrås met een veel te hoge snelheid nam. Het scheelde geen haar of hij botste tegen de vuilniswagen. Vuilnis-Leif stak zijn vuist naar hem op en Martin hield zich geschrokken aan de handgreep boven het portier vast.
‘Heb je je rijbewijs met Kerstmis cadeau gekregen?’ vroeg Paula vanaf de achterbank, ogenschijnlijk onaangedaan door hun bijnadoodervaring.
‘Hoe bedoel je? Ik ben een uitstekend chauffeur,’ zei Patrik gekrenkt en hij zocht met zijn ogen steun bij Martin.
‘Ja hoor,’ zei Martin hoonlachend. Vervolgens wendde hij zich tot Paula. ‘Ik heb geprobeerd Patrik op te geven voor dat tv-programma, De slechtste chauffeur van Zweden, maar volgens mij vonden ze hem overgekwalificeerd. Het zou geen echte wedstrijd worden als Patrik meedeed.’
Paula giechelde en Patrik brieste verontwaardigd: ‘Ik begrijp niet waar je het over hebt. Wij hebben al zoveel uren samen in een auto gezeten, en heb ik ooit een botsing of een ander ongeluk veroorzaakt? Nee, dus. Ik rijd al jaren vlekkeloos, dus dit is pure laster.’ Hij snoof en keek Martin boos aan, waardoor hij bijna tegen de Saab vlak voor hen reed en boven op de rem moest gaan staan.
‘I rest my case,’ zei Martin en hij stak zijn handen omhoog, terwijl Paula op de achterbank bijna dubbel lag van het lachen.
Patrik was de hele weg naar het bureau chagrijnig, maar hij hield zich in elk geval aan de maximumsnelheid.
Hij was nog steeds nijdig na het gesprek met zijn vader. Dat effect had Frans altijd op hem. Alhoewel… Niet altijd. Toen hij klein was, was teleurstelling het overheersende gevoel geweest. Teleurstelling vermengd met liefde, die in de loop van de jaren in een harde kern van haat en woede was veranderd. Hij was zich ervan bewust dat die gevoelens zijn keuzes hadden bepaald en dat hij dus in feite zijn leven door zijn vader had laten sturen. Maar op dat punt was hij volkomen machteloos. Hij hoefde maar aan de talloze keren te denken dat zijn moeder hem naar Frans in de gevangenis had meegesleurd. De kille, grijze bezoekersruimte. Volstrekt onpersoonlijk, volledig zonder gevoel. De onhandige pogingen van zijn vader om met hem te praten, alsof hij deel uitmaakte van zijn leven en het niet alleen vanaf een afstandje bekeek. Vanachter de tralies.
Het was alweer jaren geleden dat zijn vader voor het laatst in de bak had gezeten, maar dat betekende niet dat hij een beter mens was geworden. Alleen dat hij slimmer was geworden. Hij had een andere weg gekozen. Het had ertoe geleid dat Kjell precies de andere kant op was gegaan. Hij had met zo’n ijver en passie over de antivreemdelingenorganisaties geschreven dat het hem tot ver buiten de muren van de Bohusläningen bekendheid en aanzien had gegeven. Hij was vaak van Trollhättan naar Stockholm gevlogen om op de bank van het een of andere tv-programma te praten over de destructieve krachten binnen het neonazisme en de manier waarop de samenleving daar het beste mee kon omgaan. In tegenstelling tot veel andere mensen, die in de halfzachte tijdgeest de neonazistische organisaties voor een publieke discussie wilden uitnodigen, bepleitte hij een harde lijn. Ze moesten gewoon niet getolereerd worden. Ze moesten bij elke stap tegengewerkt worden, tegenstand ondervinden waar ze hun ideeën ook maar verkondigden en domweg de deur worden gewezen als het ongewenste ongedierte dat ze waren.
Hij parkeerde voor het huis van zijn ex-vrouw. Hij had deze keer niet de moeite genomen te bellen. Soms zorgde ze er dan voor dat ze weg was als hij kwam. Maar nu had hij zich ervan vergewist dat ze thuis was. Hij had een hele tijd in de auto gezeten, een eindje verderop, wachtend tot hij haar zag. Na een uur was ze aan komen rijden en had op de oprit bij het huis geparkeerd. Kennelijk had ze boodschappen gedaan, want ze tilde een paar plastic tassen van de supermarkt uit haar auto. Kjell had gewacht tot ze naar binnen was gegaan en was toen de laatste honderd meter naar het huis gereden. Hij stapte uit en bonsde gedecideerd op de deur. Carina’s gezicht kreeg een vermoeide uitdrukking toen ze zag wie er was.
‘Jij? Wat wil je?’ Haar toon was kort. Kjell voelde irritatie opkomen. Dat ze niet begreep hoe ernstig dit was! Dat ze niet snapte dat het tijd was om hard op te treden. De schuldgevoelens brandden in zijn borst en vergrootten zijn irritatie. Moest ze er nou altijd zo… gekwetst uitzien? Nog steeds, na tien jaar?
‘We moeten praten. Over Per.’ Hij drong zich bruusk langs haar heen naar binnen en trok demonstratief zijn schoenen en zijn jas uit. Even leek Carina te willen protesteren, maar toen haalde ze haar schouders op en liep naar de keuken, ging met haar rug naar het aanrecht staan en sloeg haar armen over elkaar alsof ze zich voorbereidde op een strijd. Dit was een dans die ze al heel vaak hadden gedanst.
‘Wat is er nu weer?’ Ze schudde haar hoofd, zodat haar donkere pagekapsel voor haar ogen viel en ze de pony met haar wijsvinger moest wegstrijken. Dat gebaar had hij zo vaak gezien. Het was een van de dingen waar hij dol op was geweest toen ze elkaar net kenden. De eerste jaren. Voordat de dagelijkse sleur en de triestheid het over hadden genomen, voordat hun liefde was verbleekt en hij een andere weg had gekozen. Hij wist nog altijd niet of dat een goede of een verkeerde keuze was geweest.
Kjell trok een van de keukenstoelen naar achteren en ging zitten. ‘We moeten er wat aan doen. Je moet beseffen dat dit niet vanzelf overgaat. Als je dat pad eenmaal op gaat, dan…’
Carina onderbrak hem door haar hand op te steken. ‘Wie heeft gezegd dat ik denk dat het vanzelf overgaat? Ik heb alleen een andere kijk op hoe je de dingen moet oplossen. En dat het geen oplossing is om Per weg te sturen, zou jij ook moeten snappen.’
‘Wat jij niet snapt, is dat hij uit dat milieu weg moet!’ Hij haalde nijdig een hand door zijn haar.
‘En met “dat milieu” bedoel jij je vader.’ Carina’s stem droop van verachting. ‘Ik vind dat je je problemen met je vader moet oplossen voordat je Per daarin betrekt.’
‘Welke problemen?’ Kjell hoorde dat hij zijn stem verhief en dwong zich ertoe een paar keer diep adem te halen om te kalmeren. ‘In de eerste plaats denk ik niet alleen aan mijn vader als ik zeg dat Per hier weg moet. Dacht je dat ik niet zie wat hier gebeurt? Dacht je dat ik niet weet dat je flessen in de kasten en laden hebt verstopt?’ Kjell wees naar de keukenkastjes. Carina wilde protesteren, maar hij stak afwerend een hand op. ‘En tussen mij en Frans valt er niets op te lossen,’ zei hij met samengeknepen mond. ‘Ik zou het liefst nooit met hem te maken hebben en ik wil verdomme niet dat hij invloed op Per uitoefent. Maar omdat we hem niet de godganse dag kunnen bewaken en jij hem kennelijk ook niet in de gaten wilt houden, zie ik geen andere oplossing dan een school zoeken waar hij kan wonen en waar personeel is dat met dat soort dingen kan omgaan.’
‘En hoe moet dat dan volgens jou?’ Carina schreeuwde en haar pony viel weer voor haar ogen. ‘Ze sturen pubers niet zomaar naar een jeugdzorginstelling, ze moeten eerst iets hebben gedaan, maar misschien sta jij daar wel handenwrijvend op te wachten, zodat je kunt…’
‘Inbraak,’ onderbrak Kjell haar. ‘Hij heeft een inbraak gepleegd.’
‘Waar heb je het in godsnaam over? Wat voor inbraak?’
‘Begin juni. De eigenaar van het huis heeft hem op heterdaad betrapt en mij gebeld. Ik heb Per opgehaald. Hij was via een kelderraampje naar binnen gekomen en wilde net van alles meenemen toen hij werd gesnapt. De eigenaar had hem doodleuk opgesloten. Gedreigd de politie te bellen als hij het nummer van zijn ouders niet kreeg. En ja, Per heeft hem mijn nummer gegeven.’ Hij kon een zekere voldoening over de ontzetting en teleurstelling op Carina’s gezicht niet onderdrukken.
‘Gaf hij hem jouw nummer? Waarom niet het mijne?’
Kjell haalde zijn schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Je pa blijft altijd je pa.’
‘Waar had hij ingebroken?’ Carina leek het nog altijd niet helemaal te vatten dat Per had gewild dat Kjell werd gebeld.
Hij wachtte een paar tellen voordat hij antwoordde. Toen zei hij: ‘Je weet wel, bij die man die ze vorige week dood in Fjällbacka hebben gevonden, Erik Frankel. Het was zijn huis.’
‘Maar waarom?’ Ze schudde haar hoofd.
‘Dat probeer ik je nou net te zeggen! Erik Frankel was een expert op het gebied van de Tweede Wereldoorlog en had allerlei voorwerpen uit die tijd. Per wilde zijn vrienden kennelijk imponeren door wat echt spul te kunnen laten zien.’
‘Weet de politie het?’
‘Nee, nog niet,’ zei hij kil. ‘Maar dat hang ervan af…’
‘Zou je dat je eigen zoon aandoen? Aangifte doen van die inbraak?’ fluisterde Carina terwijl ze hem aanstaarde.
Plotseling voelde hij een grote klomp in zijn maag. In gedachten zag hij haar zoals ze eruit had gezien toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten. Op een feest van de Hogeschool voor de Journalistiek. Ze was met een vriendin meegekomen die de opleiding volgde, maar die was bij aankomst direct met een jongen verdwenen en Carina was op een bank beland en had zich verloren en alleen gevoeld. Meteen toen hij haar zag, was hij verliefd op haar geworden. Ze had een gele jurk aangehad en een gele band in haar haar gedragen, dat toen lang was, net zo donker als nu, maar zonder het grijs dat nu zichtbaar werd. Iets in haar had hem het gevoel gegeven dat hij voor haar wilde zorgen, dat hij haar wilde beschermen, van haar wilde houden. Hij herinnerde zich hun bruiloft. De jurk die ze toen zo mooi had gevonden, maar die nu een reliek uit de jaren tachtig was met pofmouwtjes en veel te veel ruches. Hij had haar hoe dan ook schitterend gevonden. En de eerste keer dat hij haar met Per zag: vermoeid, zonder make-up en in lelijke ziekenhuiskleren. Maar met hun zoon in haar armen had ze hem aangekeken en geglimlacht, en hij had het gevoel gehad draken te kunnen verslaan, de strijd met een heel leger te kunnen winnen.
Nu ze zo in haar keuken stonden, als twee strijders tegenover elkaar, zagen ze een flits van het verleden in elkaars ogen. Eén kort moment herinnerden ze zich de keren dat ze samen hadden gelachen, samen hadden liefgehad, voordat de liefde een ogenblik werd vergeten, broos en breekbaar werd. Hem ontvankelijk maakte. De klomp in zijn maag werd harder.
Hij probeerde de gedachten weg te wuiven. ‘Als het moet, geef ik deze informatie aan de politie,’ zei hij. ‘Of wij zorgen ervoor dat Per uit dit milieu komt, of ik laat dat door de politie regelen.’
‘Vuilak!’ zei Carina met een stem die dik was van tranen en teleurstelling over alle verbroken beloften.
Kjell stond op. Zijn blik was geforceerd kil toen hij zei: ‘Zo staan de zaken ervoor. Ik weet een paar plekken waar we Per heen kunnen sturen. Ik mail ze je, zodat je ernaar kunt kijken. En hij mag onder geen beding contact hebben met mijn vader. Begrepen!’
Carina antwoordde niet, maar boog haar hoofd ten teken dat ze capituleerde. Het was lang geleden dat ze Kjell had kunnen tegenspreken. Op de dag dat hij haar had opgegeven, had zij zichzelf opgegeven.
Toen Kjell in zijn auto was gestapt, reed hij een paar honderd meter en parkeerde vervolgens opnieuw. Hij liet zijn hoofd op het stuur rusten en sloot zijn ogen. Achter zijn oogleden flikkerden beelden van Erik Frankel. En wat hij van hem te horen had gekregen. De vraag was wat hij met die informatie moest doen.
Fjällbacka 1943
‘Ik snap niet waarom Per Albin Hansson zo laf is!’ Vilgot Ringholm sloeg met zijn vuist op tafel en het cognacglas wiebelde. Hij had Bodil gezegd dat ze het souper moest serveren en hij vroeg zich af waarom het zo lang duurde. Typisch een vrouw om zo te treuzelen. Niets werd goed gedaan als je het niet zelf deed.
‘Bodil!’ riep hij in de richting van de keuken, maar tot zijn grote ergernis kwam er geen reactie. Hij tipte zijn sigaar af en riep nog een keer, nu op volle kracht.
‘Bodil!’
‘Is de vrouw uit de keuken ontsnapt?’ grinnikte Egon Rudgren en Hjalmar Bengtsson begon ook te lachen. Daardoor werd Vilgot nog nijdiger. Nu maakte dat stomme wijf hem ook nog belachelijk tegenover zijn toekomstige zakenpartners. Nee, nu was het genoeg. Maar net toen hij aanstalten maakte om op te staan en orde op zaken te stellen, kwam zijn vrouw met een vol dienblad door de keukendeur.
‘Het spijt me dat het zo lang duurde,’ zei ze met neergeslagen blik. Ze zette het dienblad op de tafel voor hen. ‘Frans, zou jij kunnen…?’ Ze knikte vragend in de richting van de keuken, maar Vilgot onderbrak haar voor ze haar vraag kon afmaken.
‘Frans hoort geen vrouwentaken in de keuken te doen. Hij is nu een grote vent en blijft bij ons zitten. Daar steekt hij tenminste nog wat van op.’ Hij knipoogde naar zijn zoon, die zich in de fauteuil tegenover hem uitrekte. Het was de eerste keer dat Frans zo lang bij een zakelijk diner van zijn vader aanwezig had mogen zijn. Anders had hij zich na het toetje moeten verexcuseren en zich op zijn kamer moeten terugtrekken, maar vandaag had zijn vader erop gestaan dat hij bleef zitten. Zijn borst zwol zozeer van trots dat hij het gevoel had dat de knopen elk moment van zijn overhemd zouden springen. En een goede avond werd nu nog beter.
‘Wil je niet een paar druppels cognac proeven? Wat vinden jullie ervan? Hij is net dertien geworden, dan wordt het toch tijd dat hij cognac leert drinken?’
‘Tijd?’ lachte Hjalmar. ‘Ik zou zeggen dat hij dat al veel eerder had moeten doen. Mijn zonen mochten thuis drinken vanaf het moment dat ze elf waren en dat heeft hun alleen maar goedgedaan, dat kan ik je wel zeggen.’
‘Vilgot, vind je echt…’ Bodil keek vertwijfeld toe terwijl haar man demonstratief een groot glas cognac inschonk en het Frans aanreikte, die na de eerste slok hevig begon te hoesten.
‘Rustig maar, jongen. Je moet nippen, niet gieten.’
‘Vilgot…’ zei Bodil weer, maar nu werden de ogen van haar man zwart.
‘Wat sta jij hier nog? Moet je de keuken niet opruimen?’
Even leek Bodil iets te willen zeggen. Ze wendde zich tot Frans, maar die hief triomfantelijk zijn glas en zei glimlachend: ‘Proost, moeder!’
Terwijl de lachsalvo’s achter haar rug losbarstten, liep Bodil naar de keuken en deed de deur achter zich dicht.
‘Waar was ik gebleven?’ vroeg Vilgot, terwijl hij een uitnodigend gebaar maakte naar de boterhammen met haring op het zilveren dienblad. ‘O ja, wat denkt de minister-president wel! Natuurlijk zouden we Duitsland moeten steunen.’
Egon en Hjalmar knikten. Ja, daar waren ze het roerend over eens.
‘Het is treurig,’ zei Hjalmar, ‘dat Zweden in deze zware tijden geen ruggengraat toont en het Zweedse ideaal niet overeind houdt. Je zou je bijna schamen dat je Zweed bent.’
Alle heren knikten instemmend en namen vervolgens een slok cognac.
‘Maar waar zit ik met mijn gedachten? We kunnen geen cognac bij de haring drinken! Frans, ga jij beneden even wat koude biertjes halen?’
Vijf minuten later was de orde hersteld en konden de boterhammen met haring worden weggespoeld met grote slokken Tuborg uit de koude kelder. Frans was weer in de fauteuil tegenover zijn vader gaan zitten en hij glimlachte van oor tot oor toen Vilgot zonder een woord te zeggen een flesje voor hem opende.
‘Ik heb zelf aardig wat kronen gespendeerd voor de goede zaak en ik zou de heren aanraden hetzelfde te doen. Hitler kan op dit moment alle goede mannen gebruiken die hij aan zijn kant kan krijgen.’
‘Ja, de zaken gaan goed,’ zei Hjalmar en hij hief zijn fles. ‘We hebben nauwelijks voldoende exportmogelijkheden om aan de vraag naar ijzererts te voldoen. Je kunt van de oorlog vinden wat je wilt, maar voor het bedrijf is het niet slecht.’
‘Nee, en als we niet alleen geld verdienen maar tegelijk ook van die ellendige Joden afkomen, wordt de situatie er alleen maar beter op.’ Egon pakte nog een boterham. Het dienblad begon aardig leeg te raken. Hij nam een hap en wendde zich toen tot Frans, die intensief luisterde naar alles wat er werd gezegd. ‘Je moet trots zijn op je vader, jongen. Er zijn er niet veel meer zoals hij in Zweden.’
‘Ja,’ mompelde Frans, opeens in verlegenheid gebracht omdat alle aandacht naar hem ging.
‘Je luistert toch wel naar wat je vader zegt en niet naar de woorden van degenen die er niets vanaf weten? Je weet vast dat de meeste mensen die de Duitsers en de oorlog veroordelen geen zuiver bloed hebben. Er wonen in deze streek veel zigeuners en Walen en zo, moet je weten, en het is niet gek dat zij de feiten proberen te verdraaien. Maar jouw vader weet hoe de wereld eruitziet. Zowel hij als wij hebben gezien hoe de Joden en de buitenlanders hebben geprobeerd het over te nemen, hoe ze het Zweedse, het pure, hebben geprobeerd te vernietigen. Nee, Hitler heeft het bij het rechte eind, let op mijn woorden.’ Egon praatte met zoveel vuur dat de broodkruimels uit zijn mond vlogen. Frans luisterde gefascineerd.
‘Nu vind ik dat we het over zaken moeten hebben.’ Vilgot zette zijn bierflesje met een klap op tafel en kreeg meteen ieders aandacht.
Frans bleef nog twintig minuten zitten luisteren. Vervolgens liep hij op onvaste benen naar zijn bed. Hij had het gevoel dat de hele kamer draaide toen hij met kleren en al boven op de dekens neerplofte. Hij hoorde het gesprek van de mannen in de salon als een zwak geroezemoes. Toen hij in slaap viel, verkeerde hij in gelukzalige onwetendheid over hoe hij zich zou voelen als hij wakker werd.