Fjällbacka 1944
‘Had hij nieuws over Axel?’ Erik kon zijn opwinding niet verhullen. De vier vrienden waren zoals gebruikelijk bij elkaar gekomen op de heuvel Rabekullen vlak boven het kerkhof. Iedereen was nieuwsgierig naar wat Elsy te vertellen had over het nieuws dat zich als een lopend vuurtje door het dorp had verspreid, namelijk dat Elof een Noorse verzetsstrijder bij zich had gehad, die gevlucht was voor de Duitsers.
Elsy schudde haar hoofd. ‘Nee, mijn vader heeft het gevraagd, maar hij kende hem niet, zei hij.’
Erik keek teleurgesteld naar het graniet en schopte met zijn schoen tegen een stuk grijs korstmos.
‘Misschien kent hij Axel niet bij naam, maar als we hem wat beter beschrijven, weet hij wellicht iets,’ zei Erik met nieuwe hoop in zijn ogen. Als ze maar iets hoorden, hoe weinig ook, waaruit bleek dat Axel nog leefde. Gisteren had zijn moeder voor het eerst hardop gezegd waar ze allemaal zo bang voor waren. Ze had gehuild, nog hart-verscheurender dan anders, en gezegd dat ze komende zondag in de kerk maar een kaarsje voor Axel moesten branden, omdat hij waarschijnlijk niet meer leefde. Zijn vader was boos geworden en had haar de les gelezen, maar Erik had de berusting in zijn ogen gezien. Zijn vader dacht ook niet dat Axel nog leefde.
‘Ja, laten we met hem gaan praten,’ zei Britta enthousiast. Ze stond op en veegde haar rok schoon. Ze controleerde met haar hand of haar vlechten goed zaten en kreeg een honende opmerking van Frans.
‘Je staat je zeker zo op te doffen omdat je je zorgen maakt om Erik, Britta. Of doe je dat soms voor die Noor? Heb je niet genoeg aan de Zweedse jongens?’ Hij lachte en Britta liep rood aan van woede.
‘Stil, Frans, je maakt jezelf belachelijk. Natuurlijk geef ik om Erik. En natuurlijk wil ik graag iets over Axel horen. Verder kan het geen kwaad er netjes uit te zien.’
‘Dan moet je wel goed je best doen. Om er netjes uit te zien,’ zei Frans ruw en hij trok aan Britta’s rok. Haar gezicht werd nog roder en ze barstte bijna in tranen uit toen Elsy met scherpe stem zei:‘Houd je mond, Frans. Soms kraam je zoveel onzin uit dat de helft al genoeg is!’
Frans staarde haar aan en trok wit weg. Hij kwam abrupt overeind en rende weg, met een duistere blik in zijn ogen.
Erik peuterde aan een paar losse stenen. Zonder Elsy aan te kijken zei hij: ‘Je moet uitkijken met wat je tegen Frans zegt. Er is iets met hem… Er broeit iets in hem. Ik voel het.’
Elsy keek hem verbaasd aan en vroeg zich af waar die vreemde woorden vandaan kwamen. Maar instinctief wist ze dat hij gelijk had. Ze kende Frans al sinds ze peuters waren, maar er groeide iets in hem, iets oncontroleerbaars, iets ontembaars.
‘Ach, doe niet zo stom,’ snoof Britta. ‘Er is niets mis met Frans. We plaagden elkaar alleen maar een beetje.’
‘Jij bent blind omdat je verliefd op hem bent,’ constateerde Erik.
Britta stompte hem op zijn schouder.
‘Au, waarom deed je dat?’ zei hij en hij greep naar zijn schouder.
‘Omdat je domme dingen zegt. Kom, wil je nou met die Noor over je broer gaan praten of niet?’
Britta beende weg en Erik wisselde een blik met Elsy.
‘Hij zat in zijn kamer toen ik wegging. Ik denk niet dat het kwaad kan om even met hem te gaan praten.’
Even later klopte Elsy zachtjes op de kelderdeur. Hans keek verlegen toen hij opendeed en het groepje buiten zag staan.
‘Hallo?’ zei hij vragend.
Elsy keek naar de anderen voordat ze het woord nam. Vanuit haar ooghoek zag ze dat Frans op hen af kwam slenteren, nu met een kalmer gezicht en zijn handen nonchalant in zijn broekzakken.
‘We willen graag even binnenkomen om met je te praten, kan dat?’
‘Natuurlijk,’ zei de Noor en hij deed een pas opzij. Britta keek hem koket aan toen ze langsliep, en de jongens schudden zijn hand. Er stonden niet veel meubels in de kleine kamer. Britta en Elsy gingen op de enige twee stoelen zitten, Hans nam plaats op het keurig opgemaakte bed en Frans en Erik lieten zich gewoon op de vloer zakken.
‘Het gaat over mijn broer,’ zei Erik met een verstolen blik. Er vonkte hoop in zijn ogen, niet veel, maar het was af en toe te zien. ‘Mijn broer heeft jouw volk de hele oorlog geholpen. Hij voer mee met de boot van Elsy’s vader, dezelfde boot als waarmee jij bent gekomen, en heeft spullen van en naar Noorwegen gebracht. Maar een jaar geleden hebben de Duitsers hem in de haven van Kristiansand gevangengenomen en…’ Hij knipperde met zijn ogen. ‘… en sindsdien hebben we niets meer van hem gehoord.’
‘Elsy’s vader heeft ook naar hem gevraagd,’ zei Hans en hij keek Erik aan. ‘Maar helaas ken ik de naam niet. Ik kan me ook niet herinneren iets over een Zweed te hebben gehoord die in Kristiansand gevangen is genomen. Maar we zijn met veel mensen. En er zijn veel Zweden die ons helpen, trouwens.’
‘Al ken je hem niet bij zijn naam, misschien weet je wie hij is als ik vertel hoe hij eruitziet.’ Erik klonk ijverig en hij sloeg zijn handen ineen op zijn schoot.
‘Die kans is klein, maar je kunt het proberen. Beschrijf hem maar.’
Erik beschreef Axel zo goed hij maar kon. Dat was niet moeilijk, want hoewel zijn broer al een jaar weg was, zag hij hem nog heel duidelijk voor zich. Maar anderzijds waren er zoveel jongens die op Axel leken dat het moeilijk was om kenmerken te noemen die hem van andere Zweedse jongens van die leeftijd onderscheidden.
Hans luisterde, maar schudde toen resoluut zijn hoofd. ‘Nee, hij komt me absoluut niet bekend voor. Het spijt me echt.’
Erik zakte teleurgesteld in elkaar. Ze zwegen een poosje. Toen zei Frans: ‘Vertel eens wat jij voor avonturen hebt beleefd tijdens de oorlog. Je hebt vast veel spannende dingen meegemaakt!’ Zijn ogen straalden.
‘Er valt niet zoveel te zeggen,’ zei Hans onwillig, maar Britta protesteerde. Ze had haar ogen strak op hem gericht en spoorde hem aan iets te vertellen, het maakte niet uit wat, over wat hij allemaal had meegemaakt. Na enig tegensputteren gaf de Noor toe en begon te vertellen hoe het in Noorwegen was geweest: over de verwoestingen van de Duitsers, over het lijden van de bevolking, over de opdrachten die ze hadden uitgevoerd om terug te slaan tegen de Duitsers. De andere vier jongeren zaten met open mond te luisteren. Het was allemaal zo spannend. Ze zagen natuurlijk wel dat Hans’ ogen iets verdrietigs hadden en ze begrepen dat hij ongetwijfeld veel ellende had gezien. Maar toch, het bleef gewoon heel spannend.
‘Nou, ik vind het vreselijk moedig van je,’ zei Britta en ze begon te blozen. ‘De meeste jongens zouden het nooit durven. Alleen jongens zoals Axel, en jij, zijn moedig genoeg om te vechten voor een zaak waar ze in geloven.’
‘Zouden wij dat niet durven, zeg je dat?’ snauwde Frans. Zijn irritatie werd aangewakkerd omdat Britta de bewonderende blikken waarmee ze normaal gesproken naar hem keek, nu voor de Noor reserveerde. ‘Wij zijn even moedig, zowel Erik als ik, en als we even oud zijn als Axel en – hoe oud ben jij trouwens?’ vroeg hij aan Hans.
‘Ik ben net zeventien geworden,’ antwoordde Hans, die zich ongemakkelijk leek te voelen door alle aandacht voor zijn persoon en zijn belevenissen. Hij zocht Elsy’s blik. Zij had helemaal niets gezegd en alleen naar de anderen geluisterd, maar ze begreep de signalen meteen.
‘Ik vind dat we Hans nu met rust moeten laten, hij heeft heel veel meegemaakt,’ zei ze vriendelijk en ze keek haar vrienden strak aan. Met tegenzin kwamen ze overeind en bedankten Hans, terwijl ze de kamer uit gingen. Elsy was de laatste en vlak voordat ze de deur dichtdeed, draaide ze zich om.
‘Dankjewel,’ zei Hans en hij glimlachte flauwtjes naar haar. ‘Het was leuk om gezelschap te hebben, dus jullie mogen best een keertje terugkomen. Maar op dit moment ben ik nogal…’
Ze glimlachte naar hem. ‘Ik begrijp je helemaal. We komen een andere keer wel terug, en we zullen je ook het dorp laten zien. Ga nu maar rusten.’
Ze deed de deur dicht. Maar vreemd genoeg bleef zijn beeld op haar netvlies staan en weigerde daar weg te gaan.
Erica zat niet in de bibliotheek, zoals Patrik dacht. Ze was er wel heen gegaan. Maar toen ze de auto had geparkeerd, had ze ergens aan moeten denken. Er was nog iemand die haar moeder na had gestaan. En die beduidend later dan zestig jaar geleden haar vriendin was geweest. Eigenlijk de enige vriendin die ze kon bedenken toen Anna en zij nog klein waren. Dat ze daar niet eerder aan had gedacht. Maar omdat Kristina zozeer haar schoonmoeder was geworden, was ze op de een of andere manier vergeten dat ze ook een vriendin van haar moeder was geweest.
Resoluut startte ze de motor weer en reed naar Tanumshede. Dit was de eerste keer dat ze spontaan bij Kristina op bezoek ging, en ze keek even naar haar mobieltje en overwoog of ze eerst zou bellen. Nee, waarom zou ze? Kristina denderde zo vaak onaangekondigd bij Patrik en haar binnen dat zij best hetzelfde kon doen.
Ze was nog steeds geïrriteerd toen ze aankwam en uit pure balorigheid drukte ze kort op de deurbel en stapte toen zomaar naar binnen.
‘Hallo?’ riep ze.
‘Wie is daar?’ Kristina’s stem kwam uit de keuken; ze klonk een beetje angstig. Even later stond ze in de gang.
‘Erica?’ zei ze verbluft en ze staarde haar schoondochter aan. ‘Kom je op bezoek? Heb je Maja bij je?’ Ze keek vragend naar Erica, maar zag haar kleinkind nergens.
‘Nee, Maja is thuis bij Patrik,’ zei Erica. Ze deed haar schoenen uit en zette ze netjes op de schoenenplank.
‘Kom verder,’ zei Kristina, nog steeds verwonderd. ‘Ik ga even koffie voor ons zetten.’
Erica liep achter haar aan naar de keuken en sloeg haar schoonmoeder verbaasd gade. Ze had Kristina nooit anders dan onberispelijk gekleed en flink opgemaakt gezien. En als ze bij hen op bezoek kwam, was ze altijd een en al energie; ze praatte onafgebroken en was voortdurend in beweging. Dit was een heel andere vrouw. Kristina liep nog steeds rond in een verschoten nachthemd, hoewel het al laat op de ochtend was, en haar gezicht vertoonde geen spoortje makeup. Daardoor zag ze er veel ouder uit, met duidelijke groeven en lijnen in haar gezicht. Ze had ook niets aan haar haar gedaan, dat nog plat was van haar kussen.
‘Ik zie er vreselijk uit,’ zei Kristina, alsof ze hoorde wat Erica dacht, en ze streek onzeker door haar haar. ‘Het lijkt niet nodig om je netjes te maken als je niets te doen hebt en nergens heen hoeft.’
‘Maar je doet het altijd voorkomen alsof je het heel druk hebt,’ zei Erica en ze ging aan de tafel zitten.
Kristina zei aanvankelijk niets, maar zette twee kopjes en een rol biscuitjes op tafel.
‘Het is niet zo makkelijk om gepensioneerd te zijn als je je hele leven hebt gewerkt,’ zei ze uiteindelijk terwijl ze koffie in de kopjes schonk. ‘En iedereen is druk met zijn eigen leven. Op zich zijn er wel dingen die ik zou kunnen doen, maar ik heb nog niet de puf gehad om iets te ondernemen…’ Ze stak haar hand uit om een biscuitje te pakken en vermeed het Erica aan te kijken.
‘Maar waarom zeg je dan altijd tegen ons dat je zoveel te doen hebt?’
‘Ach, jullie zijn jong en hebben je eigen leven. Ik wil jullie niet het gevoel geven dat jullie voor mij moeten zorgen. Ik wil niet tot last zijn. En als ik bij jullie ben, voel ik soms best dat ik niet zo welkom ben, en daarom leek het me beter om…’ Ze zweeg en Erica staarde haar verbluft aan. Kristina keek weer op van de tafel en zei: ‘Je moet weten dat ik lééf voor de momenten dat ik bij jullie en Maja kan zijn. Lotta heeft haar eigen leven in Göteborg en het is niet altijd even makkelijk voor haar om hierheen te komen, of voor mij om daarheen te gaan, ze wonen tenslotte nogal krap. En zoals ik al zei: ik merk best dat jullie niet altijd even blij zijn als ik kom…’ Ze keek weer weg, en Erica schaamde zich.
‘Ik moet toegeven dat ik daar een groot aandeel in heb gehad,’ zei Erica vriendelijk. ‘Maar je bent altijd welkom. Maja en jij hebben het altijd zo leuk samen. We willen alleen dat je ons privéleven respecteert. Het is ons huis, en jij bent welkom als gast. Wij… ik… vinden het prettig als je eerst belt om te horen of het schikt dat je komt, en niet zomaar naar binnen stapt. En probeer ons alsjeblieft niet te vertellen hoe we ons huishouden moeten doen en hoe we voor ons kind moeten zorgen. Als je die regels kunt accepteren, ben je welkom bij ons, en Patrik zal het zeker fijn vinden als hij hulp kan krijgen tijdens zijn vaderschapsverlof.’
‘Ja, dat kan ik me voorstellen,’ zei Kristina lachend, een lach die nu ook haar ogen bereikte. ‘Hoe doet hij het?’
‘De eerste dagen niet zo best,’ zei Erica en ze vertelde dat Patrik Maja had meegenomen naar een plaats delict en het politiebureau. ‘Maar volgens mij zijn we het nu wel eens over hoe het moet gaan.’
‘Ja, mannen,’ zei Kristina. ‘Ik weet nog toen Lars voor het eerst alleen thuis was met Lotta. Ze was ongeveer een jaar en ik zou voor het eerst weer een keertje in mijn eentje boodschappen gaan doen. Na een halfuurtje kwam de eigenaar van de winkel al op me af om te vertellen dat Lars had gebeld en dat hij had gezegd dat er een crisis was en dat ik thuis moest komen. Dus liet ik alle spullen staan en haastte me naar huis, en daar was het inderdaad crisis.’
‘Wat was er dan?’ vroeg Erica met grote ogen.
‘Dat zal ik je vertellen. Hij kon de luiers niet vinden en dacht dat mijn maandverband Lotta’s luiers waren. Hij wist niet hoe hij het maandverband vast moest maken, en toen ik door de deur naar binnen stapte, stond hij te prutsen met zilvertape!’
‘Het is niet waar!’ zei Erica en ze begon ook te lachen.
‘Maar hij heeft het wel geleerd. Lars was een goede vader voor Patrik en Lotta toen ze klein waren, ik kan niet anders zeggen. Maar het waren toen andere tijden.’
‘Over andere tijden gesproken,’ zei Erica, en ze maakte van de gelegenheid gebruik om van gespreksonderwerp te veranderen en te vertellen waarom ze was gekomen. ‘Ik ben het een en ander aan het uitzoeken over mijn moeder, over haar jeugd en zo. Ik heb wat oude spullen op zolder gevonden, onder andere een paar oude dagboeken en… Tja, die hebben me aan het denken gezet.’
‘Dagboeken?’ zei Kristina en ze staarde Erica aan. ‘Wat stond erin?’ Kristina’s toon was scherp en Erica keek haar schoonmoeder verbaasd aan.
‘Helaas niets bijzonders. Vooral allerlei tienergedachten. Maar het vreemde is dat er vrij veel in staat over de vrienden met wie ze toen omging. Erik Frankel, Britta Johansson en Frans Ringholm. En twee van hen, Erik en Britta, zijn in een tijdsbestek van een paar maanden vermoord. Het kan natuurlijk toeval zijn, maar een beetje vreemd is het wel.’
Kristina staarde haar aan. ‘Is Britta dood?’ vroeg ze en haar toon gaf aan dat ze deze informatie maar moeilijk kon bevatten.
‘Ja, wist je dat niet? Heb je dat nog niet via de tamtam gehoord? Haar dochter heeft haar twee dagen geleden dood gevonden, en het ziet ernaar uit dat ze door verstikking om het leven is gekomen. En haar man zegt dat hij haar heeft gedood.’
‘Dus Erik en Britta zijn allebei dood?’ zei Kristina. De gedachten leken snel door haar hoofd te tollen.
‘Kende jij ze?’ vroeg Erica nieuwsgierig.
‘Nee.’ Kristina schudde resoluut haar hoofd. ‘Ik kende ze alleen door wat Elsy over ze heeft verteld.’
‘Wat heeft ze dan verteld?’ vroeg Erica en ze leunde gretig naar voren. ‘Dat is namelijk precies de reden waarom ik hier ben. Jij bent zo lang bevriend geweest met mijn moeder. Ik dacht dat als iemand dingen over haar weet, jij dat wel moest zijn. En, wat heeft ze over die jaren verteld? En waarom hield ze in 1944 zo abrupt op met haar dagboek? Of zijn er nog meer? Heeft ze daar ooit iets over gezegd? In haar laatste dagboek schrijft ze dat er een Noorse verzetsstrijder bij hen kwam, ene Hans Olavsen. Ik heb krantenknipsels gevonden waaruit blijkt dat ze alle vier kennelijk vrij veel met hem omgingen. Waar is hij gebleven?’ De vragen stroomden zo snel uit Erica’s mond dat ze het zelf maar amper kon bijhouden. Kristina zat zwijgend tegenover haar. Haar gezicht was gesloten.
‘Ik kan je vragen niet beantwoorden, Erica,’ zei ze zachtjes. ‘Ik kan het niet. Het enige dat ik je kan zeggen is waar Hans Olavsen heen is gegaan. Elsy vertelde me dat hij vlak na het einde van de oorlog terugging naar Noorwegen. Daarna heeft ze hem nooit meer gezien.’
‘Waren ze…’ Erica aarzelde, ze wist niet goed hoe ze dit moest formuleren. ‘Hield ze van hem?’
Kristina zei lange tijd niets. Ze frummelde aan het tafelzeil en leek haar antwoord op een goudschaaltje te wegen. Uiteindelijk keek ze Erica aan. ‘Ja,’ zei ze. ‘Ze hield van hem.’
Het was een mooie dag. Hij had al heel lang niet aan dergelijke dingen gedacht: dat sommige dagen mooier konden zijn dan andere. Maar vandaag was dat echt zo. Iets tussen de zomer en de herfst in. Een warme, zachte wind. Licht dat de scherpte van de zomer had verloren en de gloed van de herfst begon aan te nemen. Een echt mooie dag.
Hij ging voor de ramen in de erker staan en keek naar buiten, zijn handen achter op zijn rug gevouwen. Maar hij zag de bomen achter de tuin niet. Of het gras dat een beetje te hoog was geworden en nu begon te buigen voor de herfst. In plaats daarvan zag hij Britta. De blonde, mooie Britta die hij nooit anders had gezien dan als een wichtje, destijds, in de oorlog. Een van Eriks vrienden, een leuk maar nogal ijdel meisje. Hij had geen belangstelling voor haar gehad. Ze was te jong geweest. Hij was te druk bezig geweest met wat er moest gebeuren, met wat hij kon doen. Zij was alleen aan de periferie van zijn wereld voorgekomen.
Maar nu dacht hij aan haar. Hoe ze was geweest toen hij haar laatst had gesproken. Er zat zestig jaar tussen. Ze was nog steeds mooi geweest, nog steeds een beetje ijdel. Maar de jaren hadden haar veranderd; ze hadden haar tot iemand anders gemaakt dan wie ze destijds was. Axel vroeg zich af of hijzelf evenveel was veranderd. Misschien, misschien niet. Misschien hadden de jaren in Duitse gevangenschap hem voldoende veranderd voor een heel leven, zodat hij daarna niet meer kón veranderen. Alles wat hij had gezien, alle verschrikkingen die hij had aanschouwd. Misschien had dat diep vanbinnen iets veranderd, iets wat daarna niet meer had kunnen helen of vervangen had kunnen worden.
Axel zag andere gezichten voor zich. Gezichten van de mensen op wie ze hadden gejaagd, die hij had helpen vangen. Niet door spannende achtervolgingen zoals in films, maar door methodisch werk, discipline en administratie. Door vanuit zijn kantoor onvermoeibaar de papieren sporen van vijf decennia na te trekken. Door identiteiten, betalingen, reizen en mogelijke toevluchtsoorden in twijfel te trekken. Ze hadden hen een voor een opgespoord. Ze hadden ervoor gezorgd dat ze werden gestraft voor de zonden die steeds verder teruggleden in de tijd. Ze zouden hen nooit allemaal kunnen straffen. Hij wist het. Nog steeds liepen er een heleboel vrij rond, en steeds meer van hen begonnen nu dood te gaan. En in plaats van in gevangenschap, in vernedering, te sterven, stierven ze in alle rust van ouderdom, zonder dat ze met hun daden waren geconfronteerd. Dat dreef hem. Dat was de reden dat hij nooit rust nam, voortdurend op zoek en op jacht was, van de ene bijeenkomst naar de andere reisde, het ene archief na het andere uitploos. Zolang er nog één over was die hij kon helpen vangen, kon hij niet rusten.
Axel staarde met lege ogen door het raam naar buiten. Hij wist dat het een obsessie was geworden. Het werk had alles opgeslokt. Het was een reddingslijn geworden die hij vast kon grijpen als hij aan zichzelf en zijn menselijkheid dacht. Zolang hij jaagde, hoefde hij niet in twijfel te trekken wie hij was. Zolang hij in dienst van de goede zaak werkte, loste hij langzaam maar zeker de schuld in. Alleen door niet stil te zitten, kon hij alles van zich af schudden waaraan hij niet wilde en kon denken.
Hij draaide zich om. Er werd aan de deur gebeld. Eén moment kon hij zich niet losrukken van alle gezichten die voor zijn ogen langs flitsten. Toen knipperde hij ze weg en ging opendoen.
‘Ah, zijn jullie het,’ zei hij toen hij Paula en Martin zag. De vermoeidheid nam het even over. Soms had hij het gevoel dat hier nooit een eind aan zou komen.
‘Mogen we even binnenkomen om te praten?’vroeg Martin vriendelijk.
‘Natuurlijk, kom erin,’ zei Axel en hij ging hun net als de vorige keer voor naar de serre, waar ze op dezelfde stoelen plaatsnamen.
‘Hebben jullie nog nieuws? Ik heb gehoord wat er met Britta is gebeurd. Vreselijk. Ik heb haar en Herman een paar dagen geleden nog gesproken en ik vind het heel moeilijk te geloven dat hij…’ Axel schudde zijn hoofd.
‘Ja, dat is inderdaad een tragische gebeurtenis,’ zei Paula. ‘Maar we proberen geen overhaaste conclusies te trekken.’
‘Maar ik heb begrepen dat Herman heeft bekend,’ zei Axel.
‘Nou, eh…’ Martin zweeg even. ‘Maar zolang we hem niet hebben verhoord…’ Hij spreidde zijn handen. ‘Dat is trouwens de reden dat we met u willen praten.’
‘Natuurlijk. Al begrijp ik niet hoe ik jullie zou kunnen helpen.’
‘We hebben naar de telefoongesprekken gekeken die vanuit het huis van Britta en Herman zijn gevoerd, en jullie nummer komt drie keer voor.’
‘Over één telefoontje kan ik jullie in elk geval informatie geven. Herman belde me een paar dagen geleden en vroeg of ik bij Britta langs wilde komen. We hadden elkaar in geen jaren gesproken, dus het kwam wel als een verrassing. Ik hoorde dat ze alzheimer had en kreeg de indruk dat Herman dacht dat het misschien goed voor haar was als ze iemand van vroeger zag.’
‘Dus dat was de reden dat u daarheen ging?’ vroeg Paula en ze sloeg hem nauwlettend gade. ‘Omdat Britta iemand van vroeger wilde zien?’
‘Ja, dat zei Herman in elk geval. We gingen destijds weliswaar niet veel met elkaar om – ze was eigenlijk bevriend met mijn broer Erik – maar ik dacht dat het geen kwaad kon. En op mijn leeftijd is het altijd leuk om herinneringen aan vroeger op te halen.’
‘Wat gebeurde er toen u daar was?’ Martin boog zich een beetje naar voren.
‘Ze was een poosje behoorlijk helder, en we zaten over de goede oude tijd te babbelen. Maar toen verdween ze in haar verwarring, en niemand had er wat aan dat ik nog langer bleef, dus nam ik afscheid en vertrok. Enorm tragisch. Het is een wrede ziekte.’
‘En de telefoontjes begin juni?’ Martin raadpleegde zijn aantekeningen. ‘Eerst een gesprek van jullie telefoon op 2 juni, daarna een van Britta of Herman op 3 juni, en ten slotte een vanaf hun telefoon op 4 juni?’
Axel schudde zijn hoofd. ‘Nee, daar weet ik niets van. Ik neem aan dat ze met Erik hebben gesproken. Maar waarschijnlijk ging het over hetzelfde. En eigenlijk is het ook veel natuurlijker dat Britta Erik wilde zien, als ze nu toch bezig was terug te keren naar het verleden. Zij waren tenslotte met elkaar bevriend, zoals ik al zei.’
‘Maar het eerste gesprek kwam vanaf jullie telefoon,’ drong Martin aan. ‘Weet u waarom Erik hen heeft gebeld?’
‘Zoals ik eerder al heb gezegd, woonden mijn broer en ik weliswaar onder één dak, maar we bemoeiden ons niet met elkaars doen en laten. Ik heb geen flauw idee waarom Erik contact heeft gezocht met Britta. Misschien wilde hij de vriendschapsbanden ook weer aanhalen. Dat gaat soms zo als je ouder wordt. Wat ver in het verleden ligt, komt plotseling steeds dichterbij en wordt veel belangrijker.’
Meteen toen hij dat had gezegd, realiseerde Axel zich hoe waar zijn woorden waren. Voor zijn geestesoog zag hij spottend lachende mensen uit het verleden op hem af komen rennen. Hij omklemde de armleuning stevig. Dit was niet het moment waarop hij zich kon laten inhalen.
‘Dus volgens u wilde hij Britta vanwege hun oude vriendschap zien?’ vroeg Martin sceptisch.
‘Zoals ik al zei,’ Axels greep om de armleuning verslapte. ‘Ik heb geen flauw idee. Maar dat lijkt me de meest voor de hand liggende verklaring.’
Martin wisselde een blik met Paula. Hij had het gevoel dat ze niet veel verder kwamen. Toch had hij het irritante idee dat hij slechts heel kleine kruimeltjes van iets veel groters kreeg.
Toen ze waren vertrokken ging Axel weer bij het raam staan. De gezichten van vroeger dansten voor zijn ogen.
‘Hoi, hoe ging het in de bibliotheek?’ Patrik begon te stralen toen hij Erica door de voordeur binnen zag komen.
‘Eh… ik ben niet naar de bibliotheek gegaan,’ zei Erica met een vreemde uitdrukking op haar gezicht.
‘Waar ben je dan geweest?’ vroeg Patrik. Maja deed haar middagdutje en hij was bezig hun lunch op te ruimen.
‘Bij Kristina,’ zei ze kort en ze kwam bij hem in de keuken staan.
‘Welke Kristina? O, je bedoelt mijn moeder?’ zei Patrik verbluft. ‘Waarom ging je naar haar toe? Laat me even voelen of je koorts hebt.’ Patrik liep op haar af en legde een hand op haar voorhoofd. Erica gebaarde dat hij zijn hand moest weghalen.
‘Ach, zo raar is dat toch niet? Ze is tenslotte mijn schoonmoeder. Natuurlijk kan ik bij haar langsgaan. Gewoon spontaan.’
‘Ja, ja,’ zei Patrik lachend. ‘Nee, vertel het maar: wat wilde je van mijn moeder?’
Erica vertelde wat ze vlak voor de bibliotheek had bedacht, namelijk dat er nog iemand was die Elsy had gekend toen ze jong was. En ze vertelde over Kristina’s vreemde reactie, en de onthulling dat Elsy een liefdesrelatie had gehad met de Noor die voor de Duitsers was gevlucht. ‘Maar daarna wilde ze niets meer zeggen,’ zei Erica gefrus-treerd. ‘Of misschien wist ze verder niets. Ik weet het niet. Het leek in elk geval alsof die Hans Olavsen mijn moeder op de een of andere manier in de steek had gelaten. Hij is uit Fjällbacka vertrokken en volgens Kristina had Elsy gezegd dat hij was teruggegaan naar Noorwegen.’
‘Hoe wil je nu verder?’ vroeg Patrik, terwijl hij de restjes van de lunch in de koelkast zette.
‘Ik ga natuurlijk proberen hem op te sporen,’ antwoordde Erica en ze liep naar de woonkamer. ‘Ik vind trouwens dat we Kristina moeten vragen of ze zin heeft om zondag te komen. Dan ziet ze Maja weer eens.’
‘Nu weet ik zeker dat je hoge koorts hebt,’ lachte Patrik. ‘Maar goed, ik zal haar straks bellen en vragen of ze zondag koffie komt drinken. Het is maar de vraag of ze kan, ze heeft het immers altijd zo druk.’
‘Hm,’ hoorde hij Erica op een rare toon vanuit de woonkamer mompelen. Patrik schudde zijn hoofd. Vrouwen! Hij zou hen nooit begrijpen. Maar misschien ging het daar juist om.
‘Wat is dit?’ riep Erica.
Patrik liep achter haar aan om te kijken wat ze bedoelde. Ze wees naar de map op de salontafel, en Patrik kon zichzelf wel een schop geven omdat hij de map niet had opgeborgen voordat ze thuiskwam. Hij kende haar inmiddels goed genoeg om te weten dat het nu te laat was om te proberen haar de informatie te onthouden.
‘Dat is onderzoeksmateriaal over de moord op Erik Frankel,’ zei hij en hij stak een waarschuwende vinger op. ‘En geen woord tegen iemand over wat je daar leest! Afgesproken?’
‘Ja, ja,’ zei Erica verstrooid en ze wuifde hem weg alsof hij een irritante vlieg was. Toen ging ze op de bank zitten en begon in de documenten en foto’s te bladeren.
Een uur later had ze de hele map doorgenomen en begon ze opnieuw. Patrik was een paar keer bij haar komen kijken, maar had toen alle pogingen om contact met haar te krijgen opgegeven en de ochtendkrant gepakt, die hij nog niet had kunnen lezen.
‘Jullie hebben niet veel concrete sporen om op af te gaan,’ zei Erica, terwijl haar vingers over de regels in het verslag van de technici vlogen.
‘Nee, dat ziet er nogal mager uit,’ zei Patrik en hij legde de krant neer. ‘In de bibliotheek waren geen andere vingerafdrukken dan die van Erik en Axel en de jongens die hem vonden. Er lijkt niets te zijn verdwenen, en de voetsporen kunnen ook allemaal worden herleid tot dezelfde personen. Het moordwapen lag onder het bureau en was in feite een wapen dat zogezegd al aanwezig was.’
‘Met andere woorden geen moord met voorbedachten rade, eerder een plotselinge inval,’ zei Erica nadenkend.
‘Ja, tenzij iemand wist dat die stenen buste op de vensterbank stond, natuurlijk.’ Patrik moest weer denken aan iets wat een paar dagen geleden ook bij hem was opgekomen. ‘Hé, wanneer was jij precies bij Erik Frankel met die medaille?’
‘Hoezo?’ vroeg Erica. Het klonk nog steeds alsof ze mijlenver weg was.
‘Ik weet het niet. Misschien is het helemaal niet belangrijk, maar het kan geen kwaad om het te weten.’
‘Dat was de dag voordat we met Maja naar Nordens Ark gingen,’ zei Erica, terwijl ze in de papieren bleef bladeren. ‘Gingen we daar niet op 3 juni heen? In dat geval was ik op 2 juni bij Erik.’
‘Heb je ooit nog iets over de medaille gehoord? Zei hij er iets over toen je bij hem was?’
‘Dat zou ik je wel hebben verteld,’ zei Erica. ‘Nee, hij zei alleen dat hij er eerst wat beter naar moest kijken voordat hij me er meer over kon vertellen.’
‘Je weet dus nog steeds niet wat voor nazimedaille het is?’
‘Nee,’ antwoordde Erica en ze keek Patrik nadenkend aan. ‘Maar dat is zeker iets waarmee ik aan de slag moet. Ik zal morgen uitzoeken tot wie ik me kan wenden.’ Ze boog haar hoofd weer over de map en bestudeerde de foto’s van de plaats delict aandachtig. Ze pakte de bovenste foto en kneep haar ogen half dicht om het allemaal beter te kunnen zien.
‘Je kunt verdomme helemaal niet…’ mopperde ze en ze liep de trap naar de bovenverdieping op.
‘Waar heb je het over?’ vroeg Patrik, maar hij kreeg geen antwoord. Even later kwam Erica weer naar beneden, nu met een vergrootglas in de aanslag.
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg hij, terwijl hij over de rand van de krant naar zijn vrouw keek.
‘Ik weet het niet… Het is waarschijnlijk niets, maar… Het lijkt alsof iemand iets op het schrijfblok op Eriks bureau heeft gekrabbeld. Maar ik kan niet goed zien wat er…’ Ze boog zich nog dichter naar de foto toe en hield het vergrootglas vlak boven de kleine witte vlek op de foto die het notitieblok was.
‘Ik geloof dat er…’ ze kneep haar ogen weer half dicht. ‘Ik geloof dat er “Ignoto Militi ” staat.’
‘Aha, en wat moet dat betekenen?’ vroeg Patrik.
‘Ik weet het niet. Het verwijst naar iets militairs, vermoed ik. Maar waarschijnlijk is het niet belangrijk. Gewoon gekrabbel,’ zei ze teleurgesteld.
‘Hé…’ Patrik liet de krant zakken en hield zijn hoofd scheef. ‘Ik heb wat met Martin zitten praten toen hij hier was met die map. En hij vroeg me om een wederdienst.’ Hoewel, als hij helemaal eerlijk was, had hij zelf vrij snel gezegd dat hij wel wilde helpen, maar dat hoefde hij Erica natuurlijk niet te vertellen. Hij schraapte zijn keel en ging verder. ‘Hij vroeg me iemand in Göteborg na te trekken naar wie Erik Frankel vijftig jaar lang elke maand geld heeft overgemaakt.’
‘Vijftig jaar lang?’ zei Erica en ze fronste haar voorhoofd. ‘Heeft hij vijftig jaar lang geld betaald aan iemand? Waarom? Chantage?’ Ze kon niet verhullen dat ze het spannend vond klinken.
‘Niemand heeft enig idee. Waarschijnlijk is het niets, maar… Nou ja, Martin vroeg of ik het wilde natrekken.’
‘Natuurlijk, ik ga met je mee,’ zei Erica enthousiast.
Patrik staarde haar aan. Die reactie had hij niet verwacht.
‘Eh… misschien is dat niet…’ zei hij, terwijl hij nadacht of er een goede reden bestond om zijn vrouw niet mee te nemen. Maar het was slechts een routineklus, het natrekken van een betaling, dus besloot hij dat dat geen problemen zou opleveren.
‘Ach, waarom ook niet? Dan gaan we na afloop even bij Lotta langs, zodat Maja haar neefje en nichtje kan zien.’
‘Leuk,’ zei Erica, die Patriks zus graag mocht. ‘En misschien kan ik in Göteborg iemand vinden die iets over de medaille weet te vertellen.’
‘Dat lijkt me niet onmogelijk. Bel anders vanmiddag vast wat rond om te zien of je iemand kunt vinden die daar verstand van heeft.’ Hij pakte de krant weer en las verder. Hij kon maar beter van de gelegenheid gebruikmaken voordat Maja wakker werd.
Erica pakte het vergrootglas weer en keek opnieuw goed naar het kleine notitieblok op Eriks bureau. Ignoto Militi. Er roerde zich iets in haar onderbewuste.
Deze keer duurde het slechts een halfuur voordat hij het ritme te pakken kreeg.
‘Goed zo, Bertil,’ zei Rita waarderend en ze drukte even extra op zijn hand. ‘Ik merk dat je er echt gevoel voor begint te krijgen.’
‘Maar natuurlijk,’ zei Mellberg nonchalant. ‘Ik heb altijd al goed kunnen dansen.’
‘O ja?’ zei ze met een knipoog. ‘Ik heb gehoord dat Johanna en jij vandaag samen koffie hebben gedronken.’ Ze glimlachte en keek naar hem op. Dat was ook iets wat hij leuk vond aan Rita. Hij was nooit bijzonder rijzig geweest, maar omdat zij zo klein was, voelde hij zich als een meter negentig.
‘Eh… ja ik liep toevallig langs jullie portiek,’ zei hij gegeneerd. ‘En toen kwam Johanna er net aan en ze vroeg of ik zin had in een kopje koffie.’
‘Zo, je liep toevallig langs,’ lachte Rita, terwijl ze nog steeds op de maat van de salsamuziek heen en weer bewogen. ‘Wat jammer dat ik niet thuis was. Maar Johanna zei dat het heel gezellig was.’
‘Ze is heel aardig,’ zei Mellberg en hij voelde opnieuw het baby-voetje dat tegen zijn hand schopte. ‘Echt heel aardig.’
‘Ze hebben het niet altijd even makkelijk gehad.’ Rita slaakte een zucht. ‘En ik moet toegeven dat ik er in het begin ook wel aan moest wennen. Maar ik geloof dat ik het al wist voordat Paula Johanna mee naar huis nam en haar aan me voorstelde. Nu zijn ze alweer bijna tien jaar samen, en ik moet je eerlijk zeggen dat ik me geen betere partner voor Paula zou kunnen wensen. Ze zijn voor elkaar geschapen, en dan maakt geslacht eigenlijk niet veel uit.’
‘Maar was het in Stockholm niet makkelijker? Met de acceptatie, bedoel ik,’ zei Mellberg voorzichtig en hij vloekte toen hij per ongeluk zijn voet op die van Rita zette. ‘Daar is het heel gewoon. Als je naar de tv kijkt, krijg je soms de indruk dat ongeveer de helft van de mensen in Stockholm homoseksueel is.’
‘Nee, dat zou ik niet zeggen,’ zei Rita lachend. ‘Maar we maakten ons natuurlijk wel wat zorgen toen we hierheen verhuisden. Al moet ik zeggen dat ik aangenaam verrast ben. Volgens mij zijn de meisjes hier nog niet op problemen gestuit. Maar anderzijds hebben de mensen het misschien niet door. Nou ja, wie dan leeft, wie dan zorgt. Wat moeten ze doen? Ophouden met leven? Niet gaan wonen waar ze willen wonen? Nee, soms moet je een gok durven nemen.’ Ze zag er plotseling verdrietig uit en keek weg in de verte, over Mellbergs schouder heen. Hij dacht dat hij wel wist waaraan ze dacht.
‘Was het moeilijk om te vluchten?’ vroeg hij voorzichtig en hij merkte tot zijn verbazing dat hij echt nieuwsgierig was naar het antwoord. Normaal gesproken ging hij gevoelige vragen uit de weg, of hij stelde ze omdat dat van hem werd verwacht en dan kon het antwoord hem in feite niets schelen. Maar nu wilde hij het echt weten.
‘Het was zowel moeilijk als makkelijk,’ antwoordde Rita, en hij zag in haar donkere ogen dat ze dingen had meegemaakt die hij zich niet eens kon voorstellen.
‘Het was makkelijk om het land te verlaten zoals het was geworden. Maar moeilijk om het land te verlaten zoals het ooit was geweest .’ Heel even raakte ze het ritme van de dans kwijt en ze bleef staan, nog steeds met haar handen in die van Mellberg. Toen begonnen haar ogen te stralen, ze maakte haar handen los en begon hard te klappen.
‘Zo, nu is het tijd om de volgende pas te leren, het ronddraaien. Bertil, jij helpt me dat te demonstreren.’ Ze pakte zijn handen weer en liet langzaam zien welke passen hij moest zetten om haar onder zijn arm door een rondje te kunnen laten draaien. Dat was niet echt makkelijk en hij kwam in de knoei met zijn handen en voeten. Maar Rita verloor haar geduld niet, ze deed het keer op keer voor tot Bertil en de andere paren het doorhadden.
‘Dit wordt echt goed,’ zei ze en ze keek hem aan. Hij vroeg zich af of ze alleen het dansen bedoelde of iets anders. Hij hoopte het laatste.
Het werd donker buiten. De lakens van het ziekenhuisbed ritselden een beetje als hij bewoog, daarom probeerde hij stil te zitten. Hij wilde het liefst dat het helemaal stil was. De geluiden van buiten kon hij niet beïnvloeden – het geluid van stemmen, van mensen die heen en weer liepen, van rammelende dienbladen – maar op zijn kamer kon hij ervoor zorgen dat er zoveel mogelijk stilte heerste. Dat de stilte niet verstoord werd door ritselende lakens.
Herman staarde naar buiten. Zijn spiegelbeeld was in het raam te zien nu het donkerder werd, en het trof hem hoe armzalig de figuur in het bed eruitzag. Een kleine, grijze, oude man in witte ziekenhuiskleren, met dun haar en gerimpelde wangen. Het was alsof Britta degene was geweest die hem autoriteit had gegeven, die hem een waarde had geschonken die hem opvulde, langer maakte. Het was alsof zij zijn leven zin had gegeven. En nu was het zijn schuld dat ze dood was.
Zijn dochters waren vandaag bij hem op bezoek geweest. Ze hadden hem beetgepakt en omhelsd, ze hadden met ongeruste ogen naar hem gekeken en met bezorgde stemmen tegen hem gepraat. Maar hij was niet in staat geweest hen aan te kijken. Hij was bang dat ze de schuld in zijn ogen zouden zien. Dat ze zouden zien wat hij had gedaan, wat hij had veroorzaakt.
Ze hadden het geheim zo lang met zich meegedragen, Britta en hij. Ze hadden het gedeeld, het weggestopt, ervoor geboet. Dat had hij in elk geval gedacht. Maar toen Britta ziek werd en de dijken verzwakten, had hij in een moment van helderheid beseft dat je nooit boete kon doen. Vroeg of laat werd je ingehaald door de tijd en het lot. Je kon je niet verstoppen, je kon niet weglopen. In hun onschuld hadden ze gedacht dat het voldoende was geweest om een goed leven te leiden, om brave mensen te zijn. Om van hun kinderen te houden en hen tot mensen te maken die die liefde konden doorgeven. En uiteindelijk hadden ze zichzelf wijsgemaakt dat het goede dat ze hadden geschapen het kwade had overschaduwd.
Hij had Britta gedood. Dat ze dat niet konden begrijpen. Hij wist dat ze met hem wilden praten, hem dingen wilden vragen. Als ze maar konden accepteren hoe het was.
Hij had Britta gedood. En nu had hij niets meer.
‘Heb je enig idee waarom Erik al die jaren dat geld heeft overgemaakt?’ vroeg Erica nieuwsgierig toen ze Göteborg naderden. Maja had zich voorbeeldig gedragen op de achterbank en omdat ze al voor halfnegen waren vertrokken, liep het nog maar tegen tienen toen ze de stad inreden.
‘Nee, dat is de enige informatie die we hebben.’ Patrik knikte naar het vel papier dat in een plastic hoesje op Erica’s schoot lag.
‘Wilhelm Fridén, Vasagatan 38, Göteborg. Geboren op 3 oktober 1924,’ las Erica hardop.
‘Ja, dat is alles wat we weten. Ik heb Martin gisteravond nog even gesproken en hij had geen connecties met Fjällbacka gevonden, geen crimineel verleden. Niets. Het is dus een schot in het duister. Hoe laat heb jij trouwens met die medailleman afgesproken?’
‘Om halftwaalf, in zijn antiekzaak,’ antwoordde Erica en ze voelde met haar hand aan haar zak waar ze de medaille veilig had opgeborgen, gewikkeld in een zachte lap stof.
‘Blijf jij met Maja in de auto wachten, of ga je met haar wandelen terwijl ik met Wilhelm Fridén praat?’ vroeg Patrik en hij parkeerde de auto in de Vasagatan.
‘Hè?’ zei Erica beledigd. ‘Ik ga natuurlijk met je mee.’
‘Maar dat kun je niet doen… Maja…’ zei Patrik onhandig, maar terwijl hij dat zei, wist hij al waar deze discussie hem zou brengen – en hoe die zou aflopen.
‘Als Maja mee kan naar een plaats delict en het politiebureau, kan ze ook wel mee naar een man van tachtig,’ zei ze en haar toon maakte duidelijk dat het geen enkele zin had om er verder over te discussiëren.
‘Goed dan,’ zei Patrik met een zucht. Hij wist wanneer hij was verslagen.
Toen ze op de derde verdieping van het oude huurpand dat van de vorige eeuwwisseling dateerde hadden aangebeld, deed een man van een jaar of zestig open. Hij keek hen vragend aan.
‘Ja? Wat kan ik voor jullie doen?’
Patrik liet hem zijn politielegitimatie zien. ‘Ik ben Patrik Hedström van het politiebureau Tanumshede. Ik heb een paar vragen voor ene Wilhelm Fridén.’
‘Wie is daar?’ hoorden ze een zwakke vrouwenstem vanuit de woning vragen. De man draaide zich om en riep naar de kamer: ‘Een agent die iets over papa wil weten.’
Hij wendde zich weer tot Patrik. ‘Ik kan me met de beste wil van de wereld niet voorstellen waarom de politie geïnteresseerd is in mijn vader, maar kom erin.’ Hij stapte opzij om hen binnen te laten en fronste verbaasd zijn voorhoofd toen Erica met Maja in haar armen ook naar binnen stapte.
‘De politie wordt tegenwoordig steeds jonger,’ zei hij geamuseerd.
Patrik glimlachte gegeneerd. ‘Dit zijn mijn vrouw Erica Falck en onze dochter Maja. Ze… Mijn vrouw heeft een persoonlijke belangstelling voor de zaak die we onderzoeken en…’ Toen deed hij er het zwijgen toe. Het viel gewoon niet goed uit te leggen waarom een politieman zijn vrouw en kind van één meesleepte naar een ondervraging.
‘Neem me niet kwalijk, ik heb me nog niet voorgesteld. Ik ben Göran Fridén en jullie willen kennelijk vragen stellen over mijn vader.’
Patrik keek hem nieuwsgierig aan. Hij was van gemiddelde lengte, had grijs enigszins krullend haar en vriendelijke, blauwe ogen.
‘Is je vader thuis?’ vroeg Patrik, terwijl ze Göran Fridén door een lange hal volgden.
‘Helaas zijn jullie te laat als jullie iets aan mijn vader willen vragen. Hij is twee weken geleden overleden.’
‘Ach,’ zei Patrik verrast. Dat antwoord had hij niet verwacht. Hij was er zeker van geweest dat Wilhelm Fridén ondanks zijn hoge leeftijd nog leefde, omdat hij in het bevolkingsregister niet als overleden geregistreerd stond. Maar dat kwam waarschijnlijk doordat de man zo recent was overleden. Het gebeurde wel vaker dat het een poosje duurde voordat de gegevens werden verwerkt. Hij was diep teleurgesteld. Zou het spoor dat volgens zijn intuïtie belangrijk was nu al doodlopen?
‘Jullie kunnen met mijn moeder praten, als jullie dat willen,’ zei Göran en hij gebaarde dat ze de woonkamer in konden gaan. ‘Ik weet natuurlijk niet waar het over gaat, maar als jullie dat hebben verteld, kan ze jullie misschien helpen.’
Een kleine, fragiele vrouw met sneeuwwit haar stond op van de bank. Ondanks haar leeftijd zag ze er nog steeds aantrekkelijk en lief uit, en met uitgestoken hand liep ze op hen af.
‘Märta Fridén.’ Ze keek hen nieuwsgierig aan en glimlachte breed toen ze Maja zag. ‘Hallo! Wat een schatje! Hoe heet ze?’
‘Maja,’ zei Erica trots en ze mocht Märta Fridén meteen.
‘Dag Maja,’ zei Märta en ze aaide Maja over haar wang.
Maja straalde van vreugde over al deze aandacht, maar begon wild te spartelen toen ze in een hoek van de bank een oude pop zag.
‘Nee Maja,’ zei Erica streng en ze probeerde haar dochter tegen te houden.
‘Ach, laat haar toch kijken,’ zei Märta en ze zwaaide afwerend met haar hand. ‘Hier staat niets dat het meisje niet mag aanraken. Sinds Wilhelm dood is, ben ik steeds meer gaan inzien dat we toch niets kunnen meenemen naar gene zijde.’ Haar gezicht betrok en haar zoon sloeg een arm om haar heen.
‘Ga maar zitten, mama, dan ga ik koffiezetten voor het bezoek. Dan kunnen jullie ook even ongestoord praten.’
Märta keek hem na toen hij naar de keuken liep. ‘Hij is een goede jongen,’ zei ze. ‘Ik probeer hem niet tot last te zijn, kinderen moeten tenslotte hun eigen leven leiden. Maar soms is hij veel te goed. Wilhelm was erg trots op hem.’ Ze leek af te dwalen in herinneringen, maar wendde zich toen tot Patrik. ‘En, waarom wilde de politie mijn Wilhelm spreken?’
Patrik schraapte zijn keel. Hij voelde dat hij zich nu op glad ijs begaf. Misschien zou hij allerlei dingen aan het licht brengen die dit sympathieke vrouwtje liever helemaal niet wilde weten. Maar hij had geen keuze. Aarzelend zei hij: ‘We onderzoeken een moord in Fjällbacka. Ik werk op het politiebureau van Tanumshede en Fjällbacka valt onder het politiedistrict Tanum,’ verduidelijkte hij.
‘Ach lieve hemel, een moord,’ zei Märta en ze fronste haar voorhoofd.
‘Ja, er is een man vermoord die Erik Frankel heette,’ zei Patrik en hij pauzeerde even om te zien of dat een reactie teweegbracht. Maar voor zover hij kon zien leek die naam Märta niets te zeggen. Wat ze ook bevestigde.
‘Erik Frankel? Nee, dat klinkt niet bekend. Hoe heeft dit jullie naar Wilhelm gevoerd?’ Ze boog zich geïnteresseerd naar voren.
‘Nou…’ Patrik aarzelde. ‘Deze Erik Frankel heeft maandelijks geld overgemaakt naar ene Wilhelm Fridén, uw man. En wij willen graag weten waarom die betalingen plaatsvonden, en wat de link tussen Wilhelm en Erik was.’
‘Heeft Wilhelm geld gekregen van… een man in Fjällbacka die Erik Frankel heette?’ Märta keek oprecht verbluft. Op dat moment kwam Göran met een dienblad met koffiekopjes de kamer in en hij keek hen nieuwsgierig aan.
‘Waar gaat het eigenlijk over?’ vroeg hij.
Zijn moeder antwoordde. ‘Deze politieagent zegt dat een man, ene Erik Frankel, die vermoord is aangetroffen, je vader elke maand geld heeft betaald, vijftig jaar lang.’
‘Wat zeg je?’ zei Göran verbaasd en hij ging naast zijn moeder op de bank zitten. ‘Aan papa? Waarom?’
‘Dat vragen wij ons ook af,’ zei Patrik. ‘We hadden gehoopt dat Wilhelm daar antwoord op had kunnen geven.’
‘Op,’ zei Maja enthousiast en ze hield de oude pop voor Märta omhoog.
‘Ja, pop,’ zei Märta en ze glimlachte naar Maja. ‘Daar speelde ik mee toen ik klein was.’
Maja drukte de pop teder tegen haar borst en knuffelde haar. Märta kon bijna niet genoeg van Maja krijgen.
‘Wat een lief kind,’ zei ze en Erica knikte enthousiast. ‘Om wat voor bedragen ging het?’ vroeg Göran en hij staarde Patrik aan.
‘Geen enorme bedragen. Tweeduizend kronen per maand de afgelopen jaren. Maar het bedrag is in de loop van de jaren verhoogd, als inflatiecorrectie lijkt het. Hoewel het bedrag is veranderd, is de waarde globaal gezien constant gebleven.’
‘Maar waarom heeft papa dit nooit aan ons verteld?’ zei Göran en hij keek zijn moeder aan. Ze schudde langzaam haar hoofd.
‘Ik heb geen idee, jongen. Maar Wilhelm en ik hadden het nooit over geldzaken. Die regelde hij en ik deed het huishouden, zoals gebruikelijk was voor onze generatie. Dat was de verdeling. Zonder Göran had ik nu absoluut niet geweten wat ik moest doen, met alle rekeningen en leningen en zo.’ Ze legde haar hand op die van haar zoon, en hij kneep zachtjes terug.
‘Ik help je graag, mama, dat weet je.’
‘Zijn er financiële papieren die we zouden mogen inzien?’ vroeg Patrik ontmoedigd. Hij had gehoopt dat hij antwoord zou krijgen op alle vragen over de vreemde maandelijkse overboekingen, maar in plaats daarvan leek hij in een doodlopende steeg te zijn uitgekomen.
‘We hebben hier thuis geen papieren, alles ligt bij de notaris,’ zei Göran verontschuldigend. ‘Maar ik kan ze vragen kopieën te maken en die naar jullie op te sturen.’
‘Dat zou heel fijn zijn,’ zei Patrik en hij kreeg weer een sprankje hoop. Misschien zouden ze er toch achterkomen waar dit allemaal over ging.
‘Ach, neem me niet kwalijk, ik ben helemaal vergeten koffie in te schenken,’ zei Göran en hij stond haastig op.
‘Wij moeten toch weer gaan,’ zei Patrik en hij keek op zijn horloge. ‘Dus doe voor ons geen moeite.’
‘Het spijt me dat we niet beter hebben kunnen helpen.’ Märta hield haar hoofd scheef en glimlachte vriendelijk naar Patrik.
‘Dat geeft niet, er is niets aan te doen. En mijn oprechte deelneming,’ zei Patrik. ‘Ik hoop dat jullie het niet bezwarend vonden dat we hier vragen kwamen stellen zo vlak na… We wisten natuurlijk niet dat…’
‘Dat geeft niet, jongen,’ zei ze en ze wuifde zijn verontschuldigingen weg. ‘Ik kende mijn Wilhelm vanbinnen en vanbuiten, en waar die betalingen ook maar voor mogen zijn, ik weet honderd procent zeker dat het niets crimineels of onethisch betreft. Dus jullie mogen vragen wat jullie willen, en zoals Göran al zei: we zorgen er graag voor dat jullie inzicht krijgen in onze financiën. Ik vind het alleen jammer dat ik jullie niet heb kunnen helpen.’
Iedereen stond op en liep naar de hal. Maja kwam als laatste, ze had de pop nog stevig in haar armen.
‘Maja, meisje, je mag die pop niet meenemen.’ Erica bereidde zich al voor op de uitbarsting die onvermijdelijk zou komen.
‘Laat haar de pop toch houden,’ zei Märta en ze streelde Maja’s haar toen ze langsliep. ‘Ik zei al dat ik niets kan meenemen naar gene zijde, en bovendien ben ik te oud om met poppen te spelen.’
‘Weet u het zeker?’ stamelde Erica. ‘De pop is zo oud en u hebt er vast goede herinneringen aan en…’
‘Herinneringen bewaar je hier,’ zei Märta en ze tikte tegen haar hoofd. ‘Niet in dingen en spullen. Dus niets maakt me blijer dan te weten dat er weer met Greta zal worden gespeeld. Ze heeft het vast heel saai gehad op de hoek van de bank bij een oude vrouw.’
‘Bedankt. Heel hartelijk bedankt,’ zei Erica, die tot haar ergernis zo ontroerd was dat ze met haar ogen moest knipperen om de tranen weg te houden.
‘Graag gedaan.’ Märta aaide Maja’s hoofd weer en daarna liepen zij en haar zoon mee naar de deur.
Het laatste dat Erica en Patrik zagen voordat de deur achter hen werd gesloten, was Göran die teder zijn arm om de schouders van zijn moeder sloeg en haar een kus op haar witte haar gaf.
Martin liep thuis onrustig rond. Pia was op haar werk en als hij alleen thuis was, kon hij de gedachten aan de zaak niet loslaten. Het was alsof zijn verantwoordelijkheidsgevoel voor het onderzoek tien keer zo groot was geworden nu Patrik met verlof was, en hij wist niet zeker of hij daar wel klaar voor was. In zekere zin had hij het als een zwaktebod ervaren dat hij Patrik om hulp had moeten vragen, maar hij vertrouwde op Patriks oordeel, en misschien niet evenveel op dat van zichzelf. Soms vroeg hij zich af of hij zich ooit wel helemaal zeker zou kunnen voelen in zijn werk. De twijfel lag voortdurend op de loer, de onzekerheid die hij al sinds de politieacademie had gevoeld. Was hij echt geschikt voor dit werk? Kon hij presteren zoals van hem werd verwacht?
Hij liep piekerend heen en weer. Hij besefte zelf dat zijn onzekerheid over zijn werk werd versterkt door het feit dat hij voor de grootste uitdaging in zijn leven stond, en dat hij niet zeker wist of hij de verantwoordelijkheid wel zou kunnen dragen. Wat als hij niet aan de verwachtingen voldeed? Wat als hij Pia niet kon steunen op de manier die ze nodig had? Wat als hij niet kon voldoen aan wat er van een vader werd verwacht? Wat als, stel dat… De gedachten tolden steeds sneller door zijn hoofd, en uiteindelijk besefte hij dat hij iets concreets moest doen wilde hij niet gek worden. Hij pakte een jas, stapte in zijn auto en reed naar het zuiden. Aanvankelijk wist hij niet goed waarheen hij op weg was, maar toen hij Grebbestad naderde, werd het duidelijker. Sinds gisteren piekerde hij al over het telefoontje vanuit het huis van Britta en Herman naar Frans Ringholm. Ze stuitten voortdurend op dezelfde mensen, en hoewel de twee onderzoeken parallel leken te lopen, had Martin het gevoel dat ze elkaar eigenlijk kruisten. Waarom had Herman of Britta in juni naar Frans gebeld? Voordat Erik doodging? Er stond maar één gesprek geregistreerd, op 4 juni. Het had niet lang geduurd. Twee minuten en drieëndertig seconden, herinnerde Martin zich van de telefoonlijsten. Maar waarom wilden ze hem spreken? Was het zo eenvoudig als Axel het deed voorkomen: dat Britta door haar ziekte oude vriendschapsbanden had willen aanhalen? Met mensen met wie ze, voor zover ze hadden kunnen achterhalen, zestig jaar geen contact had gehad? Het menselijk brein kon natuurlijk vreemde streken uithalen maar… Nee, er viel iets tussen de regels door te lezen. Iets wat hem ontging. En hij was niet van plan zich gewonnen te geven voordat hij wist wat dat was.
Frans was net op weg naar buiten toen Martin hem voor de deur van zijn appartement tegenkwam.
‘Waar kan ik je vandaag mee helpen?’ vroeg Frans beleefd.
‘Ik heb nog een paar aanvullende vragen.’
‘Ik ging net mijn dagelijkse wandeling maken. Als je met me wilt praten, kun je met me meelopen. Ik laat mijn wandeling voor niemand wijken. Op die manier blijf ik in vorm.’ Hij liep in de richting van het water en Martin volgde hem.
‘U vindt het geen punt om met de politie te worden gezien?’ vroeg Martin met een scheve glimlach.
‘Ik heb al zoveel tijd met bewakers doorgebracht dat ik wel gewend ben aan jullie gezelschap.’ Frans’ ogen stonden opgewekt. ‘En, wat wilde je weten?’ zei hij toen, en het opgewekte was verdwenen. Martin moest half rennen om hem bij te houden. De oude man zette er flink de pas in.
‘Ik weet niet of u er iets over hebt gehoord, maar er is nog een moord gepleegd in Fjällbacka.’
Frans vertraagde even zijn pas, maar toen verhoogde hij het tempo weer. ‘Nee, dat wist ik niet. Wie?’
‘Britta Johansson.’ Martin sloeg Frans nauwlettend gade.
‘Britta?’ vroeg Frans en hij keek Martin aan. ‘Maar hoe? Wie?’
‘Haar man zegt dat hij het heeft gedaan. Maar ik twijfel…’
Frans schrok even. ‘Herman? Maar waarom? Ik kan het me niet voorstellen…’
‘Kent u Herman?’ vroeg Martin en hij probeerde te verhullen hoe belangrijk het antwoord op die vraag was.
‘Nee, dat kan ik niet zeggen,’ zei Frans en hij schudde zijn hoofd. ‘Ik heb hem eigenlijk maar één keer gezien. Hij belde in juni en zei dat Britta ziek was en dat zij me graag wilde zien.’
‘Vond u dat niet vreemd – als je bedenkt dat jullie elkaar in geen zestig jaar hadden gesproken?’ Uit Martins stem bleek duidelijk dat hij heel sceptisch stond tegenover Frans’ antwoord.
‘Ja, natuurlijk vond ik het een beetje wonderlijk. Maar Herman vertelde dat Britta alzheimer had, en dan is het kennelijk niet ongewoon dat je herinneringen teruggaan naar tijden en mensen die vroeger belangrijk voor je waren. En ja, we kenden elkaar in onze jeugd en we gingen veel met elkaar om.’
‘En met “elkaar” bedoelt u…’
‘Dat waren Britta, Erik, Elsy Moström en ik.’
‘Van wie er nu twee dood zijn, vermoord in de loop van twee maanden,’ zei Martin. Hij hijgde van het harde lopen. ‘Vindt u dat geen vreemde samenloop van omstandigheden?’
Frans staarde naar de horizon. ‘Als je zo oud bent als ik, heb je voldoende vreemde samenlopen van omstandigheden meegemaakt om te weten dat ze helemaal niet zo zeldzaam zijn. Bovendien zei je dat haar man heeft bekend dat hij haar heeft vermoord. Denkt de politie dat hij Erik ook heeft vermoord?’ Frans keek Martin aan.
‘Op dit moment denken we helemaal niets. Maar het zet je wel aan het denken dat twee mensen uit een groepje van vier zo kort na elkaar zijn vermoord.’
‘Zoals ik al zei, is er niets vreemds aan vreemde samenlopen van omstandigheden. Gewoon toeval. En het lot.’
‘Dat klinkt behoorlijk filosofisch voor iemand die het grootste deel van zijn leven in inrichtingen heeft doorgebracht. Kwam dat ook door het toeval en het lot?’ Martins toon was enigszins scherp en hij herinnerde zichzelf eraan dat hij zijn persoonlijke gevoelens niet mocht laten meespelen. Maar hij had de afgelopen week gezien welke invloed de opvattingen van Frans Ringholm op Paula hadden en hij had moeite om zijn afschuw te verhullen.
‘Het toeval en het lot hebben daar niets mee te maken. Ik was volwassen en in staat om mijn eigen beslissingen te nemen toen ik eenmaal die weg insloeg. Natuurlijk kan ik achteraf zeggen dat ik dit niet had moeten doen, en dat niet… En dat ik juist die weg had moeten inslaan. Of die… Of die…’ Frans bleef staan en draaide zich om naar Martin. ‘Maar dat voorrecht hebben we in het leven niet, toch?’ zei hij en hij liep weer verder. ‘Het voorrecht om het van tevoren allemaal te weten. Ik heb de keuzes gemaakt die ik heb gemaakt. Ik heb het leven geleid dat ik heb geleid. En daar heb ik de prijs voor betaald.’
‘En uw opvattingen? Hebt u die ook gekozen?’ Martin was oprecht nieuwsgierig naar het antwoord. Hij begreep deze mensen niet. Mensen die andere delen van de mensheid laakten. Hij begreep niet hoe ze dat voor zichzelf konden verantwoorden. En hoewel een deel van hem die mensen verafschuwde, wilde hij ook heel graag weten hoe ze in elkaar zaten, net als een klein kind dat een radio uit elkaar wil schroeven om te ontdekken hoe die werkt.
Frans zweeg een hele tijd. Hij leek Martins vraag serieus te nemen en dacht na over zijn antwoord.
‘Ik sta voor mijn opvattingen. Ik zie dat er iets mis is met de samenleving. En die opvattingen vormen mijn interpretatie van wat er mis is. En dan zie ik het als mijn plicht om te proberen die fout te repareren.’
‘Maar om de schuld bij hele bevolkingsgroepen te leggen…’ Martin schudde zijn hoofd. Hij begreep deze manier van denken gewoon niet.
‘Jij maakt de fout om mensen als individuen te zien,’ zei Frans droog. ‘De mens is nooit een individu geweest. Wij zijn een deel van een groep, een deel van een collectief. En die groepen hebben altijd al tegen elkaar gevochten, ze hebben gevochten voor hun plaats in de hiërarchie, in de wereldorde. Je zou kunnen wensen dat het niet zo was, maar zo is het nu eenmaal. En hoewel ik mijn plaats in de wereld niet met geweld verdedig, ben ik een overlever. Die uiteindelijk als winnaar uit deze wereldorde tevoorschijn komt. En het zijn altijd de overwinnaars die de geschiedenis schrijven.’
Toen hij zweeg, richtte hij zijn blik op Martin, en Martin voelde dat hij ondanks het zweet van de snelle wandeling huiverde. Het had iets grenzeloos beangstigends om geconfronteerd te worden met zo’n fanatieke overtuiging. Hij werd helemaal koud van het inzicht dat geen enkele logica Frans en de zijnen ervan zou kunnen overtuigen dat ze de wereld door een gekleurde bril bekeken. Je kon alleen maar proberen deze mensen in bedwang te houden, hen zo klein mogelijk te maken, hen te decimeren. Martin had altijd gedacht dat als je maar met de ander kon praten, je na verloop van tijd vanzelf bij een kern kwam die veranderd kon worden. Maar in Frans’ ogen zag hij een kern die met zoveel woede en haat was omgeven dat die onbereikbaar was.
Fjällbacka 1944
‘Dat was lekker,’ zei Vilgot en hij schepte nog een keer op van de gebakken makreel. ‘Dat was echt lekker, Bodil.’
Ze antwoordde niet en boog alleen opgelucht haar hoofd. Het gaf haar altijd een gevoel van respijt als haar man toevallig in een goed humeur verkeerde en tevreden over haar was.
‘Daar moet je goed aan denken, jongen: als je gaat trouwen moet je eerst zeker weten dat je meisje niet alleen goed is in de keuken, maar ook in bed!’ Vilgot begon zo hard te lachen dat al het eten in zijn mond te zien was. Hij wees met zijn vork naar Frans.
‘Vilgot!’ zei Bodil en ze keek hem aan, maar ze durfde niet meer dan een zwak protest in haar stem te leggen.
‘Ach wat, de jongen moet het toch een keer leren,’ zei hij en hij nam nog een grote schep aardappelpuree. ‘Je kunt vandaag trouwens trots zijn op je vader. Ik kreeg net een telefoontje uit Göteborg dat de firma van die Jood Rosenberg failliet is gegaan omdat ik het afgelopen jaar zoveel zaken van hem heb afgepakt. Dat moet gevierd worden! Zo moet je met die lui omgaan. Ze moeten een voor een op de knieën worden gebracht, zowel financieel als met de zweep!’ Hij lachte zo hard dat zijn buik ervan schudde. Zijn kin glom van de vette boter van de vis.
‘Het zal in deze tijden niet makkelijk voor hem zijn om nog werk te vinden,’ zei Bodil. Ze kon zich niet inhouden, maar realiseerde zich meteen dat ze een fout had gemaakt.
‘Zo, hoe denk jij eigenlijk, lieve?’ zei Vilgot, bedrieglijk mild, en hij legde zijn bestek naast zijn bord. ‘Als jij medelijden hebt met zo iemand, zou ik daar graag wat meer over horen.’
‘Nee, laat maar,’ zei ze en ze keek omlaag. Ze hoopte maar dat ze er met dit teken van capitulatie vanaf kwam. Maar de glimp in Vilgots ogen was al ontstoken en hij richtte nu al zijn aandacht op zijn vrouw.
‘Nee, nee, ik wil graag weten wat je te zeggen hebt. Kom op, ga door.’
Frans keek beurtelings van zijn vader naar zijn moeder, terwijl de klomp in zijn buik steeds groter werd. Hij zag zijn moeder lichtjes trillen onder Vilgots blik. En hij zag dat zijn vader iets glanzends in zijn ogen had gekregen, een glans die Frans al veel vaker had gezien. Hij overwoog om te vragen of hij van tafel mocht, maar realiseerde zich dat het daar al te laat voor was.
Bodils stem haperde een beetje van de zenuwen, en ze moest een paar keer slikken voordat ze zei: ‘Nee, ik dacht alleen aan zijn gezin. Dat het niet makkelijk moet zijn om in deze tijden nieuw werk te vinden.’
‘We hebben het over een Jood, Bodil.’ Vilgots toon was vermanend en hij sprak langzaam, alsof hij het tegen een kind had. En juist die toon leek iets in zijn vrouw wakker te maken. Ze hief haar hoofd op en met een stem waar enige koppigheid in doorklonk zei ze: ‘Joden zijn toch ook mensen? Ze moeten eten voor hun kinderen kopen, net als wij.’
Frans voelde dat de klomp in zijn buik gigantische proporties aannam. Hij wilde zijn moeder toeroepen dat ze moest zwijgen, dat ze niet zo tegen zijn vader moest praten. Wat was er in haar gevaren? Hoe kon ze zo’n toon tegen hem aanslaan? En een Jood verdedigen? Hoe kon dat de prijs waard zijn die ze straks zou moeten betalen? Plotseling voelde hij een onberedeneerde haat jegens zijn moeder. Hoe kon ze zo dom zijn? Ze wist toch wel dat het zinloos was om vader uit te dagen? Dat ze beter haar hoofd kon buigen en kon doen wat hij zei, dat ze hem nooit moest tegenspreken? Dan kon je een poosje aan hem ontsnappen. Maar die domme, domme vrouw. Ze had precies datgene aan Vilgot Ringholm getoond wat je hem nooit moest laten zien: een vonkje opstandigheid. Een vonkje twijfel. Frans beefde bij de gedachte aan het kruitvat dat nu door die vonk zou worden aangestoken.
Eerst werd het helemaal stil in de kamer. Vilgot staarde haar aan, hij leek niet te kunnen begrijpen wat ze zojuist had gezegd. Bij zijn hals klopte een ader, en Frans zag hoe zijn vader zijn vuisten balde. Hij wilde alleen maar vluchten, van tafel springen en blijven rennen tot hij niet langer kon. In plaats daarvan leek hij vastgeplakt aan zijn stoel, niet in staat zich te bewegen.
Toen kwam de uitbarsting. Vilgot haalde uit met zijn gebalde vuist en raakte Bodil precies op haar kin, zodat ze achteruitvloog. Haar stoel viel om en ze belandde met een dreun op de vloer. Ze kreunde luid van de pijn, een geluid dat Frans tot in zijn botten voelde, maar dat in plaats van medelijden nog meer razernij opwekte. Waarom had ze haar mond niet kunnen houden? Waarom dwong ze hem dit te zien?
‘Jij bent dus een Jodenvriend,’ zei Vilgot en hij kwam overeind. ‘Nou? Ben je dat?’
Het was Bodil gelukt zich om te draaien en nu lag ze op handen en voeten op de vloer en probeerde weer adem te krijgen.
Vilgot zette af en schopte tegen haar middenrif. ‘NOU! Geef antwoord! Heb ik een Jodenvriend in huis? In mijn eigen huis? Is dat zo?’
Ze antwoordde niet, maar probeerde moeizaam weg te kruipen. Vilgot liep achter haar aan en gaf haar nog een trap, die op dezelfde plek in haar zij terechtkwam. Ze schrok en stortte op de vloer, maar toen kwam ze weer slingerend op haar handen en voeten overeind en deed een nieuwe poging om weg te kruipen.
‘Weet je wat jij bent? Een vervloekte slet! Een godvergeten slet die van Joden houdt!’ Vilgot spuugde de woorden uit en toen Frans naar zijn vaders gezicht keek, zag hij wellustig genot. Vilgot schopte Bodil nog een keer, terwijl hij scheldwoorden over haar uitstortte. Toen keek hij naar Frans. De opwinding straalde van zijn gezicht, een uitdrukking die Frans maar al te goed herkende.
‘Nu, jongen, nu zal ik je eens leren hoe je een slet behandelt. De enige taal die ze begrijpt. Let goed op.’ Hij haalde diep adem toen hij – naar Frans kijkend – langzaam zijn riem en broek losmaakte. Vervolgens deed hij een paar passen naar Bodil, die erin geslaagd was een meter weg te kruipen, en greep met zijn ene hand haar haar beet, terwijl hij met de andere haar rok optilde.
‘Nee, nee, niet… Denk aan… Frans,’ smeekte ze.
Vilgot lachte alleen maar en trok haar hoofd naar achteren, terwijl hij met een luide kreun bij haar naar binnen drong.
De klomp in Frans’ buik werd harder. Een grote, koude klomp haat. En toen zijn moeder haar hoofd omdraaide en zijn blik ontmoette, terwijl ze op haar knieën op de vloer zat en zijn vader bij haar naar binnen stootte, wist hij dat hij alleen kon overleven als hij deze haat koesterde.
Kjell bracht de zaterdagochtend op kantoor door. Beata was met de kinderen naar haar ouders gegaan, en dit leek hem een uitstekende gelegenheid om onderzoek te doen naar Hans Olavsen. Tot nu toe had hij niets ontdekt. Er waren in die tijd veel te veel Noren met dezelfde naam geweest, en als hij niets vond waardoor hij een aantal personen kon elimineren, werd het een onmogelijke opgave.
Hij had de artikelen die Erik hem had gegeven verschillende keren gelezen, maar had niets concreets gevonden waar hij iets mee kon, en hij begreep ook nog steeds niet wat Erik wilde dat hij zou vinden. Dat verbaasde hem nog het meest. Als Erik Frankel wilde dat hij iets zou ontdekken, waarom had hij dan niet gewoon gezegd wat dat was? Waarom deze cryptische manoeuvre met de artikelen? Kjell zuchtte. Het enige dat hij over Hans Olavsen wist, was dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog verzetsstrijder was geweest, en de vraag was hoe hij die informatie kon gebruiken om verder te komen. Heel even overwoog hij om met zijn vader te praten, om hem te vragen of hij iets meer wist over de Noor. Maar die gedachte verwierp hij meteen weer. Hij zat liever honderd uur in een archief te zoeken dan dat hij zijn vader om hulp vroeg.
Archief – dat was een idee. Bestond er in Noorwegen een lijst met Noorse verzetsstrijders? Er zou toch het een en ander over geschreven moeten zijn, en hoogstwaarschijnlijk was er wel iemand die onderzoek naar dat onderwerp had gedaan en die had geprobeerd de verzetsbeweging in kaart te brengen. Dat soort mensen was er altijd.
Hij opende Internet Explorer op de computer en gaf een paar zoek opdrachten, probeerde trefwoorden in verschillende combinaties uit, tot hij uiteindelijk vond wat hij zocht. Ene Eskil Halvorsen had een aantal boeken geschreven over Noorwegen tijdens de Tweede Wereldoorlog waarbij hij zich vooral op de verzetsbeweging had gericht. Dat was de man die hij moest spreken. Kjell zocht de Noorse telefoongids op het internet op en vond al snel het nummer van Eskil Halvorsen. Hij reikte naar de telefoon en toetste het nummer in, maar moest opnieuw beginnen omdat hij het landnummer van Noorwegen was vergeten in te toetsen. Dat hij de man op een zaterdagochtend thuis stoorde, interesseerde hem weinig, dergelijke scrupules kon je als journalist niet hebben.
Na een paar tellen ongeduldig wachten werd er opgenomen door de persoon die hij zocht. Kjell legde uit dat hij probeerde ene Hans Olavsen te lokaliseren die tijdens de oorlog Noors verzetsstrijder was geweest en in het laatste jaar van de oorlog naar Zweden was gevlucht.
‘Het is dus geen naam die je zo een-twee-drie herkent?’ Kjell tekende teleurgesteld cirkels op het notitieblok naast zich. Een deel van hem had gehoopt dat het meteen raak zou zijn.
‘Ja, ik begrijp dat er duizenden mensen actief waren in het verzet, maar is het misschien mogelijk om…?’
Hij kreeg een lange uitleg over hoe het verzet georganiseerd was geweest en maakte koortsachtig aantekeningen terwijl hij luisterde. Het was ontegenzeggelijk een interessant onderwerp, vooral omdat het neonazisme zijn bijzondere aandacht had, maar hij moest niet uit het oog verliezen wat hij eigenlijk te weten wilde komen.
‘Bestaan er archieven met namen van de mensen die in het verzet zaten? (…) Goed, er is dus bepaalde gedocumenteerde informatie… (…) Zou je misschien voor mij kunnen kijken of er informatie is over ene Hans Olavsen en waar hij tegenwoordig woont? (…) Dat zou ik heel fijn vinden. Hij kwam dus in 1944 naar Zweden – Fjällbacka, om precies te zijn, als je daar wat aan hebt bij je naspeuringen.’
Met een tevreden gezicht verbrak Kjell de verbinding. Hij had weliswaar gehoopt iets concreets te weten te komen, maar hij voelde aan zijn water dat als iemand in staat was informatie over Hans Olavsen naar boven te halen, het wel de man was met wie hij zonet had gesproken.
En ondertussen kon hij zelf ook iets doen. Wellicht was er in de bibliotheek van Fjällbacka meer informatie te vinden over de Noor. Het was in elk geval een poging waard. Hij keek op zijn horloge. Als hij er nu meteen heen ging, waren ze nog open. Hij pakte zijn jas, zette de computer uit en verliet zijn kantoor.
Vele kilometers daarvandaan was Eskil Halvorsen al begonnen informatie te zoeken over de verzetsstrijder Hans Olavsen.
Maja hield de pop in de auto krampachtig vast. Erica was nog steeds een beetje ontroerd door het gebaar van de oude vrouw en ze vond het leuk dat haar dochter meteen zo verliefd was geworden op de pop.
‘Wat een schattige dame,’ zei ze tegen Patrik, die alleen maar knikte omdat hij verbeten door het ingewikkelde verkeer van Göteborg probeerde te navigeren, waar overal eenrichtingsstraten waren en rinkelende trams voortdurend uit het niets leken op te duiken.
‘Waar moeten we parkeren?’ vroeg hij en hij keek om zich heen.
‘Daar is een plekje,’ zei Erica en Patrik volgde haar aanwijzingen.
‘Maja en jij kunnen maar beter niet mee naar de winkel,’ zei ze, terwijl ze de kinderwagen uit de achterbak pakte. ‘Volgens mij is een antiekzaak niet de juiste plek voor onze dochter; die kan nergens afblijven.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Patrik en hij zette Maja in de wagen. ‘Wij gaan ondertussen een eindje wandelen, de kleine meid en ik. Maar je moet straks wel alles vertellen.’
‘Dat beloof ik.’ Erica zwaaide naar Maja en liep in de richting van het adres dat ze door de telefoon had gekregen. De winkel lag in de wijk Guldheden en ze kon het meteen vinden. Er rinkelde een belletje toen ze naar binnen stapte, en een kleine, tengere man met een op en neer wippend baardje kwam vanachter een gordijn tevoorschijn.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg hij beleefd en vol verwachting.
‘Dag, ik ben Erica Falck. We hebben elkaar gisteren door de telefoon gesproken.’ Ze liep op hem af en stak haar hand uit ter begroeting.
‘Enchanté,’ zei hij en tot Erica’s grote verbazing kuste hij de bovenkant van haar hand. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst een handkus had gehad – als dat al ooit was gebeurd.
‘U had geloof ik een medaille waar u wat meer over wilde weten? Kom maar mee, dan kunnen we gaan zitten terwijl ik ernaar kijk.’ Hij hield het gordijn voor haar open en ze moest een beetje bukken om door een ongebruikelijk lage deuropening te stappen. Eenmaal achter het gordijn bleef ze perplex staan. Russische iconen bedekten elke centimeter van de muren in het donkere kamertje, waar verder alleen nog plaats was voor een kleine tafel en twee stoelen.
‘Mijn passie,’ zei de man, die zich tijdens het telefoongesprek van de vorige dag had voorgesteld als Åke Grundén. ‘Ik heb een van de mooiste verzamelingen Russische iconen in Zweden,’ zei hij trots ter wijl ze aan de tafel gingen zitten.
‘Ze zijn heel mooi,’ zei Erica en ze keek nieuwsgierig om zich heen.
‘Veel meer dan dat, veel meer dan dat, mijn beste,’ zei hij en hij straalde van trots toen hij naar zijn verzameling keek. ‘Het zijn dragers van een magnifieke geschiedenis en traditie.’ Hij stopte even met praten en zette een bril op. ‘Ik praat gauw te veel over dit onderwerp, dus we kunnen maar beter overgaan tot de reden van uw bezoek. Het klonk interessant, moet ik zeggen.’
‘Ik heb begrepen dat dat ook een specialisme van u is: medailles uit de Tweede Wereldoorlog.’
Hij keek haar van over de rand van zijn bril aan. ‘Je raakt makkelijk ingesneeuwd als je hebt nagelaten je met mensen te omringen en in plaats daarvan voorrang hebt gegeven aan oude voorwerpen. Ik weet niet zeker of ik de juiste keuze heb gemaakt, maar achteraf is het altijd makkelijk praten.’ Hij glimlachte en Erica beantwoordde zijn glimlach. De man had een rustige, ironische humor die haar aansprak.
Terwijl ze voorzichtig de in een doek gewikkelde medaille uit haar zak haalde, knipte Åke een sterke lamp aan die op de tafel stond. Hij keek eerbiedig naar haar terwijl ze de stof openvouwde en de medaille tevoorschijn haalde.
‘Ah…’ zei hij en hij legde de medaille in zijn hand. Hij bestudeerde hem aandachtig, draaide hem rond onder het sterke schijnsel van de lamp en kneep zijn ogen half dicht om geen enkel detail over het hoofd te zien.
‘Waar hebt u deze gevonden?’ vroeg hij uiteindelijk en hij keek haar weer van over zijn bril aan.
Erica vertelde hem over de kist van haar moeder en hoe ze de medaille daarin had gevonden.
‘En voor zover u weet had uw moeder geen connectie met Duitsland?’
Erica schudde haar hoofd. ‘Nee, daar heb ik in elk geval nooit iets over gehoord. Maar ik heb de laatste tijd wat research gedaan en Fjällbacka, waar mijn moeder woonde en opgroeide, ligt vrij dicht bij de Noorse grens. Tijdens de oorlog wilden veel mensen de Noorse verzetsbeweging helpen in de strijd tegen de Duitsers. Ik weet onder meer dat mijn grootvader het goedvond dat er met zijn boot spullen naar Noorwegen werden gesmokkeld. Op een gegeven moment had hij zelfs een Noorse verzetsstrijder als verstekeling aan boord, die daarna bij hem thuis mocht wonen.’
‘Er was inderdaad vrij veel contact tussen de Zweedse kustplaatsen en het door de Duitsers bezette Noorwegen. Ook de provincie Dalsland had tijdens de oorlog veel met Duitsers en Noren te maken.’ Hij leek hardop na te denken, terwijl hij de medaille bleef bestuderen.
‘Tja, ik heb natuurlijk geen flauw idee hoe deze onderscheiding in uw moeders bezit is gekomen,’ zei hij. ‘Maar ik kan wel zeggen dat deze medaille het IJzeren Kruis wordt genoemd en dat hij werd verleend wegens bijzondere verdiensten tijdens de oorlog.’
‘Bestaat er een lijst of een overzicht of zo van de mensen die die onderscheiding hebben gekregen?’ vroeg Erica hoopvol. ‘De Duitsers hielden tijdens de oorlog hun administratie goed bij, en dat had natuurlijk zijn voor- en nadelen, dus er zou toch iets moeten zijn gearchiveerd…’
Åke schudde zijn hoofd. ‘Nee, helaas bestaat er niet zo’n lijst. En ik kan ook niet zeggen dat de onderscheiding bijzonder zeldzaam is. Deze medaille wordt het IJzeren Kruis Ie klasse genoemd en daarvan zijn er tijdens de oorlog ongeveer vierhonderdvijftigduizend verleend, dus het is onmogelijk om na te gaan wie nou net deze medaille heeft gekregen.’
Erica keek teleurgesteld. Ze had gehoopt dat de medaille haar meer informatie zou verschaffen, maar nu leek hij alleen maar meer vragen op te roepen.
‘Jammer, daar is dan niet veel aan te doen,’ zei ze en ze kon de teleurstelling in haar stem niet verhullen. Ze stond op en bedankte Åke door hem een hand te geven, waarop ze weer een handkus kreeg.
‘Het spijt me,’ zei hij en hij liep met haar mee naar de winkelruimte. ‘Ik had u graag beter willen helpen…’
‘Het geeft niet,’ zei ze en ze deed de deur open. ‘Ik moet een andere manier zien te vinden, want ik wil er echt achter komen waarom mijn moeder de medaille in haar bezit had.’
Maar toen de deur achter haar dichtviel, werd ze overvallen door een gevoel van hopeloosheid. Ze zou het raadsel met de medaille waarschijnlijk nooit oplossen.