10.001 nachten

Vietnam

HERFST 1971

De Science Fiction-afdeling, zo noemden ze de Amerikaanse Special Forces in Vietnam, en die bijnaam was nogal toepasselijk. Die jongens deden alle smerige karweitjes waar niemand ooit over wilde praten en zeker niet genoteerd werden in INTSUM, de wekelijkse rapportage die in beperkte mate de ronde deed op de Aziatische afdeling van het Pentagon - het Militaire Bij standscommando, waarvan het Vietnamese hoofdkwartier gelegerd was in Tan Son Nhut. BOA werden zij door het leger genoemd: Bijzondere Oorlogsagenten.

Toch was Do Duc ook binnen Science Fiction een bijzonderheid. Officieel was hij een E-9, een sergeant-majoor van het Republikeinse Vietnamese Leger, waar hij in de Derde Compagnie Grensjagers had gediend. Daar had hij zijn vaardigheid met zippo's opgedaan - zoek-en vernietigopdrachten. Dat was ook de manier waarop hij de belangstelling van Science Fiction had getrokken. Hij was zestien toen hij in dienst van het republikeinse leger kwam, nadat hij over zijn leeftijd en afkomst had gelogen. Het was gemakkelijker om uitsluitend Vietnamees te zijn, dus had hij zijn achternaam verwisseld voor een andere, en niemand had de moeite genomen iets te controleren. Zuid-Vietnam was in een gevecht op leven en dood gewikkeld; mannen waren belangrijker dan papieren. In Vietnam had de jungle een manier om alles van je af te nemen. Centimeter na centimeter sleten de verschrikkingen die daar op de loer lagen het laagje beschaving weg. Het was dus geen wonder dat Do Ducs lijflied 'Sympathy for the Devil' van de Rolling Stones werd. Medelijden werd daar iets uit een sprookje. Het was vervangen door de noodzaak in beweging te blijven. Dat betekende opdrachten: een angstige duik in de jungle, de verstikkende angst dat je je voet verkeerd zou neer zetten en zonder benen verder zou moeten of doorboord zou worden door punji-sticks - in het vuur geharde bamboepunten, geprepareerd met een gif dat je centrale zenuwstelsel aantastte. De mannen in Do Ducs eenheid gaven toe vaak nachtmerries van zulke gebeurtenissen te hebben. Vreemd genoeg werden ze daardoor aangespoord zich vrijwillig te melden voor een opdracht, ook als ze in feite recht hadden op verlof.

149

Wat gebeurde er tussen twee opdrachten in? De noodzaak om in beweging te blijven, bleef. Seks was één uitlaatklep, en dan waren er nog de drugs, die een illusie van beweging opriepen. Maar Do Duc had méér nodig - véél méér.

Zo kwam het dat hij vriendschap sloot met een korporaal die Rock heette en bij Do Ducs eenheid werd ingedeeld. Bij de Eerste Infanteriedivisie was Rock van soldaat eerste klas bevorderd na een moedige aanval op een Vietcong bolwerk. Vóór hij in zijn arm werd geschoten, had hij vijf VC's verbrand. Daarna had hij een handgranaat gegooid en was er als een haas vandoorgegaan. Dit had hem een promotie opgeleverd en een onderscheiding, opgespeld door een echte generaal. Maar dat was vóór Do Duc hem leerde kennen, vóór hij op eigen verzoek was ingedeeld bij Do Ducs Science Fiction-eenheid. Hij had liever deze opdracht gehad dan nog een onderscheiding. De eenheid noemde zich de Weerwolven. Ze kleedden zich en aten als Vietcong-soldaten en bemoeiden zich zo weinig mogelijk met de militairen om hen heen. De Weerwolven vormden een soort semi-onafhankelijke groep krankzinnigen, die werden ingezet bij opdrachten die andere eenheden niet konden of wilden uitvoeren. Wie deze opdrachten uitvaardigde, kwam Do Duc nooit te weten, maar de bevelvoerend officier van de Weerwolven was een streng kijkende kolonel, die uit het binnenland van Amerika kwam en Bud Powell heette. In de jaren zestig was hij professor geweest aan een kleine universiteit, maar hij verveelde zich en had dienst genomen. Zijn mannen hadden hem uit genegenheid de bijnaam Drol gegeven.

Het was Drol die Do Duc aanwees als slapie voor de nieuweling, Rock. 'Het schijnt een ruige kerel te zijn,' had Drol tegen Do Duc gezegd voordat zij de opdracht bespraken. 'Hij schijnt zelfs met een LAW rond te lopen.' Een LAW was een M72 antitankraket die in staat was elke bunker van Charlie op te blazen.

'Precies een jongen voor mij.'

Drol had zacht gegrinnikt. 'Dat dacht ik al. Ik geef jullie een zippoopdracht, dan kun je zien hoe hij in werkelijkheid is.'

De twee werden erop uitgezonden om een VC 'vampier'-patrouille uit te moorden; zo'n gevreesde, dodelijke eenheid die 's nachts door de linies brak en de soldaten in hun slaap vermoordde. Deze methode van de vijand was volgens Drol 'ontoelaatbaar'. En hij kon het weten, want hij scheen hoge vrienden te hebben bij Pentagon Oost. Het psychologische effect van dit soort moordacties was fnuikend voor het moreel, dus moest er een eind aan gemaakt worden. De Weerwolven waren geknipt voor deze opdracht.

Maar Drol vertelde Do Duc en Rock wél dat hij méér van hen verlangde dan alleen de vernietiging van die patrouille. 'Ik wil dat jullie hen ten voorbeeld stellen. En hoe jullie dat doen, laat ik helemaal aan jullie over.'

'Vertelt u ons nog wat wel en niet mag?' wilde Rock weten. Drol draaide zich om. 'Jongen, ik heb géén idee waar je het over hebt.'

En zo gingen Do Duc en Rock op vampierenjacht.

150

'Meent Drol werkelijk wat hij zegt?' vroeg Rock aan Do Duc terwijl ze bij het licht van een streepje maan het kamp verlieten.

'Hij meent altijd wat hij zegt. Maar hij meent ook altijd wat hij niet zegt.'

Rock grinnikte. 'Jullie voeren hier een heel andere oorlog. Ik denk dat ik het hier wel naar mijn zin zal hebben.'

In de jungle aangekomen, zei Do Duc zachtjes: 'Ik wil die rotzakken niet doodschieten, begrijp je me?'

'Prima,' zei Rock. 'Ik ben al aan het verzinnen watje verder allemaal met hen kunt doen.'

In de jungle sloegen ze hun kamp op en sliepen om de beurt steeds twee uur achter elkaar, tot de zon bijna opging. Toen volgden ze de sporen van de VC-vampiers - een groepje van vier - die na hun nachtelijke moordpartij terugkeerden naar hun basis. Ze overrompelden het groepje in hun geïmproviseerde kampement, waar vier kameraden hen opwachtten, en er werd geen schot gelost. Zij hingen de acht VC's op aan hun voeten, sneden hen toen van de hals tot hun geslachtsdelen open, een rij stomende mensen, en lieten hen zo achter, een bewijs van menselijke haat en de verdoemenis van de menselijke ziel, de ware en blijvende schade die een oorlog toebrengt aan de oorlogvoerenden. Rock bleek geen enkele angst te kennen. Als hij niet beter had geweten, was Do Duc ervan uitgegaan dat hij te dom was om bang te zijn. Maar Rock was absoluut niet dom. Hij had een bijna bovennatuurlijke gave om een situatie te overzien en er op de meest tactische wijze in te springen. Na afloop waren zij - natuurlijk - gedwongen zichzelf te redden, om te voorkomen dat ze gek werden van het genot dat hun daad hun verschaft had. Daar zorgde de alcohol voor, achtenveertig uur lang. Tegen die tijd waren ze zo geil als wat en hadden ze een andere uitlaatklep nodig.

Do Duc was bij zijn meisje, een kleine Vietnamese, die hooguit een jaar of veertien was. Zacht streelde hij haar dikke, diepzwarte haren en liet zijn eeltige handen met zoveel tederheid over haar fluwelen huid glijden dat zij van de stromatras overeindkwam om een dankbare kus in de holte van zijn hals te drukken.

Do Duc hoorde een ijselijk gegil uit de kamer ernaast, waar Rock met zijn meisje bezig was. Do Ducs eerste gedachte was: Charlie, en hij greep zijn vechtmes en snelde zijn maat te hulp. Wat hij in de kamer naast de zijne zag, deed hem de rillingen over zijn lijf lopen. Rock had zijn meisje met een snoer zó strak vastgebonden dat haar vlees op een obscene wijze tussen de draden uitpuilde. Hier en daar, waar het metaal wreed in haar huid sneed, bloedde zij.

Rock stond haar in zijn blootje af te ranselen met een lange bamboestok. Zijn stijve lid stak rood en trillend recht vooruit. Do Duc zag in gedachten weer even het bloedbad dat zij in de jungle hadden aangericht. Hij bleef doodstil staan, zo stil dat hij boven het ritmische geluid van bamboe op vlees uit het pompen van zijn eigen hart hoorde.

151

'Wat is er gebeurd?' vroeg vlak achter zijn rug Do Ducs meisje in het Vietnamees.

'Moetje al dat bloed zien!' zei hij.

'Nou, en? Dat gebeurt zo vaak.' Ze legde haar arm om zijn dij en greep hem vast. 'O, jouw wapen is zo hard!' Waarom staan we hier nog? Kom mee, tijd om te neuken.'

Do Duc had nog één keer omgekeken naar Rock en het bloedende meisje. Ze leken een tableau te vormen van een oeroud tempelreliëf dat de tand des tijds had weerstaan.

Twee dagen na hun vertrek uit het basiskamp, zo'n vijf uur varen vanuit Ban Me Thuot, was het gezelschap doordrenkt van het zweet en de modder. Ze waren met z'n zessen: Do Duc, Rock, Riggs, een reusachtige neger die onder de tatoeages zat, een opgewonden explosievenspecialist die Donaldson heette en zó jong was dat hij aldoor stripboekjes zat te lezen, en een stel CIDG's. Dit was een afkorting voor Civil Irregular Defense Group, door Science Fiction opgeleide soldaten, geselecteerd uit inheemse stammen, die bekend waren met het werkterrein. Deze twee CIDG's waren afkomstig van de anticommunistische Nung-stam, die het deelgebied op hun duimpje kenden. De Nungs waren broodmagere wezens met diepliggende ogen, afkomstig uit het berggebied van Noord-Vietnam, die vaak door Science fiction werden gebruikt in de strijd tegen Charlie.

Ze kwamen Do Duc niet bekend voor. Integendeel, ontdaan van hun eigen omgeving vond hij hen er net zo hulpeloos uitzien als veel Amerikanen. Hij had meelij met hen. Do Duc bestuurde een U-8F Seminole, een licht transportvliegtuigje zonder bewapening, dat Drol op de kop had weten te tikken. Er was wel een SLAR, een radarinstallatie, aan boord.

Do Duc had zich afgevraagd waarom er was gekozen voor een onbewapend toestel dat zich niet kon verdedigen, in plaats van een zwaarbewapend toestel.

'Dit is een opdracht van God.' Dat was een weerwolfgrapje. Opdracht van God betekende dat de opdracht officieel niet bestond. 'Ik wil niet dat we gestoord worden door zo'n stelletje cowboys van de luchtmacht. Begrijp je?'

'Zeker,' was Do Ducs antwoord.

Drol keek hem met toegeknepen ogen aan. 'Dat vind ik nou zo fijn van jou, Do Duc. Jij wéét wanneer het tijd is om Uncle Sam een dienst te bewijzen.' Hij pakte het zielige restant van de sigarepeuk waar hij al maanden op kauwde. Het ding zag er vies uit en viel zowat uit elkaar, maar Drol stak het gewoon tussen zijn lippen.

'Oké,' zei hij, 'een opdracht van God dus, maar óók een tien-duizend.'

Dat betekende een opdracht van het ergste soort. 'Het gaat om één man. Officieel staat hij te boek als een MIA (missing in action). Hij is dus óf dood, óf hij wordt gevangen gehouden door Charlie, dat weten we niet.'

Drol beet op zijn walgelijke sigarestomp en wachtte even op commen152

taar. Toen Do Duc dat niet gaf, knikte hij en ging verder. 'Klinkt verdomd vervelend, maar dat zijn de kaarten die we gekregen hebben.'

'We hebben weieens slechtere gehad.'

'Ja? Wacht maar tot je ziet waar je terechtkomt. Klereland.' Dat klonk érg slecht. Kiereland was een gebied waar ze het zonder dekkingsvuur of ondersteuningstroepen zouden moeten doen. Vanwege de Nungs vermoedde Do Duc dat het wel ergens in Noord-Vietnam zou zijn.

'De man die jullie moeten hebben, is Michael Leonforte.' Drol wachtte even op een reactie. Toen die uitbleef, ging hij verder: 'Dat is een vent van bijzondere klasse. Een Poison Ivy-veteraan.' De Vierde Infanteriedivisie. 'Het is een soldaat van de bovenste plank, tot aan zijn nek in de eervolle vermeldingen, maar hij heeft ook al twee keer in de LBJ Ranch gezeten, één keer voor het in coma slaan van een Vietnamese burger, de tweede keer voor het neersteken van een meisje dat volgens hem VC

was.'

'Is dat nader onderzocht?'

De mond van Drol vertrok in een grimas. 'Dat hadden ze wel willen doen, maar dat meisje was al koud.'

'Interessante vent, die Mick. Hoe is hij uit de Long Binh Gevangenis uitgekomen?'

'Omdat hij volgens bepaalde elementen in Pentagon Oost een VIP is. Ze hebben hem het veld weer ingestuurd - nota bene met een eigen commando. De groep werd achter de vijandelijke linie gedropt - waar precies, dat merk je gauw genoeg. Vijf dagen lang hadden ze uitsluitend radiocontact; daarna verdween de verbinding uit de lucht en alle pogingen om weer contact te krijgen, bleken tevergeefs.'

Drol liet zijn ogen naar het papier dwalen dat hij in zijn hand hield.

'Dat was ongeveer drie maanden geleden. Toen hij als MIA werd opgegeven, brak bij Pentagon Oost de pest uit. Ze haalden de hele klerezooi overhoop, alleen voor hem.' Drol bedoelde grondige observatie van vijandelijke activiteiten binnen bepaalde sectoren. 'Ze mobiliseerden een hele kleredivisie, verdomd als het niet waar is.'

'Alleen om Michael Leonforte te vinden.'

Drol gromde iets en stak Do Duc een zwart-witfoto toe. Hij keek in het gezicht van een aantrekkelijke, jonge luitenant met een lang gezicht, wijd uit elkaar staande zwarte ogen en een grijns zo diep als de Grand Canyon. Zelfs van die foto kon Do Duc de kracht voelen die dat gezicht uitstraalde.

'Een echte zwaargewicht,' zei hij.

'Ja.' Drol pakte de foto terug. 'Dat kun je van Mick wel zeggen.'

'Hij moet in Pentagon Oost toch een commandant hebben gehad,'

bracht Do Duc te berde. 'Waarom heeft die niet de opsporingsactie naar Mick geleid?'

'Dat hééft hij gedaan,' zei Drol droogjes. 'Van die hele unit is niemand teruggekomen. Ze verdwenen, net als Micks unit.'

Do Duc dacht hier even over na. 'Weet u waarom Pentagon Oost in paniek raakte over zijn verdwijning? Was hij in het bezit van geheime informatie?'

153

'Misschien. Misschien hebben ze plannen met hem,' zei Drol met een effen gezicht. 'En misschien heeft het alleen te maken met het feit dat hij de zoon van Frank Leonforte is, de hoogste baas van de maffia.'

Do Duc zweeg enige tijd. Een vent van bijzondere klasse. Hij keek naar het grijnzende gezicht van Drol en vroeg zich af hoeveel méér hij nog over Michael Leonforte wist dat hij niet vertelde.

'Wat doen we wanneer we die klootzak vinden?'

'Als hij dood is, breng je zijn lijk mee terug. En als hij leeft, hebben jullie opdracht hem uit zijn vijandelijke omgeving te bevrijden en -'

'Jezus, sir!'

'Dat zijn de woorden die zij gebruikten, jongen, ik geef ze alleen maar door. Maar om de puntjes op de i te zetten: natuurlijk staat er geen woord van deze opdracht van God op papier. Nog geen letter.'

'Oké, stel dat hij nog leeft,' zei Do Duc. 'Ik vind hem en we halen hem eruit. Wat dan?'

'Dan breng je hem naar mij, zei Drol.

Misschien was dat het moment dat Do Duc onraad begon te ruiken. Hoe dan ook, hij zei niets.

Drol keek hem aan. 'Ik wil hem levend, levend, snap je?' Do Duc zei dat hij het snapte. 'Ik geef je een paar CIDG's mee. Je zult hun kennis nodig hebben waar je heen gaat. Ik raad je aan, waar het zo uitkomt, gebruik te maken van die CIDG's. Overigens, je krijgt geen prick mee. We willen niet dat iemand de kans krijgt mee te luisteren.' Een prick was een PRC-25, een lichtgewichtveldradio die bij de standaarduitrusting van de weerwolven hoorde.

Drol keek Do Duc strak aan. 'Zoals ik al zei, het is een tien-duizend.'

Hij schraapte zijn keel. 'Dat is het dan. En Do Duc, maak in godsnaam geen ongelukken met die Seminole. We willen geen bewijs achterlaten dat jij geweest bent op de plek waar je heen gaat.'

'Nog één ding, sir,' vroeg Do Duc, met zijn hand al aan de deur. 'Wat doen we als onze man weigert bevrijd te worden?'

Lange tijd zei Drol niets. Hij leek dwars door Do Duc heen te staren.

'In dat geval,' antwoordde Drol ten slotte, 'heb je toestemming op je eigen oordeel af te gaan.'

'Sir.'

Drol keek Do Duc nu scherp aan. 'Soldaat, je brengt die rotzak bij mij, hóe dan ook.'

Ze vertrokken 's nachts zonder dat Do Duc wist waar hij heen ging. In de lucht ging Donaldson, nog meer gespannen dan normaal, aan het werk met de SLAR. Rock keek over zijn schouder mee. Do Duc had hem de verzegelde envelop gegeven waarin hun instructies op ouwel stonden geschreven. Dat hielp wanneer je het moest opeten nadat je de informatie uitje hoofd had geleerd. Om de paar minuten gaf Rock de koerscorrecties door aan Do Duc, alsof de SLAR die zelf verzon. Riggs staarde naar het achterhoofd van Donaldson. De twee Nungs sliepen de hele tijd. Het vliegtuig was niet bewapend, wat dus inhield dat ze in een gebied moesten infiltreren waar weinig of geen vijandelijk luchtverkeer of radar aanwezig was. Dat klonk verdacht veel naar Cambodja, waar Charlie 154

zich had ingegraven en vanwaar troepen over en weer de grens passeerden om aanvallen uit te voeren op de Amerikaanse strijdmacht. Ondanks het feit dat Do Duc slechts summiere aanwijzingen had gekregen, had hij toch wel enig idee waarheen ze vlogen, en hij was dan ook niet verrast toen ze landden op een groen LP - een landingsplaats die buiten de vijandelijke observatie viel. Alleen de afstand had hem verbaasd, en nu wist hij waarom hij de Seminole had meegekregen: dat vliegtuig was geschikt om lange afstanden te overbruggen. Op de kaart die hij in zijn geheugen had geprent en daarna had opgegeten, had naast de Mekong maar één markeringspunt gestaan: een dorpje van niks, dat Sre Sambor heette en drie streepjes ten noordwesten van de landingsplaats lag.

'We zijn over half Cambodja gevlogen,' zei Rock met enige verbazing in zijn stem. 'Wat voerde Michael Leonforte hier in Jezus' naam uit?'

Do Duc keek hem aan. 'De vraag is: waarom werd hij door Pentagon Oost hierheen gestuurd?'

Do Duc wist dat Cambodja een ogenschijnlijk neutraal land was, maar wegens oude politieke problemen was de Cambodjaanse leider, Lon Nol, genoodzaakt een oogje dicht te knijpen voor invallen door de Vietcong binnen zijn gebied. Zoals Do Duc al vermoedde, waren ze op weg naar een uiterst gevaarlijke zone, en zonder prick werkten ze zonder veiligheidsnet.

Tien-duizend, zoals gezegd.

Het was het natte seizoen en er was heel wat regen gevallen - twaalf dagen lang onafgebroken - vóór ze aan hun opdracht waren begonnen. Het natte seizoen was niet de beste tijd voor een actie, wist Do Duc, en het feit dat zij nu dit gebied binnendrongen, gaf wel aan hoe belangrijk het was en hoeveel haast er was bij hetgeen zij moesten doen. Naast zijn landingsbaan stond niet eens een schuurtje. God weet hoe iemand achter het bestaan van die baan was gekomen. Uit niets was op te maken dat het een militaire landingsbaan was, en toch zag hij er vrij goed onderhouden uit. Door wie, vroeg Do Duc zich af.

De baan lag aan de buitenkant van een groot gebied met terrasvormige rijstvelden en daar doken zij direct in nadat ze eerst hun materieel hadden uitgepakt. Ze liepen in noordelijke richting naar de Mekong toe. Toen hij omkeek over het onbeschermde moeras van natte rijstvelden voelde Do Duc zich niet bijster gelukkig met het feit dat de Seminole in de nevelige verte was verdwenen.

De tocht door de rijstvelden was buitengewoon inspannend, maar ze zagen geen Vietcong patrouilles. Ze zagen helemaal niemand. Ze trokken als een colonne mieren door het vlakke, moeilijk begaanbare landschap. De leider van de Nungs was een uitgemergelde jongeman die Jin heette. Op de grond, midden in Cambodja, was Jin degene met wie Do Duc het meeste overlegde en naar wie hij luisterde bij een meningsverschil. Rock was het daar niet mee eens, en dat zorgde voor enige wrijving.

'Verdomme, wat doe je nou?' viel Rock uit toen Do Duc Jin voor de eerste keer om raad vroeg en die ook opvolgde.

155

'Godsamme, zachtjes,' zei Do Duc. 'De jungle is net een kathedraal. Het geluid wordt ver in het rond weerkaatst.'

Rock wierp een kwade blik op de Nungs, maar hij sprak nu zachter.

'Misschien zijn ze niet te vertrouwen. Als ze ons hebben verraden, weet Charlie allang dat we hier zitten.'

'Rustig nu maar. Je vergeet dat zelfs wij pas wisten waarheen we gin-gen toen we al in de lucht zaten.'

'Ja, dat kan wel zo zijn, maar die schoften vreten je waarschijnlijk liever op dan dat ze naar je kijken.'

'Je weet er niets van,' zei Do Duc. 'Dit zijn geen barbaren.'

'Nee, dat zal wel niet! Je hoeft alleen maar naar hen te kijken!'

'Hun beschaving is veel ouder dan die van jou of zelfs die van mij.'

Rock snoof. 'Hoezo beschaving? Het enige wat die etterbakken eeuwenlang hebben gedaan, is elkaar uitmoorden.'

'En wat hebben die beschaafde landen van jou dan gedaan?'

Rock keek hem strak aan. 'Jij hebt mooi praten. Waar ben jij opgegroeid? Midden in deze vervloekte jungle, zeker? Zoiets als in het stenen tijdperk, hè? Misschien dat jij hen daardoor zo goed begrijpt.'

Do Duc had Rock met ontblote tanden aangekeken.

Rock grinnikte. 'Shit! Moetje zien! Jij bent net een broertje van die ellendelingen! Verdomme nog an toe, je spreekt zelfs hun taaltje!' Hij lachte. 'Nou, oké, misschien begrijp je die smeerlappen beter dan ik.'

'Daar moest je je maar bij neerleggen, makker.'

Achter hen, heel in de verte, voorbij de zuidelijke horizon, was de voortdurende gloed van de oorlog te zien, ook als was die over deze afstand niet te horen. De onderkant van de wolken werd verlicht door de bliksem van een luchtbombardement, en een bittere napalmregen daalde neer op het koninkrijk van de verdoemden.

Vóór de dag aanbrak, sloegen zij hun kamp op.

Rock deed het werk van drie mannen, maar hij had een gejaagde blik in zijn ogen. Terwijl ze hun pillen tegen malaria innamen en hun rantsoen naar binnen werkten, zei hij tegen Do Duc: 'Waar blijft Mr. Charles?'

Hij klopte op de LAW raketwerper, die als een goddelijk klappertjespistool op zijn heup hing. 'Ik popel ernaar om hem naar de verdommenis te blazen.'

'Geduld,' zei Do Duc. 'Ik heb het vervelende gevoel dat hij ons met huid en haar opvreet. Jouw kans komt nog wel.'

'Ja, wanneer? Het is zo stil dat je een speld kunt horen vallen.' Rock spuugde op de grond en schudde zijn hoofd. 'We zitten hier zo griezelig geïsoleerd. Net of we, zonder dat we het zelf in de gaten hebben, allang dood zijn.'

Eigenlijk kon Do Duc hem alleen maar gelijk geven. 'Jin zegt dat we in gevaarlijk gebied zitten, maar ik kan hem niet helemaal volgen, en meer wil hij niet zeggen. Zit Charlie wérkelijk zover in het noorden van Cambodja?' Hij haalde zijn schouders op. 'We zullen het gauw genoeg weten. Wanneer het donker wordt, gaan we verder.'

Ze sliepen die eerste dag onder een bosje dichtbegroeide struiken op een heuvel net boven het waterniveau van de rijstvelden. Rock, die de 156

eerste wacht voor zijn rekening nam, sliep niet goed. Er zat geen droge draad meer aan zijn lijf en hij had jeuk op de ongelukkigste plaatsen. Waar zit je, Mr. Charles?

Toen het donker begon te worden, braken ze hun kamp op. Op dit punt moesten ze afscheid nemen van een visueel gevoel van afstand. Jin raadde hen aan niet meer naar de horizon te kijken, maar zich op de onmiddellijke omgeving te concentreren, die echter zó monotoon was dat Rock bijna in slaap viel terwijl hij door het nooit eindigende moeras sjokte.

Tegen middernacht hielden ze halt voor een lichte maaltijd. De hemel was helder; het licht van de sterren en een waterige halvemaan viel als een handvol diamanten op hen neer. Rock zocht een plek om zijn behoefte te doen, en terwijl hij neerhurkte, keek hij in het modderige water. Langzaam kwam het water na de beweging van zijn stappen weer tot rust en begon hij van alles te zien.

Jezus Christus!

'Moet je hier eens kijken!'

Do Duc en Jin, die het dichtstbij waren, haastten zich naar hem toe en keken met grote ogen naar het water.

Doodshoofden.

Rock waadde in een kringetje rond, waarbij hij onder het lopen menselijke schedels vertrapte. Duizenden en duizenden schedels vormden de bodem van dit onder water staande rijstveld. En daar lagen botten: dijbenen, ellepijpen, schouderbladen, ribben en sleutelbenen - hij stond in een echt kerkhof.

Nu wist Do Duc dat Jin niet had gelogen: ze bevonden zich in gevaarlijk gebied.

'Vraag die Nungs eens wat er hier is gebeurd,' zei Rock, terwijl hij de horlepijp danste op een ribbenkast en een versplinterd bekken. De nabijheid van zoveel doden werkte op hem als een injectie met adrenaline.

'Je zou hun taal eens moeten leren,' merkte Do Duc effen op vóór hij zich tot Jin wendde.

Er viel van Jins gezicht niets af te lezen. 'De Noordvietnamezen en de Vietcong vermoorden de Cambodjanen precies zoals ze mijn volk vermoorden,' zei hij in zijn eigen dialect. Hij had zijn stem zodanig onder controle dat het Do Duc een moment kostte om de diepere betekenis waar te nemen. 'Hier ligt onze geschiedenis. Dit is wat er zal overblijven voor onze kinderen - voor degenen die deze oorlog overleven. En ik vraag me af of zij de gelukkigen zullen zijn.'

Do Duc vertaalde voor Rock, die voor deze keer stil werd en abrupt stopte met zijn gedans.

'Dan moet Mr. Charles hier vlakbij zitten,' zei Rock, met zijn vingers op het afvuurmechanisme van zijn LA W.

Ze gingen verder, ongetwijfeld opgejaagd door de gedachte aan de skeletten waarover zij liepen, bedacht Do Duc. Maar niemand zei iets over die zee van terreur, terwijl ze bij elke stap de botten onder hun laarzen voelden versplinteren.

Het was bijna dag toen ze eindelijk het eind van de rijstvelden bereik157

ten. Het was weer gaan regenen, zoals het al een paar keer had gedaan tijdens het laatste deel van hun tocht. De wind blies de warme stortregen in hun gezicht, zodat hun zicht nog geen honderd meter bedroeg. Ze ploeterden door het miserabele, verregende landschap, en op een bepaald punt kon Do Duc aan de oever van de het laatste rijstveld een donkere plek ontwaren. Daarachter moest de Mekong liggen, die zij moesten gaan volgen. Ze hadden tot dan toe steeds een oostelijke koers gevolgd, en de rivier zou hen verder naar het noorden voeren, regelrecht naar de grens van Laos. Laos lag als een concubine tegen de rug van Vietnam gekruld. Van de zuidelijke punt, waar zij in een noordwestelijke koers heen liepen, tot waar het de grens van Yunan in Zuid-China raakte en de Shan-staten in Birma, het gebied dat bekendstond als de Gouden Driehoek, vanwege de opbrengst van de uitgestrekte papavervelden op de ruige bergplateaus.

Do Duc dacht aan de paniek die er uitbrak in Pentagon Oost toen Michael Leonforte in dat gebied verdween. Hij dacht aan de eerste reddingsploeg, die ook vermist werd. Hij dacht aan Drols opdracht Leonforte te bevrijden en hem bij Drol af te leveren. Niet bij de mensen van Pentagon Oost. Nu begon het pas écht interessant te worden, dacht Do Duc.

Hij ging iets sneller lopen, naderde de donkere vlek. Het bleek een geïmproviseerde aanlegsteiger te zijn: drie halfverrotte houten plankerf op krakende pijlers die in de modderige rivier stonden.

'Dit moet het zijn,' zei Do Duc, en Jin, die achter hem liep, knikte zonder iets te zeggen.

Ze haalden de zwarte Zodiac-rubberboot te voorschijn en trokken aan een paar koordjes. De boot blies zichzelf in een mum van tijd op en ze duwden hem naar het einde van de steiger.

'Hou je handen binnen boord,' waarschuwde Jin. 'Het water zit vol krokodillen. In dit licht zien ze eruit als drijvende boomstammen.'

Vier nachten lang voeren ze over de rivier. Zoals steeds sliepen ze overdag en trokken de boot dan langs de modderige oever omhoog tot in de diepe schaduw van de bomen. Eenmaal rapporteerde de wacht een langskomende Khmer-boot, maar de soldaten die daarin zaten, zagen hen niet en voeren gewoon door. Voor de rest leken zij alleen te zijn.

'Waar zit Charlie?' vroeg Rock, die als altijd op bloedvergieten uit was.

Niemand antwoordde, omdat ze het geen van allen wisten. Tegen het einde van de vierde nacht gaf Do Duc de anderen opdracht aan de linkeroever aan land te gaan. Het parelmoerachtige ochtendgloren was nog niet sterk genoeg om kleuren te produceren.

'We zijn nu vlakbij,' zei hij tegen Rock, zodra de Zodiac verborgen was. 'Charlie moet zich hier ergens ophouden.' Ze waren minder dan één streepje van de grens van Laos verwijderd, en daar hield hun informatie op. Ergens voor hen uit waren Michael en de andere acht mannen verdwenen.

Do Duc en Jin gingen het omliggende terrein verkennen, terwijl de rest van de groep onder de bomen het kamp opzette. Toen Rock klaar 158

was, waren ze nog steeds niet terug. Hij hield zijn LAW in de hand en ging naar hen op zoek. Het hoefde niet lang te zoeken, want ze bevonden zich aan de andere kant van het groepje bomen.

'Wat scheelt eraan?' vroeg Rock hen.

Do Duc wees. 'Barbecuebaby,' zei hij.

Ze stonden voor het naakte lichaam van een meisje dat volgens Do Duc hooguit een jaar of tien was. Het lijkje lag krom naar achteren getrokken, alsof ze over een verrot stuk boomstam was vastgezet. De huid was over tweederde van haar lichaam weggeschroeid; haar benen waren gebroken, de botten staken door het gescheurde vlees. Ze miste haar beide onderarmen.

'Godver,' zei Rock. 'Wat is er met haar gebeurd?'

Do Duc bleef maar naar het kind staren.

Het was weer gaan regenen, dikke druppels als zweetparels op Boeddha's voorhoofd. De lucht was loodzwaar en het kostte moeite in en uit te ademen.

'Ze is in elk geval geroosterd met gelatine,' zei Riggs die achter hen aan was gekomen. Onrustig verplaatste hij zijn M60-machinegeweer van de ene naar de andere schouder. 'Maar wat de rest betreft...'

'Ik heb nog nooit zoiets gezien,' zei Donaldson. Zijn knokkels zagen wit, zo klemden zijn handen zich om zijn M16A1. 'Daar ga je toch van over je nek?'

'Vervloekte Charlies,' zei Rock.

'Dit is niet het werk van de VC,' zei Jin in keurig Engels. Rock keek hem met grote ogen aan en Do Duc glimlachte.

'Jij wist al die tijd al dat hij Engels sprak, hè?'

'Ik heb je toch gezegd datje zijn taal moest leren,' zei Do Duc. 'Hij heeft de jouwe wél geleerd.'

'Godverd -'

Do Duc maande hem tot stilte en zei tegen Jin: 'Als het Charlie niet was, wie was het dan?'

Jin raakte het dode meisje aan met de loop van zijn Russische AK-47. Hij stapte over haar heen, en Do Duc dacht dat hij zijn lippen zag bewegen in een stil gebed. Do Duc gebaarde naar de anderen om te blijven waar ze waren en zelf ging hij achter Jin aan. Vanaf een heuveltje bleef hij even naar de Nung staan kijken, die op zijn hurken zat, het machinegeweer tussen zijn knieën geklemd.

Do Duc hurkte bij hem neer en haalde sigaretten te voorschijn. Zwij-gend zaten ze enige tijd te roken. Ten slotte drukte Do Duc zijn peuk in de modder en zei zachtjes: 'Wat is er daar aan de hand waarvan ik op de hoogte zou moeten zijn?'

Het duurde lang eer Jin antwoord gaf. Hij bleef voor zich uit zitten staren terwijl de regen in volle kracht op de jungle neerstroomde.

'In mijn jeugd speelde ik urenlang in de bloementuin van mijn grootmoeder. Al die kleuren in de zon! Ik vond het heerlijk tussen de ronde bloembedden rond te hollen!' Hij nam een lange trek van zijn sigaret en liet de rook langzaam ontsnappen. 'Nog geen jaar geleden is zij vermoord 159

door de Vietcong. Mijn werkzaamheden brachten me terug naar het gebied van mijn jeugd en ik maakte een kort uitstapje. Het huis was nog intact, maar de tuin was overwoekerd, verstikt door onkruid en doornstruiken. Het was er nu lelijk.'

Zijn bruine hand, met de palm naar boven, ging open en dicht als een bloem. 'Ik zou zo graag willen geloven dat ik er op een dag terug zal kunnen komen zonder dat ik zo'n ding nodig heb.' Hij sloeg met zijn hand op de kolf van zijn AK-47. 'Maar hoe langer ik soldaat ben, hoe minder ik denk dat dit ooit zal gebeuren. ledere dag brengt nieuwe gruweldaden voort.'

'Jin, ik vind het heel erg voor je,' zei Do Duc, 'maar ik moet weten wat er met dat meisje is gebeurd.'

'Vraag dat maar aan de Gwai.'

Do Duc draaide met een ruk zijn hoofd om naar Jin. 'De Gwai?' Het woord betekende 'demon' in het Nung-dialect.

'De Gwai zijn Nungs, net als ik, maar heel anders. Zij hebben dat gedaan.' Ondanks zijn boeddistische opvoeding was Jin niet in staat de verbittering uit zijn stem te houden.

'Ik heb nog nooit van de Gwai gehoord.'

'Zo noemen zij zichzelf ook niet, die naam hebben anderen hun gegeven.'

Jin leek zich niet op zijn gemak te voelen. Dat bevreemdde Do Duc. Jin toonde over dit kind meer emotie dan over de duizenden Khmers over wier botten ze als een colonne mieren de uit skeletten bestaande rivierbedding hadden overgestoken.

Een sekte van de Nungs - de Gwai - had dit kind gemarteld? Weer hoorde Do Duc een waarschuwend belletje in zijn hoofd, net als tijdens zijn laatste gesprek met Drol. Laos. De zuidelijke route van de Gouden Driehoek. Plotseling leek de rat die hij dacht te ruiken een heel stuk dichterbij.

'Weten de Nungs - de Gwai - waar ons doel ligt?' vroeg Do Duc.

'Houden zij hem gevangen voor een losprijs ?' Dat zou iets van de hysterie verklaren die Pentagon Oost in zijn greep kreeg toen bleek dat Michael Leonforte werd vermist.

'Dat weet ik niet,' zei Jin terwijl hij opstond en de beschutting van het bos weer opzocht.

Daglicht en de geur van angst. De regen stroomde neer, zodat er geen ander geluid te horen was. Ze sliepen zo goed als ze konden, dus niet zo best.

Do Duc merkte dat hij zijn ogen niet kon sluiten zonder dat meisje te zien, als een offerlam over de stam van een vermolmde boom gelegd. Haar dood deerde hem niet - wat maakte één meer of minder nog uit?

Er zouden er nog veel meer volgen - maar de manier waaróp. Hij herinnerde het zich. Hij stond op en liep terug naar waar zij lag. Hij hurkte neer en keek naar haar, terwijl zijn hersens op volle kracht functioneerden. Het was als een schilderij, volmaakt in zijn precisie. Die compositie. De uitdruk160

king offerlam bleef in zijn hoofd hangen. Was zij inderdaad geofferd?

Was Jin daarom zo onder de indruk?

Hij bleef waar hij was. Zijn bewustzijn werd gehypnotiseerd door wat hij zag, zijn onderbewustzijn in beroering gebracht door een vreemde gewaarwording. Hij was er de rest van de dag niet bij, liep half versuft te dromen, zag in die dromen visioenen en fantasieën die een nieuwe realiteit creëerden: een eeuwige oorlog waarvan hij wenste nooit terug te keren.

De hitte van de kleurloze dag verdween in de groene schemering. Terwijl ze lagen te slapen, was het droog geworden, maar niet lang nadat ze wakker waren, begon het opnieuw. Ze deden hun behoefte, aten gehaast, slikten plichtsgetrouw hun pillen en braken het kamp op. Binnen een uur kwamen ze uit de jungle in een groen-grijs moeras terecht en ontwaarden in de verte een aantal flikkerende lichtjes.

'Laos,' zei Jin achter hen.

Do Duc knikte en zei: 'Vlinder', en de mannen verspreidden zich. De vlinder was een patrouillemanoeuvre die uitging van rondtrekkende bewegingen vanuit verschillende middelpunten. Dat verschafte de groep de maximumbescherming wanneer ze door onbekend en vijandelijk gebied trokken. Ondanks hun uiterste waakzaamheid kwamen ze niemand tegen.

De lichtjes bleken van de verbrande resten van een redelijk groot dorp afkomstig te zijn. Aan de rand bleven ze even staan. Hier en daar flakkerde het vuur nog op, een onmogelijkheid in dit weer, tenzij het een brand van chemische aard was. Het hevige gezoem van insekten overviel hen. Niet lang daarna roken ze de overweldigende stank van geschroeid vlees.

'Napalm,' zei Do Duc. Een zee van dode lichamen in alle richtingen verspreid, stil en beschuldigend. Wolken insekten deden zich te goed aan de lijken en vlogen in misselijk makende golven op en neer. Met zijn voet draaide hij lichamen om, bestudeerde ze alsof ze hem nog iets te vertellen hadden. Vietcong of Laotianen, zelfs de Nungs konden het verschil niet meer onderscheiden.

'Wat zou hier gebeurd zijn?' vroeg Rock. 'Een schoonmaakactie van het Amerikaanse leger?'

Do Duc haalde zijn schouders op. Hij wist wat Rock dacht: was dit net zo'n actie als die van Calley en zijn Slagersbrigade bij My Lai? 'Voor zover ik weet, hebben wij in Laos geen troepen in actie.'

De Nungs patrouilleerden met gesloten gezichten en hun AK-47 in de aanslag door de verwoeste straten. Do Duc moest weer denken aan Jins bewering dat de Gwai in Cambodja actief waren. Zou dat in Laos ook het geval zijn? Het leek wel of elke vraag die hij zich stelde hem naar het noorden, naar de Gouden Driehoek, voerde. De stank van de rat die hij had geroken vanaf het moment dat Drol hem zijn laatste instructies had gegeven, kreeg opeens iets heel bekends: het was de stank van geld. Op dat moment uitte Riggs een kreet, en de hele groep rende naar de oostgrens van het verwoeste dorp. Do Duc keek naar de betonnen bunker. Hij en Rock liepen de heuvel af om hem beter te kunnen bekijken. 161

Het vreemde was dat, hoewel hij slechts half onder de grond schuilging, de bunker onbeschadigd was. Het enige wat in de totale vernietiging gespaard was gebleven.

Do Duc gebaarde naar Rock, die zijn LAW op de gesloten deur van de bunker richtte en de trekker overhaalde. Donaldson was de eerste die, terwijl de echo van de ontploffing nog in de lucht hing, een CS-handgranaat in het gat gooide dat de raket in het beton had geslagen. Ze stoven allen bij het sissende gas vandaan en bleven gehurkt zitten wachten tot de lucht weer zuiver was. Do Duc en Rock doken de bunker in en keken om zich heen. Er was niemand en bleek een wapenopslagplaats te zijn. Het vreemde was dat wat daar lag opgeslagen, K-50's en 7.62-machinepistolen waren, allemaal afkomstig uit communistisch China. Dat was, gezien Jins waarschuwing, opmerkelijk. Ze onderzochten de hele bunker en vonden nog veel meer Chicomwapens.

'Dit wijst niet op Charlie,' merkte Rock op. 'Dit spul is zó nieuw dat de olie er nog dik op zit. Charlie is nooit zo goed uitgerust.'

'Je kent de Nungs?'

Rock knikte. 'Ik heb een paar patrouilles met hen uitgevoerd toen ik nog bij de infanterie was. We voerden oorlog op het scherp van de snede.'

Hij schoot in de lach. 'En dan bedoel ik ook het scherp van de snede.'

'Denk je dat dit hun werk is?'

'God, nee. Zij hebben niet genoeg poen om zo'n voorraad bij elkaar te krijgen.'

'Heb je weieens van de Gwai gehoord? Een splintergroep van de Nungs?'

Rock schudde zijn hoofd. 'Nee, waarom?'

'Jin had het over hen. Volgens hem zijn het geen besten.'

Rock gromde. 'Vervloekte Nungs.'

Do Duc haalde zijn schouders op. De stank van geld begon steeds sterker te worden. 'Wie heeft hier dan wel genoeg kapitaal voor?' vroeg hij zich hardop af.

'Dat is niet zo moeilijk. De Sovjetunie. Of Uncle Sam.'

De twee mannen keken elkaar lange tijd zwijgend aan. Ten slofte zei Rock: 'Denk je dat die rotzooi iets met Michael Leonforte te maken heeft?'

'Kan zijn. Wie weet wat Pentagon Oost in gedachten heeft.'

'Als wij die spullen gekocht hebben, wie bewapenen we dan?'

'Goeie vraag,' zei Do Duc. 'Maar ik denk dat Mr. Leonforte de enige is die ons daarop een antwoord kan geven.'

'Als wij hem tenminste kunnen vinden.'

'Daarvoor zijn we hier. Maar als hij dood is, stel ik voor dat we hier terugkomen om deze hele voorraad te "bevrijden". Dat spul levert bij verkoop behoorlijk wat op.'

'Afgesproken,' zei Rock.

Vóór ze vertrokken, legde Rock een hand op Do Ducs arm. 'De eige162

naar van dit spul moet vlakbij zitten; misschien heeft hij ons zelfs al op de korrel.'

Achter elkaar liepen ze de bunker uit. Allebei voelden hoofdpijn opkomen door de restanten van het CS-gas. Do Duc deelde de mannen op in groepjes van twee en stuurde hen op verkenningstocht door deze duidelijk vijandige omgeving. Do Duc en Rock namen het gebied rondom de bunker voor hun rekening. Ze vonden niets bijzonders. Binnen tien minuten kregen ze Riggs en Donaldson in de gaten, die terugkwamen van hun verkenningstocht door het verwoeste dorp. Op dat moment begonnen de mortiergranaten neer te komen, de hemel explodeerde en veranderde in kokend lood. Het eerste of tweede salvo raakte Donaldson en smeet hem in het centrum van een roodzwarte pluim naar achteren. Do Duc had naast Rock dekking gezocht. Door de rook en de ontploffingen kon hij Riggs niet onderscheiden. De Nungs waren nergens te zien. Do Duc hoopte dat ze probeerden uit te zoeken waar die aanval vandaan kwam. De stilte na zo'n aanval is griezelig en overweldigend. Do Duc stak zijn hoofd boven een afbrokkelend muurtje uit en keek wat er over was van Donaldson: niet meer dan een vlek op de pokdalige grond. Vlakbij, tussen het puin, zag hij de reusachtige Riggs onderuit liggen tegen een ander muurtje. Hij staarde naar het bloed dat zijn onderlichaam bedekte en zijn borstkas ging moeizaam en trillend op en neer.

'Ach, verdomme,' zei Do Duc, toen Rock naast hem opdook. Het bleef stil. Do Duc had nog steeds géén idee waar Jin en de andere Nungs bleven of waar het mortiervuur vandaan was gekomen. Hij zag Riggs moeilijk ademen en wist dat hij onmiddellijk naar hem toe moest.

'Geef me dekking,' zei hij tegen Rock.

Hij haalde diep adem, sprong over het muurtje en rende zigzaggend naar Riggs toe. Er klonk geen enkel schot en hij zag ook geen enkel teken van vijandelijke infanterie. Hij zag evenmin een spoor van de Nungs, en daar maakte hij zich zorgen over. Wat was er met hen gebeurd? Het was onwaarschijnlijk dat zij de bron van het vijandelijke vuur onschadelijk hadden gemaakt, want Do Duc had geen geweerschoten gehoord. Waren ze gedeserteerd?

Hij knielde neer bij Riggs. 'Alles komt in orde, ouwe reus,' zei hij, terwijl hij een ampul morfine openbrak. 'Rustig aan maar.'

Hij was juist bezig de schade op te nemen, toen vijandelijk vuur de rust verstoorde. Do Duc dook weg in de relatieve veiligheid van een verwoest bouwsel, maar hij kon de luchtdruk voelen van de in hoge bogen neerkomende granaten.

Waar blijven die verdomde Nungs?

Toen stortte zijn wereld schreeuwend en jammerend in. De grond golfde onder zijn voeten, kwam omhoog en viel vervolgens op zijn borstkas. Hij bleef even verdoofd liggen. Toen knipperde hij met de ogen en merkte dat Rock over hem heen gebogen zat, tegen hem schreeuwde en door elkaar schudde.

'Wat? Wat?'

163

'Laten we maken dat we wegkomen!' schreeuwde Rock. 'Ik heb de Nungs gevonden - of wat er van hen over is. Wij zijn de enigen nog!'

Hij hees Do Duc overeind, ondersteunde hem. 'Godverdomme, maatje, lopen nou!'

Do Duc knikte, maar het vuur werd weer geopend en samen strompelden zij naar de noordwestelijke uithoek van het dorp, nog dieper Laos in.

Do Duc had het gevoel dat hij die nacht alleen maar droomde. Terwijl de regen neerkletterde, lag hij in een foetushouding onder een palmboom, uitgeput en uitgehongerd. Zijn hele lichaam deed zeer van het puin dat op hem was gevallen, zijn huid was tot bloedens toe geschaafd en hij had op zoveel plaatsen jeuk dat krabben geen enkele zin had. Dat vatte hij op als een goed teken: hij was nog steeds in leven. Hij sliep... en droomde. Hij sprak met het vermoorde meisje aan de oever van het rijstveld. Ze had geen ogen, maar haar ontblote tanden glimlachten op een uiterst ontwapenende manier naar hem. De duisternis van haar lege oogkassen werd verlicht door de gloed van herinnering. Bij het aanbreken van de dag, toen hij zijn opeengeplakte oogleden opende, was er geen veilig toevluchtsoord waarin hij zich kon terugtrekken. Er was alleen de oorlog, en de oorlog was waar hij had gekozen te zijn, alsof het een land was waarin hij, als een verdwaalde balling, kon opgaan.

Wat in zekere zin ook precies was gebeurd.

Do Duc nam de eerste wacht voor zijn rekening, maar op een gegeven moment viel hij in slaap en werd pas bij het aanbreken van de dag wakker. Het was een geluk dat de vijand hen gedurende die nacht niet had aangevallen.

Wolken belemmerden het uitzicht. Het was alsof zij zich in het Cardamomgebergte bevonden, duizenden meters boven de zeespiegel, in plaats van op een terrasvormige laagvlakte.

'Waar zijn we, verdomme nog aan toe?' vroeg Rock.

'Ik weet het niet,' antwoordde Do Duc, terwijl hij een paar diepe kniebuigingen maakte. De beweging begon de stijfheid van zijn lichaam te verdrijven. 'In die dikke nevel kan je oost niet van west onderscheiden.'

Hij haalde zijn kompas te voorschijn, maar dat was tijdens hun missie, waarschijnlijk tijdens het spervuur, onklaar geraakt. Hij keek naar Rock, die met zijn dreigende LA W op zijn rechterheup op een boomstronk zat.

'Ik wil even één ding duidelijk maken, zodat we allebei weten waar we aan toe zijn,' zei Rock. 'Het maakt mij niet veel uit of ik wel of niet terugga. Nu ik erover nadenk, lijkt het me zelfs een stuk beter als ik dat maar niet doe. Om je de waarheid te zeggen, vind ik het hier wel tof, ver weg van die klere legerbureaucratie.' Hij spuugde op de grond. 'Jij en ik weten allebei dat die oorlog in het oerwoud wordt gestreden. Charlie leeft in het oerwoud, en in het oerwoud zullen we hem te grazen te nemen.'

'Wat dacht je van ondersteuningstroepen? Je kunt geen oorlog voeren zonder ondersteuningstroepen.'

'Lulkoek. De ondersteuning die we van Pentagon Oost krijgen, kan ons alleen maar het leven kosten. Reken daar maar op. Onder vuur ge164

nomen worden door je eigen mensen, een verkeerde berekening van de plek waar je gedropt wordt of verkeerde informatie over een groene zone waar Charlie in hinderlaag op ons ligt te wachten; wij zijn degenen die eraan gaan.'

'Daar kan ik je geen ongelijk in geven.'

'Waarom zouden we dan teruggaan ? Ik zit hier midden in het oerwoud en dacht zo: hoe langer ik hier ben, hoe verder ik kom, hoe liever het mij is. En weetje waarom? Omdat ik me hier veilig voel. Ik hoef alleen maar op mezelf te vertrouwen en op jou - en niet op een stelletje idioten in Saigon, die de ballen verstand hebben van hoe je oorlog voert. Dat hebben wij wél. En dit is de plek waar dat wordt gedaan.'

Do Duc dacht daar even over na. 'We moeten aan onze opdracht denken,' zei hij ten slotte.

'Je weet net zogoed als ik dat die opdracht stinkt als de hel. Nu we nog maar met ons tweeën zijn, kunnen we daar openlijk over praten.'

'Wat bedoel je daarmee?' Do Duc wist het wel, maar wilde het van Rock zelf horen.

'Ik geloof dat we afgescheept zijn met een missie van de militaire inlichtingendienst die helemaal in de soep is gedraaid.'

Do Duc knikte. 'Mee eens. Maar toch wil ik ons doel bereiken.'

'Michael Leonforte. Nou, waarom niet? Als hij nog in leven is.' Rock nam even de tijd een insekt tussen zijn duim en wijsvinger kapot te drukken.

'Je weet dat de kans groot is dat deze opdracht niet langer is wat ze ooit was.'

'Het is bij me opgekomen dat ze nooit geweest is wat ze hoorde te zijn.'

'Des te beter.' Grinnikend stond Rock op. 'Ik stel voor dat we verder gaan.'

Vlak voor de middag rustten ze in een greppel tussen twee repen modderige grond die vóór de oorlog wellicht als akkers dienst hadden gedaan. Do Duc had overal pijn.

De mist was nog dikker geworden, zodat het onmogelijk was een meter voor je uit te zien. Elk geluid werd gesmoord, maar er was eigenlijk weinig om naar te luisteren. Het leek Do Duc alsof ze door een landschap liepen dat verstoken was van enig ander leven, alsof zijzelf geesten waren geworden die over een terrein zweefden dat ze niet meer konden aanraken of veranderen. In deze staat, ergens tussen bewustzijn en dromen, was het makkelijk de minste verandering in hun onmiddellijke omgeving op te vangen. Do Duc bleef staan. 'We zijn niet alleen.'

'In deze soep kan niemand ons zien, zelfs niet met Starlights of infraroodkijkers,' meende Rock. Desalniettemin tilde hij zijn LAW op en plantte het uiteinde ervan stevig tegen zijn rechterheup. 'Ik zal je wel vertellen dat als Charlie hier is, hij eraan gaat.'

Do Duc legde een hand op zijn arm. 'Niet zo haastig. Het helpt je geen zier wanneer je Mr. Leonforte tot gort schiet.'

'Als Charlie - of de Gwai, of wie dan ook - hem gegijzeld heeft, zullen ze er heus wel voor zorgen dat hij buiten de gevarenzone blijft.'

165

Do Duc was ervan overtuigd dat Rock gelijk had - alleen was hij er niet zo zeker van dat ze vanuit het juiste uitgangspunt te werk gingen. Hij wees naar de in nevelen gehulde bomen. 'Die kant op.'

Met triest gedruppel viel de vochtigheid als een mantel om hen heen. Ze kwamen slechts langzaam vooruit. Het was alsof ze zich onder water bewogen of dat ze op een planeet waren waar de zwaartekracht veel hoger was dan op de aarde. Hun ademhaling ging zwaar.

'Ik neem aan dat jullie dat hele eind gekomen zijn om mij te vinden.'

Ze bleven stokstijf staan en zagen eerst één, daarna vijf of zes gedaanten tussen de bomen te voorschijn komen. Do Duc gunde hen slechts een korte blik-zouden zij de Gwai zijn? - maar concentreerde zich toen op de man die vooraan stond, degene die had gesproken.

'Michael Leonforte, neem ik aan.'

De man glimlachte. 'Mick is voldoende. Je herkent me zeker van de foto die ze je bij Pentagon Oost hebben laten zien? ik neem aan dat zij jullie gestuurd nebben.'

'Niet precies,' zei Do Duc, als antwoord op beide vragen. Deze Michael Leonforte was anders dan degene van de foto die Drol hem had laten zien. Hoewel, hoe langer Do Duc hem bekeek, hoe meer de overeenkomst duidelijk werd. 'Wij zijn hier niet officieel als de eenheid die Pentagon Oost heeft gestuurd. Wij zijn weerwolven.'

Mick Leonforte grinnikte. 'Science Fiction-weerwolven, hè? Ik heb van jullie gehoord.'

Hij was omringd door de typisch Chinese gezichten van de Nungs en was precies als zij gekleed: camouflagepak, hoge paratrooperlaarzen, brede riem - allemaal Amerikaanse overschotten uit de Tweede Wereldoorlog. Ze waren bewapend met dezelfde Chicom K-50's die Do Duc in het wapendepot in de bunker had gevonden. Geen van hen droeg onderscheidingstekens, zelfs Leonforte niet, maar toen hij zijn hand ophief om stilte zag Do Duc aan de binnenkant van zijn pols een vreemde tatoeage: een menselijk gezicht, de linkerkant huidkleurig met een geopend oog, de rechterkant blauw met een verticale halvemaan waar het oog hoorde te zitten.

Hij zag het in een flits, terwijl de hand weer naar beneden kwam. De tatoeage was klein, nog geen tien centimeter groot, maar de kracht die ervan uitging was als een stroomstoot door Do Ducs gemoed.

'Jullie hebben heel wat huzarenstukjes uitgehaald,' zei Mick Leonforte. 'Het is doodzonde om jullie dood te schieten.'

Do Duc voelde Rock achter zich bewegen. Hij zei niets, maar bleef Leonforte strak aankijken, want het was belangrijk om er nu achter te komen wat er met hem was gebeurd. Do Duc had horen vertellen over een paar gevallen van marineofficieren die aan het hoofd van CIDG

bergsoldaten zich aan hun inheemse manschappen aanpasten, maar hij vermoedde dat dat een te gemakkelijke oplossing van het raadsel was. Hij had slechts enkele summiere aanwijzingen, en uit de spanning bij de Nungs begreep hij slechts heel weinig te hebben.

'Mijn commandant heeft me gestuurd om je terug te halen.'

'Dat verbaast me niets.' Mick Leonforte had zijn haar laten groeien. 166

Het was even zwart en glanzend als het haar van de bergbewoners die hem vergezelden. Zijn volle baard zag er keurig verzorgd uit, maar voldeed niet bepaald aan de richtlijnen van de militaire voorschriften. Zijn wangen waren enigszins ingevallen, maar er was iets in zijn ogen, iets dierlijks, dat de mensen van de militaire inlichtingendienst verontrust zou hebben. 'Mijn opdrachtgevers hebben steeds geprobeerd me terug te halen, vanaf het moment dat ze beseften dat ze de verkeerde man hadden gestuurd om het verkeerde karwei op te knappen.'

'Jij bent gedwongen voor de MI te werken, nietwaar?' vroeg Rock.

'Voor de MI, en er dwars doorheen. Ik ben aan de andere kant uitgekomen, en net als Alice bevond ik mij in Wonderland en nam ik orders aan van iemand die het Witte Konijn werd genoemd.' Leonforte lachte.

'Vervloekte griezels. Ze hebben allemaal dat soort namen: het Witte Konijn, de Gekke Hoedenmaker, de Rode Koningin.'

'Wij dachten dat je een gevangene was!' riep Rock uit. 'Wat is er verdomme -'

Do Duc viel hem in de rede. 'Vergeet de MI maar. De griezels hebben jou op deze missie uitgestuurd, nietwaar?' vroeg hij Leonforte. 'Daarom heeft het Witte Konijn jou uit de LBG gehaald. Hij dacht dat hij jou in zijn macht had. Of je deed wat hij zei, of je verdween weer achter de tralies.'

'Voor de eerstkomende tienduizend en één nachten, om de woorden van het Witte Konijn te gebruiken.' Leonforte lachte, maar hij keek Do Duc nu nog scherper aan. 'Ja, daar kwam het op neer. Jammer voor hem dat hij de loop tegen het hoofd van de verkeerde hield. Er is mij geleerd om dreigementen het hoofd te bieden, om er niet aan toe te geven. Mijn vader heeft me al vroeg geleerd hoe ik zulke arrogante ploerten moest behandelen.'

Hij haalde zijn schouders op. 'Wat maakt het ook uit? Ze hebben jou er dus op uitgestuurd om mijn scalp te bemachtigen, dat kan ik niet toelaten.' De Nungs richtten hun K-50's op Do Duc en Rock. 'Tijd om nog een schietgebedje te doen, klootzakken.'

Dit was voor Do Duc het moment om alles op alles te zetten. 'We zijn nooit van plan geweest jou terug te brengen.'

'Dat is een lachertje.' Leonforte kwam een stap dichterbij en ging met een vinger langs Do Ducs voorhoofd. 'Is het angstzweet dat ik hier voel?'

Hij maakte een hard geluid achter in zijn keel. 'Waarom zouden jullie anders die tocht naar mijn territorium gemaakt hebben?'

Daar had je het, de bevestiging van zijn vermoedens. Mijn territorium.

'Waarom zouden wij je terugbrengen?' vroeg Do Duc. 'Daarmee zouden we de kip met de gouden eieren slachten, nietwaar?'

De glimlach verdween abrupt van Leonfortes gezicht. In de stilte die volgde, leek een elektriciteit in de lucht te hangen die de haren in Do Ducs nek rechtop bracht.

'De kip met de gouden eieren,' zei Leonforte op dezelfde toon waarop Ali Baba 'Sesam, open u' moest hebben gezegd.

'Natuurlijk. Want dat doe je hier, aan het hoofd van de Gwai - die bijzondere sekte van de Nungs.'

167

Leonfortes ogen verwijdden zich. 'Wat weet jij van de Gwai, behalve van geroddel en horen zeggen? Het zijn diep religieuze mensen.'

'Op dit moment heb ik meer belangstelling voor de kip met de gouden eieren,' zei Do Duc. 'Ik denk dat dat een goede omschrijving is voor de man die het lef had zich een voorraadlijn van de VC in de Gouden Driehoek toe te eigenen. Hoeveel zou zo'n handeltje in een jaar tijd opleveren? Mede namens Rock kan ik je wel vertellen dat wij liever daar een graantje van meepikken dan dat we proberen jou terug te brengen.'

'Moetje dat horen!' Leonforte wendde zich tot de Gwai. 'Het is toch niet te geloven? Wat een grote bek!' Hij draaide zich weer om. 'En van lef gesproken...' Hij trok zijn pistool en drukte de loop hard tegen Do Ducs slaap.

Rock maakte een beweging en een Gwai ramde hem met een K-50 in zijn rug.

'Waag het niet,' zei Leonforte, zonder zich om te draaien.

'Licht uit.' Hij haalde de trekker van het pistool over. Behalve het geluid van de hamer die op een lege kamer terechtkwam, gebeurde er niets.

Leonforte, zijn gezicht vlak bij dat van Do Duc, grijnsde breeduit. Toen haalde hij de loop bij Do Ducs slaap vandaan en kuste hem meteen daarna enthousiast op beide wangen.

De Gwai staken hun wapens weg en begonnen te juichen.

'Welkom,' zei Michael Leonforte. 'Welkom in het Land der Doden.'

In die eeuwigheid tussen het moment dat Leonforte de trekker overhaalde en het moment dat de hamer de lege kamer raakte, kwam Do Ducs verleden met een sneltreinvaart op hem af.

Het begon met aura's, een lichtkrans rondom de mensen die het dichtst bij hem waren.

Toen hoorde hij de kreten van de witte ekster, tegelijkertijd heel duidelijk en toch van veraf. De ekster, zo groot als een kind, zat op zijn schouder en streek zijn lange, glanzende veren glad, terwijl zijn rood-met-gouden oog hem met een intense nieuwsgierigheid aankeek. Do Duc kreeg de indruk dat de hele gebeurtenis als een zeepbel uit elkaar zou spatten zodra de ekster iets zou zeggen, maar dat gebeurde niet en hij bleef onder de betovering van de aura's.

Ao, de hoofdman van de Nungs, de in wijder, de sjamaan van de stam, nam Do Duc vaak meee de berg af naar de brede, modderige rivier waar de Nungs ter visvangst gingen. Dit leek meer op de idyllische uitstapjes tussen vader en zoon dan de aan de inwijding voorafgaande reizen. Ooit, op een dag dat de zon zo heet was dat Do Ducs blote rug pijn begon te doen, had Ao een krokodil gevangen en had hij, terwijl hij wijdbeens over de stekelrug van het dier stond en Do Duc bewegingloos van angst had toegekeken, de machtige kaken opengetrokken, om vervolgens een dikke, gladde stok in zijn bek te steken zodat het woeste dier geen kwaad meer kon doen.

Ao zette Do Duc op de rug van de krokodil, en drukte zijn handpalmen 168

tegen de pantserachtige kammen op de rug van het dier. Do Duc, zijn hart in zijn keel, kon de donder van zijn hartslag horen, terwijl zijn oren suisden van angst. Toen, zonder dat daar enige reden voor was, schoof Ao hem helemaal naar voren, zodat zijn hoofd vlak boven het gezicht van de krokodil kwam te hangen. Hij had recht in de reptieleogen van het beest gekeken.

Wat had hij daar moeten zien? Zelfs nu, terwijl hij zich het moment weer duidelijk herinnerde, kon hij dat onmogelijk met enige zekerheid zeggen. Toch kon hij de vermoedelijke reden niet van zich af zetten: dat het de bedoeling was geweest om naar een verwante geest in het beest op zoek te gaan omdat hij die bij mensen nooit zou vinden. Anderen zouden dat een vreselijke gedachte hebben gevonden, maar Do Duc niet. Hij alleen had toegekeken hoe Ao een mes in de hersens van de krokodil had gedreven, precies midden tussen de ogen, ogen die Do Duc, zo niet nieuwsgierig dan toch met enige belangstelling, aankeken. Die avond, terwijl hij toekeek hoe de Nungs van het geroosterde vlees genoten dat hij samen met Ao van de beenderen van het dier had verwijderd, voelde Do Duc de aanzet tot de aura, en herinnerde hij zich de witte ekster die in de bomen zat te krijsen alsof hij was beledigd door de handen die rood waren van het bloed van het reptiel.

Voor het eerst nadat hij bij de Nungs was gekomen, gehoorzaamde Do Duc Ao niet, en gaf hij zich bereidwillig, bijna gretig over aan de straf die de witte ekster ongetwijfeld voor hem bedoeld had. Het was de eerste keer dat hij zich bewust was van een zonde - niet de zonde waarover die weerzinwekkende katholieke zendelingen zo vol dogmatiek konden preken, maar een zonde tegen de natuurlijke orde. Ook al had de witte ekster niet in zulke bewoordingen tegen Do Duc gesproken, in zijn ogen was duidelijk de corona van het verlangen te zien geweest, het halo van de goddelijkheid, de doornenkroon van de zonde.

En zelfs toen hij zijn eigen priesterschap onder de Nung-oudsten had verworven, had hij een geheim deel van zichzelf vrijgehouden voor de heilige drieëenheid die de witte ekster diep in zijn hart had opgeborgen. Tijdens zijn inwijding moest ook hij een krokodil opjagen en doden, net als Ao dertien maanden eerder had gedaan. Men verwachtte van hem dat hij het bloederige vlees in repen mee naar het feestmaal zou nemen, zodat iedereen - de stamoudsten en de ingewijden - in de kracht ervan zouden kunnen delen.

Do Duc was alleen gegaan, zoals men hem had opgedragen, en hij vond zijn krokodil - een monsterachtig beest dat als een boomstam in het onbeweeglijke water van de Song Ba lag. Wat een machtig schepsel was het toch, op het eerste gezicht vokomen kalm, maar tegelijkertijd gereed als een gespannen boog om de beenderen te kraken van alles en iedereen die op zijn pad kwam.

De rust en de kracht: juist de plaatsing van deze twee begrippen naast elkaar overtuigde Do Duc ervan dat het de bedoeling van de witte ekster was dat hij dit begreep. Welk menselijk wezen zou hem inzicht kunnen 169

verschaffen in dit en andere mysteries? Zelfs Nung-priesters niet. Niemand. In plaats van de krokodil te doden, had hij het dier toegesproken, en was hij op de rug van de krokodil gaan zitten en gleed ermee door het vol luizen zittende water tot hij bij een van de katholieke missionarissen kwam die het volk van het laagland voortdurend lastig viel met zijn geklets over God en de Duivel en het Hellevuur en eeuwige verdoemenis. De missionarissen, die zo neerbuigend deden over het oerwoud, die geen enkel contact meer hadden met hun omgeving. Hun wereld bestond uit Rome, en verder niets.

De priester was naar de modderige oever gekomen om een beetje af te koelen in het bruine water, en de krokodil, die met een ontzettende vaart naar voren was geschoten, had een enkel van de man te pakken gekregen, en had hem lang genoeg vastgehouden om Do Duc in staat te stellen een einde aan zijn geschreeuw te maken door hem te doden. Nu weer uiterlijk lusteloos had de krokodil geduldig toegekeken hoe Do Duc de missionaris had gevild, stukken vlees van zijn borst en rug had afgesneden. Pas toen hij klaar was had het beest de resten van de man in de bek genomen en had hij het met zich mee onder het wateroppervlak getrokken.

Wat voor een vreemde kracht vloeide die avond door de stamoudsten terwijl ze genoten van het verse vlees dat Do Duc triomfantelijk met zich had meegevoerd? Terwijl Do Duc samen met de anderen genoot van het geurende geroosterde vlees, klonken in zijn oren de schrille kreten van de witte ekster nog na.

'Ik had jullie beiden kunnen doden,' zei Mick Leonforte. 'En misschien was dat ook beter geweest.'

'Je zult er geen spijt van krijgen dat wij ons bij jullie aansluiten.'

Rock zei het met zó'n overtuigingskracht dat Leonforte hem aandachtig opnam. Uiteindelijk zei hij: 'Ik heb jullie nog niet het hele verhaal verteld. Wanneer dat gebeurd is, zullen we zien wat voor maatregelen er genomen dienen te worden.'

'Dus we zijn op proef,' zei Rock.

'Jullie zijn morsdood, tenzij je in staat bent bepaalde grondregels, die voor jullie wellicht moeilijk te slikken zijn, te accepteren. Dat is al eerder voorgekomen.'

'Je bedoelt de reddingsploeg die de griezels van Pentagon Oost achter je aangestuurd hadden,' merkte Do Duc op.

'Kijk, ik ben hier God,' zei Leonforte, alsof hij Do Duc niet had gehoord. Hij hief zijn handen op naar de Gwai, die met hen in het gras gehurkt zaten. Ze aten een eenvoudig middagmaal van gedroogde gezouten vis en koude, kleverige rijstballen, wat Do Duc na de legerrantsoenen smaakte als manna uit de hemel. 'Vraag het mijn discipelen maar.'

Weer zag Do Duc dat het voor iemand van Pentagon Oost niet moeilijk zou zijn om Leonforte het etiket krankzinnig op te plakken. Hij twijfelde er niet aan dat hij zo beschouwd werd door degenen in Saigon die van 170

hem af wisten. Dat was een gevaarlijke - en verkeerde - conclusie. Misschien had die conclusie wel de dood van de eerste reddingsploeg betekend. Do Duc wist dat het Rocks en zijn eigen dood kon betekenen als hij vasthield aan die conclusie.

'Wat je over die kip met de gouden eieren zei, bevalt me wel,' zei Leonforte nu. 'Wat weetje verder nog over de toevoerlijn uit de Gouden Driehoek?'

'Alleen wat ik zelf kon nagaan,' antwoordde Do Duc. 'Mijn commandant heeft me er geen reet over verteld, hoewel ik er nu van overtuigd ben dat hij er ten minste iets van af geweten moet hebben.'

'Hoe kom je daarbij?'

'Ten eerste heeft hij nauwe contacten met Pentagon Oost.' Do Duc zweeg even. 'Daar heb ik me vaak over verwonderd. Ik bedoel, hij is niet echt iemand die carrière in het leger heeft gemaakt. Integendeel, hij was professor aan een kleine universiteit, tot hij er genoeg van kreeg en in dienst ging. Waarom zou hij dan in het gevlei trachten te komen bij die hoge omes?' Hij likte wat zout van zijn vingers. 'Ten tweede heb ik orders gekregen om jou uit deze omgeving weg te halen en je naar mijn commandant te brengen, niet naar Pentagon Oost.' Hij gromde. 'Dat klonk ook al niet koosjer. Totdat ik jou ontmoette en tot de conclusie kwam dat je je voor die griezels schuilhoudt. Toen ging er mij een licht op. Als mijn commandant een burgergriezel was geweest - zeg een ledenwerver voor de Club op de campus van de universiteit - dan was het allemaal te begrijpen: dat hij naar Vietnam was gestuurd, en aanpapte met de hoge omes bij Pentagon Oost, dat zijn onderdeel opdracht kreeg jou terug te halen en dat hij erop stond dat ik jou persoonlijk bij hem afleverde.'

Er verspreidde zich een brede glimlach op het gezicht van Leonforte.

'Weet je, Do Duc, ik geloof dat ik er goed aan heb gedaan om je geen kogel door je kop te schieten.' Hij stond op en veegde de kruimels van zijn broek. De Gwai volgden zijn voorbeeld.

Do Duc stond ook op. Meer dan ooit was hij zich ervan bewust dat Leonforte hem in zijn macht had.

'We gaan weer,' zei Leonforte. 'Er is iets in ons basiskamp dat ik jullie wil laten zien.'

Ze bereikten het kamp even voor zonsondergang. De bewolkte hemel had de mooiste kleuren en de boomtoppen leken zwaarden van gekleurd glas. Vogels vlogen zenuwachtig van tak tot tak, en ergens in de verte hoorde Do Duc het zware gebrul van een groot roofdier, misschien wel een tijger.

Leonfortes kamp zag er ongeveer uit zoals hij het zich had voorgesteld. Het bestond weliswaar uit barakken in plaats van tenten, maar die bouwsels waren armoedig en gammel. De stank van afval en vuilnis was zó

sterk dat het algauw een zure smaak in hun mond achterliet. Bijna ogenblikkelijk, en voor zover Do Duc kon zien zonder enig teken van Leonforte, gingen de Gwai uiteen. Slechts één bleef bij hen terwijl Leonforte hen naar een barak leidde die er wat steviger uitzag dan de 171

andere. Do Duc veronderstelde dat dit Leonfortes eigen domein was, maar dat bleek een vergissing.

Die barak was een gevangenis. Er zat slechts één gevangene: een blanke man, gekleed in een zwarte VC-pyjama. Hoewel hij natuurlijk geen enkel rangteken droeg, was van zijn houding en uiterlijk af te leiden dat hij een militair was.

'Is dat de griezel?' vroeg Rock.

Leonforte knikte. 'De Gekke Hoedenmaker.'

De man keek hen zwijgend en uitdagend aan. Hij was heel bruin en fit. Doordat hij zo lang en mager was, leek hij een beetje last te hebben van het lage plafond van zijn cel, maar dat was alles. Zijn doordringende blauwe ogen namen hen naar het scheen zonder vooroordeel op, maar Do Duc maakte niet de fout dat masker als onverschilligheid te zien.

'Hij voerde de eerste ploeg aan die mij kwam zoeken.'

Do Duc stond op het punt te vragen wat er met de rest was gebeurd, maar hij besefte dat deze man het antwoord op die vraag was. Hij was de enige in Leonfortes gevangenis; van de anderen was nooit meer iets vernomen. Die waren dood.

Do Duc begreep toen de dodelijke grens die Michael Leonforte had overschreden en de enormiteit van de stap die hij en Rock zouden nemen wanneer ze besloten zich bij deze man aan te sluiten. Geen wonder dat hij zichzelf als een god beschouwde, want hij had alle wetten van de mensen met voeten getreden. Om dat te doen, was het belangrijk te weten dat hij boven de wet stond.

'Wat ga je met hem doen?' vroeg Rock op de bijna vriendelijk toon die Do Duc had leren kennen als zijn moordstem.

'Dat weet ik nog niet.'

Rock deed een stap naar de kooi toe waarin de Gekke Hoedenmaker gevangen zat. Terwijl hij hem strak in de ogen keek, zei hij: 'Ik heb wel een idee.'

Do Duc had geen bezwaar tegen hetgeen Rock voorstelde, omdat het hun relatie met Mick Leonforte zou bezegelen. Leonforte zelfwas onder de indruk van het plan omdat het in één klap zijn macht over de Gwai en daarmee de toevoerlijn zou versterken, terwijl het deze twee mannen aan hem zou binden op een manier die zogoed als onherroepelijk was. Verder stond het hem aan vanwege de boodschap die het Witte Konijn eruit zou kunnen opmaken.

'Als ze dit te zien krijgen,' zei Rock, 'zullen ze zich wel twee keer bedenken vóór ze iemand anders achter ons aan sturen.'

Hij gaf de Gwai opdracht de Gekke Hoedenmaker aan een rechthoekig raam van bamboe vast te binden. Toen ging hij over hem heen zitten en begon hem vragen te stellen. Dit was een soort afleidingsmanoeuvre. Rock stelde voor de Gekke Hoedenmaker te laten geloven dat ze geheime inlichtingen van hem wilden. Terwijl ze in feite alleen maar hem ten voorbeeld wilden stellen, hem zó veranderen dat, wanneer hij op de stoep van Pentagon Oost werd gedumpt, de Rode Koningin het meteen te weten zou komen.

'We zouden hem kunnen doden,' zei Rock, 'maar dat is zo definitief 172

- en de boodschap zou verkeerd begrepen kunnen worden. Wie zou hun kunnen zeggen dat Charlie dat niet had gedaan? Nee, we moeten een indringender boodschap sturen, we zullen hem versieren als een verjaardagscadeautje en hem verlossen van het kwaad, zodat hij de Rode Koningin iets te vertellen heeft, zodat hij hen kan misleiden over wat wij uitspoken - hij zal dat veel overtuigender kunnen doen dan wij.'

Do Duc was onder de indruk van Rocks redenering. Het zou de griezels razend maken te bedenken dat zij in de jungle hun eigen handeltje hadden opgezet met gestolen militaire voorraden. Zaken doen was het enige dat die griezels beter begrepen dan wat ook. Het maakte niet of je een kapitalist of marxist was, een fascist of een anarchist. Zakendoen was belangrijker dan welke ideologie dan ook.

En zo keken hij en Michael Leonforte geboeid toe terwijl Rock de Gekke Hoedenmaker bewerkte. Hij ondervroeg hem urenlang, gebruik makend van licht en geluid, afgewisseld door momenten van intense pijn. Rock voerde dat proces uit alsof het een medisch protocol was en Do Duc voelde de haartjes in zijn nek rechtop staan.

Het was niet mogelijk dat Rock dit bij zijn vroegere infanteriecompagnie had geleerd. Hij had het gevoel alsof een goed afgerichte pitbull aan zijn muilkorf was ontsnapt en zich nu tandenknarsend in de bosjes schuilhield.

Blijkbaar had Leonforte dezelfde gedachte, want tijdens een van de pauzes van hun nieuwe kijksport vroeg hij Do Duc: 'Heeft hij dat bij de weerwolven geleerd?'

'Mij hebben ze dat daar in elk geval niet geleerd,' antwoordde Do Duc.

Ze stonden in de latrine te urineren in het vochtige moeras beneden hen.

'Ik wil wedden dat jouw commandant wel weet hoe je zo het bewustzijn kunt bespelen.'

'Drol? Dat geloof ik niet. Waarom zou hij anders zo'n klein Science-Fiction-onderdeel hebben en niet bij de andere hoge omes van Pentagon Oost zitten?'

'Typisch iets voor die griezels,' zei Leonforte, terwijl hij zijn gulp dichtknoopte. 'Zo zit hij dichter bij de actie en is in staat elke opdracht uit te voeren zonder dat hij op de vingers wordt gekeken. En ook zou niemand kunnen vermoeden wie hij in werkelijkheid was.'

'Misschien.' Do Duc trok zijn broek recht. 'En misschien zie jij evenveel griezels als bananen in een boom.'

'Laat me je dit wel vertellen,' zei Leonforte, terwijl ze terugliepen naar de barak waar Rock onvermoeid het bewustzijn van de Gekke Hoedenmaker bespeelde. 'Bij de zaak waar jij en je vriendje zojuist ingekocht hebben, kun je maar beter op je hoede zijn voor allerlei griezels. Anders zou je weieens voor de krijgsraad terecht kunnen komen en geëxecuteerd kunnen worden vóór je de tijd hebt gehad een goed excuus te verzinnen.'

Ze gingen de barak weer binnen. De stank van angst, zweet en uitwerpselen verpestte de lucht. Ze keken tegen Rocks rug aan. Hij had zijn hemd uitgedaan en zijn zware spieren glommen van het zweet. 173

Do Duc zag dat hij een klein mes in zijn rechterhand hield en, met de precisie van een chirurg, incisies in het gezicht van de Gekke Hoedenmaker maakte. Toen hij hen hoorde binnenkomen, zei Rock: 'Ik wil er zeker van zijn dat hij nooit meer vergeet wat wij van hem wilden.'

Er klonk een vreemd geluid, een soort bloedstollend gefluister, dat als vanzelf overging in een zacht gesnik, afgewisseld met een dierlijk gehijg. Toen hij dichtbij kwam, kon Do Duc goed zien waarmee Rock bezig was. De Gekke Hoedenmaker had zijn tanden op elkaar geklemd, en terwijl Rock hem bewerkte, knarsten die tanden terwijl zijn wangen zich met een folterend gepuf volzogen.

Meer verlangde Do Duc er niet van te zien. Hij knikte naar Leonforte, en samen gingen ze uit die vreselijke stank de klamme namiddag in.

'Laten we met de Gwai afspreken dat zij hem terugbrengen naar Pentagon Oost,' stelde Do Duc voor.

'Je vriend Rock is een echte workaholic.'

'Dat kun je wel zeggen, ja. Maar het lijkt me dat iedereen hier meer van dit werk geniet dan een alledaagse jongen.'

Leonforte schoot in de lach. 'Het is zoals mijn vader al zei: niets is sterker dan de kapitalistische geest.'

'Wat Rock betreft, geloof ik dat deze onderneming boven geld of macht uit stijgt. Het is bij hem iets geestelijks, zoiets als de Heilige Graal.'

'Ja, ik weet wat je bedoelt,' zei Leonforte, terwijl hij zijn voorhoofd met zijn mouw afveegde. 'Ik krijg de indruk dat hij nog wel een paar dagen met de Gekke Hoedenmaker bezig kan zijn.'

'Dat lijkt me niet zo'n goed idee. Wat zou er overblijven?'

'Eerlijk gezegd kom ik daar liever niet achter.'

Do Duc keek toe terwijl Leonforte met de Gwai praatte; er werd besloten dat ze de volgende ochtend bij het eerste licht de Gekke Hoedenmaker landinwaarts zouden meenemen.

'Oké, partner, nu even serieus,' zei hij, nadat Leonforte de Gwai had weggestuurd. 'Ik wil precies weten hoe jij die aanvoerlijn van Charlie hebt weten te onderscheppen.'

Leonforte gooide zijn hoofd in de nek en lachte luid en langdurig. 'Je snapt het nog steeds niet, hè?'

'Wat bedoel je daarmee, verdomd nog aan toe?' Do Duc begon nijdig te worden, omdat hij het mikpunt van een grap was die hij zelf niet begreep.

'Je bent met je neus in de boter gevallen, Do Duc. Dit is de belangrijkste aanvoerlijn uit de Gouden Driehoek. En hij is niet van Charlie, nooit geweest ook, maar wordt geëxploiteerd door die goeie, ouwe Uncle Sam. Die hele smerige oorlog wordt gefinancierd door deze aanvoerlijn.'

'Bedoel je dat de regering van de Verenigde Staten een opiumlijn bezit en exploiteert? Je bent gek geworden!'

'Als je met de regering het Congres bedoelt of de gezamenlijke stafchefs, nee. Dat zou inderdaad een krankzinnig idee zijn. Nee, ik bedoel een kliek van hoge ambtenaren uit alle takken van de regering - de 174

krijgsmacht, de wetgevende en de uitvoerende macht - een geheime organisatie die haar eigen doel nastreeft?

'En dat doel is?'

'Macht. Dat is het enige waar zij iets om geven: de macht om gebeurtenissen, mensen, regeringen, economieën te manipuleren. De groep heeft zelfs een eigen naam. Ze noemt zichzelf Toverspiegel.'

'Hoe weetje dat allemaal?'

'Ik ben hierheen gestuurd om deze aanvoerlijn voor Toverspiegel te beheren, maar ik had algauw door dat dit dé kans van mijn leven was, en ik besloot de lijn te bevrijden. Ik vond niet dat Toverspiegel al het lekkers voor zichzelf kon houden.' Weer schoot Leonforte in de lach.

'Waarom denk je dat het Witte Konijn mij zo graag terug wil hebben?'

'Zeik niet. Met jouw reputatie zou jij wel de laatste zijn die ze het beheer van de grootste aanvoerlijn van drugs in Azië zouden toevertrouwen.'

Leonfortes ogen schitterden toen hij weer lachte. 'Ik heb vrienden op hoge posten zitten. Tenminste, die had ik. En ik heb een broer die als een beschermengel over mij waakt.'

Do Duc hield zijn adem in. Het zweet liep in straaltjes over zijn lichaam. Hij voelde zich als verdoofd door de schok van wat deze informatie allemaal inhield. Het was hem ook opgevallen dat Leonforte

'broer' had gezegd, niet 'vader'. Hoe zat het dan met die beruchte maffiabaas, over wie Drol hem had verteld, Frank Leonforte?

'En nu heb je die lui op een enorme manier in de wielen gereden. Waarom?'

Leonforte haalde zijn schouders op. 'Dit oerwoud doet je iets. Jij, als Vietnamees, moet dat kunnen begrijpen, omdat jij hier je hele leven al woont. Deze bergen stralen macht uit. Dat vergiftigt je bloed, net als de beet van een vampier. En ik dacht: waarom zou ik een grote jongen voor Toverspiegel zijn wanneer ik koning van dit gebied kan zijn?' Weer lachte hij. 'Trouwens, Do Duc, het geeft een enorme kick om met het leven van anderen te spelen terwijl je weet dat zij er niets tegen kunnen doen.'

'Als hetgeen jij mij vertelt waar is, zal Toverspiegel dit niet over zijn kant laten gaan. Ze zullen desnoods een hele divisie sturen om jou uit te roeien.'

Leonforte grijnsde. 'Denk je? Vertel me eens, hoeveel legereenheden zouden daarvoor opgetrommeld moeten worden? En hoeveel officieren zouden dan lucht krijgen van zo'n grote troepenverplaatsing? En dan ook nog in een gevaarlijke buitenlandse zone als Laos ? Vergeet het maar.'

Hij glimlachte nu. 'Trouwens, ik heb het met mijn broer geregeld. Dat zit wel goed.'

Do Duc liet dat even bezinken. Hij dacht aan de paniek die was uitgebroken bij Pentagon Oost toen bekend werd dat Leonforte werd vermist. Aan de uitgebreide zoekactie die ze op touw hadden gezet om deze ene man op te sporen. En dat ze daarbij Drols elite-eenheid, de weerwolven, hadden ingezet. En hij dacht aan Drols opdracht Leonforte op welke manier dan ook terug te brengen. En hij wist dat er iets fout zat. 175

Hij haalde diep adem en zei: 'Ik moetje iets vertellen. Mijn opdracht was jou terug te brengen, op welke manier dan ook.'

Toverspiegel,' zei Leonforte knikkend. 'Zij hebben die andere vent ook achter me aan gestuurd. Nou, en?'

'Ik geloof niet dat het Toverspiegel was. Weet je, mijn commandant heeft me heel nadrukkelijk opdracht gegeven jou bij hem af te leveren, en niet bij de mensen van Pentagon Oost. Op het moment zelf vond ik dat nogal vreemd -'

Leonforte keek hem strak aan. Hij knipperde met zijn ogen alsof hij zijn oren niet kon geloven. Uiteindelijk vroeg hij op zachte toon: 'Wie heeft jou die opdracht gegeven?'

'Mijn commandant, Bud Powell.'

'Mijn broer,' zei Leonforte, op een toon alsof hij een van de tienduizenden namen van God uitsprak. 'Powell werkt binnen Toverspiegel voor mijn broer. Mijn klotebroer heeft zich tegen me gekeerd.'

Hij wendde zich even af, zijn schouders opgetrokken alsof er een koude wind stond die alleen hij kon voelen. Toen hij zich weer omdraaide, leek hij op een heel subtiele manier veranderd te zijn. Zijn ogen glinsterden en fonkelden als kooltjes. Do Duc luisterde dan ook aandachtig toen Leonforte tegen hem zei: 'Dit verandert alles. Ook jouw rol in dit duistere schaduwgevecht.'

176

BOEK 2: OUDE VIJANDEN

De waarheid omtrent een man

ligt vooral in hetgeen hij verbergt.

- ANDRÉ MALRAUX

Venetië/Tokio/Washington

Toen Geleste ontwaakte, waren de demon en de Kanfa-brug verdwenen. Ze haalde diep adem, liet die sidderend weer ontsnappen en knipperde met haar ogen alsof ze uit een nachtmerrie ontwaakte. Ze merkte dat ze languit op de koele, stenen vloer van een grote ruimte zonder ramen lag, die uit het hart van het palazzo gehouwen leek te zijn. Er stond geen meubilair in de kamer, maar zeven enorme, koperen kandelaars stonden om hen heen, terwijl de as van hennep, of misschien wel van de paddestoelen waarover Nicholas had gesproken, zich vermengde met gelig kaarsvet.

In het midden van de ruimte, daar waar het hoogste punt van de brug zich had bevonden, zat Nicholas op zijn hurken met zijn rug naar haar toe. Hij bewoog niet en zijn bovenlichaam was bloot, alsof hij in het vuur van de strijd zijn hemd en jasje was verloren.

'Nicholas?'

Hij antwoordde niet.

Het tragische was, dacht Tanzan Nangi, dat het hier eindigt, in Tokio, de stad waarin zij zich een vreemde voelde, in een land dat zij niet kon begrijpen, laat staan dat zij ervan kon houden, het land dat uiteindelijk tussen haar en Nicholas was gekomen.

Nangi keek neer op de gesloten kist die in de kleine kapel van St. Theresa stond, de enige rooms-katholieke kerk in Shinjuku, vier straten verwijderd van de brede Meiji-dori. Dit was de kerk waar Nangi altijd heen ging, het bedehuis waarop hij Justine had gewezen toen zij een moeilijke periode in haar leven doormaakte.

Het leek haar enige tijd troost geschonken te hebben, maar de laatste tijd niet meer. De laatste tijd bleek zij opgetrokken te hebben met haar oude vriend en werkgever Riek Millar.

Justine's gezicht zag er in de dood zeer ontspannen uit. Het was als een spiegel die feiten aan het licht bracht waarvan hij niets had geweten, tot het moment dat hij aan de kant van de weg had gestaan terwijl politie en brandweer de stoffelijke overschotten van Justine en Millar uit de geblakerde resten van de auto haalden. Hoe had hij kunnen weten dat Riek Millar Justine had opgezocht om haar te vragen met hem mee naar Amerika te gaan? Hoe had hij kunnen weten dat Justine, na de nacht met hem te hebben doorgebracht, zijn aanbod had geaccepteerd?

179

Nangi probeerde zijn blik van haar gezicht af te wenden, maar kon het niet. Precies zoals hij probeerde haar te haten om wat zij zijn vriend had aangedaan en ook dat niet kon. Niet alleen omdat hij een vroom christen, of shintoïst was, maar omdat hij de vele facetten van menselijke relaties zo goed begreep. Omdat hij zich ook moest afvragen wat Nicholas haar had aangedaan dat zij zich aan de beloften van liefde en bescherming had overgegeven. Bij het horen van het koor dat aan de toepasselijke psalmen begon, schrok hij op. Natuurlijk, hij wist een deel van het antwoord: Tau-tau. Hij had aangevoeld wat Nicholas misschien niet had aangevoeld: dat Justine doodsbang was geweest om wat Nicholas zou worden wanneer hij eenmaal de eerste stap had gedaan op het pad om, net als zijn moeder, tanjian te worden. Zelfs Nangi wist maar weinig van de geheimen waaraan Nicholas op de Hodaka was blootgesteld, die ijsvlakte in de Japanse Alpen, waar hij les had gekregen van zijn mentor en vijand, Kansatsu. Nangi wist alleen maar dat wat er daar ook was gebeurd, Nicholas als een ander mens was teruggekomen. Nu was hij zover dat hij verder wilde, de geheimen van zijn volk wilde ontraadselen, hoe duister, hoe angstaanjagend die ook waren. Tussen Nangi en Nicholas was alles bespreekbaar, zij waren echte vrienden, zij deelden geheimen en angsten en overwinningen zonder enige terughoudendheid - behalve Tau-tau. Dat was verboden gebied voor buitenstaanders.

Nangi kon de verplichtingen jegens Tau-tau, waardoor Nicholas zich wat dat betreft afsloot zelfs voor degenen die hem het meest nabij waren, goed begrijpen, zelfs bewonderen; maar hij was ervan overtuigd dat Justine daartoe niet in staat was. Nicholas vertrouwde haar als geen ander, en dus had hij voetstoots aangenomen dat zij het zou begrijpen

- precies zoals hij ervan overtuigd was dat zij net zoveel van Japan zou gaan houden als hijzelf. Hij had zich zowel in het een als het ander vergist, en dat was niet zozeer een verrassing als wel een tragedie. En hier ligt het uiteindelijke resultaat, dacht Nangi, terwijl zijn blik over de gedaante in de kist ging. Dit was haar karma. Dit had ik moeten zien aankomen. Hij voelde de tranen in zijn ogen branden, maar veegde ze niet weg. Hij wilde hun hitte voelen, hun gewicht, hun prikkeling terwijl ze over zijn wangen gleden, niet alleen voor zichzelf maar voor Nicholas, die daar niet aanwezig was en nooit de waarheid achter de laatste vierentwintig uur van zijn vrouw te weten mocht komen. Hij leunde iets zwaarder op zijn wandelstok. De gesneden drakekop drukte in de palm van zijn hand. Ik heb het zien aankomen, bedacht hij nu, en ik heb er niets aan gedaan. Maar wat had ik kunnen doen ? Wie zou er naar mij hebben geluisterd? Wie gelooft er ooit in zijn eigen noodlot?

Wat er was gebeurd, moest gebeuren.

Het koor zwol aan tot een hartstochtelijk crescendo, de geoefende stemmen werden versterkt door de knappe akoestiek van de stenen kapel, die ervoor zorgde dat de scherpe oren van de priesters zelfs het zachtste gefluister van de zondaren opvingen.

Nangi werd zich bewust dat hij niet alleen was in de kapel. Hij draaide zich op zijn pijnlijke been om en zag Seiko, Nicholas' assistente, staan. 180

Zij deed hem om een of andere reden denken aan Gelda, Justine's zus. Hij had de hele ochtend tevergeefs getracht haar in de States te bereiken, maar ze leek in rook te zijn opgegaan.

Pas nadat ze er zeker van was dat hij haar herkende, kwam Seiko stil naar voren.

'Neemt u mij niet kwalijk dat ik u stoor, Nangi-san,' zei ze met een buiging, 'maar zodra wij nieuws van Linnear-san ontvingen, wilde u daarvan op de hoogte gebracht worden.'

Nangi luisterde aandachtig. Het viel hem op dat zij haar ogen van de kist afwendde. Kwam dat alleen door de boeddistische weerzin tegen begrafenissen of was er een andere reden? Omdat hij Justine's vriend en soms haar vertrouweling was geweest, wist hij van haar vermoedens dat Nicholas en Seiko een verhouding hadden. Hij had zijn best gedaan om haar gerust te stellen, haar ervan te overtuigen dat Nicholas haar trouw was, maar nu hij hier Seiko's onrust voelde, vroeg hij zich onwillekeurig af waar de waarheid lag.

'Linnear-san is niet langer in Venetië,' zei Seiko.

'Wat?'

'Gisteravond laat is hij daar met grote haast vertrokken.'

'Heeft hij een volgend adres achtergelaten?'

'Blijkbaar niet.' Seiko beet met haar kleine, witte tanden op haar onderlip. 'De hotelmanager heeft géén idee waar hij heen is gegaan.'

Nangi keek haar onderzoekend aan, waar ze alleen maar nóg zenuwachtiger van werd. Misschien had zij er de voorkeur aan gegeven om dat gesprek buiten, op de onpersoonlijke zonovergoten straat voort te zetten, maar Nangi had de ervaring dat spanning een vruchtbaar medium was voor ongewilde onthullingen.

'Hoe vaak heb je boodschappen voor hem achtergelaten?' vroeg hij na enige tijd.

'Drie keer.'

'En hij heeft geen enkele keer geantwoord?'

'Nee, Nangi-san.'

'Dus de laatste keer dat je persoonlijk contact had met Linnear-san was de dag dat hij ons kantoor verliet om de volgende dag naar Venetië

te vliegen?'

Hij merkte haar korte aarzeling op. 'Nee. Ik heb hem op het vliegveld nog gesproken, vlak voor zijn vertrek.'

'Was dat op zijn verzoek?'

'Nee.' Seiko ging van haar ene voet op de andere staan. Haar donkerbruine ogen bewogen en verrieden daarmee de muur tussen haar en Justine. 'Nadat Linnear-san die dag was vertrokken, ontving ik een gecodeerde fax van Vincent Tinh in Saigon. Dat leek mij urgent genoeg om het hem vóór zijn vertrek naar Venetië te laten zien.'

Nangi merkte dat Seiko begon te transpireren, hoewel het niet bepaald heet was in de kapel. Integendeel, het was eerder koel. Hij stak zijn hand uit en zij overhandigde hem een kopie van de gecodeerde fax. Zoals zijn gewoonte was bij elk document dat hij onder ogen kreeg, las hij het twee keer door vóór hij commentaar gaf. Op het 181

eerste gezicht leek het niet alarmerend. Kennelijk was Nicholas dezelfde mening toegedaan geweest, anders had hij er Nangi wel over geraadpleegd.

'Wat vind jij hiervan?' vroeg hij abrupt.

Deze keer was Seiko erop voorbereid. 'In Linnear-sans afwezigheid heb ik Vincent Tinh een fax gestuurd met het verzoek opheldering te geven over dit punt, in verband met de schaduwregering in Saigon. Ik heb geen antwoord ontvangen.'

'Dat verbaast mij niets,' zei Nangi, die tevreden was over haar initiatief. Dit was precies het gedrag waar Nicholas haar voor opleidde. 'Tinh zal beslist geen tijd hebben gehad om te herkomst van die geruchten te onderzoeken.'

'Dat was mijn bedoeling ook niet,' antwoordde Seiko, terwijl ze haar lippen bevochtigde. 'Ik heb helemaal geen bericht meer ontvangen van Tinh-san.'

Nangi nam de tijd om de mogelijke consequenties van dat nieuws te verwerken. 'Ik denk dat we beter meteen terug naar kantoor kunnen gaan,' zei hij, 'en zien of we Vincent Tinh te pakken kunnen krijgen.'

De hemel buiten was mat wit, zonder wolken of de schittering van de zon. Het was alsof zij zich in een glazen bol bevonden, afgesloten van de moderne grote stad buiten het glas en de hoge flatgebouwen om hem heen.

Toch moesten ze zelfs tijdens de korte wandeling over het trottoir naar Nangi's zwarte BMW de ogen dichtknijpen tegen het felle licht. Nangi bleef even naast haar staan terwijl zijn chauffeur het achterportier voor haar openhield.

Justine had hem haar angsten toevertrouwd omtrent een verhouding tussen Nicholas en Seiko. Nangi had zijn best gedaan haar gerust te stellen, maar Justine had zich niet laten overtuigen.

De verwarde uitdrukking op Seiko's gezicht sprak boekdelen, ook al deed de rest van haar er het zwijgen toe. Plotseling begreep hij Justine's zorgen, zag hij in dat het meer dan verbeelding was geweest. Seiko's relatie met Nicholas was iets méér dan die van assistente en werkgever. Wat het precies was, kon hij niet zeggen, maar het bestaan ervan was voor hem voldoende om oplettend en op zijn qui-vive te zijn. Hij wendde zich tot Seiko. 'Als er in Saigon problemen zijn, zal ik jou nodig hebben. Ik wil datje overal op voorbereid bent.'

Zij maakte een typische, formele buiging. 'Het zal mij een eer zijn, Nangi-san.'

In de auto gezeten, overhandigde hij haar een zilveren, met filigraan versierd pillendoosje. Het was van Engelse makelij, een mooi voorbeeld van de westerse zilversmeedkunst rond de eeuwwisseling. Hij had het cadeau gekregen van Nicholas, en het was hem dierbaar. Maar niet zo dierbaar als een menselijk wezen.

Seiko hield het doosje in haar open hand en haar ogen deden zich te goed aan de schoonheid ervan. Zij wist van het bestaan van dat doosje, misschien zelfs iets van de geschiedenis erachter, en haar hand trilde licht.

182

'Seiko-san, ik wil dat jij dit voor me bewaart.' En terwijl haar ogen hem vragend aankeken, ging Nangi verder: 'Het is al enige tijd leeg. De pillen die erinzaten, heb ik niet meer nodig, en het is zo nutteloos als je niets hebt om erin te doen.'

De auto minderde vaart in het drukke verkeer. Het was mistig geworden terwijl de korter wordende middag overging in een blauwe-grijze, en omberkleurige winterse schemering. Van veraf klonk door de geluidsisolatie van de BMW heen een sirene.

'Volgens mij heb jij wel iets van betekenis om in dit doosje te doen,'

zei hij in de drukkende stilte. 'Iets kostbaars, iets teers, dat zijn eigen tijd, zijn eigen plaats nog moet vinden. Iets om op te bergen, maar niet te vergeten.'

Hij zag aan de uitdrukking in haar ogen dat zij alle verwijzingen had begrepen: dat hij achter haar liefde voor Nicholas was gekomen, dat hij die niet per se afkeurde, dat zij er ondanks dat voor moest waken dat die liefde haar niet in de weg stond datgene te doen waarvoor zij bij Sato International was aangenomen. Voor Nicholas - en voor Nangi. Eerbiedig maakte Seiko het pillendoosje open. Ze keek er lange tijd naar, waarna zij het deksel dichtklapte en het voorzichtig wegborg.

'Woorden schieten mij te kort om mijn dank uit te drukken, Nangisan,' zei ze zachtjes. En beiden waren zó gegrepen door het moment dat zij geen erg hadden in de witte Toyota die achter hen kwam rijden terwijl ze het verkeersplein bij de Meiji-dori passeerden en die hen helemaal volgde tot het Shinyuku Suiryu-gebouw, het hoofdkantoor van Sato International. Het was niet gemakkelijk om Davis Munch te spreken te krijgen, concludeerde Gaunt, nadat hij al drie uur lang door de federale bureaucratie van het kastje naar de muur was gestuurd.

Munch, de Pentagon-detective die de Senaatscommissie voor Strategisch Economisch Onderzoek van Rance Bane bijstond, was een druk bezet man. Niet alleen dat, hij had blijkbaar ook besloten Gaunt niet te willen spreken. Dat was vervelend, maar Gaunt had zich voorgenomen zich daardoor niet te laten tegenhouden. Hij móest Munch spreken. Niets kon hem daarvan afbrengen.

Na zijn uiterst onaangename gesprek met Terry McNaughton had Gaunt de tijd genomen om zijn opties, zoals McNaughton ze had beschreven, eens te bekijken. Diep in gedachten was hij langs de Potomac gelopen. Ondanks McNaughtons waarschuwingen was hij nog niet bereid het zinkende schip te verlaten. Een vriend - en hij beschouwde Nicholas Linnear zeker als een vriend - zó in de steek te laten, was niets voor hem. Ten eerste, wat zou zijn vader gezegd hebben? En verder was hij Nicholas heel wat verschuldigd, omdat die in hem was blijven geloven op een moment dat zelfs hijzelf aan zichzelf was gaan twijfelen. Nicholas was bij hem gekomen nadat een nogal gemene politieke zuivering hem van zijn onbeduidende post in het Witte Huis had gewipt. Stom genoeg had hij de affaire persoonlijk opgenomen. Tegen de tra183

ditie in en ondanks de raad het niet te doen, had hij geprobeerd een tegenaanval in te zetten. Daarbij had hij een paar zeer machtige vijanden gemaakt die de deuren naar andere departementen voor hem hadden gesloten, ministeries die anders open hadden gestaan om deze politieke wees op te nemen.

Dat was de tijd waarin, voor hém, Washington de enige stad was die er iets toe deed. Nick had hem op andere gedachten gebracht. Nu zou niets ter wereld hem ertoe kunnen brengen daar een politieke post te aanvaarden. Nicholas had hem overgehaald naar New York te verhuizen, zodat het wel ironisch was dat hij nu, om Nicholas te verdedigen, genoopt was daarheen terug te komen.

Hij staarde naar de traag stromende Potomac en wist dat hij het zinkende schip niet kon verlaten. Verder wist hij dat McNaughtons tweede optie, met het schip ondergaan, ook niet aanvaardbaar was. Wat restte hem dus nog?

Er bleef hem slechts één weg open: op zoek gaan naar Davis Munch. Hij vond hem uiteindelijk in een Vietnamees restaurant in Falls Church, Virginia. Nadat iemand bij het Pentagon hem had verteld dat Munch die middag naar het ministerie van Buitenlandse Zaken was, had Gaunt een oude kennis van hem opgezocht, Josie Rand, die voor één van de vele assistenten van dat ministerie werkte. Zij wist erachter te komen dat Munch een afspraak had met de onderminister voor Oostaziatische Zaken, maar voor zover zij kon nagaan, waren die twee niet in het gebouw aanwezig.

Het kostte Gaunt bijna een halfuur om te bedenken hoe hij het kantoor van de onderminister zou kunnen benaderen. Buitenstaanders werden op het ministerie van Buitenlandse Zaken onveranderlijk behandeld met sarcasme of argwaan, of met beide.

De jongste assistent van de onderminister was een jongeman, blond en blozend, die het vak nog moest leren. Hij was precies de man die Gaunt hebben moest.

'Broek Peters, attaché van de president,' zei Gaunt, terwijl hij de ander zijn hand toestak, maar hem daarbij strak bleef aankijken. Hij klopte op het veelgebruikte diplomatenkoffertje dat hij van Josie Rand had geleend.'Papieren van de POTUS voor de onderminister.' De term POTUS, een acroniem voor president of the United States, werd alleen door de staf van het Witte Huis gebruikt en door mensen uit de directe omgeving van de president. De jongste assistent sprong zó schielijk op dat Gaunt een grijns moest onderdrukken.

'De... de onderminister is op het moment niet bereikbaar,' stamelde de jongeman. 'Als u het goedvindt, wil ik het materiaal wel onder mijn hoede nemen.'

Onder de ijzige blik van Gaunt verstijfde de jongste assistent. 'Jongen, deze papieren zijn Uiterst Geheim. Zoek als de sodemieter de onderminister voor me op.'

De jongste assistent slikte moeilijk. 'Maar de onderminister is op het 184

moment niet in het gebouw. En ik heb geen telefoontje van het Witte Huis gehad om te waarschuwen dat -'

'Er Uiterst Geheime stukken onderweg waren?' sneerde Gaunt. 'Doe niet zo belachelijk, jongen! Het Witte Huis heeft niet de gewoonte een zending van Uiterst Geheim materiaal rond te bazuinen.'

De jongste assistent stond nu bijna in de houding en had het Spaans benauwd. 'Ja, mijnheer. Maar ik weet niet -'

'Jongen, laat dit goed tot die harde kop van je doordringen. Wanneer de POTUS Uiterst Geheim materiaal stuurt, verwacht hij wél dat het gelezen wordt. Onmiddellijk. Ben ik duidelijk genoeg?'

Dat was hij. Binnen vijftien seconden kreeg hij de naam en het adres van het Vietnamese restaurant waar de onderminister op een lunch werd getrakteerd door Davis Munch.

De zaak was gevestigd in een oude, met klimop begroeid gebouw dat vroeger een soort molen scheen te zijn geweest. Verborgen achter de omringende bomen murmelde een beekje, en boven een muurtje uit was de bovenkant van een houten waterrad zichtbaar. Het pad van de parkeerplaats naar het restaurant was afgezet met oleanders en clematis. Het was vrij donker in het restaurant. Overal langs de wanden stonden en hingen boeddha's en andere Vietnamese kunstprodukten. De Vietnamese ober kwam naar hem toe en Gaunt vroeg naar Munch, die waarschijnlijk de reservering wel zou hebben gemaakt.

'Het spijt me. Mr. Munch kan niet gestoord worden,' zei de ober gewichtig en met een zwaar accent. Hij zag er niet uit alsof het hem werkelijk speet.

'Wel door mij,' zei Gaunt, terwijl hij de ober een biljet van vijftig dollar toestak.

'Natuurlijk,' zei de Vietnamees glimlachend. Hij knikte naar een tafeltje links achterin en verdween toen meteen naar de keuken. Gaunt liep naar de bar, bestelde een bier en dronk dat op zijn gemak op terwijl hij de twee mannen aan het tafeltje observeerde. De onderminister pikte hij er meteen uit. Hij zag er keurig verzorgd uit, een lange man met kortgeknipt grijzend haar, een haviksneus en de blauwe ogen van een echte patriciër. Zijn metgezel - Davis Munch - was kort en donker, met de bouw en het voorkomen van een bokser. Onder het praten had hij zijn schouders opgetrokken en zijn hoofd stak naar voren. De kracht die hij uitstraalde, was zelfs op die afstand merkbaar. Gaunt bedacht dat hij het liever tegen de onderminister zou opnemen. Hij wachtte, net zo geduldig als de boeddha die niet ver vanwaar de twee mannen zaten te praten met gekruiste benen in een nis zat. Op een gegeven moment haalde de onderminister een stapeltje papieren met de veelzeggende verticale blauwe strepen uit zijn koffertje te voorschijn. Uiterst Geheime documenten dus. Hij schoof ze over de tafel naar de detective, die ze vluchtig doorbladerde. Op aanwijzing van de onderminister las Munch de vierde pagina aandachtig door, waarna de onderminister een spervuur van vragen begon te beantwoorden. Eindelijk was de maaltijd afgelopen. Munch borg de stapel papieren weg en vroeg om de rekening. Hij betaalde contant, maar vroeg om een 185

bonnetje. De twee mannen stonden op en schudden elkaar de hand. De onderminister vertrok naar het herentoilet en Munch liep naar buiten, naar zijn auto.

Gaunt liep achter hem aan de voordeur uit. Halverwege het pad naar de parkeerplaats riep hij hem. Munch bleef staan, draaide zich om en zag Gaunt op zijn gemak naar zich toe lopen.

Gaunt stelde zichzelf voor. Zijn naam bracht een glimlach op Munchs dunne lippen.

'Gaunt, wat brengt jou, een week vóór de Commissie een oordeel over je zal vellen, al naar Washington?'

Gaunt begreep dat Munch het hem niet makkelijk zou maken. Waarom zou hij ook? Het was zijn werk om de mensen met hun neus in hun eigen stront te drukken. En waarschijnlijk genoot hij nog van dat werk ook.

'Eén van de redenen was dat ik jou wilde spreken,' zei Gaunt. Munch gromde iets, draaide zich om en begon haastig het pad af te lopen. 'Dan heb je pech. Ik ben op weg naar een belangrijke vergadering in het Pentagon. Je had het beter via mijn kantoor kunnen regelen.'

'Dat had geen zin. Je assistent zei datje permanent aan het vergaderen bent.'

'Dan had je dat ter harte moeten nemen.' De parkeerplaats was leeg en stil. Zelfs het geluid van insekten of vogels ontbrak en dat gaf het geheel een typisch surrealistische sfeer.

'Maar dat heb ik niet gedaan, en nu ben ik hier.'

'Ik vraag me af hoe je hem dat gelapt hebt, maar verder doet dat er niet toe.' Munch haalde de sleuteltjes van zijn regerings-Ford uit zijn zak. 'Ik heb je niets te zeggen, behalve dan dat je deze keer op het verkeerde paard hebt gewed.'

Hij stak de sleutel in het slot en opende het portier. Gaunt boog zich langs hem heen en sloeg de deur weer dicht.

'Maak datje wegkomt,' zei Munch.

Gaunt ging tussen de detective en de Ford staan. 'Niet vóór je een paar vragen hebt beantwoord.'

'Ben je bereid het tegen mij op te nemen?' vroeg Munch, terwijl hij een bokshouding aannam. 'In dienst was ik kampioen van de Gouden Handschoen.'

'Als het moet, moet het. Maar ik trakteer je liever op een biertje.'

Munch plaatste een linkse stoot. Gaunt blokkeerde de aanval, maar voelde een verlammende pijn in zijn onderarm. Hij reageerde met een snelle upper cut die Munchs hoofd naar achteren klapte en hij voelde zich meteen beter.

Dat was vóór Munch een schijnbeweging naar rechts maakte en zijn vuist in zijn ribben zette. Gaunt voelde hoe alle adem uit hem werd geperst, maar hij vocht verder, raakte Munchs schouder met een zachte, vruchteloze punch, terwijl hij er totaal geen erg had in wat Munch binnen zijn verdediging uitvoerde. Het volgende moment lag hij op zijn rug naar Munch op te kijken. Hij herinnerde zich niets van de stoot die daar beland was, maar zijn kaak deed behoorlijk zeer.

186

Opeens ontspande Munch zich. Lachend stak hij Gaunt zijn sterke, knoestige hand toe en trok hem langzaam overeind. 'Ach, nou ja, waarom ook niet,' zei Munch. 'Ik ben nog maar vijf minuten buiten en heb nu al dorst.'

Binnen, aan de bar, zei hij: 'Ik wil je één ding wel vertellen, Gaunt. Het is lang geleden dat iemand bereid was het tegen mij op te nemen. Geloof het of niet, maar het zijn tegenwoordig allemaal zulke mietjes bij de regering.'

Gaunt wreef de zijkant van zijn kaak, die nog steeds een beetje stijf aanvoelde. 'Dat was wel anders toen ik er nog werkte.'

'Bij de staf van het Witte Huis, nietwaar?'

Terwijl ze hun bier inschonken, knikte Gaunt, en kreunde bij de pijn die daardoor teweeg werd gebracht. 'Ik had het er best naar mijn zin, tot ik tussen de radertjes bekneld raakte en het niet meer kon zien.'

'Ik weet watje bedoelt. Mijn zus was bij de marine. Werd gepakt door een stelletje dronken matrozen, in elkaar geslagen, aangerand en God mag weten wat het puikje van de marine-zalm haar verder nog aandeed.'

Munch liet een rauwe lach horen. 'Zij kwam ook tussen de radertjes vast te zitten. Het einde van een mooie carrière. Niemand zit op klikspanen te wachten.'

Ze dronken gulzig hun bier en bleven een tijd lang zwijgend zitten. Het geluid van kelners en afruimers stoorde hen niet.

Gaunt voelde een felle pijn aan de zijkant van zijn kaak waar Munchs vuist beland was en toen hij er met zijn hand aankwam, voelde hij dat hij bloedde. Hij excuseerde zich, liep naar het herentoilet om zijn mond uit te spoelen en de zaak in de spiegel te bekijken. Zo te zien, was het alleen zijn tandvlees dat kapot was, niet zijn tand.

'Alles in orde?' vroeg Munch bij zijn terugkeer.

'Het bloedt alleen een beetje.' Voorzichtig raakte Gaunt zijn wang aan.

'Niets bijzonders.'

'Als jij dat zegt.' Munch bestelde nog een rondje bier. 'Ik weet waarom je mij wilde spreken. Ik was niet van plan om je ook maar iets te vertellen, maar wij hebben iets gemeen, jij en ik, en daarom wil ik je wel zeggen dat je die zaak van je als de weerga moet laten vallen, zolang je nog kunt.' Hij stak een hand op. 'Nee, val me niet in de rede, ik beantwoord geen enkele vraag.' Hij dronk zijn glas leeg en staarde voor zich uit naar een foto van Saigon zoals het er in de jaren vijftig had uitgezien.

'Dit is het enige wat ik je kan vertellen. Wij hebben hardnekkige geruchten ontvangen dat een versie van de Hive-computer die door jouw firma en Hyrotech-inc. wordt gefabriceerd, begint op te duiken op de zwarte markten in Taiwan, Bangkok, Singapore. Wij hebben er eentje in handen weten te krijgen en ik heb het spoor terug gevolgd tot Saigon, waar hij gemaakt is. Daar ben ik het spoor bijster geraakt. Ik heb daar niet de contacten die ik nodig zou hebben - dat heeft niemand in deze opgefokte regering. Dat is de ellende bij ons.'

Hij zag dat Gaunt nog steeds met zijn hand naar de plek op zijn kaak ging waar hij hem had geraakt en gaf hem een zakdoek. 'Druk die op de wond.' Toen: 'Hoe dan ook, we hebben iedereen bij Hyrotech-inc. 187

onder de loep genomen - het is een kleine firma, dus dat was niet zo moeilijk. Zoals ik echter al had vermoed, was het verloren tijd. Hyrotech-inc. mist de capaciteit en het kapitaal om deze computers hier te produceren, laat staan in Zuidoost-Azië, waar het geen enkele vertegenwoordiger heeft. Dus bleef alleen Sato-Tomkin over, die faciliteiten in Saigon heeft geopend.'

'Die hebben ze een jaar geleden geopend,' zei Gaunt. 'Dat is niet genoeg tijd om een computer op de markt te kunnen brengen - vooral iets dat technologisch zó geavanceerd is als een Hive-kloon.'

De detective negeerde hem. 'Het gesprek dat ik zojuist met de onderminister voor Oost-Azië het gevoerd, was de klap op de vuurpijl. Hij heeft mij kopieën van gecodeerde faxen gegeven van Sato-Tomkin in Saigon, naar het hoofdkantoor in Tokio. Bij het ministerie zijn ze zes dagen bezig geweest om de code te breken. Alle faxen gaan over de Hive-kloon, die door Sato-Tomkin de naam Chi-Project heeft gekregen.'

Nu draaide hij zich opzij om Gaunt te kunnen aankijken en zei: 'Jij hoeft mij niet te vertellen wat ik allang weet: dat het Chi-Project geleid wordt door Nicholas Linnear.'

188

Venetië/Tokio

Het hoofd stond op een ladenkastje uit de achttiende eeuw; de donkere, intelligente ogen staarden recht naar de man die, enigszins voorovergebogen, met zijn handen in zijn zakken het voorwerp stond te bekijken.

'Dominic Goldoni,' zei Leon Waxman met iets van eerbied in zijn stem. 'Madonna, ik heb ervan gedroomd om je zó te zien: zo stil, verdroogd, gebalsemd als een trofee - mijn God, je bent een trofee! O, Dominic, kon je de Gim maar zien, de heilige halvemaan midden op je voorhoofd!' Zijn lach weerkaatste tegen de muren van de hotelkamer.

'Jij hebt me alles over de Gim geleerd, Do Duc. Toen je ertussenuit kneep en de jungle van Laos, waar Michael en Rock dingen oogstten die van mij waren, achter je liet! Toen ik hoofd van de Toverspiegel werd, dacht ik eindelijk die deserteurs in handen te krijgen.' Waxman zweeg even, maar zijn lichaam schokte van ingehouden woede. 'Maar Michael en Rock zitten daar nog steeds en regelen alles vanuit hun drijvende stad. Zelfs jij kan hen niet vinden.' Hij beet op zijn onderlip.

'Het heeft me verdomd veel moeite gekost om het hier te krijgen,' zei Do Duc Fujiru met een beweging naar zijn hoofd. Hij wilde het liever niet over zijn mislukkingen hebben. 'Eigenlijk was het heel ironisch. Ik heb dat ding in een bedje van spijkers vervoerd. Eén van de vele kratten in een zending bouwmaterialen.'

Waxman draaide zich om en een trage, vreemde grijns kroop over zijn gezicht. 'Primo Zanni. Dominic zou de naam die ik je heb gegeven, gewaardeerd hebben - de sluwe, kameleonachtige Venetiaanse dienaar.'

Er was iets vreemds met Waxmans gezicht. Het leek op een kunstvoorwerp dat per ongeluk ontdekt wordt in een langvergeten tempel. De grote, ronde ogen lagen zó diep dat ze omringd leken door een rand van purperkleurig vlees. Daarboven een laag, glooiend voorhoofd en het diepzwarte haar dat in een punt uitliep, terwijl zijn onderkaak uitdagend vooruitstak.

'Ik zie dat Florida je goed heeft gedaan - die zon en de zee, en de Amerikaanse meiden. Na alles wat jij hebt meegemaakt, verdien je dat wel.'

'Ik was liever weer in Laos.'

'Ja. Je hebt er daar in Hollywood wél een rommeltje van gemaakt.'

Ondanks zijn leeftijd was er niets teers aan Waxmans gezicht. Het 189

was een krachtig maar grotesk gezicht, scheefgegroeid door de verscheurde zenuwen in zijn ene wang.

'De vrouw met wie ik was getrouwd, diende als afleiding. Ik heb gedaan wat noodzakelijk was.'

Waxman leek die uitleg te aanvaarden. 'Heeft het je geen moeite gekost tot Goldoni door te dringen?'

'Eigenlijk ging het allemaal heel eenvoudig.'

'Wanneer je het over Dominic Goldoni hebt, is niets ooit eenvoudig.'

Waxman deed zijn ogen even wijd open. 'Je zou er goed aan doen dat niet te vergeten.'

'Waarom? Hij is dood en het is voorbij.' Do Duc leunde tegen een overdadig bewerkt Louis XV-dressoir, waar het verguldsel van af leek te druipen. De buitengewone luxe van deze hotelsuite maakte dat hij zich niet op zijn gemak voelde.

'Dood, ja. Maar het is nog niet voorbij, niet tot ik de macht heb die hij bezat.' Waxman stak zijn hand uit en daarbij kwam zijn blote pols onder zijn manchet uit. Aan de binnenkant ervan zat een tatoeage van een menselijk gezicht, de linkerkant huidkleurig met een open oog, de rechterkant blauw met een verticale halvemaan waar het oog hoorde te zitten.

'Die verdomde Goldoni's weigeren het op te geven.' Waxman trok zijn hand terug. 'Maar hij was de laatste man. Wie is er nu nog over?

Twee zussen en zijn dochters. Niets.' Hij liep naar de zijkant van het ladenkastje en bekeek het hoofd vanaf dat punt. 'Ik vind het toch leuker wanneer hij me recht aankijkt,' zei hij, terwijl hij weer terugliep. Do Duc zei niets. Hij begreep het. Er hing nog steeds een aura om dat verdomde hoofd. Het werd weliswaar steeds zwakker, maar toch... Dat ding was dood.

'Dominic was een moordenaar - en een verrader. Hij heeft dit lot verdiend.' Waxman haalde zijn schouders op en klapte zijn tanden op elkaar, een geluid dat de meeste mensen kippevel bezorgde. 'Maar wat doet dat er nog toe? Ik heb gedaan wat gedaan moest worden, wat volgens anderen onmogelijk zou zijn. Maar ik kende hem beter dan wie ook; hoe wispelturig hij kon zijn, hoeveel hij van zijn zus Margarite hield, en van haar dochter - misschien nog meer dan van zijn eigen kinderen. Vreemd. Maar, ach, zo was Dominic.'

Weer klapten zijn tanden op elkaar. 'Ik zou er vijfjaar van mijn leven voor over hebben gehad om zijn gezicht te zien toen onze informant hem vertelde dat Tony D. niet alleen Margarite mishandelde, maar ook Francine,' bromde Waxman. 'Gelukkig voor ons dat hij niet ter plekke doodbleef. Maar hij wilde zijn geliefde zus en haar dochter zien en dus konden de WITSEC-regels hem gestolen worden. Ik wist dat hij zo zou denken. Ik voelde het hier' - hij klopte op zijn borstkas - 'precies waar hij het voelde. Ik wist het.' Weer draaide hij zich om teneinde naar het hoofd te kijken. 'Zo heb ik je te pakken gekregen, ellendeling. De liefde heeft je je leven gekost.'

Do Duc stond zwijgend, met halfgesloten ogen, naar Waxman te kijken. 190

'Heb je de informatie uit hem losgekregen?' vroeg Waxman plotseling.

'Uiteindelijk heb ik de werkelijke naam van zijn bron gekregen,' zei Do Duc, en toen Waxman hem een snelle blik toewierp, voegde hij eraan toe: 'Ik heb hem uitgeknepen als een citroen. Hij heeft me alles verteld wat hij wist.'

'Dan ben ik er.' Waxman lachte en hervatte zijn beschouwing van het hoofd. 'Denk je eens in! Goldoni's geheim, de bron van al zijn verborgen macht,' fluisterde hij met weer dat ontzag in zijn stem.

'Ik moet wel toegeven,' merkte Do Duc op, 'dat hij ons lang aan het lijntje heeft weten te houden.'

'Ellendeling!' Waxman moest even zijn gal spuwen. 'Die vervloekte Goldoni's - nooit hadden ze genoeg. Die schoft van een Dominic - wat dacht hij, verdomme, wel dat hij zich tegen ons durfde te keren? Wat heeft hij allemaal doorverteld aan de lui van de FBI nadat hij in het WITSEC-programma zat! De nieuwe capi die Dom heeft verraden - en dat alles is niets, niets vergeleken bij wat hij mij heeft geflikt, de ploert. Hij heeft mij verraden, heeft een deal gesloten met Mikio Okami, en samen hebben die twee geprobeerd onze dekmantel te vernietigen.'

Waxman draaide zich abrupt om en keek Do Duc doordringend aan.

'Maar die Dominic, die was me er eentje, dat moet ik toegeven. Hij heeft ons allemaal voor de gek gehouden. Eerst laat hij ons geloven dat hij een onderdeel van de Toverspiegel is, dan, terwijl wij onderhandelen om de Toverspiegel wereldwijd uit te breiden, sluit hij zich aan bij de Godaishu.'

Met een kleur van woede draaide hij zich weer om naar het hoofd en gaf er zó'n woeste klap tegen dat het naar een hoek van de kamer rolde, waar het ondersteboven bleef liggen. 'Wat heb je uitgespookt, Dominic?

Wat waren jij en je partner, Okami, van plan? Waarom heb je ons verraden?'

Door de emotie stond hij zó te trillen dat het leek alsof hij koorts had. Toen hij zich omdraaide, raapte Do Duc het hoofd op en zette het weer op de ladenkast. Hij vond het onaangenaam om het zo ondersteboven, met het aura eromheen, te zien liggen.

Plotseling verzachtte de uitdrukking op Waxmans gezicht en hij keek recht in Dominic Goldoni's donkere, intelligente ogen. 'Aan het Gim zie ik dat jij gedaan hebt watje móest doen.'

'Ja.'

Hij grinnikte. 'Lillehammer schijt op dit moment waarschijnlijk in zijn broek van angst.'

'Daar twijfel ik niet aan,' zei Do Duc.

'Kijk uit voor hem. Hij zal je levend willen villen.'

'Daar reken ik op.'

'Dat weet ik. Daarom heb ik hem aangesteld als leider van het onderzoek. Jullie tweeën moeten elkaar nodig weer eens ontmoeten,' bromde Waxman. 'En jij hebt je pleziertje gehad. Ik neem aan dat het niet veranderd is.'

'Nee.'

191

'Dat doen rituelen nooit, daaraan ontlenen ze hun kracht - en je kunt er tot op zekere hoogte troost uit putten.'

'Daar vergis je je in. Ik heb geen troost nodig.'

Waxman kneep zijn lippen op elkaar. 'Zo nu en dan hebben we allemaal troost nodig. Slechts de doden kunnen zonder.'

Hij had natuurlijk gelijk. Daar was het meisje geweest. Do Duc zou met geen woord over haar bestaan reppen of over datgene wat hij met haar had gedaan. Zij was een risico geweest. Maar Do Duc leefde met risico's, hij genoot ervan, zoals anderen doen van vrede en rust. Omdat hij zich met haar niet zo had hoeven te concentreren als met Dominic Goldoni. Het ritueel dat hij met haar uitvoerde, was anders; hij had haar geest niet hoeven binnen te dringen om informatie uit haar te krijgen. Zij was Kshira geworden: de Weg. Met Goldoni had hij de goden gunstig moeten stemmen. Met haar was het tegenovergestelde het geval: hij had zich te goed kunnen doen aan haar ziel en dat had zijn macht vergroot.

'En gaat bloed vloeien, en veel ook,' merkte Do Duc op, 'vóór ik de man te pakken kan nemen van wie Goldoni zijn geheimen kreeg.'

'Hé, dat kan me geen reet schelen, zolang je het maar snel doet.' Waxman keek hem waarschuwend aan. 'Vergeet niet dat zelfs de doden niet machteloos zijn.'

'Jij weet alles van macht af.'

Waxman knikte. Toen greep hij heel voorzichtig, alsof hij een uiterst giftige slang beetpakte, met zijn linkerhand Do Ducs linkerarm.

'Dat weten we allebei.'

Waxman verstevigde zijn greep op Do Ducs arm, draaide hem iets en opende zijn vingers om de pols eronder te kunnen zien. En daar was het: het in twee helften verdeelde gezicht, het rechteroog open, net als dat van Dominic Goldoni, de donkere linkerhelft verminkt door de Gim, de heilige halvemaan.

Ze keken elkaar lang aan.

'Zo, vertel me nu eens wie Dominics bron was,' zei Waxman ten slotte.

'Wie gaf hem de informatie die hij gebruikte om zijn contacten in de zakenwereld en in de regering onder druk te zetten?'

'Linnear,' antwoordde Do Duc. 'Nicholas Linnear.'

'Wat hij probeerde, was mij uit mijn tent te lokken,' zei Nicholas.

'Ik begrijp het niet.' Celestes lange rode haar sloeg tegen haar wang. Ze stond dicht tegen hem aan.

'Ik denk dat je dat wél doet.' Nicholas sloeg zijn arm om haar heen. Het was koud op het buitendek van de vaporetto want de wind joeg over het Canale Grande. Het hemd en het jasje dat ze voor hem hadden gekocht, waren niet warm genoeg, maar hij wilde niet naar binnen gaan omdat het water zo'n vreemde, raadselachtig groene kleur had. Precies dezelfde tint als van het mooiste mondgeblazen glas uit Murano. Maar was de lage temperatuur de enige reden dat hij haar warmte wilde voelen? Daar wilde hij niet over nadenken, zoals hij ook niet naar zijn kantoor wilde bellen of Justine wilde spreken. Wat had het voor zin?

Nu hij zó betrokken was bij het raadsel van Okami en de Messulethe 192

was hij van geen enkel nut voor Nangi of Justine. Hij kon beter nog maar wachten. Als Tinh in moeilijkheden was geraakt, kon Nangi alle hulp die hij nodig had van Seiko krijgen. En wat Justine betreft, vermoedde hij dat hun gevoelens meer tot rust zouden zijn gekomen naarmate hij langer wachtte.

Het zonlicht boorde zich door de zinkkleurige wolken en veranderde het water in een antieke, koperen spiegel. Geleste zei niets. Ze staarde voor zich uit naar de palazzi die zij passeerden. Een politieboot schoot voorbij en in het kielzog daarvan tufte het postbootje dat zijn rondes maakte. Het begon te regenen.

Nicholas keek op haar neer, maar hij had geen idee van haar reactie op zijn aanraking of op zijn nabijheid. Het was alsof zij een deel van zichzelf was kwijtgeraakt tijdens hun strijd met de Tau-tau-expert en nu slechts voor een deel hier aanwezig was.

'Geleste, je bent zo stil! Waar denk je aan?'

'Het verbaast me datje dat nog moet vragen.' Heel even schoten haar ogen vuur. 'God in de hemel, we zijn daar bijna vermoord!'

'Daar zou je weieens gelijk in kunnen hebben.'

Er ging een rilling door haar heen, maar haar gezicht was een honend masker. 'Moet je jou zien, zo kalm alsof we net terugkomen van een wandelingetje over het Lido-strand! Wat is er met jou aan de hand? Is dit normaal in jouw wereld? Want als dat zo is, wil ik er niets mee te maken hebben.'

'Je moet toch geweten hebben dat het gevaarlijk was je met Okami-san in te laten.'

'O, ja. Kogels en zwaarden. Tegen dat soort gevaren kan ik me wapenen. Maar dit -' Ze schudde het hoofd. 'Dit is iets anders.' Terwijl de vaporetto een station binnenvoer, draaide ze zich naar hem om. 'Eerlijk gezegd, vind ik dit doodeng. Een of andere schoft met God weet welke krachten heeft ons bijna vermoord met... met wat? Tovenarij?' Ze rilde weer, keerde zich om en vluchtte in de voorlopige veiligheid van mensen die de boot verlieten.

Nicholas haastte zich achter haar aan. Voor hen uit stond de Accademia met zijn prachtige, houten brug. Maar die leek in niets op de Kanfa van de Messulethe.

Ze waren vlak bij Okami's palazzo, en hij zag dat ze die richting op liep.

'Ja,' zei hij, toen hij haar had ingehaald. 'Tau-tau is een soort tovenarij. Maar het is net zo verklaarbaar als natuurkunde.'

'Voor mij niet.'

'Geleste, luister naar me. Ik heb ons welbewust in die val laten lopen.'

Nu had hij haar aandacht. Ze bleef staan en draaide zich woedend naar hem om. 'Jij liet watT

De regen viel recht in haar gezicht, slierten rood haar plakten aan een wang. Ze zag er op dat moment heel mooi en verschrikkelijk kwetsbaar uit.

'Ik voelde zijn aanwezigheid daar - in dat palazzo. In die afgesloten ruimte kon hij zich niet voor mij verborgen houden. Hij was al bezig zijn 193

krachten op te roepen - dat was het vreemde, ritmische trillen dat we hoorden - weetje nog wel?'

Geleste sloeg haar armen om zich heen alsof ze de kou wilde verdrijven.

'Al zou ik het proberen, dan nog zou ik het niet kunnen vergeten.'

Hij trok haar een portiek in, uit de regen. De eeuwige ochtendrij voor de Accademia was verdwenen; wegens het inkrimpen van het budget moest het museum na de middag sluiten. Nu zaten er in het voorportaal alleen nog een paar studenten met rugzakken om en Nikes aan te wachten tot het zou ophouden met regenen. 'Je moet proberen het te begrijpen. Ik moest erachter zien te komen met wie we te doen hadden. Ik moest hem op de proef stellen, zoals hij mij op de proef probeerde te stellen. Hij probeerde mij uit mijn tent te lokken, om een idee van mijn kracht te krijgen.'

'Fijn voor jou.'

Ze wilde zich omdraaien, maar Nicholas greep haar elleboog.

'Je begrijpt het niet.'

'Nee, dat doe ik zeker niet!' viel ze woedend uit. 'Jij liet ons in die val lopen. Je had géén idee hoe sterk die man was. Hij had je wel kunnen verslaan; hij had ons allebei kunnen vermoorden. Jezus Christus, wat voor iemand ben jij om zulke risico's te nemen!'

'De risico's die ik nam, zijn het meer dan waard geweest.'

'Geen enkel risico is het waard -'

'Luister alsjeblieft naar me,' zei hij ernstig. 'Degene die Mikio Okami om het leven komt brengen, is geen gewone Yakuza-moordenaar.' Hij projecteerde zijn innerlijke geest op haar om haar te dwingen zich te concentreren op wat hij haar vertelde. 'In één ding heb je gelijk. De man die ons in de val liet lopen, is uiterst gevaarlijk. Hij bezit de kennis van de Messulethe, het oudste ras van tovenaars. Hun typische vorm van tovenarij komt voort uit de geest. Zij waren ware geestenbezweerders. Begrijp je wat ik je zeg?'

Er scheen een licht in haar ogen dat veel weghad van de schittering van een rijzende zon.

'Volgens de legende hadden de Messulethe toegang tot de elementaire energie van de kosmos, het goddelijk materiaal waaruit het universum is geschapen.'

Geleste stond te trillen. 'Ben je gek geworden? Jij hebt het over goden.'

Nicholas knikte. 'Zoiets, ja.' Hij geep haar stevig vast. 'En één van die lui is hierheen gestuurd. Waarom? Als Okami-san gelijk heeft, om hem te vermoorden.'

'O, mijn God!'

Ze renden het hele stuk naar Okami's palazzo. Geleste gebruikte haar sleutel om het hek open te maken en samen haastten ze zich de zuilengalerij door. Het kanaal was vlakbij, het water zo zwart als de nacht. De koude regen voelde aan als hagel en de wind striemde de takken van de pereboom. Bloemblaadjes van de bougainvillea en de rozen lagen als bloeddruppeltjes over het binnenplein verstrooid.

Met trillende vingers deed Geleste de voordeur van het slot. 194

'Okami-san!' riep ze, terwijl ze naar binnen gingen. Het palazzo was in het donker gehuld.

'Lieve God,' riep ze. 'We zijn te laat!'

Ze haastten zich de trap op naar de eerste verdieping met de lange glas-in-loodramen die op het Canale Grande uitkeken. Het was koud in de zitkamer; de ramen stonden open en een van de luiken bonkte tegen de sponning.

Geleste rende naar het verhoogde gedeelte achter in de kamer en geknield op de kussens boog zij zich uit het raam, om naar beneden te kunnen kijken.

Hij had kunnen vragen: 'Zie je hem?' maar dat was niet nodig. Met een krampachtig gebaar trok Geleste het raam dicht. Toen draaide ze zich naar hem om. 'Daar is hij niet. Maar dat wist jij al, nietwaar?'

Ze zei het op een beschuldigende toon.

Nicholas knikte. 'Ik zou het gevoeld hebben als de Messulethe hier was geweest. Als hij Okami-san had vermoord, zou de atmosfeer hier nog enige tijd na zijn vertrek geladen zijn geweest.'

'Je zegt het zo vanzelfsprekend.'

'Dat is het ook, Geleste.'

Ze keek hem enige tijd aan, en hij voelde haar verbittering jegens hem, maar kon die niet goed begrijpen. Ze stond op, kwam de treetjes af en liep de kamer in.

'Ik zal deze verdieping nemen, kijk jij beneden of je hem kunt vinden.'

'Dat is niet nodig.' Nicholas keek haar strak aan toen ze zich naar hem omdraaide. 'Hij is hier niet, Geleste.'

Haar gezicht werd vuurrood en ze balde haar handen tot witte vuisten.

'Leeft hij nog of is hij dood? Wat zegt je glazen bol daarover?'

Dus dat was het; het was niet alleen Tau-tau die haar angst aanjoeg. Hij was het zelf. 'Je begrijpt het niet,' zei hij. 'Dat weet ik niet.'

'Nou, dan moetje maar eens als de bliksem uitzoeken wat er met hem gebeurd is.' Ze stond te trillen op haar benen.

Hij kwam naast haar staan. 'Daar komen we samen wel achter.'

Ze gingen eerst naar Okami's slaapkamer, maar daar was niets dat hen verder bracht. Het bed was opgemaakt, zijn kleren hingen in de kast en lagen keurig gevouwen in een ladenkast. Zijn toiletartikelen lagen keurig op hun plaats in de badkamer naast de slaapkamer.

'Nou, hij is er in elk geval niet tussenuit geknepen,' zei Geleste, met een gebaar naar de koffers die op de bovenste plank van een diepe kast lagen opgestapeld.

'Maar hij zou wel ontvoerd kunnen zijn,' bracht Nicholas naar voren, terwijl hij de diepe kast grondig onderzocht. 'Had Okami-san geen lijfwachten?'

'Om zo de aandacht op zichzelf te vestigen?' Geleste schudde haar hoofd. 'Trouwens, ondanks zijn leeftijd was hij nog heel goed in staat zichzelf te verdedigen.' Ze liepen de gang weer in. 'God weet dat hij genoeg heeft kunnen oefenen; dat heeft hij zowat zijn hele leven moeten doen.'

Nicholas keek haar even aan. 'En dan had hij jou nog.'

195

'Ja, hij had mij ook.' Geleste duwde de deur van de studeerkamer open.

'Hij heeft me moeten dwingen om bij jou te blijven.'

'Dat is een hele troost.'

'Ik wilde hem niet alleen laten.'

'Nu begrijp ik waarom.'

Hij ging langs haar heen de chaos van Mikio Okami's studeerkamer binnen. Overal in de kamer lagen papieren, uitgescheurde pagina's. Het zware, houten bureau lag op zijn kop, de laden waren eruit getrokken en versplinterd, de achterkant was als de schil van een sinaasappel van de omlijsting losgetrokken. Ingelijste etsen waren van de wanden gerukt, de achterkant losgetrokken. Waar ze hadden gehangen, zaten grote gaten in de gestucte muren.

'Lieve God,' hijgde Geleste.

Nicholas, op een knie achter het bureau, vroeg: 'Waar zochten ze in vredesnaam naar?'

'Ik weet het niet.' Ze knielde naast hem neer, schoof een stapel papier van zich af. 'Voor zover ik weet, zat alles waaraan Okami-san werkte in zijn hoofd. Hij was veel te ervaren en te sluw om ooit ook maar iets van belang op papier te zetten.' Ze keek Nicholas aan. 'Denk je dat ze hem meegenomen hebben?'

Nicholas was bezig het bureau iets opzij te schuiven. 'Wat is dit?'

Onder een van de poten lag een stukje stevig papier, dat twee keer opgevouwen was. Het bleek een zwart-witfoto te zijn. De afdruk was korrelig en grijzig, en het onderwerp was Geleste in haar dominokostuum. De achtergrond liet duidelijk een deel van het interieur van de kerk van San Belisario zien, net buiten de schola cantorum, waar Nicholas op haar had staan wachten. Het ding lag al open en de techneuten hadden zich erover gebogen als evenzovele pathologen die een kadaver onderzochten. Dat was wel een treffende vergelijking, dacht Nangi, terwijl hij de steriele jas en overschoenen aantrok die verplicht waren voor iedereen die zich op de vijftigste verdieping bevond. Het Chi-project.

Masamoto Goei zelf stond Nangi op te wachten. Het ontbrak er nog maar aan dat hij in wanhoop zijn haren uittrok.

'Waar is het gevonden?' vroeg Nangi, terwijl hij naar de met zink beklede tafel liep waar het open ding lag met al zijn ingewanden zichtbaar - draden, siliconenchips, koperen schildjes, ragfijne relais.

'Op de Aziatische markt,' antwoordde Goei. Hij holde bijna met Nangi mee, die met behulp van zijn stok met grote stappen naar de andere kant van de zaal liep. Masamoto Goei was een van de directeuren van het Chi-team, een theoretisch ingestelde technicus, een van de briljante techneuten die deze computer zonder software hadden bedacht.

'Is het de Chi?'

Ze hadden de tafel bereikt en keken neer op de ordelijke wirwar van de open computer.

'Eh, ja - en nee.' Goei wees. 'Daar, aan de linkerkant, ziet u drie 196

neuraal-netschijven die onderdeel uitmaken van onze eigen technologie, maar wat de rest van het ding betreft - ik weet niet wat het is. Het enige wat ik met zekerheid kan zeggen, is dat het niet van ons is.'

'Maar een deel ervan wel,' merkte Nangi op. 'Hoe is het hier terechtgekomen van ... waar dat ding dan ook in elkaar is gezet? En wie is hier verantwoordelijk voor?'

Het bleef stil. Zelfs de techneuten die bezig waren met de autopsie van het ding hielden daarmee op en staarden naar de twee mannen. Nangi gaf Goei een teken om hem te volgen. Buiten het lab trok hij zijn overjas uit en vroeg aan Goei: 'Wat is er verder nog?'

'De kloon - hoewel dat niet precies de juiste term is - is ergens in Zuidoost-Azië geassembleerd. Dat zag mijn mannetje meteen. Zelf denk ik dat het Hongkong is geweest. Daar rijzen die kleine firma's als paddestoelen uit de grond. Ze lopen een tijdje en verdwijnen dan vaak al binnen een maand, en niemand die daarop let. Iedereen kan daarzonder enige aandacht te trekken de ruimte en de hardware huren die men nodig heeft?'

Shit, dacht Nangi. Nicholas is nergens te vinden en zijn project is naar de verdommenis. Hij wilde terug naar zijn kantoor. Nu was het nog dringender dat hij Vincent Tinh te spreken kreeg. In Saigon zat Tinh het dichtst bij de actie. Hij zou die namaakmachine op de zwarte markt opgemerkt moeten hebben. Waarom was dat niet gebeurd?

'Hou me van de ontwikkelingen op de hoogte,' zei hij kortaf tegen Goei. 'En geef dit ding voorrang boven de rest.'

Nangi nam zijn eigen lift naar de directie-etage.

'Heeft Vincent Tinh al contact met ons opgenomen?' vroeg hij, terwijl hij Umi's bureau passeerde.

'Nee, meneer.' Zij verzamelde een stapel dossiers van haar bureau en volgde Nangi en Seiko in zijn kantoor.

'Nog nieuws van Linnear-san?'

'Niets.' Umi wachtte tot hij zijn stok op zijn bureau had neergelegd en zei toen: 'Maar ik heb wél ander nieuws.'

'O?' Nangi stak zijn hand op. 'Umi, stuur vóór je verder gaat even een memo naar alle directieleden. Met ingang van vandaag is Seiko Ito bevorderd tot directeur Onderlinge Verhoudingen. In die hoedanigheid zal zij een verlengstuk zijn van mijn autoriteit binnen de gehele organisatie.'

Umi wierp een snelle blik op Seiko, waarna ze verder ging met haar steno.

'Zorg ervoor dat dat ogenblikkelijk wordt rondgestuurd.' Toen Umi knikte, ging hij verder.

'Welnu, dan wil ik dat je -'

De telefoon rinkelde en Umi nam op.

'Ik ben in vergadering,' zei hij.

Ze sprak enige seconden in de hoorn. Nangi, die met Seiko zat te praten, wachtte even. Al het bloed was uit Umi's gezicht weggetrokken. Met trillende hand drukte ze op de wachtknop en zei: 'Nangi-san, ik denk dat u dit gesprek beter zelf kunt nemen.'

197

Nieuwsgierig nam Nangi de hoorn van haar over.

'Moshi-moshi, ' zei hij kortaf.

'Tanzan Nangi?'

'Daar spreekt u mee.'

'Mr. Nangi, u spreekt met commissaris Hang Van Kiet van de politie in Saigon. Op mij rust de droeve taak u te berichten dat een werknemer van u, ene Vincent Tinh, een ongeluk heeft gehad.'

Nangi was zich bewust dat zijn vingers zich om de hoorn klemden.

'Hoe ernstig is hij eraan toe?'

'Mr. Nangi, ik moet u helaas meedelen dat hij dood is.'

Nangi luisterde naar de het statische geruis op de lijn. Tinh was dood. Hij moest zich dwingen zich te realiseren wat die woorden betekenden. Hij bad een stil gebed, en gaf daarna zijn analytische geest de vrije teugel.

'Commissaris, mag ik u vragen bij wat voor ongeluk Tinh is omgekomen?'

'Een vreemd geval. Het schijnt dat Mr. Tinh in de noordelijke provincie een pakhuis aan het doorzoeken was en hij -'

'Wij hebben in de noordelijke provincie geen pakhuizen.'

'Inderdaad.' Dat was Van Kiet dus bekend. 'Uw Mr. Tinh bevond zich op verboden gebied.'

'Wie is de eigenaar van dat pakhuis?'

'Daar schijnt enige verwarring over te bestaan. Wij onderzoeken dat nog.'

Nangi zette zijn vingertoppen tegen de plek op zijn voorhoofd waar zich een hoofdpijn ontwikkelde. Hij kende deze mensen, hoe kleinsteeds en gehecht aan de eigen stam zij in tijden van crisis konden zijn. Dan sloten ze de rijen tegen buitenstaanders. Afgaande op Van Kiets antwoord betwijfelde hij of hij ooit een antwoord op zijn vraag zou krijgen.

'Ga verder,' zei hij.

'Uit hetgeen wij op de plaats van het ongeluk hebben kunnen constateren, wilde Mr. Tinh een houten loopbruggetje oversteken. Hij moet echter met zijn voet door een rot stuk gezakt zijn en zijn evenwicht hebben verloren.'

Er volgde een stilte waarin slechts statisch geruis te horen was.

'Ja, en...?'

'Hij is in een vat met zwavelzuur gevallen.'

'Zwavelzuur, zei u?'

'Inderdaad.'

'En dat vat vol zuur stond toevallig precies onder de plek waar hij is gevallen?'

'Er stonden in dat pakhuis heel veel vaten, Mr. Nangi.'

'En wat zat daar allemaal in?'

Van Kiet aarzelde even, en Nangi dacht het geritsel van papieren te horen.

'Zout, benzine, dubbelkoolzure soda, kaliumpermanganaat.' In de stem van de commissaris klonken woede, frustratie en berusting door. Nangi voelde met elke hartslag zijn hoofdpijn toenemen. 'Met andere woorden: in dat pakhuis werden drugs samengesteld.'

198

'Die conclusie lijkt onvermijdelijk,' antwoordde Van Kiet. 'Weet u misschien of Mr. Tinh -'

'Mijn personeel handelt niet in drugs,' zei Nangi stug.

'Dat moet voor u, ver weg in Tokio, een geruststellende gedachte zijn,'

merkte Van Kiet droogjes op.

Het laatste wat Nangi wilde, was een verbale worsteling met deze politieman. Op dat moment was hij Nangi's enige schakel met Saigon en het groeiende raadsel rond Vincent Tinh.

'Hoe bent u tot de conclusie gekomen dat het om een ongeluk ging?'

'Pardon?'

'In deze situatie kunt u toch met geen mogelijkheid moord uitsluiten?'

'Dat heb ik ook niet, Mr. Nangi. Desalniettemin wordt dit als een ongeval beschouwd. Er waren geen getuigen, en niets wees erop dat zich nog iemand in het pakhuis bevond ten tijde dat Mr. Tinh daar was. En vanwege de doodsoorzaak kan ook het lichaam zelf wat dat betreft geen uitsluitsel geven.' Hij zuchtte. 'Ik moet u helaas zeggen dat ik te kampen heb met een ernstig personeels-en geldgebrek. En dat terwijl de misdaadcijfers hier ontstellend hoog zijn en alleen nog maar stijgen. Mr. Nangi, vanhier uit kan ik alleen maar zeggen dat duidelijk is dat het kapitalisme minachting jegens de wet kweekt.'

'Wilt u daarmee zeggen dat u verder niets kunt doen?'

'Mr. Nangi, ik moet ophangen. Het spijt mij van uw werknemer.'

'Als u nog één momentje hebt, commissaris, dan zal ik u doorverbinden met mijn secretaresse, zodat er een regeling getroffen kan worden voor het stoffelijk overschot.'

'Maar mijn beste Mr. Nangi, daar heeft de familie van Mr. Tinh al voor gezorgd.'

'Mr. Tinh heeft geen familie. Wie heeft het lichaam opgehaald?'

'Eens kijken. Een man die zich uitgaf voor de broer van Mr. Tinh. Als referentie gaf hij een firma op uit Londen, Avalon Ltd.' Op sombere toon gaf hij Nangi de naam van de man door. 'En nu moet ik wérkelijk ophangen. Goedendag, Mr. Nangi.'

Nangi staarde naar de hoorn in zijn hand. De lijn was nu even dood als Vincent Tinh.

'Zo te zien is deze foto genomen op de avond dat wij elkaar hebben leren kennen,' zei Nicholas over de foto van Geleste in haar dominokostuum.

'Wist je dat hij werd genomen?'

'Nee. Ik zou er alles onder durven verwedden dat wij alleen waren. Ik heb ervoor gezorgd dat wij niet gevolgd werden.' Haar stem klonk onvast.

'Het is een surveillancefoto.' Nicholas wees. 'Kijk, die grove korrel, en al die grijstinten - dat krijg je bij een telelens en een hogesnelheidsfilm.'

'Maar wat doet die foto daar? Wist Okami-san daarvan?'

'Misschien - waarschijnlijk wel.' Nicholas stond op, maakte zijn grondige inspectie van de studeerkamer af en kwam toen terug naar de plek waar de foto lag. Hij bekeek hem nog eens.

199

'Er is iets vreemds aan de hand. De hele kamer is één puinhoop. Er is hier niets dat niet verscheurd of uit elkaar getrokken is. Behalve deze foto.' Hij keek haar aan. 'Ik kan niet geloven dat ze dit over het hoofd hebben gezien.' Hij ging met zijn vingers langs de vouwen. 'En kijk eens hoe zorgvuldig hij opgevouwen is! Het lijkt wel een origami-werkstukje.'

'Dan moet hij hier expres achtergelaten zijn.'

'Precies.' Hij vouwde de foto open en dicht. 'Stel dat hij hier verstopt is - door Okami-san? Als hij ontvoerd is, is hij toch slim genoeg om een aanwijzing voor ons achter te laten over de plek waarheen ze hem hebben meegenomen.'

'Vooropgesteld dat hij dat wist.'

'Geleste, hij wist dat hij een doelwit vormde. Ik begin te vermoeden dat hij wist wie er achter hem aangestuurd was. Ik moet wel aannemen dat hij wist waarheen hij zou worden gebracht.'

Ze staarde naar de foto. 'Maar wat vertelt dit ding ons? Ik zie alleen mezelf.'

'Ben je onlangs nog op reis geweest voor Okami-san?'

'Hij heeft een zaak in Burano. Om de zoveel tijd vraagt hij mij daar namens hem heen te gaan.'

'Goed. Burano is dus een mogelijkheid.'

'Dat betwijfel ik. Okami-san heeft daar vele vrienden. En het is niet zo'n groot eiland. Alle vissers daar kennen elkaar. Ik geloof niet dat iemand hem daar zou kunnen verbergen.'

'Wat zie je nog méér op die foto?'

'Nou, ik sta in de kerk van San Belisario.'

'Precies. Ik denk dat we daar maar eens moesten gaan kijken.'

Het kostte hun twintig minuten om de Campiello di San Belisario te bereiken. Het pleintje vóór San Belisario was leeg, op een oude, uitgemergelde man na, die aan de andere kant van de kerk te voorschijn kwam. Hij wierp hen een korte blik toe en glimlachte vermoeid, waarna hij achter een houten deur verdween.

'Het enige dat ik met zekerheid kan zeggen, is dat we niet gevolgd zijn. Maar of Okami zich in de kerk bevindt...' Nicholas haalde zijn schouders op.

'Deze kant op.' Geleste ging hem voor door een steegje dat naar een rio en een bruggetje leidde. Hij herinnerde zich dat zij vanuit de geheime toegang van de kerk onder dat bruggetje waren uitgekomen. Diezelfde weg namen zij nu ook en ze betraden de kerk via de oudste deur van het gebouw.

Het gewicht van eeuwen drukte op hen neer toen zij zich door de dreigende schemering voortbewogen. Er hing een zware geur van mirre, wierook en schimmel. Zo dicht bij het water was het koud en klam en bij de randen waren vele vloertegels groen uitgeslagen. Zonder enige aarzeling leidde Geleste hen over een korte, donkere gang die met houten balken gestut werd, en daarna een stenen trap op. Ze kwamen uit op de begane grond, onder de grote spitsboog vlakbij de schola cantorum. Zij ging hem voor tot ze een bepaalde plek bereikten. Daar haalde zij de foto uit haar zak, bekeek hem even en liet hem toen 200

aan Nicholas zien. 'Dit is de plek waar ik stond toen deze foto werd genomen,' fluisterde ze.

Nicholas knikte.

'Wat voel je? Enig teken van Okami-san - of van de man die ons eerder achtervolgde?' wilde zij weten.

Lange tijd stond hij doodstil, probeerde hij zich in te stellen op de vibraties van de kerk. Alsof er een serie dia's in een projector werd geschoven, zo voelde hij de oudheid van het gebouw, de mensen die het hadden gebouwd, en daarna herbouwd op de ruïnes van vorige incarnaties: de Cycladen, de Feniciërs, Grieken, Romeinen, de miljarden mensen van Klein-Azië die zich met de tijd Venetianen waren gaan noemen. Dit was voor hen allen een heilige plaats geweest; hij kon de sporen van de macht voelen die vanuit deze plek uitwaaierden als de spaken van een wiel. Die macht was overgebleven en rook naar rijp fruit en gloeiende kooltjes, als de adem van een slapend monster. Hij werd hierheen getrokken .Die gedachte kwam ongevraagd, drijvend op de vloedgolf van de oervibraties in Nicholas op. Hij heef t ook de kracht gevoeld en wil daar deel van uitmaken.

'Bloed,' zei Nicholas plotseling. 'Ik zie bloed.'

De adem bleek Geleste in de keel steken. 'Waar?'

'Deze kant op.'

Nicholas leidde hen de schola cantorum in en weer uit. Aan de andere kant bevond zich een aantal kamertjes - niet groter dan cellen - die uit de rotsen waren gehouwen. Het flakkerende licht van toortsen werd vager naarmate zij van de ene ruimte naar de andere gingen. In de eerste kamer stond een brits met een stromatras, waarover ongebleekte katoenen lakens lagen en een dunne, wollen deken. Inderdaad, een cel. De tweede ruimte was duidelijk in gebruik als opslagruimte. Stapels liedboeken en muziekvellen voor het koor lagen boven op kratten vol kaarsen, ouwel en flessen miswijn.

De derde cel was leeg. De alomtegenwoordige geur van schimmel ontbrak hier; in plaats daarvan rook het sterk naar desinfecterende middelen.

'Hier is niets,' zei Geleste.

Nicholas sloot zijn ogen. 'Toch is de geur van bloed hier sterker.'

'Misschien dat die desinfecterende middelen daarvoor gebruikt zijn?'

Hij knikte. 'Misschien.' Ze stonden in het midden van de cel en hij liep daarvandaan. Terwijl hij dat deed, was het of hij in de diepe schaduwen achterin de cel verdween.

'Nicholas?'

In de stilte die volgde, gingen de haren in haar nek overeind staan.

'Geleste, kom eens hier.'

Zijn stem klonk galmend, alsof hij van heel ver kwam. Ze volgde het geluid en zag hem bij de achterste muur staan. Heel even schitterde het voor haar ogen, alsof ze alleen maar zijn spiegelbeeld zag. Toen was ze bij hem, en het was alsof ze door een doorzichtige opening in de iris van een enorm oog was gestapt. Ze draaide zich even om en was ervan over201

tuigd dat de andere kant van de cel meters verwijderd van hen leek te zijn.

Nicholas stond met zijn armen omhoog en zijn handpalmen vlak tegen de stenen gedrukt. 'Er is hier iets.'

Ze hoorde hem grommen, toen schrok ze op, want de muur begon te draaien. Of, beter gezegd, een deel van de muur. Een moment later stapten ze beiden door de verborgen deur. Ze bevonden zich nu in een minuscule tuin. Een bloeiende clematis klom omhoog tegen de muren die aan alle kanten verrezen, en bekleedde ze met paarsblauwe bloemen, donkerbruine takken en kleine, groene blaadjes. Vogels kwetterden in een gingkoboom met een lijkwitte bast, waarvan de top boven de achterste muur uitkwam.

De grond was vochtig en rook naar de herfst, maar de regen was opgehouden. Een waterig zonnetje was gaan schijnen, zodat het leek alsof ze ver van de bewoonde wereld op een open plek in een diep bos waren aangekomen.

Een oude, smeedijzeren bank stond in het midden van het tuintje, met de rugleuning naar hen toe. De grond was groen en veerkrachtig, zodat Geleste wist dat zij op mos liepen, niet op gras. Vlakbij zong een vogel en zweeg toen. Het was hier zó stil dat zij ergens achter die hoge muren het water van een rio zachtjes hoorden kabbelen.

'Kijk!'

Ze waren nu bij de bank en Nicholas wees ernaar. Op de zitting lag een Venetiaans masker, in tweeën gebroken. Het was gedrenkt in bloed dat al was opgedroogd.

Geleste uitte een kreet, zei toen fluisterend: 'Dat is de domino, het masker dat Okami-san mij gaf toen ik jou moest gaan halen.'

'Hoe weetje zo zeker dat het dezelfde is? Er moeten in Venetië tienduizenden domino's zijn.'

'Dat van mij was geen massaprodukt en gesigneerd door de maker. Kijk maar in de hoek aan de onderkant.'

Nicholas tuurde naar het deel van het masker dat ze aanwees.

'Nicholas, wat doet dit masker hier, onder het bloed? En van wie is dat bloed? Van Okami-san?'

'Ik wou dat ik het wist.'

Hij hurkte neer en haalde de foto van haar te voorschijn die ze in Okami's studeerkamer hadden gevonden. Geleste hurkte naast hem.

'Hier, je draagt je dominokostuum, en nu vinden we datzelfde masker. Misschien dat de domino het antwoord is op de vraag waarheen Okami-san is gebracht.' Hij dacht even na. 'Wat vertelde je mij die avond over de domino?'

'Eens kijken, dat de naam afkomstig is van de Latijnse uitdrukking benedicamus Domino, dat "Gezegend zij de Heer" betekent. Ik denk dat het een soort grap was die de oude Venetianen uithaalden met hun pauselijke meesters. Tenslotte was hoererij tijdens het carnaval één van de belangrijkste bezigheden.'

'Latijns. Dus de domino is een echt oorspronkelijk Italiaans personage.'

202

'Dat dacht ik niet,' zei Geleste. 'Maar ik ken de geschiedenis van de maschere niet goed genoeg om dat met zekerheid te kunnen zeggen. Er is echter iemand die ons alles kan vertellen over de maskers van Venetië

in het algemeen en dat dominomasker in het bijzonder. De man die het masker heeft gemaakt.'

203

8

Old Westbury/Venetië

De eerste keer dat Lew Croaker Margarite Goldoni DeCamillo zag, was aan de andere kant van een groot grasveld - dat nog zomers groen was. Misschien dat juist die kleur, stralend in de volle middagzon, die aanblik zo gedenkwaardig maakte, zo onvergetelijk alsof zij een wezen was dat de wet van de zwaartekracht aan haar laars lapte.

Hij zag die massa donkere krullen die hem deden denken aan jazzmuziek en dubbele espresso's in een langvergeten café in Greenwich Village. Toen draaide ze zich om en hij zag de kracht en de vastberadenheid van haar kaaklijn, haar prominente neus. Haar ogen namen hem koel op. Niet met de vijandigheid of de argwaan die hij had verwacht, maar met een openlijke nieuwsgierigheid.

'U hebt pech,' zei ze toen hij haar bereikte. Ze droeg een jack van kleurige weefstof, zwarte leggings en halfhoge laarsjes. In haar oren hin-gen antieke Romeinse munten en aan haar ringvinger schitterde een trouwring met een grote diamant.

'Hoe dat zo?'

'Mijn man is niet thuis.'

'Hij heeft de mensen van mijn kantoor verzekerd dat hij er zou zijn.'

Ze haalde haar schouders op. 'Tony is een Siciliaan. Of hij respecteert mensen, óf hij respecteert hen niet.'

Croaker nam haar op terwijl hij zich afvroeg hoe zij over haar man dacht. Dat ene woord Siciliaan had ze zo afgemeten gezegd alsof het een scheldnaam was. 'Dat wil dus zeggen dat hij mij niet respecteert.'

'U bent van de politie.'

'Dat was ik,' zei hij glimlachend. 'NYPD. Maar dat is alweer een tijd geleden.'

Ze hield haar hoofd een beetje schuin. 'Wat deed u daar?'

'Recherche. Moordzaken.'

'Dit ligt dus helemaal in uw straatje.'

'Wat bedoelt u?'

Ze lachte hem in zijn gezicht uit. 'Toe nou, rechercheur, of wat u nu dan ook bent, u wilt Tony spreken over de moord op mijn broer.'

'Maar hij is hier niet. Misschien dat ik dan met u kan spreken.'

'Ik heb over dat onderwerp niets te zeggen. Dom is dood, afgelopen, uit.'

'Voor mij niet.' Croaker zag een stoere knaap langs de rand van het 204

terrein lopen. Het was een krachtig uitziende jongeman, die hem vanuit zijn ooghoeken in de gaten hield. 'Ik heb opdracht uit te zoeken wie hem heeft vermoord en de moordenaar in te rekenen.'

'Levend of dood?' Haar blik liet zijn biomechanische hand niet los.

'Nou, dat hangt ervan af,' antwoordde hij, terwijl hij zijn hand ophief en de gelede vingers boog, 'hoe hij reageert wanneer ik hem vind.'

Ze onderzocht iedere vinger, raakte ze aan op de manier waarop een beeldhouwer een draadgeraamte of een onvolledig standbeeld zou aanraken, alsof ze zich verbeeldde wat het effect van het eindresultaat op de kijker zou zijn.

'Die zien er dodelijk uit.'

'Ik kan er ook de gevoeligste dingen mee doen,' zei Croaker, en hij liet een stalen lemmet uit een van zijn vingertoppen te voorschijn komen. Ze keek hem recht aan. 'Heeft het u veranderd?'

'Wat?'

'Die... hand.'

'Waarom zou het?'

Margarite wendde abrupt haar blik af. Ze keek naar de krachtpatser, die een sigaret opstak. 'Hé,' riep ze naar hem, 'vergeet niet om de peuk in je zak te steken.' En tegen Croaker: 'U bent er wel erg zeker van dat u hem zult vinden - de man die Dom heeft vermoord?'

'Ik zal hem vinden.'

Ze keek hem langdurig aan. De zon scheen in haar ogen, zodat hij niet kon vaststellen of ze alleen maar nieuwsgierig was of dat het dieper zat.

'Ik denk dat ik maar een tijdje blijf,' zei hij.

Ze draaide zich om en liep over een pad van flagstones naar de zijkant van het huis. 'Verwacht vooral geen uitnodiging om binnen te komen. Er zijn werklui bezig met het schuren van de parketvloer. In het hele huis hangen plastic dekkleden en overal ligt zaagsel.'

'Dat geeft niet.'

Ze stak haar handen in de zakken van haar jack. 'U had het over uw kantoor. Voor wie precies werkt u eigenlijk?'

'Ik zou het verdomd niet weten,' zei hij, en schoot in de lach bij de verwarring op haar gezicht. 'De FBI,' zei hij vaag. 'Deze zaak is van nationaal belang.'

'Dat had je gedacht,' zei ze, terwijl zij zich met een ruk omdraaide.

'Mijn broer was van nationaal belang. De FBI heeft jarenlang zijn hielen gelikt.'

'Dat is raar. Ik dacht dat het op het eind juist andersom was.'

'Ha!' Ze was blijven staan om een gesnoeide azalea te bekijken die er niet al te best uitzag. Haar fijne handen bewogen zich zeker en precies tussen de takken. 'Voor een federale agent weetje niet veel.'

'Misschien, maar ik wil graag leren.'

Ze ging rechtop staan en wierp hem een vreemde blik toe. 'Dat is meer dan ik van de meesten van hen kan zeggen.' Ze liepen weer verder. 'Ik heb gemerkt dat ze zich allemaal precies aan hun eigen werkzaamheden houden.'

205

Ze hadden de achterkant van het huis bereikt. In de verte, voorbij het afgedekte zwembad, zag Croaker een aantal mannen tussen de bomen bewegen. Het waren klonen van het stel dat hem bij de toegang van het terrein had tegengehouden: gespierde krachtpatsers, naar alle waarschijnlijkheid ex-gevangenen met cynische ogen en snelle reflexen, gemaakt om wacht te lopen. Een van hen had een jonge rottweiler aan een lange, roestvrijstalen ketting. Het dier trok aan die ketting, alle aandacht gericht op Croaker die zo dicht bij een van de mensen stond die hij moest beschermen.

Terwijl hij de hond in de gaten hield, dacht Croaker aan het dossier over de familie DeCamillo dat hij in het vliegtuig van Lillehammer had gekregen.

De herfst hing in de lucht. De bitterzoete geur van vertrapte bladeren kon de geur van de seizoensverandering niet verhullen. Gehoor gevend aan een ingeving vroeg hij: 'Dat is niet dezelfde hond, hè?'

'Pardon?'

'U had toch eerst een rottweiler die Caesar heette? Dat daar is een nieuwe.'

'Wat dan nog?'

'Wat is er met Caesar gebeurd?'

Margarite zei niets, maar ze keek op een typische manier naar de rottweiler.

'Caesar is dood,'antwoordde ze. 'Ik denk dat hij een vergiftigde veldmuis heeft opgegeten.'

'Dat zult u wel erg gevonden hebben.'

Ze keek hem aan. Haar wangen waren opeens donkerrood. 'Toen mijn broer werd vermoord, dat was erg. Dit -' Ze hief haar arm op en liet hem toen weer vallen. 'Dit was maar een stomme hond.'

De rottweiler bleef staan en keek achterom. De scherpe klank in Margarites stem had zijn aandacht getrokken, maar die boosaardige, gele ogen waren strak op Croaker gericht.

Ze keek van de hond naar Croaker en lachte. 'Als u nu ook maar één beweging maakt, bent u er geweest.'

'Bedankt voor de waarschuwing.'

Ze maakte een geluid achter in haar keel en de rottweiler trok zich terug, maar de blik uit die gemene ogen beviel Croaker niets.

'Het is nu in orde,' zei Margarite, weer verder lopend. 'Maar u mag wel iets voorzichtiger zijn.'

'Ik zal eraan denken u niet aan het schrikken te maken waar de hond bij is.'

Ze liepen verder het gazon op, over een kleine heuvel, in de richting van een met wisteria begroeide pergola. Daar stond een sierlijk beeld van Poseidon, de Griekse god van de zee. De punten van zijn drietand zagen er bijzonder scherp uit. De mannen met de hond volgden hen op een afstandje.

'Ik geloof niet dat mijn man met u zal willen praten.'

'Blijkbaar niet. Ik kan het hem niet kwalijk nemen.'

206

Ze hadden de pergola bereikt. Zonlicht speelde door de openingen in de begroeiing en viel op de stenen banken met groen mos langs de poten.

'Maar u bent moediger dan hij. U praat wél met me.'

Margarite schoot in de lach. 'Dat was het noodlot. U hebt mij thuis aangetroffen.'

Ze ging op een van de banken zitten terwijl hij tegen de stam van de wisteria leunde.

'Ik neem aan dat Mr. DeCamillo, nu hij de capo is, denkt dat hij zijn eigen onderzoek kan leiden naar wie zijn zwager om het leven heeft gebracht.'

'Mijn echtgenoot is een gerenommeerd advocaat. Vraagt u het zijn cliënten maar.'

'Dat is niet nodig. Het halve ministerie van Justitie en de FBI hebben dat al gedaan.'

Met half toegeknepen ogen keek zij naar hem op, zodat ze er nog hulpelozer uitzag dan ze in werkelijkheid was. 'Wat doet u dan nog hier?'

'Dat heb ik u verteld. Ik wil de moordenaar van uw broer te pakken krijgen.'

'Waarom? Wat hebt u daaraan? Geeft het u een kick om andermans verdriet te besnuffelen? Of bent u een maffia-jager, net als driekwart van de FBI-agenten?'

'Nou, om u de waarheid te zeggen. Zo nu en dan, wanneer ik me verveel, vind ik het fijn het recht te doen zegevieren.'

'Dit is New York, waar elke minuut wel iemand wordt vermoord. Ga een van die moorden oplossen. Hier vertik u zich aan.'

'Nee,' zei Croaker zachtjes. 'De moord op uw broer was anders.'

'Dus dat is het. Bekendheid.' Ze liet haar afkeer duidelijk blijken.

'Omdat hij een maffia-don was - de grootste vis die WITSEC ooit heeft binnengehaald. Ik snap het.'

'Nee. Dat kunt u niet snappen.'

Ze keek hem aan. Achter haar kon hij de rottweiler onderscheiden, die aan zijn ketting trok. De man die de ketting vast had, ging op dat moment schuil achter een grote beuk.

'Heeft iemand u ooit verteld hoe uw broer is vermoord?'

Er volgde een gespannen stilte, als na het afgaan van een pistoolschot.

'Heeft iemand u de foto's laten zien van wat -'

'Hou op!' Ze stond abrupt op en de rottweiler maakte een hoog, jankend geluid. Voorzichtig stak Croaker zijn hand in zijn jasje en haalde daar een bruine dossiermap uit.

'Ik denk dat u deze eens zou moeten bekijken.'

'Nee! Ik -' De voorpoten van de rottweiler drukten in de harde grond in zijn poging naar voren te komen. 'Nee.'

Maar ze kon haar ogen niet van de map afhouden. 'Denkt u dat ik de moordenaar van mijn broer niet graag zou zien terechtstaan?'

Hij wist dat hij nu heel voorzichtig moest zijn. 'Dat was de vraag die ik mij stelde toen ik dit gesprek met u begon. Maar ik geloof dat ik nu het antwoord wel weet.' Ze was slimmer dan hij had verwacht. 207

Toen zij de map van hem overnam, zag hij dat haar hand niet trilde. Ze ging weer zitten, legde de map op haar schoot en haar in elkaar geslagen handen erop.

'Dat heb ik u toch verteld?' zei ze bijna tot zichzelf. 'Het was het noodlot dat ik hier was toen u kwam.'

Croaker had liever de rottweiler in de gaten gehouden, maar in plaats daarvan concentreerde hij zich op haar.

Alsof ze aan iemand anders toebehoorden, maakten haar handen de map open en haalden er de foto's uit. Ze keek naar hem. Bijna alsof ze steun zocht, dacht hij. Het was de eerste, met het hart op de navel genaaid, en ze uitte een zachte kreet.

De rottweiler gromde en trok zijn baas mee naar zijn bazin, die volgens hem in nood was. Waar hij gelijk in had.

'Mrs. D?'

'Het is goed, Joey,' riep ze terug. 'Laat ons maar alleen.'

Croaker hoorde aan het rinkelen van de ketting dat Joey er een harde ruk aan gaf. De rottweiler jankte nu weer.

Op de foto's lagen tranen, die glinsterden in het zonlicht. Ze had ze nu allemaal gezien en als verdoofd liet zij ze allemaal nog eens de revue passeren, alsof ze geen afscheid van hem wilde nemen.

'Waarom hebt u mij deze laten zien?' vroeg ze ten slotte fluisterend.

'Ze zijn zo - ze gaan alle logica van menselijk gedrag te boven.'

'Ja. Nu weet u waarom ik hier ben.'

Haar vingers waren wit en stijf als van een skelet. 'Ik heb alleen maar toegestemd met u te praten omdat -'

'Omdat ik een politieman ben.'

Margarite schudde haar hoofd. 'De federale agenten lijken te geloven dat ik hun iets verschuldigd ben omdat zij Dom in het WITSECprogramma hadden opgenomen. Nou, dan zijn ze abuis, want zij zijn hun deel van de overeenkomst niet nagekomen. Zij hebben hem niet beschermd.'

'Dat is één kant van de zaak. De andere kant is dat Dominic Goldoni zich niet aan de regels van WITSEC heeft gehouden en dat heeft hem zijn leven gekost. U vergeet dat nog nooit iemand die zich aan de regels van WITSEC hield, door zijn vijanden te grazen is genomen.'

'WITSEC had ook nog nooit iemand als mijn broer.'

Touche, dacht Croaker.

'U weet hoe de moderne wereld in elkaar zit, meneer de rechercheur,'

zei Margarite met een minder broze en breekbare stem. 'Niemand zal toegeven verantwoordelijk te zijn. Maar ik had dan ook niet verwacht dat een van die federale agenten tegen mij zou zeggen: "Sorry, we hebben er een zooitje van gemaakt." Dat is veel te schadelijk voor het programma. De mensen in de gevangenis zouden er maar van schrikken, proberen zich te drukken, en van sommigen van hen zou weieens de kop van de romp geschoten kunnen worden.'

Dat leek hem een behoorlijk accurate beoordeling van de situatie.

'Maar waar het om draait, is: Wat heeft Dominic Goldoni gedaan waardoor hij vermoord kon worden?' Hij keek haar aan alsof zij de 208

rottweiler was die elk moment kon aanvallen. 'Hij liet zijn minnares ene Ginnie, Virginia Morris - uit Queens komen om bij hem te zijn op de plek waar WITSEC hem had opgeborgen.'

Margarite liet haar hoofd hangen. Stuk voor stuk veegde zij de tranen van de foto's van haar dode broer.

'Ginnie is ook vermoord, op dezelfde plek waar wij uw broer hebben gevonden.' Ze hief met zo'n ruk haar hoofd op dat hij haar nekwervels hoorde kraken. 'Ik ben hierheen gekomen om te proberen erachter te komen wat de reden was dat Dominic de WITSEC-regels overtrad. Mijn theorie is dat hij zijn relatie met Ginnie wilde beëindigen, dat zij dat niet wilde en dat hij, gezien de gevoelige situatie waarin hij zich bevond, iemand - waarschijnlijk uw man - heeft gebeld om hem te helpen het probleem op te lossen. Dat telefoontje is zijn dood geweest, omdat iemand hem zo heeft opgespoord - naar de plek waar hij verborgen zat.'

'Tony helpt u heus niet. Hij zou nog geen kreupele agent naar de overkant van de straat helpen.'

'Hebt u Ginnie gekend?'

'Wat?'

Iets dat zij had gezegd of de manier waarop ze het had gezegd, had hem op een gedachte gebracht. Zij en haar broer hadden een hechte band en dit was tenslotte een vrouwenprobleem geweest.

'Nou, u stond elkaar zo na, u moet toch geweten hebben dat uw broer er een liefje op nahield?'

Ze stond plotseling op en de foto's gleden op de grond. Croaker bukte zich om ze op te rapen, deed ze terug in de map en haastte zich achter haar aan.

'Ach, misschien ook niet,' zei hij, toen hij haar had ingehaald. 'Die Siciliaanse traditie. Vrouwen en zaken gaan nooit samen.'

'Doms seksuele behoefte had niets te maken met zaken,' zei ze kortaf.

'Trouwens, de Goldoni's zijn geen Sicilianen, en dat kan ik van mijn man niet zeggen. Onze familie komt uit Venetië.'

'Maar u en uw broer zijn half Siciliaans.'

'Zijn moeder. Niet de mijne.'

De rottweiler was zó vlug geweest dat hij zijn baas bijna omver had getrokken. Nu stond hij met zijn achterpoten wijd uiteen, terwijl hij met zijn voorpoten een klein beestje, een eekhoorn of een veldmuis misschien, vasthield. De hond begon er enthousiast op te knauwen. Er klonk een kort krak toen hij de schedel van het diertje kraakte. Margarite keek er zonder bijzondere aandacht of walging naar. Het was dezelfde uitdrukking die hij op haar gezicht had gezien toen zij hem voor het eerst zag. Croaker merkte op: 'Dus u kende Ginnie Morris.'

'Dat heb ik niet gezegd.' Ze keek om zich heen, alsof iemand op dat zwaar bewaakte terrein haar zou afluisteren. 'Maar ik kende haar inderdaad. Ik kende al zijn minnaressen. Ik was de enige die hij in vertrouwen kon nemen.'

'Dan wist u dus waar WITSEC uw broer had opgeborgen.'

'Nee. Ik heb alleen Ginnie geholpen met de verhuizing. Voor de rest zorgde Dom zelf.'

209

'Goeie God.' Hij begreep nu waarom ze had gehuild bij het zien van de foto's: ze had haar broer geholpen de WITSEC-regels te overtreden, en die overtreding had hem zijn leven gekost.

'Dominic was op vele manieren... anders,' zei Margarite. 'Wat vrouwen betreft, was hij net als John Kennedy - dat kon hij niet helpen. Ik geloof dat er een medische term bestaat voor de afwijking waaraan zij beiden leden: satyriasis.'

'U bedoelt dat uw broer verslaafd was aan vrouwenvlees.'

'Zo heb ik het ook wel horen noemen,' zei ze, terwijl ze naar de rottweiler keek, die nu eindelijk zijn prooi verslond. Toen draaide ze zich naar hem om met een koele uitdrukking op haar gezicht. 'Rechercheur, u bent hier nu als mijn gast. Ik stel voor dat u van nu af aan de nagedachtenis van mijn broer met respect behandelt.'

Toen hij daarheen was gereden, had hij haar beschouwd als een lekker Italiaans wijf. Maar ze had bewezen veel méér dan dat te zijn. En nu begon hij te geloven dat wellicht zijn kijk op die drie - Dominic, Tony en Margarite - helemaal fout was geweest.

Hij had aangenomen dat, als jongens onder elkaar, Tony DeCamillo Dominic Goldoni's vertrouweling was geweest. Op het eerste gezicht leek dit het meest voor de hand liggend: het was Tony die door Dom was aangewezen als zijn opvolger. Maar hoe langer hij met Margarite praatte, hoe meer hij tot de overtuiging kwam dat die twee mannen nooit zo close met elkaar waren geweest. Nu zat hij alleen nog met de vraag: als Margarite wat betreft zijn minnaressen zijn vertrouwelinge was geweest, wat had hij haar dan nog meer toevertrouwd?

'Ik heb te lang alleen gewoond. Blijkbaar zijn mijn manieren niet meer zoals ze geweest zijn.'

'In de straten van New York?'

Hij schoot in de lach. 'U hebt gelijk, Mrs. DeCamillo. Neemt u mij niet kwalijk. Maar ik zou willen dat u mij Lew noemde. Rechercheur klinkt zo...'

'Algemeen?'

Weer lachte hij. Hij voelde zich opeens blij om in haar gezelschap te zijn.

Ze draaide zich naar hem om. 'Als ik jou Lew noem, noem jij mij dan Margarite?'

'Prima.'

'Ik heb honger. Laten we iets te eten zien te krijgen.'

Ze reed met hem in haar Lexus Coupé. Vlak achter hen reed steeds een Ford Taunus. Croaker keek in de achteruitkijkspiegel en hoopte dat die krachtpatser de rottweiler had thuisgelaten.

Margarite reed snel en goed. Ze wist waar alle politiewagens op de loer lagen om snelheidsovertreders op de bon te slingeren. Tien minuten later parkeerden zij bij een van die grote eethuizen met namaakmarmeren fa9ades, een enorme menukaart van zes pagina's dik en gerechten die uit een centrale keuken leken te komen die ook alle restaurantjes in Queens en Long Island bevoorraadde.

De eigenaar, een mediterraan type, haastte zich naar hen toe terwijl 210

ze aan een tafeltje gingen zitten dat gedekt was met een turkoois plastic tafellaken.

'Goeiemiddag, Mrs. D.,' zei hij eerbiedig. 'Wat kunnen wij u vandaag voorschotelen?'

'Bestel maar pasta,' zei Margarite tegen Croaker, zonder het menu open te slaan. 'Dat is het enige wat ze hier serveren.'

'En een fles Valpolicella van het huis,' zei de eigenaar stralend, voor hij hen alleen liet.

Ze aten de pasta al olio met warm, knapperig Italiaans brood. Margarite gooide over dat van haar een handjevol gekneusde rode pepers. Croaker had zó lang op Marco Island gezeten dat hij was vergeten hoe een echt goede pasta smaakte.

Margarite dronk het grootste deel van de wijn.

'Waarom precies heb je mij uitgenodigd jouw gast te zijn?' vroeg Croaker halverwege de maaltijd.

'Nieuwsgierigheid,' antwoordde Margarite op die typische en ontwapenende openhartige manier van haar. 'Toen jij kwam aanrijden, was je weer zo'n agent die ons kwam lastig vallen. Maar toen ik met je aan de praat raakte, merkte ik dat mijn eerste indruk van jou een verkeerde was.'

Croaker lachte. 'Dat is precies wat mij ook is overkomen. Ik dacht dat jij, als de vrouw van Tony D., je weet wel...' Hij maakte zijn zin niet af, omdat hij zich opeens slecht op zijn gemak voelde.

'Lew, de Sicilianen hebben een gezegde: Vrouwen zijn er om schoon te maken, om te koken en elke twee jaar een kind - het liefst een zoon op de wereld te zetten. Ik ben geen Siciliaanse en ik voldoe niet aan die kenmerken.'

'Toch is Tony de Siciliaan met jou getrouwd.'

Ze veegde de olie uit haar mondhoeken. 'Ik was nog heel jong en gek op seks. Hij vond het heerlijk om mij te neuken.'

'En jij? Wat vond jij heerlijk?'

'Aan Tony? Hij was als een witte ridder - sterk, knap, krachtig. Hij was ouder en wist wat hij wilde en hoe hij het moest krijgen. Voor een jong meisje kan zo'n krachtige uitstraling werken als een sterk afrodisiacum - vooral wanneer elke andere jongen die je kent wat aanrommelt zonder te weten wat hij wil.'

Croaker schonk haar nog eens in en ze glimlachte. 'Je krijgt me tóch niet dronken, Lew. Vergeet het maar.'

'Je bent dus vroeg getrouwd,' zei hij, zonder op haar opmerking in te gaan. 'En toen?'

'Toen...' Ze zweeg, fronste de wenkbrauwen, nam haar glas en draaide het rond tussen haar vingers. 'Jezus, toen viel het leven - het échte leven, geen fantasieleven - over me heen.' Ze nam een slok wijn. 'Plotseling was ik niet langer Margarite Goldoni. Ik was Mrs. DeCamillo, Tony's vrouw. En toen realiseerde ik me dat dat het enige was dat ik van hem mocht zijn, en dat was me een schok -' Ze brak haar zin weer af, zette het glas neer en glimlachte naar Croaker.

'Maar je hebt toch je eigen firma.'

211

'O, ja. Maar alleen dank zij mijn broer, die een goed woordje voor me heeft gedaan bij Tony. Dat was een fout, want Tony nam dat op als gezichtsverlies, en vanaf dat moment heeft hij mij daar elke dag voor laten boeten.'

'Je bedoelt dat hij een deel van de winst grijpt.'

'Nee,' zei ze koeltjes. 'Hij grijpt mij.'

De winkel van de maskermaker lag vlak achter het Canale Grande. Het was een kleine, rommelige werkplaats vol meel en magie. Het plafond hing vol met duizenden maskers, het gezicht naar beneden en half over elkaar heen. De ene keer pasten de kleuren beter bij elkaar dan de andere keer, maar ze schiepen een zee van emoties, gevangen in de botten van draad, het vlees van papier-maché en de huid van verf. Zijn naam was Marin Fornovo. Een kleine man van middelbare leef-tijd, met de verstrooide houding van een artiest van wie de levendige geest zich gevangen voelt binnen de grenzen van het leven van alledag. Zijn haar was zo dun als gesponnen goud. Hij was druk in de weer achter een gehavende marnieren toonbank vol spullen die hij voor zijn werk nodig had, zoals schalen meel, klossen draad, potten verf, en de instru. menten om dat alles te mengen, te vormen en aan te brengen. Zo nu en dan werd het licht weerkaatst op de ronde glazen van zijn goudomrande brilletje, zodat zijn ogen onzichtbaar werden en hij leek te veranderen in een tekenfïlmpersonage.

'Geleste, bellissimar Fornovo schoofde rommel opzij, leunde over de toonbank en kuste haar op beide wangen. 'Er gaat geen dag voorbij dat ik niet denk aan die arme vader van je. Ik mis hem nog steeds. Venetië

is armer nu hij er niet meer is.' Hij sprak langzaam en formeel, alsof hij zich aan het hof van de doge - eeuwen geleden - bevond. Geleste stelde Nicholas voor, en Fornovo keek hem doordringend aan voor hij hem met een lichte glimlach toeknikte. Daarna richtte hij zich weer tot Geleste. 'Wat heb je nu weer voor kattekwaad uitgehaald, liefje van me?'

Geleste schoot in de lach. 'Ik kan ook niets voor u verborgen houden.'

'Dat kon je vader ook niet,' zei Fornovo somber. 'Ik wou maar dat hij die dag mijn raad had opgevolgd, cara mia. Ik geloof vast dat hij dan nog in leven zou zijn.'

'Dat is allemaal verleden tijd.'

'Ach, ja, het verleden.' Fornovo zuchtte diep. 'Maar in het verleden liggen al onze zonden verborgen. En onze zonden zullen ons toch, uiteindelijk, fataal worden.' Hij klikte met zijn tong tegen zijn verhemelte.

'Lieve kind, je zou er goed aan doen te onthouden wat je vader vergat. Ik zou niet graag zien dat jij hetzelfde lot onderging.'

'Ik zal eraan denken. Dat beloof ik.'

De kleine man bromde iets alsof hij haar maar half geloofde.

'Marin, wij hebben je hulp nodig,' zei Geleste. 'Herinner je je het masker nog datje onlangs voor Okami-san hebt gemaakt?'

'De domino. Natuurlijk! Een pracht stuk werk.' Fornovo trok een gezicht. 'Er is toch niets mee gebeurd?'

212

'We wilden graag wat informatie over de domino zelf,' legde Geleste uit zonder zijn vraag te beantwoorden. 'Ik dacht me te herinneren dat het een van de originele Venetiaanse personages was.'

'Nee, nee, natuurlijk niet. De domino dook pas in de tweede helft van de zestiende eeuw in Venetië op.' Fornovo begon verfin een schaaltje te mengen. 'Hij kwam oorspronkelijk uit Frankrijk. De domino, zo noemden de Fransen de lange, dikke pijen die de monniken daar droegen, en die, toen hun aristocraten en ambassadeurs hierheen reisden, in Venetië

de grote mode werden.'

De verf begon nu helder te worden, een diep hemelsblauw, dat zelfs in die oude pot leek te stralen. 'Het masker zelf is echter een soort grap. De Venetianen zijn nu eenmaal altijd oneerbiedig geweest tegenover hun pausen.' Fornovo hield een traanvormige druppel pigment tegen het licht en bekeek die met een keurend oog. 'Het was namelijk een paus die verklaarde dat Venetië een bedreiging voor de rest van de wereld was, weetje.' Enthousiast smeerde hij het pigment op de wang van een naakt, wit masker. 'Die verdomde kerel. Maar waarom zouden we op hem schelden? Wij Venetianen weigeren ons in het verleden te verdiepen, tenzij het omgeven is met een ritueel. Maar dat is het ook wat ons Venetianen zo geweldig maakt.'

Hij verfde de andere wang, de randen van de oogholten, de lippen, en nu was het masker als door tovenarij een gezicht geworden. 'Morte ai tiranni! Dat is altijd onze strijdkreet geweest. Dood aan de tirannen van Rome! Of het nu pausen of caesars waren. Onze Republiek was de enige die de val van Rome overleefd heeft; dat was geen toeval!'

Hij legde het masker voorzichtig opzij en knipoogde naar Nicholas.

'Hier in Venetië zijn wij altijd vrij geweest. Daarom zijn de joden ook naar hier gevlucht toen ze in minder verlichte landen vervolgd werden. Het getto is hier even na 1500 uitgevonden, en vele jaren lang is Venetië

het hart van de rabbijnse leer in Europa geweest.'

Hij pakte een andere pot en begon een kleur te mengen die uiteindelijk een roodtint zou worden. 'De waarheid is dat wij de joden begrepen, en zij ons. Wij waren eigenlijk precies eender: moeilijk te doorgronden, briljant, enorm praktisch - wij maakten van zaken doen een wetenschap. Terwijl de rest van de wereld nog gebukt ging onder het feodale stelsel, bestond dat bij ons niet; de joden, die de feodale gedachte niet konden verdragen, waardeerden ons het meest. Wij allemaal waren kapitalisten avant la lettre.'

Ja, rood, helderrood, zo helder als vers bloed. Hij keek naar het masker waaraan hij bezig was en knikte tevreden. 'Natuurlijk lieten wij de joden betalen voor hun veiligheid. Waarom niet? Zij konden het betalen - en ze konden nergens anders heen. En als teken van hun jood-zijn verplichtten wij hen een rode hoed te dragen.'

Hij begon de rode verf spaarzaam, bijna met iets van medelijden, aan te brengen. 'Was dat wreed ? Waarom ? Wij behandelden hen niet anders dan we onze eigen dogen behandelden. Wij isoleerden de joden in hun getto, precies zoals wij de doge gevangen zetten in zijn schitterende paleis 213

in San Marco. Zijn eedaflegging duurde elk jaar langer, omdat wij er dingen aan bleven toevoegen die hem verboden waren.'

Hij hief een vinger op. 'Natuurlijk moesten we, bij tijd en wijle, een zware prijs voor onze successen betalen. Evenals joden werden wij vaak veracht en benijd om wat wij waren. In 1605, toen paus Paulus V Venetië

van ketterij betichtte, antwoordden wij dat wij betere christenen waren dan hijzelf. En wie bestreed de Turken in de naam van Christus terwijl Rome zonder iets te doen toekeek? Venetië, natuurlijk!'

'Marin,' onderbrak Geleste hem op vriendelijke toon. 'Over de domino.'

'Ja, ja,' zei hij bijna geïrriteerd. Weer legde hij het masker opzij om het te drogen. 'Daar kom ik nog op. Denk je dat ik dat had vergeten?'

Weer wierp hij Nicholas een scherpe blik toe. 'Wij Venetianen hebben een gezegde: Wanneer de geschiedenis te kort schiet, is er altijd nog de legende nog.' Hij glimlachte om zijn eigen grapje. 'Nou, er is een legende over hoe de domino op het carnaval terecht is gekomen, en die luidt als volgt: Het waren niet de Franse aristocraten en ambassadeurs die dit ironische, ongodsdienstige personage naar Venetië hebben gebracht, maar de joden, op hun vlucht voor het antisemitisme in Frankrijk.'

Hij draaide zich abrupt om en verdween door een kralengordijn achter in de winkel. Een momentje later was hij terug, met in zijn handen een voorwerp dat hij droeg alsof het een pasgeboren baby was.

'De domino!' riep Geleste uit. 'Maar dat is onmogelijk.'

'Toch niet, cara mia, want hier is hij.' Fornovo keek haar glimlachend aan terwijl hij haar het masker voorhield, zodat zij het kon bekijken.

'Maar dit is het origineel - het oudste masker van mijn eigen privé-verzameling. Ik laat het aan jou zien zoals ik het ook aan Okami-san heb laten zien.'

'Kende Okami-san het verhaal over de herkomst van de domino?'

vroeg Nicholas.

'Maar natuurlijk!' Er lag nu een diepe rimpel boven de ogen van Fornovo. 'Dacht je dat ik hem een van mijn mooiste domino's zou verkopen zonder hem deelgenoot te maken van de geschiedenis die erachter ligt?

Wat denk je dat ik voor een Venetiaan ben?' Hij trok een lelijk gezicht.

'Trouwens, deze domino is heel bijzonder, omdat hij in Frankrijk is ge- maakt, om precies te zijn in Parijs. Hij is door de joden op hun vlucht mee naar hier gekomen.'

Voorzichtig draaide hij het masker om, zodat zij de onderkant konden bekijken. 'Hier staat de naam van de maker: A. Aloins.' Hij wees met een magere wijsvinger. 'En hier, er vlak onder, het stempel van de firma waarvoor M. Aloins werkzaam was. Het is de oudste maskermakerij in Frankrijk, en dat wil wel iets zeggen. En ze bestaat nog steeds.'

Hij hield het masker omhoog zodat zij de naam konden lezen: Avalon Ltd.

De stilte die volgde op het gekletter van een dienblad dat een van de obers uit zijn handen liet vallen, was oorverdovend, maar Margarites ogen lieten die van Croaker niet los. Hij zag daar iets uitdagends in, wat 214

hem tot de overtuiging bracht dat dit de eerste keer was dat zij deze gruwel aan iemand vertelde.

'Hij sloeg me, en wat erger was, ik liet hem zijn gang gaan. Ik klaagde niet, ging niet naar Dom en ging er niet samen met Francine, mijn dochter, vandoor. Ik bleef en onderwierp me.'

'Waarom?'

Ze glimlachte, maar die broosheid sprak weer uit haar ogen, en hij kreeg de indruk dat als hij haar nu beetpakte en door elkaar schudde, zij in miljoenen stukjes uiteen zou vallen.

'Dat is de honderdduizend-dollarvraag, hè?' Ze veegde haar lippen nogmaals af, terwijl er niets meer zat om weggeveegd te worden. 'Misschien dacht ik wel dat het mijn verdiende loon was, omdat ik tegen de wens van mijn broer in getrouwd was.'

'Was Dominic tegen jullie huwelijk?'

'Heel erg zelfs.'

'Waarom?'

Margarite haalde haar schouders op. 'Misschien kende hij Tony beter dan ik hem kende. Maar ik was vastbesloten en dacht alles te weten. Of misschien wilde ik mij per se tegen Dom verzetten. Wie zal het zeggen?'

'Toch benoemde Dominic Tony als zijn opvolger.'

Margarite keek hem met grote ogen aan. 'Ik moest je maar weer rechercheur noemen, geloof ik.'

Hij glimlachte naar haar. 'Dat is mijn vak nu eenmaal, mevrouw. Van alles uitpluizen zit mij in het bloed.'

Daar moest zij om lachen. De eigenaar van de zaak kwam met nog meer knoflookbrood aan, maar die weigerde zij, waarna hij de tafel afruimde. Daarna bestelde ze voor hen allebei een kopje espresso. Omdat hij niet verwachtte dat zij zijn vorige vraag nog zou beantwoorden, zei Croaker: 'En hoe staat het nu met jullie huwelijk, als ik zo vrij mag zijn?'

Ze zat even nadenkend voor zich uit te kijken. Toen keek ze hem aan en hij zag dat haar ogen de kleur van amber hadden. 'We leven samen. Maar ik denk dat dat voor de meeste getrouwde stellen geldt.'

Het geluid in de zaak zwol aan bij het binnenkomen van een stel opgeschoten slungels, gekleed in spijkerbroeken en gewapend met Walkmans. De espresso kwam, vergezeld van twee glazen Sambucca, met de complimenten van de eigenaar. Margarite draaide zich om en wist ogenblikkelijk zijn aandacht te trekken. Ze blies hem een kus toe en hij straalde. Daarna keerde ze zich tot Croaker en zei: 'Ik denk dat Dom een haatliefde-verhouding met Tony had. Hij kon waardering opbrengen voor de legale praktijk die hij in zijn eentje heeft opgebouwd, maar dat wilde nog niet zeggen dat hij al Tony's fouten door de vingers zag.'

'En die zijn?'

Ze schoof haar espressokopje heen en weer. 'Hij is impulsief, vaak erg agressief; hij vindt zichzelf enorm belangrijk.'

'En je broer? Wat had die voor fouten?'

215

'De federale agenten met wie ik heb gepraat, denken dat zij hem beter kennen dan ik.'

'Dan is het maar goed dat ik niet met dat vooroordeel op de proppen ben gekomen.'

Die amberkleurige ogen namen hem op een zeer intieme manier op.

'Jij bent na Dom de eerste man die ervan uitgaat dat mijn mening er ook iets toe doet.' Ze viste een koffieboon uit haar Sambucca, deed hem in haar mond en beet hem zonder een spier te vertrekken kapot. 'Dom was een duivel en een engel tegelijk. Weet je, het heeft voor geen van ons beiden ooit iets uitgemaakt dat hij het kind van mijn stiefmoeder was. Toen mijn vader hem officieel adopteerde, was de zaak beklonken. Ik had een broer. En het maakte niets uit dat hij dertien jaar ouder was dan ik.'

Haar blik verschoof tot voorbij zijn schouder en op een heel subtiele manier veranderde de uitdrukking op haar gezicht. Croaker zorgde ervoor dat hij zijn hoofd niet in de richting draaide waarnaar zij keek. Een moment later was hij zich bewust van de aanwezigheid van een derde persoon.

'Hi, mam!'

Hij draaide zich om en zag een roodharig meisje dat net zo mooi was als Margarite. Ze was slank, een langbenig veulen met die onmogelijk te imiteren lompe gratie die teenagers eigen is. Dit moest Francine zijn. Hij kon zich bijna niet voorstellen dat dit Margarites dochter was. Hoe oud was ze geweest toen ze deze nimf op de wereld had gezet? Negentien of twintig, ouder niet. Hij dacht aan wat Margarite hem over haar huwelijk had verteld.

'Francie, wat doe jij hier?'

'Ik ben samen met Doug en Richie en Mary.' Francie wees naar een groepje teenagers dat luidruchtig een tafel bezet hield.

'Wat heb ik je nou gezegd over alleen weggaan?'

Francie trok een gezicht. 'Mam, ik bén niet alleen. Ik ben met de anderen. Trouwens, de vader van Richie -'

'Ik weet alles af van de vader van Richie,' zei Margarite haastig. Croaker keek naar de andere tafel, zag dat nóg een van de krachtpatsers in het restaurant had postgevat. De zaak zat er nu werkelijk vol mee.

'Wie is dit?' Francie keek Croaker recht aan.

'Francie, dit is... een zakenrelatie van mij,' verzon Margarite snel.

'Lew Croaker.'

'Hallo, jongedame!,' zei Croaker, op een toon die Francie aan het lachen maakte. Hij stak haar zijn hand toe en zij keek er met grote ogen naar.

'Wat is er met u gebeurd?'

'Francie!' riep Margarite uit.

'Laat maar, dat geeft niets.' Croaker keek op in Francie's gezicht. 'Ik heb mijn hand tijdens een gevecht verloren. Hij is er met een zwaard afgehakt. Chirurgen in Tokio hebben me toen deze aangemeten. Vind je hem mooi?'

216

Ze nam hem voorzichtig in haar hand. Ze was duidelijk onder de indruk en hij vroeg haar of ze even bij hen wilde komen zitten.

'Ik geloof niet dat dat zo'n goed idee is,' zei Margarite. Francine wierp haar een snelle blik toe voor ze naast haar ging zitten. Verbeeldde hij het zich of voelde Margarite zich slecht op haar gemak?

Francie zette haar ellebogen op de tafel en bestelde een dubbele bacon-kaasburger met extra veel kaas, een grote portie patat en een Cola light. Met een kinderlijke onbevangenheid leek ze Croakers hand helemaal vergeten te hebben. Ze boog zich opzij en nam een slokje van haar moeders Sambucca. Vreemd genoeg zei Margarite niets. Ze voelde zich duidelijk steeds minder op haar gemak.

'Wat voor zaken doet u?' vroeg Francie, terwijl ze Croaker met die grote, lichte ogen doordringend aankeek.

'Doet dat ertoe?'

Francie knikte. 'Tuurlijk. U maakt mam aan het lachen.'

Zijn blik ontmoette heel even die van Margarite.

'De waarheid is, Francie, dat ik met je moeder kwam praten over je oom Dominic.'

Haar cola arriveerde, en ze liet de Sambucca staan om haar eigen drankje via een rietje op te slurpen. Even later kwam het eten, en ze viel erop aan alsof ze in dagen niet had gegeten.

'Zou jij mij iets over hem kunnen vertellen?'

Margarite werd steeds onrustiger. 'Ik geloof niet dat dat -'

'Ik mis hem,' zei Francie met volle mond. 'Hij was lief voor me.'

Door haar antwoord heen hoorde Croaker de echo's van wat zij wellicht voelde maar niet onder woorden bracht: ik mis hem; hij was lief voor me - anders dan mijn vader.

'Zag je hem vaak?'

'Tuurlijk,' zei Francie, en ze goot nog wat meer ketchup over haar patat. 'Mam nam mij altijd mee wanneer ze naar oom Dom ging.' Hap, slik, weg. 'Zijn vriezer zat altijd vol roomijs - allemaal nieuwe smaken die hij uitprobeerde. Hartstikke lekker.'

'Dat zal wel,' zei Croaker, terwijl hij zich afvroeg wat er met Margarite aan de hand was. Tot het moment dat Francie opdook, had ze zich weten te beheersen. Nee, dacht hij, dat was niet helemaal waar. Ze was ook even van de kaart geweest toen hij over de dood van Caesar, de rottweiler, had gesproken, en nog eens toen hij haar de foto's van haar broer had laten zien. 'Dan zaten jullie dus allemaal lekker ijs te eten.'

'Nee,' zei Francie, terwijl ze haar mond volstopte met patat. 'Ik zat ijsjes te eten, terwijl mam en oom Dom in de bibliotheek aan het praten waren.'

Croaker wierp Margarite een snelle blik toe, maar ze had alleen aandacht voor haar dochter.

'Ging je vader dan nooit mee?'

'Nee,' antwoordde Francie, en veegde haar vette lippen schoon met een servet. Ze kwam overeind van haar stoel. 'Nu zult u me even moeten excuseren.'

Toen liep ze snel weg naar de andere kant van het restaurant. Croaker 217

zag dat Margarite haar met haar ogen volgde toen ze voorbij de tafel met haar vrienden liep in de richting van de damestoiletten.

'Neem me niet kwalijk, Lew, ik moet me even opknappen,' zei Margarite. Haar gezicht zag lijkwit. Ze verdween in de damestoiletten en opeens klikte er iets in Croakers gedachten. Hij stond op en rende door het restaurant heen. Bij de deur van de damestoiletten bleef hij even staan. Toen zei hij:

'Wat kan het me ook verdommen,' en hij duwde de deur open. Margarite zat in een van de hokjes op haar knieën naast Francine, die dubbelgebogen over het toilet stond. Het meisje stond hevig over te geven. Margarite kreeg hem in de gaten; de ellende stond duimendik op haar gezicht.

'Ga hier alsjeblieft weg, wil je?' Ze stond op het punt om in tranen uit te barsten.

Croaker stapte de ruimte van de damestoiletten in en liet de deur achter zich dichtvallen. 'Ze is niet zomaar misselijk, hè? Door een virus of de griep. Ze lijdt aan boulimia.'

Margarite zei niets, maar hield het hoofd van haar kind beet. Ten slotte keek ze hem weer aan. 'Waarom ben je hier nog?'

'Ik geloof dat ik haar kan helpen.'

'Laat ons toch met rust.'

'Ik geloof dat jullie dat geen van beiden werkelijk zou willen.'

Hij liep naar haar toe, pakte Francie zachtjes bij de schouders, hielp haar naar de wastafel en zette de koude kraan voor haar open. Achter hem hoorde hij dat het toilet verscheidene keren werd doorgespoeld. Toen kwam Margarite uit het hokje en bleef naar hen tweeën staan kijken.

'Haar vader weet het niet; hij zou het niet begrijpen.'

'En jij begrijpt het wel?' Hij ondersteunde Francie, terwijl zij haar hoofd onder de koude straal hield.

'Ze lijdt aan boulimia, Lew. Natuurlijk begrijp ik dat. Ze is onder behandeling bij een psychiater.'

'En helpt dat?'

'Dat soort dingen heeft tijd nodig.'

Aan de gelaten klank van haar stem wist hij dat dit een standaardantwoord was. 'Margarite, dit is Francie's strijd, niet de jouwe. Zij moet zelf beter willen worden, anders lukt het haar nool't.'

Hij haalde Francie onder het water vandaan en droogde haar haren en gezicht met een stapeltje papieren handdoekjes. Ze zag zó bleek dat hij duidelijk de blauwe aderen bij haar slapen kon zien. Hij boog zich naar voren en draaide haar rond zodat ze hem aankeek.

'Francie, wat -'

Maar hij kreeg de kans niet zijn vraag te stellen, want met haar magere gezichtje keek ze naar hem op en schreeuwde: 'Ik ga dood! Ik ga dood!

Ik ga dood!'

Uitgeput na een buitengewoon opwindend partijtje seks met Doug, zijn zeer geheime minnaar, zonk Lillehammer weg in een diepe slaap. Doug 218

was wild, onvoorspelbaar en daardoor zo aantrekkelijk. Geen van beide mannen kenden elkaar in het werkelijke leven - zakelijk of privé. Ze waren bij elkaar gekomen als nummers, zielloze lichamen die erop uit waren elkaar te bevredigen op de meest bizarre manieren die ze maar konden bedenken. Wat dat betreft, was Doug ideaal. Rusteloos van aard en bereid om elke keer iets anders uit te proberen; hoe gekker hoe mooier. Lillehammer droomde zelden, maar wanneer het gebeurde, droomde hij meestal de Droom. Tenminste, zo was hij die gaan noemen. Niet dat de Droom altijd hetzelfde was, maar bepaalde fundamentele aspecten veranderden nooit.

Eerst en altijd was daar de jungle: de tropische bomen met hun driedubbele kroon, de stromende regen, stinkend fruit en dodelijke slangen. Er was geen twijfel mogelijk, het was een nachtmerrieachtig beeld van de Hof van Eden.

De Droom was als het wegvallen van de zwaartekracht, omhoog vallen in plaats van naar beneden, en de bovenkant van je hoofd stoten tegen een kooi van gehard bamboe. En dat was weerzo'n fundamenteel aspect: de indruk van in een dierentuin te zitten - de stank, de beperkte ruimte, en bovenal, het nare gevoel constant bekeken te worden. Zowel in de Droom als in zijn herinnering liep hij te ijsberen over het stukje vastgestampte aarde dat zo klein was dat hij zich nooit helemaal kon uitstrekken. Hij moest dus zittend slapen. Niet dat hij aan zoveel slaap toekwam. Dat hoorde er ook bij. Duisternis, het monotone gezoem van de insekten, en dan priemde het felle licht weer door zijn gesloten oogleden heen en was hij weer klaar wakker. Dit gebeurde zowel in de Droom als in zijn herinnering steeds weer, totdat slapen een soort vrijheid werd die hem ook werd ontzegd. Het idee erachter was heel simpel en kwam voort uit de grondbeginselen van het ondervragen: ontneem de gevangene elk gevoel van tijd, van plaats en uiteindelijk ook van zichzelf. Het eindresultaat was volgzaamheid. Op dezelfde manier waarop een bakker zijn deeg kneedt tot het de juiste samenhang heeft, zo hadden zijn bewakers getracht zijn geest te kneden.

Hij was er nooit achter gekomen in hoeverre zij daarin geslaagd waren. En dat was het ergst van alles. Die onwetendheid.

In het begin, toen de Droom pas begon, had Lillehammer gehoopt dat hij antwoord zou krijgen op de vraag die hem vanaf zijn terugkeer uit Nam achtervolgde: hadden ze hem gebroken? In het ziekenhuis, terwijl zijn wonden langzaam genazen, had hij de tijd gehad om na te denken, vooral nadat hij terug was in de States en de psychiater op hem was losgelaten.

Eigenlijk had hij haar wel aardig gevonden, Madeleine, en hij was zelfs een beetje verliefd op haar geworden. Dat was te verwachten geweest, had ze hem op een dag uitgelegd. God, wat had hij er een zooitje van gemaakt! Maar Madeleine was het niet met hem eens geweest en had hem zelfs bewezen dat het tegenovergestelde waar was. Ze konden hem niet gebroken hebben, vertelde 219

ze, omdat niets van de informatie die hem was toevertrouwd in gevaar was gebracht. Geen code, geen man en geen netwerk.

Je bent genezen, had zij hem tijdens hun laatste gesprek verteld, licha- melijk en geestelijk. Je kunt weer gewoon verder met watje eerst deed. Wat er is gebeurd, is verleden tijd.

Hij wilde haar geloven. En zonder de Droom had hij dat ook zeker gedaan. Ook al zag hij dat ze niet had gelogen, dat hij nog steeds vertrouwd werd, toch had de Droom zich als een steen in zijn herinnering verankerd.

Zowel in de Droom als in zijn herinnering hing de stank van bloed en uitwerpselen altijd om hem heen, het angstzweet plakte als een kwaadaardige tweede huid op zijn lichaam. In die dierentuin kwamen ze naar hem toe, en ze deden dingen met hem, onmenselijk, onbespreekbaar zelfs met Madeleine, van wie hij hield en die hij zelfs een heel klein beetje vertrouwde.

Voor zover hij kon vertrouwen, want dat had de dierentuin hem ook aangedaan. Niet alleen zijn menselijkheid was hem ontnomen, ook zijn vermogen om andere mensen te vertrouwen was hij kwijtgeraakt. Zowel in de Droom als in zijn herinnering was hij alleen, verlaten door zijn landgenoten, degenen met wie hij de eed van een onsterfelijke vriendschap had gezworen. Hij moest die dierentuin helemaal in zijn eentje verduren. Niemand kwam over de beboste bergkam aanstormen, niemand sloop in het holst van de nacht de dierentuin binnen om hem te bevrijden.

Veel later, toen hij terug was in Washington en alweer werkte, ontdekte hij dat, als hij niet zomaar in Nam op de stoep bij hen was afgeleverd, zij uiteindelijk toch wel in actie zouden zijn gekomen. Ze zouden een enkele Ranger op pad hebben gestuurd - een scherpschutter die de opdracht zou hebben meegekregen hem een kogel door zijn hoofd te schieten teneinde hun geheimen veilig te stellen. Eigenlijk kon hij het hen nog niet eens kwalijk nemen - in hun plaats zou hij waarschijnlijk hetzelfde overwogen hebben. Maar aan de andere kant haatte hij hen: ze hadden tegen hem gelogen, zijn bloedbroeders van de Toverspiegel, en ze hadden hem in de steek gelaten. Hun verraad had hem een lesje geleerd over de manier waarop mensen met elkaar kunnen omgaan. Daarna was hij tot de conclusie gekomen dat hij het menselijke ras niet langer kon waarderen.

Hij vergat Madeleine, of beter gezegd, zijn liefde voor haar; hij kreeg promotie en meer macht en ruimte voor initiatieven dan hij onder het bevel van het Witte Konijn in Nam ooit had gehad.

In die tijd stond hij bekend als de Gekke Hoedenmaker - een bijnaam die hij nu nóg toepasselijker vond dan destijds.

Wat er ook uit die tijd was weggegleden, de bijnaam van de Rode Koningin was gebleven. Hij en de Rode Koningin hadden eindeloos geploeterd onder het alziend oog van het Witte Konijn, zelfs gedurende die gênante toestand met Michael Leonforte.

Op de een of andere manier had de Rode Koningin de terugslag van dat fiasco weten te vermijden en was zelfs in rang gestegen, zodat hij nu 220

de hoogste machtspositie bekleedde die tientallen jaren door het Witte Konijn bezet was geweest.

Hoe had de Rode Koningin dat geflikt? Hij had het Witte Konijn, een man van wie Lillehammer had geloofd dat hij slechts door de dood van zijn hoge positie gestoten zou kunnen worden, onderuit gehaald. Het gerucht ging dat de Rode Koningin hulp had gehad van een zekere Nishiki. Nishiki's informatie was zó accuraat en van zó'n hoog niveau, dat het een scherp zwaard was geweest waarmee de Rode Koningin alle ongelovigen, alle politieke en ideologische vijanden een kopje kleiner had gemaakt.

En terwijl hij daarmee bezig was, voer Lillehammer, de opportunist, mee in zijn kielzog. Heden ten dage was hij de ogen en de oren van de Rode Koningin. Hij vermoedde dat hij de enige man was die de Rode Koningin onvoorwaardelijk vertrouwde. De Rode Koningin hield bij hoog en bij laag vol dat zelfs hij de ware identiteit of zelfs de nationaliteit van Nishiki niet kende. De informatie bereikte hem altijd via een ophaalplaats, die veelvuldig maar op onregelmatige tijdstippen werd veranderd. Als dit allemaal waar was, hoe zat die relatie van de Rode Koningin en Nishiki dan in elkaar? Wat was hun connectie? Wat was Nishiki's motivatie om al die top-secret informatie door te geven?

Maakte Lillehammer zich erg druk om de antwoorden op deze vragen ?

In die gesluierde dagen, gevuld met herinneringen en de Droom, vond hij het gemakkelijker om de bevelen van zijn superieuren op te volgen dan om de antwoorden op politiek geladen vragen te zoeken. Lang geleden had hij partij gekozen - of de partij had hem gekozen, wat deed het ertoe - en nu speelde de moraal geen enkele rol in zijn werk. Hij vond het zelfs wel prettig zich te onderwerpen aan een duffe sleur. Het kostte hem heel wat tijd om te beredeneren wat hem eigenlijk voortdreef in het nieuwe leven dat hij voor zichzelf had ingericht. En in dat opzicht deed de Droom goede diensten. Het diende als een weg terug in zijn herinnering. De Droom liet hem zien waarom hij nog steeds ademde, waarom hij zijn polsen niet had doorgesneden in dat ziekenhuisbed op de Filippijnen. De Droom liet hem de gezichten zien van hen die de dierentuin hadden bestuurd. Die gezichten waren in zijn herinnering gegrift; hun gezichten, beschenen door felle lampen of zonneschijn, achtervolgden hem. Ze bliezen als wrede geesten hun hete adem in zijn nek, staken hun lange bamboesplinters in zijn vlees, lieten hun walgelijke woede op hem los wanneer hij liep of at of zijn behoefte deed. Zowel in de Droom als in zijn herinnering.

En uiteindelijk was Lillehammer tot de conclusie gekomen dat hij slechts voor één doel uit de klauwen van de dood was gered: om zijn kwelgeesten te vinden en te vernietigen, zoals zij hem hadden vernietigd. Op dat ritme, en op dat ritme alleen, klopte zijn hart. 221

Parijs/Old Westbury

De aankomst in Parijs was of ze vanuit de magische stroom van een draaikolk in helder water bovenkwamen. Het charisma van het Venetiaanse byzantijnse brokaat was verbroken door de stralende overvloed van lichtjes tegen de bewolkte avondhemel.

Schijnwerpers verlichtten de Are de Triomphe, die oprees uit de Place de l'Etoile, de as van een dozijn brede avenues die als de spaken van een wiel alle kanten uitwaaierden. Fonteinen van licht spoelden over de Place de la Concorde, waar Lodewijk VXI en Marie Antoinette, Danton en Robespierre de fatale kus van de guillotine hadden gevoeld, de Place Vendöme, waar monumenten van Napoleon verrezen, naar beneden gehaald en weer herrezen waren. Door dit landschap, wit als sneeuw in het licht van de vollemaan, reden Nicholas en Geleste weg van het vliegveld Charles De Gaulle. Ze staken de Seine over van de rechter-naar de linkeroever en reden een wereld binnen die wat onconventioneler en zeker jonger was dan die aan de andere kant van de rivier, vol kunstgalerieën, trendy boetiekjes en eethuisjes van allerlei soort.

Een straat achter de Boulevard St.Germain vonden ze een hotel met een zwart-witte gevel van gezandstraalde steen met smeedijzeren versierselen. De kamers zelfwaren klein, modern, schoon en geriefelijk, met uitzicht op de beroemde Parijse daken.

In hun kleine maar keurige kamer stond een t.v. met videorecorder waarop de zwart-witscènes met Humphrey Bogart en Lauren Bacall te zien waren uit Raymond Chandlers The Big Sleep.

Slaap...

Avalon Ltd. is een firma met een interessante geschiedenis, had Fornovo hun verteld. Oorspronkelijk was het een huis dat kostuums maakte voor rondreizende toneelspelers. Naarmate de vermaardheid van haar masker- makers toenam, veranderde dat. Op een bepaald punt-wie weet wanneer, misschien rond de tijd van de Franse Revolutie - namen de maskermakers de macht in het bedrijf over van hun meerderen, die — zo gaat het verhaal

-vanwege hun beroemdheid met gezwinde spoed op de Place Vendöme hun hoofd verloren. De naam van het bedrijf werd veranderd in Avalon en zonen, omdat de werklieden de zaak als hun thuis waren gaan zien. Zo gingen de jaren voorbij zonder dat er iets veranderde, tot eenjaar of 222

vijf geleden. Toen werd het bedrijf overgenomen door een buitenlandse firma — en werd de naam nogmaals veranderd, in Avalon Ltd. Wie had het bedrijf gekocht? had Nicholas gevraagd. Dat is het vreemde, had Fornovo gezegd, terwijl hij de domino opzij legde. Dat schijnt niemand te weten.

Nicholas werd wakker door het zonlicht dat door het raam naar binnen viel. Hij draaide zich om in zijn bed en ontdekte dat Geleste naast hem lag, haar kleren nog aan. Haar zo mooie gezichtje lag halfin het zonlicht, half in de blauwe schaduwen van de nacht.

Hij keek naar beneden en ontdekte dat hijzelf ook nog helemaal gekleed was. Hij kon zich niet herinneren dat hij was gaan liggen. Zonder waarschuwing vooraf had de uitputting zich blijkbaar van hem meester gemaakt.

Hij bleef liggen waar hij lag, want hij voelde zich veel te voldaan om zich zelfs maar te bewegen. Hij wist dat hij eigenlijk zijn kantoor moest bellen; Seiko zou zich onderhand grote zorgen maken. Maar waarom zou hij haar laten weten waar hij was ? Ze zou hem alleen maar de laatste ontwikkelingen van de situatie in Saigon willen vertellen en daar had hij helemaal geen zin in. Trouwens, zij en Nangi waren heel goed in staat elk probleem het hoofd te bieden.

Het waren smoesjes, dat wist hij. Langzaam, pijnlijk langzaam, drong de waarheid tot hem door. Hij was op de vlucht voor een huwelijk dat gestrand was, een relatie die zó weinig meer voorstelde dat hij niet bij machte was hem ze goed te maken. Zijn schuldgevoel had de waarheid weten te verdoezelen.

Toch wist hij dat het dieper ging dan dat. Het intense gevoel van vrijheid dat hij had gevoeld vanaf het moment dat hij het Bauta-masker had opgezet, was verrukkelijk. Hij wilde niet dat er een einde aan kwam. Hij wilde zijn vroegere leven terug.

Voorzichtig draaide hij zijn hoofd zó dat hij Celestes zonovergoten gezichtje kon zien. En dan was er nog zijn toenemende gevoelens voor deze verrukkelijke vrouw. Hij wist dat, als hij niet getrouwd was, hij van deze vrouw zou gaan houden. En toen drong zich nóg een facet van de waarheid in hem naar voren: wat had het feit of hij wel of niet was getrouwd er eigenlijk mee te maken? Hij was al van deze vrouw gaan houden.

Hij ging abrupt zitten en stapte uit bed. Zonder geluid te maken, ging hij de badkamer binnen. Hij kleedde zich uit en stond een minuut of vijf onder een gloeiend hete douche. Hij zeepte zich in en draaide toen de heetwaterkraan dicht. Het ijskoude water geselde zijn huid. Hij hief zijn gezicht op in de straal, alsof het water niet alleen zijn lichaam maar ook zijn geest kon schoonspoelen.

Met een handdoek om zijn middel gewikkeld, liep hij de kamer weer in, waar Geleste in haar koffertje stond te rommelen.

'God, ik ben als een blok in slaap gevallen,' zei ze.

Hij was bang dat hij zich niet zou kunnen beheersen wanneer hij iets tegen haar zei of zelfs maar in haar buurt kwam, dus liep hij snel langs haar heen.

223

Met haar kleren in haar armen verdween zij in de dampige badkamer. De kamer leek zonder haar aanwezigheid klein en onpersoonlijk, en zonder er verder over na te denken, duwde Nicholas de deur naar de badkamer open.

Geleste lag in het bad te weken. Hij liep naar een houten krukje aan de voet van de badkuip, deed de ramen open en ging zitten. Geleste had een masker op. Het was samengesteld uit modder en mineralen, een presentje van het hotel. Haar ogen waren gesloten en haar gezicht had een ontspannen uitdrukking.

'Ben je gekomen om mij te verleiden?'

'Nee,' antwoordde hij, maar hij proefde de leugen op zijn tong. Haar ogen gingen open, het aquamarijn stak extra fel af tegen de modder. 'Voel je Okami-san?'