10
Het stond in de krant waarin de sla verpakt was - de krant van de vorige avond. Eerst werd Maria’s aandacht getrokken door het woord ‘Carvin’, daarna viel haar oog bijna onmiddellijk op het woord ‘juwelen’. Langzaam ontvouwde ze het papier, streek het een paar keer met haar hand glad en begon vervolgens het artikel te lezen. Toen ze het uit had bleef haar gezicht onbewogen, er stond geen verbazing op te lezen, en zelfs de hond, die toch buitengewoon gevoelig was voor haar stemmingen, merkte niet dat hij getuige was van het einde van een episode: de episode van hen drieën, van Maria, van Gue-ret en van hemzelf, de hond.
‘De moordenaar van de juwelier die in Carvin is doodgestoken blijft de diefstal ontkennen. Tot op heden heeft men nergens een spoor van de juwelen kunnen ontdekken, enzovoort…’ Het artikel gaf in het kort een verslag van die banale gebeurtenis (die na twee maanden niemand meer interesseerde) en probeerde een ingewikkelde draai aan de zaak te geven. Een zekere Baudoint, een ongunstig bekend staande figuur - en in dit geval de koper - zou in zijn auto een ernstig meningsverschil met de makelaar hebben gehad. De ruzie zou zo hoog zijn opgelopen dat laatstgenoemde bang was geworden en dwars door de weilanden was gevlucht in de richting van een kanaal, waarvan de ongure Baudoint zich de ligging zelfs niet meer kon herinneren. Hij bekende dat hij de makelaar daar ingehaald en vermoord had, maar uit woede en niet uit hebzucht. Er was trouwens niet het geringste spoor van zijn buit te ontdekken. Ten slotte was
het lichaam van de makelaar aan het anker van een aak over een afstand van tien kilometer voortgesleept tot het dorp Carvin. De schuldige, die nog steeds ondervraagd wordt, ontkende natuurlijk en weigerde de plek aan te wijzen waar hij zijn buit had verstopt. Als ze die sla niet gekocht had zou het best mogelijk geweest zijn dat Maria die artikelen niet gelezen had, dat ze nergens van had geweten en zo verder geleefd had; ze realiseerde zich die mogelijkheid en tegelijkertijd hoeveel verdriet het hem zou doen wanneer ze het hem zou vertellen. Het was eerder de macht der gewoonte dan verbijstering die maakte dat ze bij de keukentafel ging zitten, en eerder omdat ze vond dat het erbij hoorde dan omdat ze ontdaan was goot ze twee glazen Martini Bianco naar binnen. Ze had het altijd wel geweten zei ze met een bittere opgewektheid bij zichzelf, ze had altijd wel geweten dat die Gueret geen knip voor zijn neus waard was. Als met tegenzin ging ze naar zijn kamer om te zien of die mooie sieraden wel werkelijk bestonden. Ze waren oogverblindend maar opeens vielen ze in haar armoedige huis uit de toon. Nu die trotse stenen van hun bloedige aureool ontdaan waren leken ze op een bepaalde manier dof, namaak, hoewel ze ontegenzeglijk echt waren. En Maria, die de juwelen tot dan toe onwillekeurig met eerbied behandeld had, betrapte zich erop dat ze ze in haar hand opgooide, steeds hoger, steeds vlugger, eerst glimlachend om hun geringe gewicht, dan hardop lachend, steeds harder, schaterend, totdat ze ze ten slotte tegen het plafond gooide, zich omdraaide en zonder ze op te rapen de kamer uitliep. En het droge geluid achter haar van iets dat op de vloer stuiterde en niet kapotviel scheen haar niet te interesseren.
Ze bleef een hele tijd buiten voor de deur van haar huis zitten en ving de laatste zonnestralen van de dag op haar gezicht op - brandende, zinloze stralen van een laag—
staande zon, waaronder de twaalf uitgeputte, gore bloemen welke door haar zorgen en die van Gueret aan de harde grond ontrukt waren, met banaal en ingeworteld welbehagen hun kopjes leken te strekken. Gueret verscheen op zijn gewone tijdstip, met zijn gewone gefluit en zijn gewone gezicht. Toen hij binnenkwam stond Maria met haar rug naar hem toe gekeerd, ze stond iets in een pan om te roeren en met zijn gewone opgewekte stem riep hij uit: ‘Dat ruikt lekker!’, waarna hij ging zitten en zijn benen onder zijn gewone stoel uitstrekte Maria had geen antwoord gegeven op zijn klaroenstoot En peinzend keek hij naar haar vertrouwde, rustgevende rug, naar haar fraaie haarlok bij haar nek, haar precieze handen. Met halfgesloten ogen keek de hond goedkeurend van de een naar de ander.
‘En?’ vroeg Gueret na een ogenblik stilte. ‘Wat is er vandaag gebeurd ? Maar eerst, wat eten we?’ ‘Ik ben soep van waterkers aan het maken,’ antwoordde Maria, terwijl ze zich naar hem omkeerde en hem rustig, bijna slaperig aankeek.
‘Een gezicht als van een katvis’, zoals hij soms voor de grap tegen haar zei. Dat woord deed hem denken aan een uitdrukkingsloos gezicht (het afwezige, stomme gezicht van een zeedier, een dier dat tot een ander element behoort) en tegelijkertijd aan de gespleten, gevoileerde oogopslag van een waakzame, raadselachtige kat, het raadsel waardoor Maria’s ogen oplichtten. Dan leek ze idioot veel op een plaatje uit een boek, een boek over dieren dat Gueret had toen hij nog klein was en in Arras in de eerste klas van de lagere school zat.
Hij hield ervan wanneer Maria zo keek, en tevens was hij er bang van: wanneer ze zo keek stonden er onverwachte dingen te gebeuren. En alles, al het nieuwe wat mogelijkerwijs kapot kon maken wat hij nu zijn geluk noemde, vervulde hem met angst. Hij herhaalde dan ook: ‘Wat is er
vandaag gebeurd?’, waardoor Maria uit een droom scheen te ontwaken waar hij duidelijk niet in voorkwam. Ze deed haar mond open, verloor haar raadselachtige uitdrukking en het leek alsof ze plotseling wilde gaan gillen, gaan huilen of hem bijten. Ze beheerste zich en wierp hem een blik toe die zo bloeddorstig en tegelijk zo smekend was dat Gueret zijn stoel achteruitschoof en opstond. Hij liep op haar toe en legde beschermend zijn hand op haar schouder, iets dat tussen hen nog nooit was voorgekomen.
‘Is iemand onaardig tegen je geweest?’ vroeg hij zacht. ‘Heb je iemand gemist?’
Zonder antwoord te geven schudde ze twee keer van nee, daarna maakte zich zich van hem los en liep naar de trap. Hij bleef onhandig met zijn armen zwaaiend in de keuken achter en wist niet wat hij moest doen. Pas toen ze boven was riep ze: ‘Er is niets aan de hand! Ik was daarnet een beetje duizelig, dat komt van de warmte …’ En Gueret voelde zich meteen gerustgesteld: zo graag wilde hij het zijn en zo koppig hield hij vol dat hij het was, nu al negen lange weken, sinds de dag dat hij de schat aan de voet van de sintelberg had gevonden. Vijf minuten later kwam Maria trouwens in optima for-ma weer naar beneden; ze had haar haar gekamd, ze zag er blozend uit en voor de eerste keer zag Gueret dat ze zich licht had opgemaakt - wat ze toch al tien dagen deed. Even tevoren was hij een ogenblik bang van haar geweest en dat nam hij zichzelf kwalijk: die vrouw stond nu aan zijn kant, was zijn vriendin, zijn ‘kameraad’, evenzeer als zijn medeplichtige. Ze leefden niet meer toevallig, of uit angst of noodzaak samen, het was nu een eigen vrije keuze geworden: een situatie die Gueret, meer dan wat ook ter wereld, wilde bestendigen. En Maria keek met een soort duidelijke voldoening toe hoe hij at, zijn vlees sneed en dronk, alsof ze hem zelf vanaf zijn geboorte had
opgevoed en tevreden was over zijn goede tafelmanieren Ze heeft een echt moederlijke manier van kijken, dacht hij, niettemin een beetje geïrriteerd. Want de herinnering aan de deining over bepaalde dingen die ‘s nachts gebeurd waren raakte hij niet zo gemakkelijk kwijt. Tijdens het dessert praatte hij trouwens voor het eerst over zijn jeugd, want dat had ze hem gevraagd. Tot dan toe had Gueret gedacht dat ze zijn leven alleen maar beschouwde als een aaneenschakeling van onbenullige gebeurtenissen. Ze leek al op de hoogte te zijn - en dat stomvervelend te vinden - van alles wat zich in het korte, zich traag voortslepende leven van Gueret had afgespeeld: zijn ouders die alles te veel vonden en vaak kwaad waren, zijn verlegenheid, zijn middelmatige studieresultaten, zijn schoolexamen, zijn gefrustreerde ambities, de dood van genoemde ouders, zijn militaire dienst, de hoeren, zijn eerste liefde, zijn opleiding tot boekhouder, zijn stage bij Samson, enzovoort. En Gueret was de eerste om toe te geven dat zijn leven alleen maar een saaie, warrige reeks gebeurtenissen was geweest, een volstrekt oninteressante brij - vooral in vergelijking met de amoureuze en avontuurlijke kermis die haar eigen leven was geweest. En hoewel moord bij hem hoorde was hij er eigenlijk helemaal van overtuigd dat zij het avontuur vertegenwoordigde.
En vandaag ineens vroeg Maria hem peinzend: ‘Hoe was je eigenlijk als kind? Toen je zo’n jaar of vijftien was. bedoel ik. Wasje een zoet jongetje of een rotknul? Vertel eens!’ En toen hij van de eerste verbazing was bekomen betrapte Gueret zich erop dat hij ervan genoot over de saaie beginjaren van zijn saaie leven te vertellen; en hii betrapte haar erop dat ze ademloos zat te luisteren. En hij was verbaasd hoe snel de tijd voorbijvloog en dat het precies twaalf uur sloeg op het moment dat hij klaar was met zijn verhaal over zijn opvoeding van Pinpin
Pinpin, een klein konijntje dat zijn ouders verloren had en dat hij wekenlang met de fles gevoed en met succes grootgebracht had. Toen Gueret dertien jaar was had hij met Pinpin zijn eerste overwinning behaald op een vijandige omgeving, op zijn onverschillige ouders en op zijn schimpende, gemene klasgenoten … Pinpin had een zachte, lichtbruine vacht, net als de langoortjes van Walt Disney … De ogen van Gueret straalden toen hij vertelde op wat voor verrassende en wonderbaarlijke wijze hij Pinpin het leven had gered, en hij sprong van schrik op toen hij in zijn enthousiasme zijn vork en mes, die ze nog niet had opgeruimd, op de grond liet vallen - zo hing ze aan zijn lippen! En toen hij zich bukte om ze op te rapen sneed Gueret zich met zijn mes in zijn wijsvinger en door die plotselinge stekende pijn werd hij wakker geschud en weer tot de realiteit teruggebracht, dat wil zeggen, hij verviel in zijn oude rol. Van onder de tafel keek hij vrolijk en tegelijk verbaasd naar boven.
‘Dat is gek,’ zei hij, terwijl hij zorgvuldig zijn mes en vork op tafel legde. ‘Mensen zijn eigenlijk gekke wezens, nietwaar? Wanneer je eraan denkt dat ik met die makelaar, pats boem,’ zei hij fel, ‘geen moment geaarzeld heb en dat ik, toen ik dertien jaar was, zat te snotteren om een konijn … Dat is toch gek?’
‘Ja,’ antwoordde ze, zonder dat ze liet blijken dat ze de verandering in zijn toon of zijn houding, die wreed aandeed na zijn sentimentele woordenstroom, had opgemerkt. ‘Ja,’ gaf ze toe, ‘dat is gek.’ Ze had haar ogen neergeslagen en hij keek haar een beetje beschaamd aan omdat hij zich had laten verleiden om over Pinpin te vertellen, maar hij was toch wel tevreden over zichzelf omdat hij bijtijds het gesprek weer op de makelaar had gebracht, en hij aarzelde nog over de manier hoe hij verder moest gaan om haar te blijven boeien: ze had nog nooit zo aandachtig en intens naar hem
geluisterd. Nu was het haar beurt om kleur aan hun gesprek te geven. Maria scheen dat te voelen, want ze keek hem vriendelijk glimlachend even aan en sloeg toer. haar ogen weer neer. Ze nam een sigaret uit het pakje var. Gueret en deze keer wachtte ze met een erg vrouwelijke passiviteit tot hij haar met zijn aansteker vuur gaf - in plaats van geïrriteerd naar een lucifer te zoeken. ‘En hoe zit het nou met je positie als hoofdboekhouder ?’ vroeg ze opeens.
Gueret sprong overeind en ging weer op zijn stoel zitten Maria hield vol:
‘Wat heb je tegen die lui bij Samson gezegd? Tegen de directeur, bedoel ik? Wat heb je gezegd toen je die positie weigerde?’
‘Ik heb gezegd dat ik me er niet in staat toe achtte, bekende Gueret, en ineens kreeg hij een kleur bij de herinnering daaraan. Want die keer had hij zich geschaamd als nooit tevoren in zijn leven, hij had zich veel erger geschaamd dan toen hij afgebekt werd door een verkoper van motorfietsen of toen hij een pak slaag kreeg van een paar operettegangsters: hij schaamde zich dat hi j had moeten toegeven dat hij niet in staat was zijn werk goed te doen. Maar er was geen sprake van dat hij er met Maria over kon praten, want zij schaamde zich er juist over dat hij wel daartoe in staat zou zijn. Hij hield dan ook verder zijn mond.
‘Ik zie het,’ zei ze (ze zag niets, dacht Gueret). ‘Ik zie het… Dat vonden ze vast niet leuk! Wasje zo bang dat ik ze het ging vertellen? Dacht je werkelijk dat ik met ze ging kletsen over de moord die je gepleegd hebt? Was je bang dat ze je gingen ophangen ?Ofonthoofden?’ ‘Och, ik weet het niet…’ antwoordde hij, terwijl hij met een dom en angstig gezicht zijn handen spreidde en zijn schouders ophaalde. ‘Och, stel je even in mijn plaats Ik zeg niet datje het wel gedaan zou hebben, maar je w as
zo boos!’
Ze keek hem opnieuw een moment vluchtig, te vluchtig aan, drukte haar sigaret uit die ze pas had aangestoken en ze slaakte zo’n diepe zucht alsof alle lasten van de wereld op haar drukten. Bij Gueret kwam de gedachte op dat ze misschien spijt had dat ze hem zo bang gemaakt had; en op hetzelfde ogenblik vond hij die gedachte zo belachelijk dat hij begon te lachen.
‘Waarom lach je?’ vroeg ze, zonder blijkbaar een antwoord te verwachten.
En ze stond op, liep naar het open raam en smeet de luiken open. Het was donker buiten - lekker fris, maar donker - en het leek of Maria opgelucht de avondlucht diep inademde. Toch stond er niet zoveel rook in de keuken… Ze verveelt zich zeker weer, dacht hij. Die geschiedenis van mijn konijn, van mijn jeugd, wanneer je meegemaakt hebt wat zij heeft meegemaakt, dan is dat zoiets als een ranja na een borrel.
‘Zou je uiteindelijk hoofdboekhouder geworden zijn,’ hernam ze, terwijl ze met haar gezicht naar de donkere nacht buiten gekeerd stond, ‘als je die juwelen niet gevonden had? En zou je dan met Nicole getrouwd zijn?’ ‘Dat meen je niet…’ begon hij. Maar zonder kwade bedoeling viel ze hem in de rede. ‘En dan zou je hier of in Carvin gewoond hebben, met je kinderen en je auto … En eigenlijk zou je niet eens ongelukkig zijn geweest.’ ‘Waarom? Waarom zegje dat?’
Toen ze dat zei leek ze weer ongrijpbaar ver weg, een vreemde voor hem. Hoe kon ze zelfs maar veronderstellen dat hij nu gelukkig met Nicole in Carvin kon leven! Juist nu het avontuur en de liefde in één klap in hem ontwaakt waren! Nu hij met iemand ‘samengeleefd’ had, met haar in dit geval! En zelfs wanneer hij haar niet had leren kennen, hoe kon ze denken dat dat leven - met Nicole,
Samson en ten slotte zijn pensioen - een man zoals hij gelukkig kon maken? Ze kende hem nu toch wel! Ze wist dat hij hoge eisen stelde aan zijn kennisenkring! Dat hij niet met jan en alleman praatte, datje moest weten hoe je met hem moest omgaan, dat je aardig tegen hem moest zijn, dat je hem moest boeien … kortom, dat je alles moest doen wat zij ten opzichte van hem had gedaan, zodat hij voelde dat hij werkelijk leefde en gelukkig was! Hij zei dan ook verontwaardigd: ‘Nee, je weet best dat da: niet waar is! Dat is allemaal afgelopen!’, zonder dat hij zelf precies wist wat hij bedoelde met ‘dat allemaal’. En zij wist het zelf zeker ook niet (of ze hadden het niet over hetzelfde), want met een stem die eerder verdrietig dan boos klonk herhaalde ze: ‘Ach ja, dat is allemaal afgelopen’, waarna ze eerst de luiken en vervolgens het raam dichtdeed en de nacht buitensloot. En een punt zet achter ons gesprek, dacht Gueret beteuterd, toen hij achter zijn rug het geluid van de spanjolet hoorde. ‘Ik heb je verveeld met mijn verhalen,’ zei hij zonder zich om te draaien. ‘Mijn verhalen over dat konijn zijn niet erg interessant, wel?’
Hij dacht eerst dat ze hem geen antwoord zou geven en hij had zich er al bij neergelegd toen ze tegen de rugleuning van zijn stoel ging staan. En tot zijn stomme verbazing voelde Gueret hoe Maria’s hand langzaam van zijn hoofd naar zijn schouders gleed en even zijn nek kriebelde, een beweging die waarachtig veel op een liefkozing leek: een gebaar dat hij nooit van Maria verwacht had en waarop hij nooit had durven hopen. Hij voelde hoe zijn hart even stilstond, toen luid ging bonzen, terwijl haar vertrouwde stem enigszins vermoeid en somber zei: ‘Nee, je hebt me helemaal niet verveeld … Er zijn zelfs dagen geweest dat ik om je verhalen heb moeten lachen,’ voegde ze er teder aan toe.
Onder de indruk van haar onverwachte tederheid duurde
het een volle minuut voordat Gueret achter haar aanliep. In de gang en op de zwarte trap die vaag naar schimmel rook werd hij door een muziek van duizend violen naar Maria’s slaapkamer begeleid.