5 - Daneel en Giskard

18 * Fastolfe mocht dan snel zijn, Daneel was nog een stuk sneller geweest. Baley, die Daneels bestaan bijna vergeten was, scheen vage bewegingen te zien en verwarde geluiden te horen, en toen stond Daneel naast dr. Fastolfe, met het kruidenvat in zijn hand, en zei: 'Ik mag hopen, dr. Fastolfe, dat ik u in het geheel niet gekwetst heb.'

Een beetje verdwaasd merkte Baley op dat Giskard vlak bij Fastolfe stond, aan de andere kant, en dat alle vier de andere robots uit hun muurnis naar voor gekomen waren tot bijna bij de eettafel.

Fastolfe, zijn haar totaal in de war, zei lichtelijk hijgend: 'Nee, Daneel. Je hebt het werkelijk heel goed gedaan.' Iets luider zei hij: 'Jullie hebben het allemaal goed gedaan, maar denk eraan, laat je aandacht door niets verslappen, ook niet doordat ik erbij ben.' Hij lachte zachtjes en ging weer zitten; hij streek met zijn hand over zijn haar. 'Het spijt me, meneer Baley,' zei hij, 'dat ik u zo moest laten schrikken, maar ik dacht dat een demonstratie overtuigender zou zijn dan mijn mooiste woorden.'

Baley, die zuiver uit reflex in elkaar gekrompen was, maakte zijn boord los en zei, een heel klein beetje hees: 'Ik verwachtte zeker woorden, maar ik erken dat de demonstratie overtuigend was. Ik ben blij dat Daneel zo dichtbij was dat hij u kon ontwapenen.'

'Ze waren allemaal zo dichtbij dat ze mij konden ontwapenen, maar Daneel was het dichtstbij en had mij het eerst. Hij had me vroeg genoeg om zachtzinnig te blijven. Als hij verder weg geweest was, had hij misschien mijn arm moeten omdraaien of mij zelfs buiten westen slaan.'

'Zou hij zo ver gegaan zijn?'

'Meneer Baley,' zei Fastolfe, 'ik heb opdracht gegeven om u te beschermen, en ik weet hoe ik opdrachten moet geven. Ze hadden niet geaarzeld om u te redden, zelfs al hadden ze mij daarbij moeten kwetsen. Ze hadden natuurlijk hun uiterste best gedaan om mij zo min mogelijk te kwetsen, net als Daneel deed. Alles wat hij gekwetst heeft was mijn waardigheid en de netheid van mijn haar. En mijn vingers tintelen een beetje.' Fastolfe boog ze verdrietig.

Baley haalde diep adem in een poging zich te herstellen van dat moment van verwarring. 'Zou Daneel mij niet toch beschermd hebben, ook zonder uw bijzondere opdracht?' vroeg hij.

'Ongetwijfeld. Hij had wel gemoeten. Toch moet u niet denken dat de reactie van een robot eenvoudig ja of nee is, omhoog of omlaag, naar binnen of naar buiten. Dat is de vergissing die buitenstaanders dikwijls maken. Mijn opdrachten met betrekking tot u waren zo geformuleerd dat er bij de robots van mijn complex, Daneel inbegrepen, een ongewoon hoog potentieel werd opgebouwd, zo hoog zelfs als ik het redelijkerwijs maken kan. Daardoor is de reactie bij een voor u duidelijk aanwezig gevaar bijzonder snel. Dat wist ik en daarom kon ik zo'n vlugge aanval op u doen - in de wetenschap dat ik u een zeer overtuigende demonstratie kon geven van mijn onvermogen om u te kwetsen.'

'Ja, maar ik ben u er niet zo dankbaar voor.'

'O, ik had het volste vertrouwen in mijn robots, met name Daneel. Maar het kwam bij me op - een beetje te laat - dat hij, als ik het kruidenvat niet meteen had losgelaten, helemaal tegen zijn wil - of de robotversie daarvan - mijn pols had kunnen breken.'

'Het komt bij me op,' zei Baley, 'dat u een dwaas risico genomen hebt.'

'Dat zie ik achteraf wel in. Als u nu voorbereidingen had gemaakt om het kruidenvat naar mij te slingeren, zou Daneel meteen gereageerd hebben, maar wel iets minder snel, want voor mijn veiligheid heeft hij geen bijzondere opdracht gekregen. Ik mag hopen dat hij vlug genoeg zou zijn om mij te redden, maar daar ben ik niet zeker van... en ik zou niet graag de proef op de som nemen.' Fastolfe glimlachte vriendelijk.

'En als er een explosief vanuit een luchtvoertuig op het huis zou worden gegooid?'

'Of als er van een nabijgelegen heuveltop een gammastraal op ons wordt gericht?... Mijn robots bieden geen onbegrensde bescherming, maar zulke radicale terreuraanvallen zijn hier op Aurora wel uitermate onwaarschijnlijk. Ik stel voor dat we ons daar geen zorgen over maken.'

'Ik ben bereid daar verder niet meer aan te denken. In feite dacht ik niet in ernst dat u een gevaar vormde, dr. Fastolfe, maar wilde ik verder gaan dan moest ik de mogelijkheid totaal uit kunnen sluiten. Nu kunnen we doorgaan.'

'Ja, dat kan,' zei Fastolfe. 'Ongeacht dit hoogst dramatische intermezzo staan we nog steeds voor het probleem, te bewijzen dat Janders psychische stolling mogelijk spontaan kon zijn.'

Maar Baley was zich bewust geworden van Daneels aanwezigheid, en nu keek hij naar hem en vroeg, een beetje onzeker: 'Daneel, vind je het pijnlijk dat we deze kwestie bespreken?'

Daneel, die het kruidenvat op een lege tafel, een eindje weg, had neergezet, zei: 'Collega Elijah, het was mij liever dat ex-vriend Jander nog in werking was, maar aangezien hij dat niet is en hij niet zo hersteld kan worden dat hij weer goed werkt, is het beste wat er gedaan kan worden, maatregelen nemen om zulke gebeurtenissen in de toekomst te voorkomen. Aangezien deze discussie dat doel op het oog heeft, doet hij me eerder plezier dan dat ik hem pijnlijk vind.'

'Nou dan, om ook die kwestie recht te zetten, Daneel, geloof jij dat dr. Fastolfe verantwoordelijk is voor het einde van je mederobot Jander?... U neemt me niet kwalijk dat ik even vraag, dr. Fastolfe?'

Fastolfe maakte een gebaar van toestemming en Daneel zei: 'Dr. Fastolfe heeft verklaard dat hij er niet verantwoordelijk voor was, dus was hij dat natuurlijk ook niet.'

'Daar heb je geen twijfels over, Daneel?'

'Geen enkele, collega Elijah.'

Fastolfe scheen het een beetje vermakelijk te vinden. 'U neemt een robot onder kruisverhoor, meneer Baley.'

'Dat weet ik, maar ik kan Daneel niet echt als een robot zien, dus heb ik de vragen gesteld.'

'Zijn antwoorden zouden voor geen enkele commissie van onderzoek waarde hebben. Door zijn positronisch potentieel moet hij me geloven.'

'Ik ben geen commissie van onderzoek, dr. Fastolfe, en ik kap het hakhout weg. Laat ik teruggaan naar waar ik gebleven was. Of u hebt Janders brein laten doorbranden, of het gebeurde door toeval. U verzekert mij dat ik toeval niet zal kunnen bewijzen, dus blijf ik met de taak zitten te bewijzen dat u niets gedaan hebt. Met andere woorden, als ik kan bewijzen dat het u onmogelijk was Jander te doden, blijft het toeval als enige mogelijkheid over.'

'En hoe kunt u dat doen?'

'Het is een kwestie van middel, gelegenheid en motief. U had het middel om Jander te doden: de theoretische kennis om hem zo te manipuleren dat het zou uitlopen op een psychische stolling. Maar had u de gelegenheid? Hij was uw robot, voor zover u zijn breincircuits ontworpen hebt en hebt toegezien op de bouw, maar was hij direct in uw bezit toen de psychische stolling optrad?'

'Dat was hij niet. Hij was in het bezit van iemand anders.'

'Hoe lang?'

'Acht maanden ongeveer... iets meer dan de helft van uw jaar.'

'Zo. Dat is een interessant punt. Was u bij hem, of in de buurt, toen de vernietiging plaatsvond? Had u met hem kunnen spreken? Kortom, kunnen we het feit aantonen dat u zo ver van hem af was, of het contact met hem zodanig verbroken, dat redelijkerwijs niet verondersteld kan worden dat u die daad gepleegd hebt op het moment dat hij gepleegd moet zijn?'

'Ik vrees dat dat onmogelijk is,' zei dr. Fastolfe. 'Er is nogal een grote tijdsspanne waarin de daad gepleegd kan zijn. Na vernietiging zijn er bij de robot geen veranderingen zoals rigor mortis en rotting in het menselijk lichaam. We kunnen alleen zeggen dat op zeker tijdstip Jander naar men wist in werking was, en op een ander tijdstip Jander naar men wist niet in werking was. Daartussen lag een tijd van ongeveer acht uur. Voor die periode heb ik geen alibi.'

'Geen enkel? Wat deed u dan, dr. Fastolfe, in die tijd?'

'Ik was hier op mijn complex.'

'Uw robots wisten toch misschien dat u hier was, en kunnen dat getuigen.'

'Dat wisten ze zeker, maar in wettelijke zin kunnen ze niet getuigen; en Fanya was die dag weg om haar eigen zaken te regelen.'

'A propos, is Fanya op de hoogte van robotica?'

Fastolfe veroorloofde zich een zuur lachje. 'Ze weet nog minder dan u... Trouwens, dit doet allemaal niet ter zake.'

'Waarom niet?'

Fastolfe's geduld begon kennelijk op te raken. 'Mijn beste meneer Baley, dit was geen kwestie van een aanval van korte afstand, zoals mijn pseudo-aanval op u daarstraks. Voor wat er met Jander gebeurde hoefde ik niet lichamelijk aanwezig te zijn. Toevallig was Jander wel niet echt op mijn complex, maar er geografisch niet ver vandaan; toch had het geen verschil gemaakt als hij op de andere kant van Aurora was geweest. Langs elektronische weg had ik hem altijd kunnen bereiken en hem, door de opdrachten die ik hem gaf en de antwoorden waartoe ik hem bracht, in een staat van psychische stolling brengen. De stap waar het om ging zou zelfs niet veel tijd vergen -'

Meteen zei Baley: 'Het is dus een kort proces, dat iemand anders bij toeval zou kunnen opwekken, terwijl hij iets heel alledaags wil?'

'Nee!' zei Fastolfe. 'In Aurora's naam, Aardling, laat me uitspreken. Ik heb u al gezegd dat dat niet het geval is. Jander tot een psychische stolling brengen zou een lang, ingewikkeld, omslachtig proces zijn dat het grootste inzicht en intellect vereist, en dat niemand toevallig zou kunnen doen, zonder een ongelooflijke en lang voortgaande samenloop van omstandigheden. Uitgaande van mijn wiskundige redenering zou er veel minder kans zijn om toevallig vooruit te komen op die enorm ingewikkelde weg, dan om een spontane psychische stolling te krijgen.

Maar als ik een psychische stolling wilde oproepen, kon ik voorzichtig veranderingen teweegbrengen en reacties, beetje bij beetje, in een periode van weken, maanden, jaren zelfs, tot ik Jander tot vernietiging had gebracht. En in de loop van dat proces zou hij geen enkel blijk geven dat hij aan de rand van een catastrofe stond, net zoals iemand in het donker dichter en dichter bij een afgrond kan komen terwijl de grond onder zijn voeten even vast en stevig blijft, tot op de uiterste rand. Maar als ik hem eenmaal zo ver had - aan de rand van de afgrond - zou een enkele opmerking van mij hem over de grens brengen. Die laatste stap zou maar een ogenblik vergen. Begrijpt u?'

Baley drukte zijn lippen op elkaar. Het had geen zin zijn teleurstelling te verbergen. 'Kortom, u had dus de gelegenheid.'

'Iedereen zou die gelegenheid gehad hebben. Iedereen op Aurora, vooropgesteld dat hij of zij de vereiste kundigheid bezat.'

'En alleen u hebt die vereiste kundigheid.'

'Ik vrees van wel.'

'En dat brengt ons op het motief, dr. Fastolfe.'

'Aha.'

'Dat kan misschien een sterk punt worden. Die mensachtige robots zijn van u. Ze zijn gebaseerd op uw theorie en u bent van het begin tot het eind bij hun bouw betrokken geweest, ook al gebeurde die onder toezicht van dr. Sarton. Ze bestaan door u en alleen door u. U hebt over Daneel gesproken als uw "eerstgeborene". Het zijn uw scheppingen, uw kinderen, uw gift aan de mensheid, uw greep op de onsterfelijkheid.' Baley merkte dat hij steeds welbespraakter werd en stelde zich een ogenblik voor dat hij een commissie van onderzoek toesprak. 'Waarom zou u dat werk ooit tenietdoen? Waarom zou u een leven vernielen dat u voortgebracht hebt door een wonder van geestesarbeid?'

Fastolfe keek lichtelijk geamuseerd. 'Maar, meneer Baley, daar weet u niets van. Hoe zou u kunnen weten dat mijn theorie het resultaat was van een wonder van geestesarbeid? Misschien was het wel de vreselijk saaie uitwerking van een vergelijking die iedereen had kunnen maken, en was ik de eerste om de moeite te nemen.'

'Dat denk ik niet,' zei Baley, en deed zijn best om zich in te houden. 'Als behalve u niemand het mensachtige brein goed genoeg begrijpt om het te vernietigen, dan denk ik dat buiten u ook niemand het goed genoeg kan begrijpen om het te scheppen. Kunt u dat ontkennen?'

Fastolfe schudde zijn hoofd. 'Nee, dat wil ik niet ontkennen. En toch, meneer Baley' - zijn gezicht stond strenger dan het sinds hun ontmoeting gestaan had - 'maakt uw zorgvuldige analyse de dingen er voor ons alleen maar veel slechter op. We hebben al vastgesteld dat ik de enige ben die het middel en de gelegenheid had. Ik heb toevallig ook een motief, het beste motief ter wereld, en mijn vijanden weten dat. Hoe moeten we dan toch bewijzen dat ik het niet gedaan heb?'

 

19 * Een woedende trek kwam over Baley's gezicht. Haastig deed hij een paar stappen in de richting van de kamerhoek, alsof hij beschutting zocht. Toen keerde hij zich plotseling om en zei scherp: 'Dr. Fastolfe, het schijnt mij toe dat u er een zeker plezier in schept mij te dwarsbomen.'

Fastolfe trok zijn schouders op. 'Geen plezier. Ik leg u alleen het probleem voor zoals het is. De arme Jander stierf de robotdood door de pure onzekerheid van zich verplaatsende positronen. Doordat ik weet dat ik er niets mee te maken had, weet ik dat het zo gebeurd moet zijn. Maar anderen kunnen er niet zeker van zijn dat ik onschuldig ben, en alle aanwijzingen wijzen in mijn richting... en dat moeten we goed onder ogen zien om te besluiten wat we kunnen doen - als we iets kunnen doen.'

'Goed dan, laten we uw motief eens bekijken,' zei Baley. 'Wat u een indrukwekkend motief lijkt kan dat best niet zijn.'

'Dat betwijfel ik, meneer Baley. Ik ben geen dwaas.'

'Maar toch beoordeelt u misschien uzelf en uw motieven verkeerd. Dat doen mensen soms. Misschien hebt u een reden om uzelf tragisch voor te stellen.'

'Ik meen van niet.'

'Noem mij dan uw motief. Wat is het? Zeg het me!'

'Niet zo vlug, meneer Baley. Het is niet gemakkelijk uit te leggen... Komt u even met mij naar buiten?'

Baley keek snel door het raam. Buiten?... De zon was lager gezonken en daardoor was de kamer zonniger. Hij aarzelde, en zei toen, heel wat harder dan nodig was: 'Goed, ik ga mee!'

'Uitstekend,' zei Fastolfe. Toen voegde hij er op extra beminnelijke toon aan toe: 'Maar misschien wilt u eerst naar de privé?'

Baley dacht even na. Hij voelde geen acute drang, maar hij wist niet wat hem buiten te wachten stond, hoe lang hij daar zou moeten blijven en wat voor voorzieningen daar wel of niet waren. Vooral kende hij de Aurorische gewoontes in dit opzicht niet, en hij kon zich uit de boekfilms die hij op het schip gelezen had niets herinneren dat hem in dit opzicht verheldering gaf. Het veiligste was misschien, in te stemmen met alles wat de gastheer opperde. 'Graag,' zei hij, 'als dat zo schikt.'

Fastolfe knikte. 'Daneel,' zei hij, 'breng meneer Baley naar de bezoekersprivé.'

'Collega Elijah, ga je mee?' zei Daneel.

Toen ze samen de volgende kamer in stapten zei Baley: 'Het spijt me, Daneel, dat je geen deel hebt genomen aan het gesprek tussen mij en dr. Fastolfe.'

'Dat was niet passend geweest, collega Elijah. Toen je me rechtstreeks een vraag stelde heb ik antwoord gegeven, maar ik werd niet uitgenodigd om er echt aan deel te nemen.'

'Ik had je daarvoor wel uitgenodigd, Daneel, als ik me niet belemmerd voelde door mijn positie als gast. Ik dacht dat het een fout kon zijn als ik in dat opzicht het initiatief nam.'

'Dat begrijp ik. Dit is de bezoekersprivé, collega Elijah. De deur gaat, als de ruimte niet in gebruik is, open door hem ergens met de hand aan te raken.'

Baley ging er niet binnen. Hij dacht even na en zei toen: 'Als je wél was uitgenodigd om deel te nemen, Daneel, is er dan iets wat je had willen zeggen? Een opmerking die je had willen maken? Ik hecht waarde aan je mening, mijn vriend.'

Met zijn gebruikelijke ernst zei Daneel: 'De enige opmerking die ik zou willen maken, is dat dr. Fastolfe's bewering dat hij een uitstekend motief had om Jander buiten werking te stellen, voor mij onverwacht kwam. Echter, wat zijn motief ook is, je kunt hem vragen waarom hij niet hetzelfde motief heeft om mij tot psychische stolling te brengen. Als zij kunnen denken dat hij een motief had om Jander buiten werking te stellen, waarom zou datzelfde motief niet op mij van toepassing zijn? Daar ben ik nieuwsgierig naar.'

Baley keek de ander scherp aan, als vanzelf op zoek naar uitdrukking op een gezicht dat een en al zelfbeheersing was. 'Voel je je onveilig, Daneel?' vroeg hij. 'Heb je het idee dat Fastolfe een gevaar voor je vormt?'

'Overeenkomstig de Derde Wet moet ik mijn eigen bestaan beschermen, maar ik zou geen weerstand bieden aan dr. Fastolfe of een ander mens, als hun weloverwogen mening was dat er een eind aan mijn bestaan gemaakt moest worden,' zei Daneel. 'Dat is de Tweede Wet. Ik weet echter dat ik van grote waarde ben, zowel in termen van materiaal, werk en tijd die aan mij zijn besteed, als in termen van wetenschappelijk belang. Daarom zou het nodig zijn mij precies uit te leggen waarom mijn bestaan beëindigd moest worden. Dr. Fastolfe heeft mij nooit iets gezegd - nooit iets, collega Elijah - dat klonk alsof hij zoiets van plan was. Ik geloof niet dat hij er maar met één hersencel aan gedacht heeft om een eind te maken aan mijn bestaan, en evenmin aan dat van Jander. Willekeurig bewegende positronen hebben een eind gemaakt aan Jander, en zullen op een dag een eind maken aan mij. Het Heelal bevat altijd een toevalselement.'

'Jij zegt het, Fastolfe zegt het, en ik geloof het,' zei Baley, 'maar het probleem is, de mensen te overtuigen van deze visie.' Somber keerde hij zich naar de deur van de privé en vroeg: 'Daneel, ga je mee?'

Daneels gezicht wist vermaaktheid uit te drukken. 'Het is vleiend, collega Elijah, in die mate als menselijk te worden beschouwd. Ik heb die behoefte niet, natuurlijk.'

'Natuurlijk niet. Maar je kunt er toch wel in gaan.'

'Dat zou niet behoorlijk zijn. Het is geen gewoonte dat robots een privé binnengaan. Zo'n vertrekje is puur voor mensen ingericht... Overigens is dit een eenpersoons-privé.'

'Eenpersoons!' Eén ogenblik was Baley geschokt. Maar hij herstelde zich. Andere werelden, andere zeden! En deze kon hij zich niet herinneren in de boekfilms tegen te zijn gekomen. 'Dat bedoelde je dus, toen je zei dat de deur alleen openging als de ruimte niet in gebruik was. En als hij wel in gebruik is, zoals zometeen?'

'Dan gaat hij natuurlijk niet open als hij buiten wordt aangeraakt, en je afzondering wordt beschermd. Vanzelfsprekend gaat hij open als je hem van binnen aanraakt.'

'En als een bezoeker nu eens een flauwte kreeg, of een beroerte of een hartaanval, en niet bij de deur kon komen? Betekent dat niet dat er niemand naar binnen kan om hem te helpen?'

'Er zijn noodmanieren om de deur open te krijgen, collega Elijah, als dat wenselijk lijkt.' Toen, duidelijk verontrust: 'Ben je van mening dat er zoiets zal gebeuren?'

'Nee, natuurlijk niet. Ik ben alleen maar nieuwsgierig.'

'Ik sta vlak buiten de deur,' zei Daneel, slecht op zijn gemak. 'Als ik hoor roepen, collega Elijah, kom ik meteen in actie.'

'Dat zal wel niet nodig zijn.' Baley raakte de deur aan, terloops, zachtjes, met de rug van zijn hand, en hij ging meteen open. Hij wachtte een paar ogenblikken om te zien of hij weer dichtging. Dat gebeurde niet. Hij ging erdoor en toen ging de deur meteen dicht.

Zolang de deur open was, leek de privé op een vertrek dat domweg zijn doel diende. Een wasbak, een cel met vermoedelijk een douche erin, een ligbad, een doorschijnende halve deur waar waarschijnlijk een zittoilet achter was. Er waren diverse voorzieningen die hij niet goed herkende. Hij nam aan dat ze bedoeld waren om bepaalde persoonlijke behoeftes te vervullen.

Hij had weinig kans ze beter te bekijken, want binnen een seconde was het allemaal verdwenen en stond hij zich af te vragen of alles wat hij gezien had er echt was geweest, of dat die voorzieningen er alleen maar schenen te zijn omdat hij ze daar verwacht had.

Zodra de deur dichtging werd het vertrek donker, want er zaten geen ramen in. Toen de deur helemaal dicht was werd het vertrek weer licht, maar wat hij gezien had was er niet meer. Er was daglicht en hij stond Buiten... zo leek het tenminste. Boven hem was open lucht waar wolken in dreven, net regelmatig genoeg om duidelijk onecht te lijken. Aan alle kanten scheen struikgewas te groeien dat zich ook in gelijkmatige herhaling bewoog.

Hij voelde het vertrouwde ineenkrimpen van zijn maag dat altijd opkwam als hij Buiten was... maar hij was niet Buiten. Hij was een raamloos vertrek binnengegaan. Het moest een belichtingstruc zijn. Hij keek recht voor zich uit en liet zijn voet langzaam naar voren glijden. Hij hield zijn handen voor zich uit. Langzaam. Goed kijken.

Zijn handen raakten een gladde wand. Hij volgde het vlak naar weerskanten. Hij raakte iets - toen hij even echt gezien had, was hier een wasbak, en geleid door zijn handen zag hij hem nu weer: vaag, vaag in de overweldigende lichtval. Hij vond de kraan, maar er kwam geen water uit. Hij volgde de ronding ervan naar achter en vond niets dat leek op de vertrouwde knoppen om de waterstroom te regelen. Maar wel vond hij een langwerpige strook, die opviel omdat hij iets ruwer was dan de muur eromheen. Terwijl hij er met zijn vingers langsging duwde hij er zachtjes tegen, om te proberen, en meteen werd het groen, dat zich ver uitstrekte achter het vlak waarvan zijn vingers het bestaan verrieden, in tweeën gedeeld door een stroompje water dat zich met luid gespetter van een hoogte naar zijn voeten stortte.

In een paniekreactie sprong hij naar achteren, maar het water hield op voor het bij zijn voeten was. Het bleef wel komen, maar het raakte de grond niet. Hij stak zijn hand uit. Het was geen water, maar een lichtillusie van water. Zijn hand werd niet nat; hij voelde niets. Maar zijn ogen weigerden koppig elk bewijs: zij zagen water.

Hij volgde het stroompje naar boven en voelde tenslotte echt water, een dunner stroompje, dat uit de kraan kwam. Het was koud. Zijn vingers zochten de strook weer en probeerden hem uit door hier en daar te drukken. De temperatuur veranderde snel en hij vond de plek die water van een prettige temperatuur gaf.

Zeep vond hij niet. Met een beetje tegenzin begon hij zijn niet ingezeepte handen tegen elkaar te wrijven onder de schijnbaar natuurlijke bron die hem van top tot teen had moeten doorweken, maar dat niet deed. En alsof het mechanisme zijn gedachten kon lezen of, waarschijnlijker, gestuurd werd door zijn handen-wrijven, merkte hij dat het water zepig werd, terwijl de bron die hij zag en niet zag tegelijk, belletjes kreeg en tot schuim werd.

Nog steeds met tegenzin boog hij zich over de wasbak en wreef hetzelfde zeepwater over zijn gezicht. Hij voelde de stoppels van zijn baard maar wist dat hij zonder handleiding van dit vertrek nooit een scheerapparaat zou kunnen vinden.

Hij was klaar en hield zijn handen hulpeloos onder het water. Hoe zette hij de zeep af? Hij hoefde niets te vragen. Waarschijnlijk regelden zijn handen dat door niet meer tegen elkaar of tegen zijn gezicht te wrijven. Het water verloor zijn zepig-heid en de zeep spoelde van zijn handen. Hij plaste water tegen zijn gezicht - zonder te wrijven - en dat werd ook afgespoeld. Zonder de hulp van zijn zicht en met de onhandigheid van iemand die niet aan die gang van zaken gewend was, wist hij zijn overhemd flink nat te krijgen.

Handdoeken? Papier? Hij deed een stap achteruit, met zijn ogen dicht, het hoofd naar voren gestoken om te zorgen dat er niet nog meer water op zijn kleren droop. Die stap achteruit was blijkbaar het signaal, want hij voelde een warme luchtstroom. Daar hield hij zijn gezicht in en toen zijn handen.

Hij deed zijn ogen open en hij zag dat de bron niet meer vloeide. Hij stak zijn handen uit en merkte dat hij geen echt water voelde.

De knoop in zijn maag was allang overgegaan in ergernis. Hij begreep wel dat privés van wereld tot wereld enorm verschilden, maar die onzin van een nagemaakt Buiten ging toch wel te ver. Op Aarde was een privé een grote gemeenschappelijke ruimte, bestemd voor één geslacht, met eigen cellen waarvan men een sleutel had. Op Solarië ging je een privé in door een smalle gang die aan een kant van het huis zat, als hoopten de Solariërs dat men zou denken dat het niet bij hun huis hoorde. Maar in beide werelden, hoe verschillend overigens ook, was de privé een welbepaald iets, en over de functie van de inhoud kon geen misverstand bestaan. Waarom hier op Aurora dit ingewikkelde vertoon van landelijkheid, die alle onderdelen van de privé camoufleerde? Waarom?

In elk geval gaf zijn ergernis hem emotioneel weinig ruimte om zich onaangenaam te voelen over dit quasi-Buiten. Hij bewoog zich in de richting waar hij de doorschijnende halve deur meende gezien te hebben. Dat was niet de juiste richting. Hij vond hem pas door langzaam de wand te volgen, nadat hij verschillende lichaamsdelen bezeerd had aan uitsteeksels. Tenslotte stond hij te wateren in de illusie van een vijvertje, dat de stroom niet goed leek op te vangen. Zijn knieën zeiden hem dat hij goed richtte tussen de twee zijkanten van wat hij als een urinoir beschouwde, en hij bedacht dat het niet zijn schuld was als hij het verkeerde ding gebruikte of de verkeerde richting koos.

Toen hij klaar was dacht hij er even over de wasbak weer op te zoeken om zijn handen nog eens te wassen, maar besloot van niet. Dat gezoek en die valse waterval, hij had er schoon genoeg van. Door rond te tasten vond hij in plaats daarvan de deur waardoor hij binnen was gekomen, maar hij wist pas dat hij hem had toen hij openging doordat hij hem met zijn hand aanraakte. Meteen ging het licht uit en het gewone, reële daglicht hing om hem heen.

Daneel wachtte op hem, samen met Fastolfe en Giskard.

'U bent bijna een kwartier weggebleven,' zei Fastolfe. 'We begonnen ons zorgen te maken over u.'

Baley voelde dat hij heet werd van woede. 'Ik had moeilijkheden met die idiote illusies,' zei hij met een strak beheerste stem.

Fastolfe kneep zijn mond samen en trok zijn wenkbrauwen omhoog in een onuitgesproken Oei-oei! 'Net binnen de deur zit een schakelaar,' zei hij, 'die de illusie regelt. Hij kan die vager maken zodat men er de werkelijkheid doorheen ziet... of de illusie helemaal wegnemen, als men dat wil.'

'Dat was mij niet gezegd. Zijn al uw privés zo?'

'Nee,' zei Fastolfe. 'Meestal hebben privés op Aurora wel illusoire eigenschappen, maar de aard van de illusie verschilt van persoon tot persoon. Ik houd van de illusie van natuurlijk groen en ik verander de details van tijd tot tijd. Alles wordt saai na een tijdje, weet u. Er zijn mensen die gebruik maken van erotische illusies, maar dat is niet naar mijn smaak.

Als men gewend is aan deze privés leveren die illusies natuurlijk geen problemen op. De vertrekken hebben een vaste inrichting en men weet alles te vinden. Het is niet moeilijker dan in het donker door een bekende kamer te lopen... Maar zeg me, meneer Baley, waarom kwam u niet naar buiten om hulp te vragen?'

'Omdat ik dat niet wilde,' zei Baley. 'Ik moet bekennen dat ik me vreselijk ergerde aan die illusies, maar ik nam ze voor lief. Ten slotte had Daneel mij naar de privé gebracht en hij gaf mij geen aanwijzingen of waarschuwing. Hij had mij vast uitvoerig ingelicht als het aan hem had gelegen, want hij had zeker verwacht dat mij anders kwaad zou overkomen. Ik moest dus aannemen dat u hem zorgvuldig opdracht had gegeven mij niet te waarschuwen; en omdat ik niet echt dacht dat u een grap met mij wilde uithalen, moest ik wel aannemen dat u hiermee een ernstig doel had.'

'Zo?'

'Ten slotte had u mij gevraagd mee naar Buiten te komen, en toen ik ja zei, vroeg u mij onmiddellijk of ik naar de privé wilde. Ik ben tot de conclusie gekomen dat u, door mij een illusie van Buiten in te sturen, tot doel had te zien of ik het verdragen kon, of dat ik in paniek naar buiten zou komen rennen. Als ik het uithield zou ik de werkelijkheid wel aankunnen. Nu, ik heb het verdragen. Ik ben een beetje nat, dank u, maar dat zal vlug genoeg drogen.'

'U denkt heel helder, meneer Baley,' zei Fastolfe. 'Ik bied u mijn verontschuldiging aan voor de aard van deze proef en voor het ongemak dat ik u bezorgd heb. Ik probeerde alleen een veel groter ongemak te voorkomen... Wilt u nog steeds met mij naar buiten?'

'Ik wil het niet alleen, dr. Fastolfe, ik sta erop.'

 

20 * Ze gingen een gang door, met Daneel en Giskard vlak achter hen aan.

'Ik hoop dat u het niet erg vindt dat de robots met ons meegaan,' zei Fastolfe op conversatietoon. 'Auroriërs gaan nooit ergens heen zonder minstens één robot voor bediening, en met name in uw geval moet ik eraan vasthouden dat Daneel en Giskard steeds bij u zijn.'

Hij deed een deur open en Baley probeerde onverschrokken te blijven staan tegen de kracht van de zon en de wind, om niets te zeggen van de vreemde en vaag onnatuurlijke geur van Aurora's land. Fastolfe bleef aan een kant en Giskard ging het eerst naar buiten. De robot keek enkele ogenblikken scherp om zich heen. Je kreeg de indruk dat al zijn zintuigen gespannen werkten. Hij keek om en Daneel kwam naar hem toe en deed hetzelfde.

'Laat ze maar even, meneer Baley,' zei Fastolfe. 'Zij zullen ons wel zeggen wanneer ze denken dat het veilig voor ons is om naar buiten te komen. Laat ik van de gelegenheid gebruik maken om mij nogmaals te verontschuldigen voor de schurkenstreek die ik u met die privé geleverd heb. Ik kan u verzekeren dat we het geweten hadden als u in moeilijkheden was geraakt: uw levenssignalen werden geregistreerd. Het doet me groot genoegen, al verbaast het mij niet al te zeer, dat u de proef hebt doorstaan.' Hij glimlachte, legde na een bijna onmerkbare aarzeling zijn hand op Baley's linkerschouder en gaf er een vriendschappelijk kneepje in.

Baley hield zich strak. 'U schijnt uw eerste schurkenstreek vergeten te zijn: uw schijnaanval op mij met het kruidenvat. Als u mij wilt verzekeren dat we nu open en eerlijk met elkaar om zullen gaan, wil ik de bedoelingen die erachter zaten als redelijk aanmerken.'

'Afgesproken!'

'Kunnen we nu veilig naar buiten?' Baley keek en zag dat Giskard en Daneel verder waren gelopen en uit elkaar waren gegaan, naar links en naar rechts, steeds kijkend, waarnemend.

'Nog niet. Ze gaan het hele complex rond... Daneel zei me dat u hem gevraagd hebt met u mee de privé in te gaan. Bedoelde u dat in ernst?'

'Ja. Ik wist dat hij geen behoefte had, maar ik meende dat het onbeleefd was hem buiten te sluiten. Ik ken in dat opzicht de Aurorische gewoontes niet, ook al heb ik van alles over Aurora gelezen.'

'Dat zal wel niet iets zijn dat Auroriërs menen te moeten vermelden, en men kan natuurlijk niet verwachten dat de boeken proberen Aardlingen-op-bezoek op dit soort zaken voor te bereiden -'

'Omdat er maar zo weinig Aardlingen-op-bezoek zijn?'

'Precies. Het punt is natuurlijk dat robots nooit naar een privé gaan. Het is de enige plaats waar mensen vrij van hen zijn. Ik denk dat de mening heerst dat men op sommige tijden en plaatsen vrij van hen moet zijn.'

'Maar toen Daneel op Aarde was,' zei Baley, 'bij de dood van Sarton, drie jaar geleden, probeerde ik hem uit de gemeenschappelijke privé te houden door hem te zeggen dat hij geen behoefte had. Maar hij wilde per se naar binnen.'

'En terecht. Hij had bij die gelegenheid duidelijk de opdracht geen blijk ervan te geven dat hij niet menselijk was, om redenen die u heel goed weet. Maar hier op Aurora... Aha, ze zijn klaar.'

De robots kwamen naar de deur toe en Daneel wenkte hen naar buiten.

Fastolfe stak een arm uit om Baley de weg te versperren.

'Als u het niet erg vindt, meneer Baley, ga ik eerst. Telt u rustig tot honderd en kom dan naar ons toe.'

 

21 * Op de honderdste tel stapte Baley kordaat naar buiten en liep op Fastolfe toe. Zijn gezicht stond misschien te strak, zijn kaken te hard op elkaar geklemd, zijn rug te recht.

Hij keek om zich heen. Het tafereel verschilde niet veel van wat hem in de privé was voorgespiegeld. Fastolfe had wellicht zijn eigen terrein als voorbeeld genomen. Overal groeide groen en op één plek kroop er een stroompje langs een helling omlaag. Het water was echt. Hij voelde de waternevel toen hij er vlak langs kwam.

Het had allemaal iets saais. Het Buiten op Aarde leek wilder, met grootsere schoonheid, naar het weinige dat Baley ervan gezien had.

Met een zachte aanraking van Baley's bovenarm en een handbeweging zei Fastolfe: 'Kom deze kant uit. Kijk daar eens!'

Tussen twee bomen door werd een uitgestrekt gazon zichtbaar. Voor het eerst kreeg hij een gevoel van afstand en aan de horizon was een huis te zien: breed, met een laag dak, en zo groen van kleur dat het bijna versmolt met het land.

'Dit is een woongebied,' zei Fastolfe. 'Dat zal u misschien niet zo toeschijnen, want u bent gewend aan die enorme Aardse bijenkorven; maar wij zijn in de Aurorische stad Eos, die het regeringscentrum is van de planeet. Er wonen hier twintigduizend mensen, waardoor het de grootste stad is, niet alleen van Aurora maar van alle Ruimtewerelden. In Eos wonen even veel mensen als op heel Solarië.' Fastolfe zei het met trots.

'Hoeveel robots, dr. Fastolfe?'

'In dit gebied? Misschien honderdduizend. Op de planeet als geheel zijn er gemiddeld vijftig robots per mens, niet tienduizend per mens zoals op Solarië. De meeste van onze robots zijn op onze boerderijen, in onze mijnen, in onze fabrieken, in de ruimte. Als we ergens tekort aan hebben is het aan robots, met name aan huishoudrobots. De meeste Auroriërs moeten het met twee of drie van die robots stellen, sommigen zelfs met één. Maar toch willen we niet de kant van Solarië op gaan.'

'Hoeveel mensen hebben helemaal geen huishoudrobot?'

'Geen. Dat zou niet in het algemeen belang zijn. Als een mens om een of andere reden geen robot kan aanschaffen, krijgt hij of zij er een die zo nodig uit openbare middelen wordt onderhouden.'

'Wat gebeurt er als de bevolking toeneemt? Komen er dan meer robots?'

Fastolfe schudde zijn hoofd. 'De bevolking neemt niet toe. De bevolking van Aurora is tweehonderd miljoen en dat is al drie eeuwen zo gebleven. Dat hebt u toch beslist gelezen in die boeken.'

'Inderdaad,' erkende Baley, 'maar ik vond het moeilijk te geloven.'

'Laat ik u dan verzekeren dat het waar is. Het geeft ons veel land, veel ruimte, veel afzondering en een grote portie van de hulpbronnen op de wereld. Er zijn niet te veel mensen, zoals op Aarde, en niet te weinig, zoals op Solarië.' Hij stak zijn arm uit naar Baley om in te haken, zodat ze verder konden lopen. 'Wat u ziet,' zei Fastolfe, 'is een eentonig land. Heb ik u mee naar buiten genomen om u dat te laten zien, meneer Baley?'

'Bestaan er geen gevaren?'

'Altijd wel enig gevaar. Wij hebben ook stormen, steenlawines, aardbevingen, sneeuwstormen, sneeuwlawines, een paar vulkanen... Met de dood door een ongeluk kan nooit helemaal worden afgerekend. En dan is er ook nog de woede van de bozen en afgunstigen, de dwaasheid van de onrijpen, de waanzin van de kortzichtigen. Maar dat zijn kleine ergernisjes, die niet veel invloed hebben op de rust die in onze wereld heerst.' Fastolfe scheen zijn woorden even te overpeinzen; toen zuchtte hij en zei: 'Ik zou het nauwelijks anders kunnen wensen, maar ik heb bepaalde verstandelijke bedenkingen. Wij hebben alleen die planten en dieren hier naar Aurora gebracht die we nuttig of fraai vonden of allebei. We hebben ons best gedaan om alles te vernietigen wat we beschouwden als onkruid of ongedierte of ook maar beneden de maat. We hebben sterke, gezonde en knappe mensen uitgeselecteerd - naar onze smaak, natuurlijk. We hebben geprobeerd - Maar u lacht, meneer Baley.'

Dat was niet zo. Hij had alleen met zijn mond getrokken. 'Nee nee,' zei hij, 'er valt niets te lachen.'

'Jawel, want ik weet even goed als u dat ikzelf naar Aurorische maatstaven niet knap ben. Het probleem is dat we genen-combinaties en invloeden in de baarmoeder niet helemaal in de hand kunnen krijgen. Nu zou ik natuurlijk, nu de ectogenese gebruikelijker wordt - al hoop ik dat het nooit zo gewoon zal worden als op Solarië - tegen het eind van het foetale stadium worden uitgezuiverd.'

'In welk geval, dr. Fastolfe, de werelden een groot robotoloog waren kwijtgeraakt.'

'Heel waar,' zei Fastolfe zonder een spoor van verlegenheid. "Maar de werelden zouden dat nooit geweten hebben, wel?... Hoe dan ook, we hebben ons uiterste best gedaan om een heel eenvoudig maar goed hanteerbaar ecologisch evenwicht op te bouwen, een gelijkmatig klimaat, een vruchtbare grond en hulpbronnen die zo gelijk mogelijk verdeeld zijn. Het resultaat is een wereld die alles voortbrengt wat we nodig hebben, en dat is, als ik voor mezelf mag spreken, rekening houdend met onze behoeften... Zal ik u zeggen naar welk ideaal wij hebben gestreefd?'

'Ja, doet u dat,' zei Baley.

'Wij hebben ons best gedaan een planeet te vormen die als geheel beantwoordt aan de Drie Wetten van de robotica. Zij schaadt de mensen niet door iets te doen of na te laten. Zij doet wat wij willen, zolang we haar niet vragen mensen te schaden. En zij beschermt zichzelf, behalve wanneer en waar zij ons moet dienen of redden, ook als zij daar zelf schade door lijdt. Nergens, noch op Aarde noch op de Ruimtewerelden, komen we daar zo dichtbij als op Aurora.'

Bedrukt zei Baley: 'Ook de Aardlingen hebben dat gewild, maar we zijn heel vroeger al te talrijk geworden en we hebben in onze dagen van onwetendheid te veel schade aangericht aan onze planeet om daar nu nog veel aan te kunnen veranderen... Maar de oorspronkelijke levensvormen van Aurora? U bent toch niet naar een dode planeet gekomen?'

'Dat weet u,' zei Fastolfe, 'als u onze geschiedenisboeken gelezen hebt. Toen we aankwamen had Aurora begroeiing en dierlijk leven... en een stikstof-zuurstofatmosfeer. Dat gold voor alle vijftig Ruimtewerelden. Merkwaardigerwijs waren de levensvormen niet talrijk en niet rijk gevarieerd. Ze probeerden ook niet bijzonder hardnekkig de greep op hun eigen planeet te houden. Wij namen haar, om zo te zeggen, zonder strijd over... en wat er van het oorspronkelijke leven overbleef zit in onze aquaria, in onze dierentuinen, en in een paar zorgvuldig in stand gehouden natuurgebieden.

We begrijpen niet goed waarom de leven-dragende planeten waar de mensen op zijn gestuit zo weinig leven dragen, waarom alleen Aarde zelf overstelpt is met waanzinnig hardnekkige soorten leven die alle biotopen opvullen, en waarom alleen Aarde ook maar een spoor van intelligentie heeft ontwikkeld.'

'Toeval misschien,' zei Baley, 'een gevolg van onvolledig onderzoek. We kennen nog maar zo weinig planeten.'

'Ik moet bekennen dat dat de waarschijnlijkste verklaring is,' zei Fastolfe. 'Misschien bestaat er ergens een ecologisch evenwicht dat even ingewikkeld is als dat van Aarde. Misschien bestaan er ergens intelligent leven en technologische beschaving. Toch heeft het leven en de intelligentie van Aarde zich al parsecs verbreid in alle richtingen. Als er ergens anders leven en intelligentie bestaan, waarom hebben die zich dan ook niet uitgebreid...'

'Voor zover we weten zou dat morgen kunnen gebeuren.'

'Het zou kunnen. En als ons zo'n ontmoeting te wachten staat is dat een reden te meer om niet werkeloos af te wachten. Want we worden passief, meneer Baley. De laatste tweeënhalve eeuw is er geen planeet meer gekoloniseerd. Onze werelden zijn zo mak, zo prettig, dat we er niet meer af willen. Oorspronkelijk is deze wereld gekoloniseerd, weet u, omdat Aarde zo onaangenaam was geworden dat de risico's en gevaren van nieuwe, lege werelden in vergelijking daarmee te verkiezen waren. Tegen de tijd dat onze vijftig Ruimtewerelden zich ontwikkeld hadden - Solarië als laatste - was er geen druk meer, geen behoefte om ergens anders heen te gaan. En Aarde zelf had zich in haar ondergrondse stalen holen teruggetrokken. Einde. Basta.'

'Dat kunt u niet menen.'

'Als we zo blijven? Als we zo vreedzaam en op ons gemak en passief blijven? Ja, ik meen dat wel degelijk. De mensheid moet op een of andere manier haar horizon verwijden, wil zij blijven bloeien. Eén manier van verbreiding is door de ruimte, door voortdurende ontdekkingstochten naar andere werelden.

Als we daar niet in slagen komen we in de greep van een andere beschaving die zich zo uitbreidt, en tegen zo'n dynamiek kunnen wij niet op.'

'U verwacht een ruimteoorlog... als een intergolf-strijddrama.'

'Nee, ik denk dat dat niet nodig zal zijn. Een beschaving die zich door de ruimte verbreidt zal die paar wereldjes van ons niet nodig hebben, en vermoedelijk intellectueel te ver ontwikkeld zijn om te willen vechten om de heerschappij over ons. Maar als we omringd zijn door een levendiger, bruisender beschaving, zullen we puur door de kracht van de vergelijking wegkwijnen; we zullen uitsterven in het besef van wat we geworden zijn en van onze gemiste kansen. We kunnen er natuurlijk andere ontwikkelingen voor in de plaats stellen: uitbreiding van wetenschappelijk inzicht of culturele kracht, bijvoorbeeld. Maar ik vrees dat die vormen van ontplooiing niet van elkaar te scheiden zijn. Verflauwen in het ene is verflauwen in alles. Wij verflauwen beslist in alles. We leven te lang. Wij leven te luxueus.'

'Op Aarde,' zei Baley, 'beschouwen we de Ruimtelingen als almachtig, als volstrekt zelfverzekerd. Ik kan niet geloven dat ik dit van een van u hoor.'

'U zult het van geen andere Ruimteling horen. Mijn standpunten zijn niet in de mode. Anderen vinden ze onverteerbaar en over die dingen spreek ik niet vaak met Auroriërs. In plaats daarvan spreek ik over een nieuwe aanzet tot verdere kolonisatie, zonder mijn vrees te uiten voor de catastrofes die zullen optreden als kolonisatie achterwege blijft. In dat opzicht ben ik tenminste aan de winnende hand. Aurora denkt ernstig, ja geestdriftig over een nieuwe tijd van ontdekking en kolonisatie.'

'Dat zegt u niet met erg veel enthousiasme,' zei Baley. 'Wat scheelt eraan?'

'Alleen, dat we dichter bij mijn motief komen om Jander Panell te vernietigen.' Fastolfe zweeg, schudde zijn hoofd en ging verder: 'Ik wilde, meneer Baley, dat ik meer van mensen begreep. Ik heb zestig jaar gespendeerd aan de studie van de complicaties van het positronisch brein, en ik verwacht er nog honderdvijftig of tweehonderd meer aan te besteden. In al die tijd ben ik nauwelijks het probleem van de menselijke hersenen tegengekomen, dat enorm veel gecompliceerder is. Zijn er Wetten van de humanica, zoals er Wetten van de robotica zijn? Hoeveel Wetten van de humanica zijn er en hoe kunnen ze wiskundig worden geformuleerd? Ik weet het niet.

Maar misschien komt er een dag dat iemand de Wetten van de humanica uitwerkt en dan de toekomst in grote lijnen kan voorspellen, en weten wat de toekomst voor de mensheid in petto heeft, in plaats van zomaar te gissen zoals ik; en weten wat er gebeuren moet om de toestand te verbeteren, in plaats van maar wat te gokken. Ik droom er soms van een wiskundige wetenschap te grondvesten die ik voor mezelf "psychohistorie" noem, maar ik weet dat ik het niet kan en ik ben bang dat het niemand zal lukken.' Zijn stem stierf weg.

Baley zweeg even en zei toen zachtjes: 'En uw motief voor de vernietiging van Jander Panell, dr. Fastolfe?'

Fastolfe scheen de vraag niet te horen. Hij gaf in elk geval geen antwoord. In plaats daarvan zei hij: 'Daneel en Giskard geven weer een teken dat alles veilig is. Zeg mij, meneer Baley, zou u nog verder met mij het land op willen lopen?'

'Waarheen?' vroeg Baley op zijn hoede.

'Naar een complex in de buurt. Over het gazon, in die richting. Krijgt u last van het open terrein?'

Baley drukte zijn lippen op elkaar en keek in die richting, alsof hij probeerde het effect te schatten. 'Ik denk dat ik het aankan. Ik verwacht geen moeilijkheden.'

Giskard, die binnen gehoorafstand was, kwam nu nog dichterbij; in het daglicht vertoonden zijn ogen geen gloed. Al klonk zijn stem emotieloos, uit zijn woorden bleek zijn bezorgdheid. 'Meneer, mag ik u eraan herinneren dat u op de reis hierheen bij de afdaling naar de planeet groot ongemak gehad hebt?'

Baley keerde zich om om hem aan te kijken. Wat voor gevoelens hij ook voor Daneel mocht hebben, hoeveel warme herinneringen zijn houding tegenover robots ook mochten versluieren, nu was daar geen sprake van. Hij vond de primitieve Giskard ronduit weerzinwekkend. Hij onderdrukte met moeite de woede die hij voelde opkomen en zei: 'Aan boord van het schip was ik onvoorzichtig, jongen, omdat ik zo nieuwsgierig was. Ik kreeg een beeld te zien dat ik nog nooit had meegemaakt en ik had geen tijd om me aan te passen. Dit is iets anders.'

'Meneer, voelt u zich nu helemaal goed? Kan ik daar zeker van zijn?'

'Hoe ik me voel,' zei Baley zelfverzekerd - hij bedacht dat de robot hulpeloos in de greep van de Eerste Wet zat en hij probeerde beleefd te zijn tegen een klomp metaal die ten slotte als enige zorg Baley's welzijn had - 'doet er niet toe. Ik moet mijn plicht doen en dat kan ik niet als ik mij tussen muren verstop.'

'Uw plicht?' Giskard zei dat alsof hij niet was geprogrammeerd om dat woord te begrijpen.

Baley keek vlug in Fastolfe's richting, maar Fastolfe bleef rustig staan en maakte geen aanstalten om tussenbeide te komen. Hij scheen te luisteren met afstandelijke belangstelling, alsof hij de reactie van een bepaald type robot op een nieuwe situatie afmat en vergeleek met verhoudingen, variabelen, constanten en differentiaalvergelijkingen die hij alleen begreep.

Dat dacht Baley tenminste. Hij ergerde zich bij zo'n proef betrokken te zijn en zei - te scherp misschien, wist hij: 'Weet jij wat "plicht" betekent?'

'Datgene wat gedaan moet worden, meneer,' zei Giskard.

'Het is jouw plicht de Wetten van de robotica te gehoorzamen. En ook mensen hebben hun wetten, zoals je meester, dr. Fastolfe, net aan het uitleggen was, die gehoorzaamd moeten worden. Ik moet doen wat mij is opgedragen. Dat is belangrijk.'

'Maar het open terrein in gaan als u niet -'

'Toch moet het gebeuren. Mijn zoon gaat op een dag misschien naar een andere planeet die lang niet zo aangenaam is als deze, en staat voor de rest van zijn leven bloot aan Buiten. Als ik kon zou ik met hem meegaan.'

'Maar waarom zou u dat doen?'

'Dat heb ik je gezegd. Ik beschouw het als mijn plicht.'

'Meneer, ik kan de Wetten niet schenden. Kunt u de uwe schenden? Want ik moet erop aandringen -'

'Ik kan kiezen mijn plicht niet te doen, maar dat kies ik niet... en dat is soms een sterkere dwang, Giskard.'

Het was een tijdje stil en toen zei Giskard: 'Zou het u schaden als ik erin slaagde u te overreden niet het open terrein in te gaan?'

'In zoverre dat ik dan zou vinden dat ik mijn plicht had verzaakt - ja.'

'Meer schade dan het ongenoegen dat u in het open terrein kan treffen?'

'Veel meer.'

'Dank u voor uw uitleg, meneer,' zei Giskard en Baley meende een blik van voldaanheid te zien op het totaal uitdrukkingloze gezicht van de robot. De neiging van een mens tot personificatie was niet te onderdrukken.

Giskard ging terug en nu sprak dr. Fastolfe. 'Dat was interessant, meneer Baley. Giskard had aanwijzingen nodig voor hij goed begreep hoe hij de reactie van het positronisch potentieel op de Drie Wetten moest rangschikken, of liever hoe die potentiëlen zich moesten rangschikken in het licht van de situatie. Nu weet hij hoe hij zich te gedragen heeft.'

'Ik merk op dat Daneel geen vragen stelt,' zei Baley.

'Daneel kent u,' zei Fastolfe. 'Hij is op Aarde en op Solarië met u samen geweest... Maar kom, zullen we verder gaan? Laten we langzaam lopen. Kijk oplettend rond en als u op zeker moment wilt rusten of wachten of liever teruggaan, reken ik erop dat u het mij zegt.'

'Dat zal ik doen, maar wat is het doel van deze wandeling? U verwachtte dat het mij ongemak zou bezorgen, dus u kunt het niet zomaar voorgesteld hebben.'

'Dat is ook niet zo,' zei Fastolfe. 'Ik denk dat u het bewegingloze lichaam van Jander wel wilt zien.'

'Formeel gesproken, ja, maar ik denk wel dat het mij niets zal zeggen.'

'Dat lijkt me wel zeker... maar daarnaast krijgt u ook de gelegenheid de tijdelijke bezitter van Jander toen het drama zich afspeelde, te ondervragen. U wilt beslist over deze zaak wel met anderen praten dan met mij alleen.'

 

22 * Fastolfe ging langzaam voort, plukte een blad van een struik waar ze langs kwamen, vouwde het dubbel en knabbelde eraan. Baley keek nieuwsgierig naar hem, verbaasd hoe Ruimtelingen iets dat onbewerkt, ongekookt was, ongewassen zelfs, in hun mond konden steken, als ze zo bang waren voor besmetting. Hij wist dat Aurora vrij was - volkomen vrij? -van ziekte veroorzakende micro-organismen, maar vond het toch een walgelijk gedrag. Walging hoefde geen rationele grondslag te hebben, dacht hij verontschuldigend... en opeens merkte hij dat hij de Ruimtelingen bijna hun gedrag tegenover Aardlingen vergaf.

Hij schrok. Dat was heel iets anders! Daar ging het om ménsen!

Giskard liep voorop, rechts naar voren. Daneel bleef achter hem, links. De oranje zon van Aurora - Baley nam de oranje tint nauwelijks meer waar - was op zijn rug vriendelijk warm, gaf niet die koortshitte van de zomerzon op Aarde - maar ja, wat voor klimaat en seizoen heersten er in dit deel van Aurora?

Het gras, of wat het ook was - het zag er als gras uit - was wat stijver en veerkrachtiger dan hij zich van de Aarde herinnerde, en de grond was hard, alsof het een hele tijd niet geregend had.

Ze liepen in de richting van het huis voor hen, vermoedelijk de woning van Janders tijdelijke bezitter. Baley hoorde rechts een of ander diertje ritselen in het gras, het plotselinge getjilp van een vogel in een boom ergens achter hem, de kleine, rusteloze geluidjes van insecten overal om hem heen. Dit, zei hij bij zichzelf, waren allemaal diertjes waarvan de voorouders eens op Aarde gewoond hadden. Ze konden onmogelijk weten dat het stukje grond waar ze woonden niet alles was, tot in het verre, verre verleden. De bomen zelf, het gras, ze kwamen van andere bomen en ander gras die eens op Aarde gestaan hadden.

Alleen mensen konden op deze wereld leven en weten dat ze niet inheems waren, maar stamden van Aardlingen... maar toch, wisten de Ruimtelingen dat wel echt of zetten ze het domweg uit hun gedachten? Zou er misschien een tijd komen dat ze het helemaal niet meer zouden weten? Dat ze zich niet meer zouden herinneren van welke wereld ze gekomen waren, en óf er wel een wereld van herkomst was?

'Dr. Fastolfe,' zei hij plotseling, mede om de gedachtenketen te doorbreken die hij nogal deprimerend vond, 'u hebt mij uw motief om Jander te vernietigen nog niet verteld.'

'Dat is zo! Dat heb ik nog niet... Waarom, denkt u, meneer Baley, heb ik zo mijn best gedaan om de theoretische basis uit te werken voor het positronisch brein van mensachtige robots?'

'Hoe zou ik dat weten!'

'Denkt u dan eens na. De taak is, een robotbrein te bouwen dat zo dicht mogelijk bij het menselijke ligt, en dat vereist, zou men denken, een zekere vlucht in het poëtische...' Hij zweeg even en zijn glimlachje werd een duidelijke grijns. 'Weet u, sommige van mijn collega's worden altijd verstoord als ik ze zeg dat een gevolgtrekking die poëtisch niet evenwichtig is, wetenschappelijk niet juist kan zijn. Ze zeggen mij dat ze niet weten wat dat betekent.'

'Ik vrees dat ik het ook niet weet,' zei Baley.

'Maar ik weet wat het betekent. Ik kan het niet verklaren, maar ik snap de verklaring zonder dat ik hem onder woorden kan brengen; en dat kon wel eens de reden zijn waarom ik resultaten behaald heb die zij niet behalen. Maar ik begin op te scheppen, wat een duidelijk teken is dat ik prozaïsch moet worden. De menselijke hersenen na te maken als men bijna niets van de werking ervan weet, vereist een intuïtieve sprong - iets dat mij poëzie toeschijnt. En dezelfde intuïtieve sprong die mij het mensachtig positronisch brein geschonken heeft, zal mij zeker een nieuwe toegang tot de kennis over de menselijke hersenen zelf geven. Dat was mijn geloof: dat ik via mensachtigheid tenminste een klein stapje kon doen naar de psychohistorie waar ik u van vertelde.'

'Zo.'

'En als het me lukte een theoretisch complex uit te werken waar een mensachtig positronisch brein in paste, dat ik dan een mensachtig lichaam zou moeten hebben om het in te plaatsen. Het brein bestaat niet op zichzelf, begrijpt u. Het reageert over en weer met het lichaam, zodat een mensachtig brein in een niet-mensachtig lichaam in zekere zin zelf on-mensachtig zou worden.'

'Bent u daar zeker van?'

'Beslist. U hoeft alleen maar Daneel met Giskard te vergelijken.'

'Daneel werd dus gebouwd als een experimenteel model om het inzicht in de menselijke hersenen te bevorderen?'

'Dat is het. Aan die taak heb ik met Sarton twintig jaar gewerkt. Er waren tal van mislukkingen die we weg moesten doen. Daneel was het eerste echte succes en ik hield hem natuurlijk voor verdere studie en' - hij grijnsde scheef, alsof hij een dwaasheid opbiechtte - 'uit genegenheid. Daneel kan ten slotte het begrip van menselijke plicht vatten, terwijl Giskard daar ondanks al zijn deugden moeite mee heeft. Dat hebt u gezien.'

'En Daneels verblijf op Aarde bij mij, drie jaar geleden, was zijn eerste echte opdracht?'

'De eerste van betekenis, ja. Toen Sarton vermoord was hadden we een robot nodig, die weerstand had tegen de besmettelijke ziektes van Aarde, maar hij moest genoeg op een mens lijken om geen last te hebben van het vooroordeel van de Aardlingen tegen robots.'

'Een verbazend toeval dat Daneel op dat moment net beschikbaar was.'

'O? Gelooft u in toeval? Ik denk dat er, wanneer er een revolutionaire ontwikkeling plaatsvindt zoals bij de mensachtige robot, altijd een taak voorhanden is die deze bruikbaar maakt. Dergelijke taken zijn vermoedelijk steeds voorhanden geweest in al die jaren dat Daneel niet bestond... en omdat Daneel niet bestond moesten er andere middelen en oplossingen gebruikt worden.'

'En is uw inspanning beloond, dr. Fastolfe? Begrijpt u de menselijke hersenen nu beter dan voorheen?'

Fastolfe was steeds langzamer gaan lopen en Baley had zijn gang aan die van de ander aangepast. Nu stonden ze stil, ongeveer halverwege Fastolfe's complex en dat andere. Voor Baley was het het moeilijkste punt, want het was in beide richtingen even ver van beschutting, maar hij onderdrukte zijn groeiende onlust, vastbesloten Giskard geen aanleiding te geven. Hij wilde niet door een of ander gebaar of uitroep, of zelfs een gelaatsuitdrukking, de last oproepen van Giskards verlangen om hem te redden. Hij wilde niet opgetild worden en afgevoerd naar een beschutte plek.

Fastolfe gaf er geen blijk van Baley's probleem te zien. 'Het lijdt geen twijfel,' zei hij, 'dat er in de mentologie vorderingen gemaakt zijn. Er blijven enorme vraagstukken bestaan en die zullen er misschien altijd wel blijven, maar voortgang is er geboekt. Toch...'

'Toch wat?'

'Toch is Aurora niet tevreden met een zuiver theoretische bestudering van de menselijke hersenen. Men staat een gebruik van mensachtige robots voor waar ik het niet mee eens ben.'

'Zoals het gebruik op Aarde.'

'Nee, dat was een kortstondig experiment waar ik het zeer mee eens was en dat mij zelfs heel erg boeide. Zou Daneel de Aardlingen kunnen misleiden? Het bleek van wel, al zijn de ogen van Aardlingen natuurlijk niet zo op robots gespitst. De ogen van Auroriërs kan Daneel niet misleiden, al durf ik te zeggen dat in de toekomst mensachtige robots zo goed kunnen worden dat ze dat wél kunnen. Maar men heeft andere taken voorgesteld.'

'Zoals?'

Fastolfe keek nadenkend in de verte. 'Ik heb u gezegd dat deze wereld tam is. Toen ik begon met mijn actie tot opwekking voor een nieuwe periode van ontdekking en kolonisatie, dacht ik niet aan de gemakzuchtige Auroriërs - of in het algemeen Ruimtelingen - om voorop te gaan. Ik dacht dat we de Aardlingen moesten aanmoedigen om de leiding te nemen. Met hun akelige wereld - sorry, hoor - en hun korte levensduur hebben zij zo weinig te verliezen; ik dacht dat ze zeker blij zouden zijn met die kans, vooral als wij hen technologisch zouden bijspringen. Toen ik u drie jaar geleden op Aarde sprak, heb ik het daarover gehad. Weet u nog?' Hij keek schuin naar Baley.

'Dat weet ik nog heel goed,' zei Baley onbewogen. 'U hebt zelfs een gedachtengang bij mij in gang gezet waaruit op Aarde een beweginkje is voortgekomen, juist in die richting.'

'Is dat zo? Dat was zeker niet gemakkelijk. Jullie Aardlingen zitten met die claustrofilie, die afkeer om buiten jullie muren te komen.'

'Daar vechten we tegen, dr. Fastolfe. Onze organisatie heeft tot doel de ruimte in te gaan. Mijn zoon is een voorman van die beweging en ik hoop dat de dag komt dat hij de Aarde verlaat aan het hoofd van een expeditie om een nieuwe wereld te koloniseren. Als we inderdaad die technologische hulp krijgen waar u het over heeft...' Daar liet Baley het bij.

'U bedoelt, als wij de schepen leveren.'

'En de verdere uitrusting, dr. Fastolfe.'

'Er zijn problemen. Veel Auroriërs willen niet dat Aardlingen er op uittrekken om nieuwe werelden te koloniseren. Ze zijn bang voor een snelle verspreiding van de Aardse beschaving, die bijenkorfsteden, die chaos.' Hij maakte een onrustige beweging en zei: 'Wat staan we hier toch? Laten we verder gaan.' Hij liep langzaam door en zei: 'Ik heb betoogd dat het zo niet zou gaan. Ik heb uitgelegd dat de Aardse kolonisten geen Aardlingen zouden zijn in de klassieke zin. Ze zouden niet in Steden opgesloten zitten. Als ze op een nieuwe wereld kwamen zouden ze zijn als de Aurorische Vaders toen die hier kwamen. Ze zouden een hanteerbaar ecologisch evenwicht tot stand brengen, en qua houding eerder Auroriërs dan Aardlingen zijn.'

'Zouden zij dan niet al die zwakheden krijgen die u in de Ruimtelingen-beschaving vindt, dr. Fastolfe?'

'Misschien niet. Ze zouden leren van onze fouten. Maar dat is theorie, want er is iets naar voren gekomen dat de discussie op losse schroeven stelt.'

'En dat is...?'

'De mensachtige robot. Er zijn lieden, ziet u, die de mensachtige robot beschouwen als de ideale kolonist. Hij kan die nieuwe werelden opbouwen.'

'Er zijn altijd al robots geweest,' zei Baley. 'Wilt u zeggen dat dit idee nooit eerder is geopperd?'

'O jawel, maar het was altijd duidelijk onuitvoerbaar. Van gewone, niet mensachtige robots, die zonder rechtstreeks toezicht van mensen een wereld zouden bouwen welke geschikt zou zijn voor hun niet-mensachtige persoontjes, kon men niet verwachten dat ze een wereld zouden onderwerpen en opbouwen, die zou voldoen aan de fijnere en meer elastische geest en lichaam van mensen.'

'Maar de wereld die zij zouden bouwen kon toch wel dienen als een eerste, redelijke benadering.'

'Inderdaad, meneer Baley. Maar er leeft op Aurora - een teken van verval - onder ons volk een overheersend idee, dat een eerste, redelijke benadering volstrekt onvoldoende is... Aan de andere kant, een groep mensachtige robots, die naar lichaam en geest zoveel mogelijk op mensen lijken, zou erin slagen om door naar eigen behoeften te werk te gaan een wereld op te bouwen die onvermijdelijk voor Auroriërs geschikt zou zijn. Kunt u die gedachtengang volgen?'

'Helemaal.'

'Zij zouden een wereld zo goed opbouwen, dat als ze klaar zijn, begrijpt u, en de Auroriërs willen eindelijk vertrekken, onze mensen gewoon van het ene Aurora op het andere stappen. Ze hebben hun thuis nooit verlaten: ze hebben domweg een nieuw thuis, precies zoals het oude, waar ze hun verval kunnen voortzetten. Kunt u die gedachtengang ook volgen?'

'Ik begrijp waar u heen wilt, maar ik neem aan dat de Auroriërs daar niets voor voelen.'

'Nog niet. Ik denk dat ik mijn idee goed kan motiveren, als de oppositie mij politiek niet kapot maakt door die kwestie van de vernietiging van Jander. Ziet u het motief dat mij wordt toegedacht? Ik zou het plan hebben opgevat, liever de mensachtige robots te vernielen dan ze te laten gebruiken voor de kolonisatie van andere planeten. Dat zeggen mijn vijanden althans.'

Nu stond Baley stil. Hij keek Fastolfe nadenkend aan en zei: 'U begrijpt, dr. Fastolfe, dat het in het belang van de Aarde is; dat uw standpunt duidelijk de overhand krijgt.'

'En ook in uw belang, meneer Baley.'

'Ook in het mijne. Maar als ik even niet aan mijzelf denk, blijft het voor mijn wereld essentieel dat de bevolking wordt toegestaan, aangemoedigd en geholpen om de Melkweg te doorzoeken; dat we bij onze eigen leefwijze blijven voor zover ons die bevalt; dat we niet veroordeeld worden om eeuwig op de Aarde gevangen te zitten, want daar kunnen we alleen maar ten onder gaan.'

'Ik denk dat er van u een aantal gevangen wil blijven zitten.'

'Natuurlijk. Misschien vrijwel iedereen. Maar een paar van ons - zoveel mogelijk - zullen toch ontsnappen als ze toestemming krijgen... Daarom is het mijn plicht, niet alleen als vertegenwoordiger van de wet van een groot deel van de mensheid, maar doodeenvoudig als Aardling, om u te helpen uw naam te zuiveren, of u nu onschuldig bent of niet. Maar toch kan ik mij pas van harte aan die taak wijden als ik weet dat de beschuldigingen tegen u werkelijk onjuist zijn.'

'Natuurlijk! Dat begrijp ik.'

'Wilt u mij dan, in het licht van wat u mij gezegd hebt over het motief dat u wordt toegedacht, nogmaals verzekeren dat u het niet gedaan hebt?'

'Meneer Baley,' zei Fastolfe, 'ik begrijp volkomen dat u in deze kwestie geen keus hebt. Ik ben mij er stellig van bewust dat ik u straffeloos kan vertellen dat ik schuldig ben en dat u dan, door de aard van uw behoeften en die van uw wereld, gedwongen zijn zou met mij mee te werken om dat feit te ontveinzen. Als ik werkelijk schuldig was, ja, dan zou ik me genoopt voelen het u te zeggen zodat u dat feit erbij kon betrekken en door de waarheid te weten doelmatiger aan mijn redding kon werken - en de uwe. Maar dat kan ik niet, want ik bén onschuldig. Hoezeer ik de schijn ook tegen mij heb, ik heb Jander niet vernietigd. Zoiets is nooit bij me opgekomen.'

'Nooit?'

Fastolfe glimlachte droevig. 'O, ik heb wel eens gedacht dat Aurora beter af zou zijn als ik die slimme ideeën niet had uitgewerkt die leidden tot de ontwikkeling van het mensachtige positronisch brein... of dat het beter af zou zijn als zo'n brein instabiel bleek en gemakkelijk tot psychische stolling zou komen. Maar dat waren vluchtige gedachten. Nog geen fractie van een seconde heb ik overwogen om die reden Jander te vernietigen.'

'Dan moeten we het motief dat u wordt toegedicht, ontkrachten.'

'Mooi. Maar hoe?'

'We zouden kunnen aantonen dat het nergens toe dient. Wat hebt u eraan om Jander te vernielen? Er kunnen meer mensachtige robots gebouwd worden. Duizenden. Miljoenen.'

'Ik ben bang dat dat niet klopt, meneer Baley. Er kunnen er geen gebouwd worden. Ik alleen weet hoe ze gemaakt worden en zolang ze eventueel voor robotkolonisatie kunnen worden ingezet, weiger ik er meer te bouwen. Jander is weg, en alleen Daneel is over.'

'Anderen zullen het geheim ontdekken.'

Fastolfe's kin ging omhoog. 'Ik zou de roboticus wel eens willen zien die dat kan. Mijn vijanden hebben een Robotisch Instituut opgericht met geen ander doel dan de uitwerking van de systemen achter de bouw van een mensachtige robot, maar het lukt ze niet. In elk geval is het ze tot nog toe niet gelukt en ik weet dat het ze ook niet zal lukken.'

Baley fronste zijn voorhoofd. 'Als u de enige mens bent die het geheim van de mensachtige robots kent, en als uw vijanden daar zo wanhopig naar snakken, proberen ze het dan niet van u los te krijgen?'

'Natuurlijk wel. Door mijn politiek bestaan te bedreigen, misschien door mij handig te laten bestraffen met een verbod op dit terrein werkzaam te zijn en zo ook een eind te maken aan mijn wetenschappelijk bestaan, hopen ze mij ertoe te brengen het geheim met hen te delen. Misschien brengen ze zelfs de Wetsraad ertoe mij te dwingen het geheim te openbaren op straffe van onteigening, gevangenis... of wat dan ook. Maar ik heb mij voorgenomen: alles - alles - liever dan toegeven. Ik hoop natuurlijk dat het zo ver niet komt, begrijpt u.'

'Weten ze dat u zo vastbesloten bent tot verzet?'

'Dat hoop ik. Ik heb het ze duidelijk genoeg gezegd. Ik vermoed dat ze denken dat ik bluf, dat ik het niet meen... Maar ik meen het wel.'

'Maar als ze u geloven, kunnen ze drastischer stappen ondernemen.'

'Wat bedoelt u?'

'Uw papieren stelen. U ontvoeren. U martelen.' Fastolfe begon luidkeels te lachen en Baley bloosde. 'Ik wil niet doen als in een intergolfdrama, maar hebt u daar al eens aan gedacht?'

'Meneer Baley...' zei Fastolfe. 'A. Mijn robots kunnen mij beschermen. Het zou een totale oorlog vergen om mij of mijn werk in handen te krijgen. B. Zelfs als het ze op een of andere manier zou lukken zou geen van de tegen mij gekeerde robotici het zich kunnen permitteren te erkennen dat hij alleen het geheim van het mensachtig positronisch brein in handen kon krijgen door het mij heimelijk of met geweld te ontnemen. Zijn reputatie als wetenschapper zou volkomen kapot zijn. C. Dit soort dingen komt op Aurora niet voor. Het geringste teken van een onwetenschappelijke aanval op mij zou de Wetsraad - én de publieke opinie - meteen aan mijn kant brengen.'

'O ja?' mompelde Baley, die in stilte het feit vervloekte dat hij moest werken in een beschaving waarvan hij allerlei dingen domweg niet begreep.

'Ja. Dat zweer ik u. Ik wilde maar dat ze zoiets melodramatisch deden. Eigenlijk, meneer Baley, wilde ik dat ik u kon overhalen naar hen toe te gaan, hun vertrouwen te winnen en ze tot een overval op mijn complex te brengen, of tot een hinderlaag op een stille weg... of iets dergelijks dat, zo stel ik me voor, op Aarde gewoon is.'

'Ik denk dat dat niet mijn stijl is,' zei Baley star.

'Dat denk ik ook niet, dus ben ik niet van plan mijn wens tot vervulling te brengen. En geloof me, dat is jammer, want als we hen niet over kunnen halen om de zelfmoordzet van het geweld te doen, blijven ze iets veel beters doen - van hen uit gezien dan. Ze vernietigen mij met leugens.'

'Wat voor leugens?'

'Niet alleen de vernietiging van een robot wordt mij in de schoenen geschoven. Dat is al erg genoeg, en het kan net genoeg blijken. Ze fluisteren - en het is nog pas gefluister - dat zijn dood puur een experiment van mij is en wel een gevaarlijk, geslaagd experiment. Ze fluisteren dat ik bezig ben een methode uit te werken om mensachtige breinen snel en doeltreffend uit te schakelen, zodat ik als mijn vijanden inderdaad hun eigen mensachtige robots maken, ze samen met de leden van mijn groepering allemaal kan vernietigen, waarmee ik Aurora verhinder nieuwe kolonies te stichten en de Melkweg in handen geef van mijn bondgenoten, de Aardlingen.'

'Daar kan toch niets waars in zitten.'

'Natuurlijk niet. Ik zei u dat het leugens waren. Belachelijke leugens zelfs. Zo'n vernietigingsmethode is zelfs in theorie onmogelijk, en de mensen van het Robotisch Instituut staan ook niet op het punt hun eigen mensachtige robots te gaan maken. En ik kan me met geen mogelijkheid in een orgie van massale vernietiging storten, al wilde ik dat. Ik zou het niet kunnen.'

'Zakt dat hele gebouw dan niet door zijn eigen gewicht in elkaar?'

'Waarschijnlijk niet op tijd, jammer genoeg. Het mag dan grote nonsens zijn, vermoedelijk houdt het lang genoeg stand om de publieke opinie sterk genoeg tegen mij te keren, dat er in de Wetsraad zóveel tegen mij stemmen dat ik eruit ga. Op den duur zal het onzinnige ervan wel worden ingezien, maar dan is het te laat. En let op, Aarde wordt hier gebruikt als de zondebok. Het is een zware beschuldiging, dat ik mijn krachten voor Aarde inzet; en er zijn er heel wat die tegen beter weten in het hele zaakje maar slikken, vanwege hun antipathie tegen Aarde en de Aardlingen.'

'Volgens u,' zei Baley, 'groeit er dus een regelrechte Aardlingen-haat.'

'Juist, meneer Baley,' zei Fastolfe. 'De toestand wordt voor mij - en voor Aarde - met de dag slechter en we hebben heel weinig tijd.'

'Maar is er geen simpele weg om daar een eind aan te maken?' Baley besloot, in wanhoop, dat het tijd werd om op Daneels opmerking terug te vallen. 'Als u echt zo graag een manier om een mensachtige robot uit te schakelen wilde uitproberen, waarom er dan een in een ander complex gezocht, waarmee niet zo gemakkelijk te experimenteren viel? U had in uw eigen complex Daneel zelf. Hij was bij de hand. Als er in de geruchten maar een greintje waarheid zit, zou het experiment dan niet op hém gedaan zijn?'

'Nee nee,' zei Fastolfe. 'Geen mens zou dat geloven. Daneel was mijn eerste succes, mijn triomf. Ik zou hem onder geen enkele omstandigheid vernielen. Natuurlijk zou ik Jander nemen. Iedereen begrijpt dat en ik zou wel gek zijn als ik ze probeerde te overtuigen dat het voor mij meer zin had Daneel op te offeren.'

Ze waren weer gaan lopen, en bijna bij hun bestemming. Baley liep in diep stilzwijgen, de lippen op elkaar geperst.

'Hoe voelt u zich, meneer Baley?' vroeg Fastolfe.

Met zachte stem zei Baley: 'Als u bedoelt met betrekking tot het Buiten zijn, daar ben ik me niet eens van bewust. Als u bedoelt met betrekking tot ons dilemma, denk ik dat ik bijna zo radeloos ben dat ik in een ultrasonische hersenvernietigingskamer ga zitten.' Toen, geëmotioneerd: 'Waarom hebt u mij laten komen, dr. Fastolfe? Waarom hebt u mij dit baantje bezorgd? Wat heb ik u aangedaan, dat ik zoiets verdien?'

'Eigenlijk,' zei dr. Fastolfe, 'was het aanvankelijk niet mijn idee, en ik kan alleen mijn wanhoop de schuld geven.'

'Maar wiens idee was het dan?'

'Degene van wie het complex is waar we nu zijn, kwam er oorspronkelijk mee... en ik kon niets beters bedenken.' 'De eigenaar van dit complex? Hoe kan hij -'

'Zij.'

'Nou dan, hoe kan zij zoiets voorstellen?'

'O! Heb ik u nog niet verteld dat zij u kent, meneer Baley? Daar is ze, ze staat ons al op te wachten.'

Onthutst keek Baley op. 'Josafat!' fluisterde hij.