9 - Vasilia
36 * Baley bleef bij het portier van de zwever staan en zei vastbesloten: 'Giskard, ik wil niet dat de raampjes ondoorzichtig worden. Ik wil voorin zitten en Buiten zien. Omdat ik tussen jou en Daneel in zit, ben ik veilig genoeg, zolang de wagen zelf niet wordt vernietigd. En in dat geval worden wij allemaal vernietigd, en maakt het niet uit of ik voor- of achterin zit.'
Giskard reageerde op die krachtige uitlating met groter respect. 'Meneer, mocht u zich niet zo goed voelen-'
'Dan hou je stil en klim ik op de achterbank en mag jij de achterraampjes blinderen. Je hoeft zelfs niet te stoppen. Ik kan onder het rijden over de rugleuning klimmen. Giskard, het is voor mij van belang zo vertrouwd mogelijk te worden met Aurora, en in elk geval om met Buiten vertrouwd te raken. Beschouw dit als een bevel, Giskard.'
Daneel zei zacht: 'Collega Elijahs verzoek is absoluut juist, vriend Giskard. Hij zal redelijk veilig zijn.'
Giskard gaf, misschien met tegenzin - Baley kon de uitdrukking op zijn niet zo menselijke gezicht niet interpreteren - toe en nam zijn plaats bij de besturing in. Baley volgde en keek door het heldere glas van de voorruit met minder overtuiging dan er in zijn stem had gelegen. Maar de druk van een robot aan weerskanten was geruststellend.
De wagen steeg op zijn luchtstralers en wiegde een beetje, als om evenwicht te vinden. Baley kreeg een gevoel van misselijkheid in het kuiltje van zijn maag en probeerde geen spijt te hebben van zijn heldhaftige voorstelling van zojuist. Het hielp niet dat hij zich voorhield dat Daneel en Giskard geen angst toonden en hij hen tot voorbeeld moest nemen. Het waren robots; zij konden geen angst voelen.
En toen ging de wagen plotseling vooruit en Baley voelde zich hard tegen de rugleuning gedrukt. Binnen een minuut bewoog hij net zo snel als hij ooit op de snelwegen van de Stad had meegemaakt. Een brede grasweg strekte zich voor hen uit. De snelheid leek des te groter omdat er niet die vriendelijke lichten en gebouwen van de Stad langs de kanten waren, maar wijde golven groen en onregelmatige landschapsvormen.
Baley dwong zich regelmatig te ademen en zo natuurlijk mogelijk over neutrale dingen te praten. 'Het lijkt wel of hier nergens bouwland is, Daneel,' zei hij. 'Dit land ligt ongebruikt.'
'Dit is stadsgebied, collega Elijah,' zei Daneel. 'Het zijn particuliere parken en gronden.'
'Stad?' Dat woord kon Baley niet aanvaarden. Hij wist wat een Stad was.
'Eos is de grootste en belangrijkste stad op Aurora. De eerste die werd gesticht. Hier zetelt de Wereldwetsraad van Aurora. Hier heeft de Voorzitter van de Wetsraad zijn landgoed; wij komen erlangs.'
Niet zomaar een stad, de grootste zelfs. Baley keek naar buiten, naar beide kanten. 'Ik had de indruk dat de complexen van Fastolfe en Gladia aan de rand van Eos lagen. Ik zou zeggen dat we nu buiten de stad zijn.'
'Helemaal niet, collega Elijah. We komen nu door het centrum. De stadsgrenzen zijn zeven kilometer ver en onze bestemming ligt nog veertig kilometer verder.'
'Het stadscentrum? En ik zie geen gebouwen.'
'Het is niet de bedoeling dat ze van de weg af te zien zijn, maar daar tussen de bomen kun je er toch een zien. Dat is het complex van Fuad Labord, een bekende schrijver.'
'Ken je alle complexen van zien?'
'Ze zitten in mijn geheugenbank,' zei Daneel plechtig.
'Er is geen verkeer op de weg. Hoe komt dat?'
'Lange afstanden worden afgelegd met luchtwagens of magnetische ondergrondse wagens. Trimensieverbindingen-'
'Op Solarië noemen ze het "kijken",' zei Baley.
'Hier ook, in de omgangstaal, maar formeel heet het DVC: driedimensionale visuele communicatie. Veel contacten verlopen op die manier. Verder houden de Auroriërs erg van wandelen en het is niet ongewoon kilometers te lopen voor een visite of zelfs voor een zakelijk bezoek, als er geen haast bij is.'
'En wij moeten ergens heen dat te ver is om te lopen en te dichtbij voor een luchtwagen, en trimensiekijken is niet wenselijk... dus gebruiken we een grondwagen.'
'Meer in het bijzonder een zwever, collega Elijah, maar ik veronderstel dat die wel als grondwagen kan gelden.'
'Hoe lang duurt het voor we bij Vasilia's complex zijn?'
'Niet lang, collega Elijah. Ze is op het Robotisch Instituut, zoals je misschien weet.'
Een tijdje was het stil; toen zei Baley: 'Daar aan de horizon lijkt het wel bewolkt.'
Giskard ging met hoge snelheid door een bocht, de zwever hing in een hoek van zo'n dertig graden. Baley wist zijn gekreun in te slikken en klemde zich aan Daneel vast, die zijn arm over Baley's schouders gooide en hem in een krachtige houdgreep nam, met op elke schouder een hand. Terwijl de zwever weer horizontaal kwam ademde Baley langzaam uit.
'Ja,' zei Daneel, 'zoals voorspeld zullen die wolken later op de dag neerslag brengen.'
Baley fronste zijn voorhoofd. Een keer was hij bij het experimentele werk op de akker Buiten, op Aarde, door de regen verrast. Een keer. Het was alsof hij met zijn kleren aan onder een koude douche stond. Even was hij totaal in paniek geweest toen hij besefte dat er nergens knoppen waren om hem af te zetten. Het water kon wel eeuwig blijven neerkomen!... Toen begon iedereen te hollen en hij holde mee, in de richting van de droge, regelbare Stad.
Maar dit was Aurora en hij had geen idee wat men hier deed als het begon te regenen en er was geen Stad om heen te vluchten. Het eerste het beste complex in hollen? Zouden vluchtelingen vanzelf welkom zijn?
Er kwam weer een korte bocht en Giskard zei: 'Meneer, we zijn op de parkeerplaats van het Instituut. We kunnen er nu in gaan en het complex bezoeken dat dr. Vasilia heeft op de terreinen van het Instituut.'
Baley knikte. De tocht had tussen de vijftien en twintig minuten geduurd, Aardse tijd, naar hij schatte, en hij was blij dat het voorbij was. Een beetje buiten adem zei hij: 'Voor ik dr. Fastolfe's dochter spreek wil ik iets over haar weten. Jij hebt haar gekend, niet, Daneel?'
'Op het moment dat ik tot bestaan kwam,' zei Daneel, 'waren dr. Fastolfe en zijn dochter al aanzienlijke tijd uit elkaar Ik heb haar nooit ontmoet.'
'Maar jij, Giskard, jij en zij hebben elkaar
goed gekend. Is het niet?'
'Zo is het, meneer,' zei Giskard onaangedaan.
'En jullie hadden veel met elkaar op?'
'Ik geloof, meneer,' zei Giskard, 'dat dr. Fastolfe's dochter graag bij mij was.'
'Was jij graag bij haar?'
Giskard scheen naar woorden te zoeken. 'Het gezelschap van ieder mens geeft mij een gewaarwording die mensen bedoelen, geloof ik, met "aangenaam".'
'Maar dat van Vasilia sterker, denk ik. Heb ik gelijk?'
'Haar genoegen om mijn gezelschap, meneer,' zei Giskard, 'leek die positronische potentiëlen te stimuleren die in mij processen oproepen die bij mensen genoegen teweegbrengen. Dat heeft dr. Fastolfe mij tenminste uitgelegd.'
Plotseling vroeg Baley: 'Waarom is Vasilia bij haar vader weggegaan?'
Giskard zei niets.
'Ik heb je wat gevraagd, jongen,' zei Baley, onverwachts op de gebiedende toon van een Aardling.
Giskard draaide zijn hoofd en staarde Baley aan, die een ogenblik dacht dat de gloeiende robotogen van woede zouden opvlammen bij dat vernederende woord. Maar Giskard sprak vriendelijk en er was geen zichtbare uitdrukking in zijn ogen toen hij zei: 'Ik zou graag antwoord geven, meneer, maar juffrouw Vasilia heeft mij indertijd verboden te spreken over datgene wat in verband staat met het uit elkaar gaan.'
'Maar ik beveel je antwoord te geven, en als ik wil kan ik het heel dwingend bevelen.'
'Het spijt me,' zei Giskard. 'Juffrouw Vasilia was toen al goed in robotica en de opdrachten die ze mij gaf waren krachtig genoeg om te blijven gelden, wat u ook zou kunnen zeggen, meneer.'
'Ze moet wel goed in robotica geweest zijn,' zei Baley, 'want dr. Fastolfe heeft mij verteld dat ze jou eens opnieuw heeft geprogrammeerd.'
'Dat was niet gevaarlijk, meneer. Dr. Fastolfe had zelf altijd de fouten eruit kunnen halen.'
'Moest hij dat ook doen?'
'Nee, meneer.'
'Wat voor soort programmering was dat?'
'Kleine dingen, meneer.'
'Misschien, maar doe me een lol. Wat heeft ze precies gedaan?'
Giskard aarzelde en Baley wist meteen wat dat beduidde. 'Ik vrees dat ik geen vragen met betrekking tot die herprogrammering kan beantwoorden.'
'Is het je verboden?'
'Nee, meneer, maar herprogrammering wist automatisch al het voorafgaande uit. Als ik hier of daar veranderd word, lijkt het mij dat ik altijd zo geweest ben en ik herinner mij niet hoe ik vóór die verandering was.'
'Hoe weet je dan dat die programmering kleine dingen betrof?'
'Aangezien dr. Fastolfe geen noodzaak zag te verbeteren wat juffrouw Vasilia gedaan had - dat heeft hij mij tenminste gezegd - kan ik alleen maar veronderstellen dat het kleine dingen betrof. U zou het juffrouw Vasilia kunnen vragen, meneer.'
'Dat zal ik ook,' zei Baley.
'Ik ben echter bang dat zij geen antwoord zal geven, meneer.'
Baley's hart zonk in zijn schoenen. Tot dusver had hij alleen dr. Fastolfe, Gladia en de twee robots ondervraagd; die hadden allemaal ijzersterke redenen om mee te werken. Nu zou hij voor het eerst tegenover een onwelwillend iemand staan.
37 * Baley stapte uit de zwever, die neergestreken was op een grasveldje, en het was een zeker genoegen weer stevigheid onder zijn voeten te voelen. Verbaasd keek hij om zich heen, want de gebouwen stonden vrij dicht op elkaar, en rechts stond er een dat bijzonder groot was, eenvoudig gebouwd, als een groot rechthoekig blok metaal en glas. 'Is dat het Robotisch Instituut?' vroeg hij.
'Het Instituut is dit hele terrein, collega Elijah,' zei Daneel. 'Je ziet er maar een deel van en het is dichter bebouwd dan op Aurora gebruikelijk is, omdat het een op zichzelf staande politieke eenheid is. Deze omvat woningcomplexen, laboratoria, bibliotheken, gemeenschappelijke sportzalen, etcetera. Dat grote gebouw is het administratief centrum.'
'Dit is zo on-Aurorisch, met het zicht op al die gebouwen - tenminste als ik het vergelijk met wat ik van Eos gezien heb - dat er wel veel bezwaar tegen gemaakt zal zijn.'
'Ik geloof van wel, collega Elijah, maar het hoofd van het Instituut is bevriend met de Voorzitter, die veel invloed heeft, en ik heb begrepen dat er een bijzondere ontheffing gegeven is vanwege de noodzaak van onderzoek.' Daneel keek peinzend om zich heen. 'Het staat wel dichter op elkaar dan ik me had voorgesteld.'
'Had voorgesteld? Ben jij hier nooit eerder geweest, Daneel?'
'Nee, collega Elijah.'
'En jij, Giskard?'
'Nee, meneer,' zei Giskard.
'Jullie zijn hier zonder enige moeite gekomen,' zei Baley, 'en jullie schijnen het hier te kennen.'
'Wij zijn goed op de hoogte gesteld, collega Elijah,' zei Daneel, 'aangezien het nodig was dat wij met je meegingen.'
Baley knikte bedachtzaam en zei toen: 'Waarom is dr. Fastolfe niet met ons meegekomen?' en stelde eens te meer vast dat het geen zin had te proberen een robot te verrassen. Je stelde een snelle of onverwachte vraag - en ze wachtten gewoon tot de vraag verwerkt was, en gaven dan antwoord. Je kon ze niet verrassen.
'Zoals dr. Fastolfe zei, hij is geen lid van het Instituut en hij vindt het niet behoorlijk om onuitgenodigd op bezoek te komen,' zei Daneel.
'Maar waarom is hij geen lid?'
'De reden daarvan is mij nooit meegedeeld, collega Elijah.'
Baley's ogen keerden zich naar Giskard, die meteen zei: 'Mij ook niet, meneer.'
Wisten ze het niet? Was hun bevolen het niet te weten?... Baley haalde zijn schouders op. Welk van de twee - het deed er niet toe. Mensen konden liegen, en robots bevelen krijgen. Mensen konden natuurlijk geïntimideerd worden of slim vastgepraat, als de ondervrager kundig of bruut genoeg was, en robots konden omgepraat worden als de ondervrager kundig en gewetenloos genoeg was. Maar het ging om verschillende kundigheden en Baley had er met betrekking tot robots heel weinig. 'Waar zouden we dr. Vasilia Fastolfe kunnen vinden?' vroeg hij.
'Hier, recht voor ons, is haar complex,' zei Daneel.
'Is jullie de plek ervan dan verteld?'
'Dat is in onze geheugenbank opgeslagen, collega Elijah.'
'Kom, ga voor, dan.'
De oranje zon stond nu vrij hoog in de lucht en het zou blijkbaar al vlug middag zijn. Toen ze bij Vasilia's complex waren, kwamen ze in de schaduw van de bijgebouwen en Baley kromp een beetje in elkaar toen hij de temperatuur abrupt voelde dalen. Hij perste zijn lippen op elkaar bij de gedachte aan het bewonen en koloniseren van werelden waar geen temperatuurregeling was en er onvoorspelbare, idiote veranderingen konden optreden. En met ongenoegen zag hij dat de bewolking aan de horizon een stukje dichterbij was gekomen. Het kon ook zomaar regenen, waarbij het water neerstortte.
O Aarde! Hij verlangde naar de Steden.
Giskard was als eerste het complex binnengegaan en Daneel stak zijn arm uit om Baley tegen te houden. Natuurlijk! Giskard was op verkenning.
Daneel speurde trouwens ook rond. Zijn ogen gingen over de omgeving met een scherpte die geen mens hem kon nadoen. Baley was er zeker van dat die robotogen niets ontging. Hij vroeg zich af waarom robots niet waren uitgerust met vier ogen, regelmatig rondom het hoofd verdeeld, of met een optische strook die rond het hele hoofd liep. Van Daneel kon je dat natuurlijk niet verwachten omdat die er als mens uit moest zien, maar waarom Giskard niet? Of zou dat complicaties van het gezicht met zich meebrengen die de positronische circuits niet aankonden? Eén ogenblik had Baley een vaag beeld van de moeilijkheden die het leven van een roboticus ontluisterden.
Giskard verscheen weer in de deur en knikte. Daneels arm gaf een beleefd drukje en Baley ging verder. De deur stond op een kier.
Er was geen slot op Vasilia's complex, maar op dat van Gladia en dr. Fastolfe, herinnerde Baley zich plotseling, waren er ook geen. Een dunne bevolking en de spreiding bevorderden natuurlijk de afzondering, en de gewoonte zich niet met anderen te bemoeien droeg er ook toe bij. En trouwens de alomtegenwoordige robotwachten waren doelmatiger dan welk slot ook.
De druk van Daneels hand op Baley's arm bracht hem tot staan. Giskard stond vóór hen zacht met twee robots te praten, die zelf veel van Giskard weghadden.
Opeens voelde Baley het kuiltje van zijn maag verkillen. Als Giskard door een snelle truc nu eens met een andere robot werd verruild? Zou hij de verwisseling kunnen vaststellen? Kon hij alleen gelaten worden met een robot die geen bijzondere opdracht had om over hem te waken, een die hem argeloos in gevaar zou brengen en niet snel genoeg was als het op bescherming aankwam?
Met beheerste stem zei hij rustig tegen Daneel: 'Opmerkelijk, hoe die robots op elkaar lijken. Kun jij ze uit elkaar houden?'
'Zeker, collega Elijah. Hun kledij is verschillend en hun codenummers zijn ook verschillend.'
'In mijn ogen verschillen ze niet.'
'Jij bent er niet aan gewend zulke details waar te nemen.'
Baley keek nog eens goed. 'Welke codenummers?'
'Ze zijn gemakkelijk te zien, collega Elijah, als je weet waar je moet kijken en je ogen verder in het infrarood kunnen zien dan mensenogen.'
'Nou, dan kreeg ik het moeilijk als ik ze moest identificeren, hè?'
'In het geheel niet, collega Elijah. Je zou een robot zijn volledige naam en serienummer moeten vragen. Hij zou het je zeggen.'
'Ook als hij de opdracht had mij valse op te geven?'
'Waarom zou een robot zo'n opdracht krijgen?'
Baley besloot dit niet uit te leggen.
Giskard kwam in elk geval terug. 'Meneer, u wordt ontvangen,' zei hij tegen Baley. 'Deze kant op, alstublieft.'
De twee robots van het complex gingen voorop. Daarachter kwamen Baley en Daneel, die hem beschermend vasthield. Achter hen liep Giskard. De twee robots bleven staan voor een deur, die klaarblijkelijk in beide richtingen automatisch openging. De kamer daarachter was vol van een gedempt, grijzig licht: daglicht gezeefd door dichte gordijnen.
Onduidelijk kon Baley in de kamer een kleine menselijke gestalte waarnemen, half zittend op een hoge kruk; één elleboog rustte op een tafel die langs de hele lengte van de muur liep.
Baley en Daneel gingen binnen, Giskard kwam achter hen aan. De deur ging dicht, de kamer werd nog schemeriger. Een vrouwenstem zei scherp: 'Kom niet dichterbij! Blijf waar u bent!'
En het volle daglicht stortte zich de kamer in.
38 * Baley knipperde met zijn ogen en keek omhoog. Het plafond was van glas en daar doorheen kon hij de zon zien. Maar de zon zag er vreemd vaag uit, je kon erin kijken, ook al leek zijn licht niet anders. Het glas - of wat dat doorzichtige materiaal ook was - verstrooide vermoedelijk het licht zonder het te absorberen.
Hij keek neer op de vrouw, die nog in dezelfde houding op de kruk zat, en zei: 'Dr. Vasilia Fastolfe?'
'Dr. Vasilia Aliena, als u het precies wilt weten. Ik leen geen namen van anderen. U kunt mij dr. Vasilia noemen. Zo sta ik hier algemeen bekend op het Instituut.' Haar stem, die vrij scherp had geklonken, werd zachter. 'En hoe is het met jou, mijn oude vriend Giskard?'
Op een toon die opmerkelijk weinig leek op zijn gewone, zei Giskard: 'Ik groet u...' Hij wachtte even en zei toen: 'Ik groet u, Jongejuffrouw.'
Vasilia glimlachte. 'En dit is, naar ik mag aannemen, de mensachtige robot waar ik van gehoord heb - Daneel Olivaw?'
'Ja, dr. Vasilia,' zei Daneel kwiek.
'En dan hebben we hier... de Aardling.'
'Elijah Baley, doctor,' zei Baley stijfjes.
'Ja, ik weet dat Aardlingen namen hebben en dat Elijah Baley de uwe is,' zei ze koel. 'U lijkt geen donder op die acteur die uw rol speelde in die intergolfshow.'
'Dat besef ik wel, doctor.'
'Degene die Daneel speelde leek heel goed... maar ik denk niet dat we hier zijn om die show te bespreken.'
'Inderdaad.'
'Ik heb begrepen dat we hier zijn om te praten over wat u over Santirix Gremionis te vertellen hebt, en daarmee uit. Ja?'
'Niet precies,' zei Baley. 'Dat is niet de hoofdreden van mijn bezoek, al denk ik dat we wel zo ver komen.'
'O ja? Hebt u de indruk dat we hier een lange en ingewikkelde discussie gaan voeren over elk onderwerp dat u maar naar voren brengt?'
'Ik denk, dr. Vasilia, dat u er goed aan zou doen mij dit gesprek te laten voeren zoals ik dat wil.'
'Is dat een dreigement?'
'Nee.'
'Nou, ik heb nog nooit een Aardling ontmoet en het zou interessant zijn om te zien hoeveel u lijkt op de acteur die uw rol gespeeld heeft... in andere opzichten dan uiterlijk dan. Bent u werkelijk zo'n baas als u in die show werd voorgesteld?'
'Die show,' zei Baley met duidelijke afkeer, 'was overtrokken, en mijn eigenschappen waren in alle opzichten overdreven. Ik had liever dat u mij nam zoals ik ben en mij beoordeelde naar wat u nu voor u ziet.'
Vasilia lachte. 'U lijkt in elk geval niet zo heel erg onder de indruk van mij. Dat is een punt in uw voordeel. Of denkt u dat wat u over Gremionis in gedachten hebt, u in een positie plaatst dat u met me kunt doen en laten wat u wilt?'
'Ik ben hier alleen maar om de waarheid te ontdekken in de zaak van de dode mensachtige robot, Jander Panell.'
'Dood? Is hij dan ooit levend geweest?'
'Ik gebruik die ene lettergreep liever dan van die zinsneden als "buiten werking getreden". Raakt u in de war als ik "dood" zeg?'
'U weet u aardig te verweren... Debrett, breng de Aardling een stoel. Als hij staat wordt hij moe, wanneer dit een lang gesprek wordt. Ga dan in je nis. En zoek jij er ook maar een op, Daneel... Giskard, kom bij me staan.'
Baley ging zitten. 'Dank je, Debrett... Dr. Vasilia, ik heb niet de bevoegdheid u te ondervragen en geen wettige middelen om u te dwingen mijn vragen te beantwoorden. Maar de dood van Jander Panell heeft uw vader in een enigszins-'
'Heeft wie?'
'Uw vader.'
'Aardling, ik mag een bepaald iemand dan soms als mijn vader aanduiden, maar een ander doet dat niet. Gebruik alstublieft een eigennaam.'
'Dr. Han Fastolfe. Hij is toch uw vader, niet? - Ter bevestiging?'
'U gebruikt een biologische term,' zei Vasilia. 'Hij en ik hebben gemeenschappelijke genen, op de manier die typisch is voor wat op Aarde als een vader-dochterverhouding gezien zou worden. Op Aurora heeft dat geen enkel belang, behalve in medische en genetische kwesties. Ik zou me voor kunnen stellen dat er aan mijn stofwisseling iets mis was, waarbij het was toegestaan de fysiologie en biochemie te bespreken van degenen, met wie ik genen gemeen heb: ouders, broers en zusters, kinderen, enzovoorts. In de beschaafde omgang wordt over die verhoudingen verder niet gerept... Ik leg u dit uit omdat u een Aardling bent.'
'Als ik de goede vormen heb geschonden,' zei Baley, 'komt dat door onwetendheid, en bied ik mijn verontschuldigingen aan. Mag ik de betrokken persoon bij zijn naam noemen?'
'Jazeker.'
'Nu dan, de dood van Jander Panell heeft dr. Han Fastolfe in een enigszins moeilijk parket gebracht en ik zou denken dat u dat genoeg aangaat om hem te willen helpen.'
'Dat zou u denken, hè? Waarom?'
'Hij is uw- Hij heeft u opgevoed. Hij gaf veel om u. U had een diepe genegenheid voor elkaar. Hij heeft nog steeds een diepe genegenheid voor u.'
'Heeft hij u dat gezegd?'
'Dat bleek uit onze gesprekken... en ook uit het feit dat hij belangstelling heeft opgevat voor de Solarische, Gladia Delmarre, vanwege haar gelijkenis met u.'
'Heeft hij u dat gezegd?'
'Dat heeft hij, maar al had hij dat niet, de gelijkenis is treffend.'
'Toch, Aardling, ben ik dr. Fastolfe niets verschuldigd. Wat u denkt, dat kunt u wel vergeten.'
Baley schraapte zijn keel. 'Afgezien van persoonlijke gevoelens die u wel of niet hebt, is er die kwestie van de toekomst van de Melkweg. Dr. Fastolfe wenst dat er nieuwe werelden door mensen worden ontdekt en gekoloniseerd. Als die politieke terugslag ertoe leidt, dat de nieuwe werelden door robots worden ontdekt en gekoloniseerd, is dat volgens dr. Fastolfe catastrofaal voor Aurora en voor de mensheid. U wilt toch aan zo'n catastrofe geen deel hebben.'
Onverschillig zei Vasilia, terwijl ze hem aandachtig opnam: 'Beslist niet; als ik het eens was met dr. Fastolfe. Maar dat ben ik niet. Ik zie er geen onheil in, om mensachtige robots het werk te laten doen. Ik ben hier zelfs aan het Instituut om dat mogelijk te maken. Ik ben een Globaliste. Aangezien dr. Fastolfe een Humanist is, is hij mijn politieke vijand.'
Haar antwoorden waren strak en rechtstreeks, en geen woord langer dan nodig was. Erna volgde telkens een besliste stilte, alsof ze met belangstelling op de volgende vraag wachtte. Baley had de indruk dat ze nieuwsgierig naar hem was, hem vermakelijk vond, bij zichzelf een gokje maakte wat zijn volgende vraag zou zijn, vastbesloten hem net genoeg te vertellen om een volgende vraag af te dwingen.
'Bent u al lang lid van het Instituut?' vroeg hij.
'Sinds de oprichting.'
'Zijn er veel leden?'
'Ik schat dat een derde van de robotici op Aurora lid is, maar alleen de helft ervan woont en werkt op het terrein van het Instituut.'
'Delen de andere leden van het Instituut uw standpunt over het ontdekken van andere werelden door robots? Zijn ze allemaal gekant tegen dr. Fastolfe's ideeën?'
'Ik vermoed dat de meesten van hen Globalist zijn, maar naar mijn weten is die kwestie nooit in stemming gebracht of zelfs formeel besproken. U kunt het ze beter ieder afzonderlijk vragen.'
'Is dr. Fastolfe lid van het Instituut?'
'Nee.'
Baley zweeg even, maar na die ontkenning zei ze niets meer. 'Is dat niet verwonderlijk?' vroeg hij. 'Ik zou denken dat juist hij lid moest zijn.'
'Wij hebben toevallig geen behoefte aan hem. Hij ook niet aan ons, maar dat is van minder belang.'
'Is dat nog niet verwonderlijker?'
'Volgens mij niet.' En toen zei ze, als geprikkeld door een innerlijke ergernis, nog iets. 'Hij woont in de stad Eos. Ik veronderstel dat u de betekenis van die naam weet?'
Baley knikte en zei: 'Eos is de antieke Griekse godin van de dageraad, net als Aurora de antieke Romeinse godin van de dageraad is.'
'Precies. Dr. Han Fastolfe woont in de Stad van de Dageraad, op de Planeet van de Dageraad, maar zelf gelooft hij niet in de Dageraad. Hij begrijpt niet welke methode nodig is om ons over de Melkweg te verbreiden, om de Dageraad der Ruimtelingen om te zetten in de volle Melkwegdag. Het ontdekken, met robots, van de Melkweg is de enige doenlijke manier om die taak te volbrengen en dat wil hij niet aanvaarden - en ons ook niet.'
Langzaam zei Baley: 'Waarom is het de enige doenlijke methode? Aurora en de andere Ruimtewerelden zijn niet ontdekt en gekoloniseerd door robots, maar door mensen.'
'Correctie. Door Aardlingen. Het was een te kostbaar en ondoelmatig proces en er zijn nu geen Aardlingen meer die wij willen toestaan als nieuwe kolonisten te dienen. Wij zijn Ruimtelingen geworden, met een lang leven, en gezond, en wij hebben robots die oneindig veelzijdiger en aanpasbaarder zijn dan die de mensen hadden die oorspronkelijk onze werelden hebben gekoloniseerd. De tijden en de omstandigheden zijn totaal anders... en vandaag de dag is alleen ontdekking door robots uitvoerbaar.'
'Laten we ervan uitgaan dat u gelijk hebt en dr. Fastolfe ongelijk. Hij heeft toch ook een logisch standpunt. Waarom willen hij en het Instituut elkaar niet aanvaarden? Alleen omdat ze het op dit punt niet eens zijn?'
'Nee. Deze onenigheid is maar van betrekkelijk ondergeschikt belang. Er is een fundamenteler conflict.'
Weer zweeg Baley en weer voegde ze niets aan haar opmerking toe. Hij achtte het niet veilig om irritatie te tonen, dus zei hij kalm, bijna aarzelend: 'Wat is dat fundamenteler conflict dan?'
Het vermaak in Vasilia's stem kwam dichter aan de oppervlakte. Het verzachtte de lijnen van haar gezicht wat, en even leek ze meer op Gladia. 'U zou het nooit raden als het u niet werd verteld, denk ik.'
'Daarom vraag ik het u juist, dr. Vasilia.'
'Nu dan, Aardling, ik heb gehoord dat Aardlingen maar kort leven. Dat is toch zo, niet?'
Baley haalde zijn schouders op. 'Er zijn er die honderd jaar leven - Aardejaren.' Hij dacht even na. 'Misschien zo'n honderddertig metrische jaren.'
'En hoe oud bent u?'
'Vijfenveertig Aards, zestig metrisch.'
'Ik ben zesenzestig metrisch. Ik verwacht minstens nog drie metrische eeuwen langer te leven... als ik voorzichtig ben.'
Baley spreidde wijd zijn handen. 'Proficiat.'
'Het heeft zijn nadelen.'
'Vanmorgen is mij verteld dat in drie of vier eeuwen zich vele, vele verliezen kunnen opstapelen.'
'Ik vrees van wel,' zei Vasilia. 'En veel, veel winst kan zich ook opstapelen. Over het geheel komt dat gelijk uit.'
'Wat zijn de nadelen dan?'
'U bent natuurlijk geen wetenschapper.'
'Ik ben rechercheur... een politieman, als u wilt.'
'Maar misschien kent u op uw wereld wetenschappers.'
'Ik ben er wel eens tegengekomen,' zei Baley voorzichtig.
'Weet u hoe ze werken? Ons is gezegd dat ze op Aarde uit noodzaak samenwerken. In de loop van hun korte leven zijn ze uiterlijk een halve eeuw actief werkzaam. Minder dan tien metrische decennia. In die tijd kan een mens niet veel doen.'
'Sommige geleerden bij ons hebben in veel kortere tijd heel wat tot stand gebracht.'
'Omdat ze gebruik gemaakt hebben van vindingen die anderen vóór hen gedaan hebben, en profiteren van vindingen van andere tijdgenoten. Is dat niet zo?'
'Natuurlijk. Wij hebben een wetenschappelijke gemeenschap waaraan iedereen bijdraagt, dwars door tijd en ruimte.'
'Precies. Anders lukt het niet. Iedere geleerde wordt, wel wetend hoe onwaarschijnlijk het is dat hij in zijn eentje iets bereikt, in die gemeenschap gedwongen, en komt dan vanzelf in het doorgangshuis. De vooruitgang wordt aldus heel veel groter dan zonder dat.'
'Is dat op Aurora en de andere Ruimtewerelden dan niet het geval?' vroeg Baley.
'In theorie wel; in de praktijk niet zozeer. De druk is in een samenleving van langlevenden minder groot. Wetenschappers hebben hier drie, drieënhalve eeuw om aan een vraagstuk te wijden, zodat men op de gedachte komt dat in zo'n tijd iemand die alleen werkt een aanzienlijke vooruitgang kan boeken. Het wordt mogelijk een soort intellectuele hebzucht te voelen: iets alleen te willen bereiken, zich een eigendomsrecht aan te matigen op een bepaald facet van de vooruitgang, liever te zien dat de algemene vooruitgang geremd wordt dan op te geven wat men als het zijne beschouwt. En ten gevolge daarvan wordt de vooruitgang op de Ruimtewerelden ook afgeremd, zo sterk dat we moeite hebben het werk wat op Aarde gedaan wordt voor te blijven, ondanks onze enorme voordelen.'
'Ik neem aan dat u dit niet zou vertellen, als u niet vond dat dr. Han Fastolfe zich zo gedraagt.'
'Dat doet hij zeker. Zijn theoretische analyse van het positronisch brein heeft de mensachtige robot mogelijk gemaakt. Hij heeft die gebruikt om met hulp van wijlen dr. Sarton uw robotvriend Daneel te bouwen, maar de belangrijke delen van zijn theorie heeft hij niet openbaar gemaakt en hij geeft er niemand inzage in. Zo houdt hij, en hij alleen, de touwtjes in handen van de productie van mensachtige robots.'
Er kwam een groef in Baley's voorhoofd. 'En het Robotisch Instituut tekent voor samenwerking tussen de wetenschappers?
'Precies. Dit Instituut omvat meer dan honderd top-robotici van verschillende leeftijd, ontwikkelingsgraad en specialiteit, en wij hopen op andere werelden afdelingen te krijgen en het tot een interstellair genootschap te maken. Wij zijn er allemaal op gericht, onze ontdekkingen of hypotheses in de gemeenschappelijke pot te doen, waarbij we dan ten nutte van het algemeen, vrijwillig doen wat jullie Aardlingen wel moeten doen omdat jullie zo kort leven.
Maar dr. Han Fastolfe wil dat niet. Ik ben ervan overtuigd dat u hem ziet als een moedig, idealistisch Aurorisch patriot, maar hij wil zijn intellectuele eigendom - zo ziet hij dat - niet in de grote pot gooien en daarom moet hij ons niet. En omdat hij een persoonlijk eigendomsrecht op wetenschappelijke vindingen pretendeert te hebben, moeten wij hem niet... Nu begrijpt u zeker wel die afkeer over en weer, niet?'
Baley knikte en zei toen: 'U denkt dat dat lukt, vrijwillig opgeven van persoonlijke eer.'
'Dat moet wel,' zei Vasilia grimmig.
'En heeft het Instituut door gemeenschappelijke inspanning dr. Fastolfe's persoonlijke werk opnieuw gedaan en opnieuw de theorie van het mensachtig positronisch brein ontwikkeld?'
'Dat zal te zijner tijd gebeuren. Het kan niet anders.'
'En u doet geen poging om die tijd te bekorten door dr. Fastolfe over te halen het geheim prijs te geven?'
'Daar zijn we, denk ik, naar op weg.'
'Door de uitwerking van het Jander-schandaal?'
'Dat hoeft u echt niet te vragen... Nou, Aardling, heb ik u verteld wat u wilde weten?'
'U hebt mij een paar dingen verteld die ik niet wist,' zei Baley.
'Dan is het nu tijd dat u mij over Gremionis vertelt. Waarom hebt u de naam van die kapper gebruikt in verband met mij?'
'Kapper?'
'Hij beschouwt zich onder meer als haarmodist, maar hij is domweg een kapper. Vertel me over hem... of laten we dit gesprek als afgelopen beschouwen.'
Baley voelde zich mat. Het leek hem duidelijk dat Vasilia genoten had van het gedraai. Ze had hem genoeg gegeven om zijn nieuwsgierigheid aan te wakkeren, en nu moest hij de rest kopen met zijn kennis... Maar die had hij niet. Tenminste, hij had alleen maar veronderstellingen. En als een daarvan ernaast was, flink ernaast, dan had hij het gehad.
Daarom begon hij op zijn beurt te draaien. 'U begrijpt, dr. Vasilia, dat u er niet vanaf komt met te doen of het belachelijk is te veronderstellen dat er een verband bestaat tussen u en Gremionis.'
'Waarom niet, als het toch belachelijk is?'
'O nee. Als het belachelijk was had u mij in mijn gezicht uitgelachen en de trimensieverbinding verbroken. Alleen al het feit dat u op uw aanvankelijke besluit terugkwam en mij ontving, alleen al het feit dat u zo lang met mij praat en mij een hele hoop vertelt, is een duidelijke erkenning dat u meent dat ik heel misschien wel mijn mes op uw keel heb.'
Vasilia's kaakspieren spanden zich en ze zei, met zachte, boze stem: 'Luister eens, Aardlingetje, mijn positie is kwetsbaar en dat zult u best weten. Ik bén de dochter van dr. Fastolfe, en er zijn er hier op het Instituut die dwaas genoeg zijn - of schurkachtig genoeg - om mij daarom te wantrouwen. Ik weet niet wat voor verhaaltje u gehoord hebt, of verzonnen, maar dat het in mindere of meerdere mate belachelijk is, dat is wel zeker. Maar hoe belachelijk ook, het kan tegen mij gebruikt worden. Daarom wil ik erom marchanderen. Ik heb u een en ander verteld en zou u nog meer kunnen vertellen, maar alleen als u nu uw kaarten op tafel legt en mij overtuigt dat u de waarheid spreekt. Zeg het me dus nu.
Als u spelletjes met mij probeert te spelen ben ik, als ik u de deur uit schop, er niet slechter aan toe dan nu... en dan heb ik tenminste die lol. En ik zal alle invloed die ik bij de Voorzitter heb, aanwenden om hem zijn besluit om u hierheen te halen te laten herroepen, en u omgaand naar Aarde terug te sturen. Van verschillende kanten wordt daar al bij hem op aangedrongen en u wilt vast niet dat ik ook nog eens mee ga doen.
Spreek dus! Nu!'
39 * Baley had de neiging op het kernpunt aan te sturen, tastenderwijs, om te zien of hij gelijk had. Maar hij voelde wel aan dat dat niet zou lukken. Ze zou merken wat hij aan het doen was - ze was niet gek - en er een eind aan maken. Hij wist dat hij iets op het spoor was, en hij wilde het niet verknallen. Wat ze zei over haar kwetsbare positie omdat ze de dochter was van haar vader kon best waar zijn, maar hem zou ze nooit van schrik hebben toegelaten als ze niet had gedacht dat hij iets wist wat niet volkomen belachelijk was. Hij moest dus met iets beginnen, met iets belangrijks dat hem op slag een soort superioriteit over haar zou geven. Dus... een gok.
'Santirix Gremionis heeft zich aan u aangeboden,' zei hij. En voor Vasilia kon antwoorden, verhoogde hij de inzet door met iets van hardvochtigheid te zeggen: 'En niet één keer, maar meermaals.'
Vasilia klemde haar handen over een knie, toen trok ze zich op en ging op de kruk zitten, alsof ze zo makkelijker zat. Ze keek naar Giskard, die onbeweeglijk en uitdrukkingloos naast haar stond. Toen keek ze naar Baley en zei: 'Tja, die idioot biedt zich aan aan iedereen die hij ziet, ongeacht leeftijd en geslacht. Het zou wel gek zijn als hij mij had overgeslagen.'
Baley maakte een gebaar als schoof hij die opmerking terzijde. Ze had niet gelachen. Ze had geen eind aan het gesprek gemaakt. Ze had geen boosheid gespeeld. Ze wachtte om te zien wat hij met dat feit zou doen, dus er moest iets achter zitten. 'Dat is overdreven, dr. Vasilia,' zei hij. 'Niemand, hoe weinig kieskeurig ook, zou alles voor lief nemen, en in het geval van deze Gremionis werd u uitgekozen, en ondanks dat u hem niet aanvaardde bleef hij zich aanbieden, tegen alle Aurorische gebruiken in.'
'Ik ben blij dat u beseft dat ik hem geweigerd heb. Sommigen menen dat men uit hoffelijkheid elk aanbod moet aanvaarden, maar daar ben ik het niet mee eens. Ik zie geen reden me te onderwerpen aan een vervelend gebeuren dat enkel tijdverspilling is. Kunt u daar bezwaar tegen inbrengen, Aardling?'
'Ik heb geen mening in het midden te brengen, voor noch tegen, in verband met de Aurorische gebruiken.' Ze bleef nog naar hem luisteren, wachten. Waar wachtte ze op? Op wat hij wilde zeggen, maar nog niet wist of hij het zou wagen?
Met een poging tot luchthartigheid zei ze: 'Hebt u eigenlijk wel iets te bieden... of is dat het?'
'Nee nee,' zei Baley, die nu gedwongen was weer een gok te doen. 'U zag bij Gremionis die on-Aurorische volharding en het kwam bij u op dat u daar gebruik van kon maken.'
'O ja? Waanzin! Wat kon ik er dan voor gebruik van maken?'
'Aangezien hij kennelijk sterk tot u was aangetrokken, zou het niet moeilijk te regelen zijn dat hij aangetrokken werd tot een ander die heel veel op u lijkt. Daar hebt u hem toe gebracht, misschien met de belofte dat u hem aanvaarden zou als die ander dat niet deed.'
'Wie is die arme vrouw die zo sprekend op mij lijkt?'
'Weet u dat niet? Kom toch, dat is naïef, dr. Vasilia. Ik heb het over de Solarische, Gladia, van wie ik al gezegd heb dat ze onder bescherming is gekomen van dr. Fastolfe, juist omdat ze op u lijkt. Toen ik het daar in het begin van ons gesprek over had, gaf u geen blijk van verrassing. Nu is het te laat om te doen of u van niets weet.'
Vasilia keek hem scherp aan. 'En uit zijn belangstelling voor haar leidt u af dat hij eerst belangstelling voor mij gehad moet hebben? Met die wilde veronderstelling bent u bij mij aangekomen?'
'Niet zo heel wild. Er zijn andere elementen die er steun aan geven. Ontkent u dat allemaal?'
In gedachten veegde ze over de lange tafel naast zich en Baley vroeg zich af wat er toch op die lange vellen papier zou staan die erop lagen. Van een afstand kon hij aaneengeschakelde patronen onderscheiden, waarvan hij wist dat ze voor hem totaal niets betekenden, hoe aandachtig en grondig hij ze ook bestudeerde.
'Ik word er moe van,' zei Vasilia. 'U hebt me gezegd dat Gremionis eerst belangstelling had voor mij, en toen voor de Solarische die zo op mij lijkt. En nu wilt u dat ik dat maar even ontken. Waarom zou ik de moeite nemen? Wat heeft het voor belang? Ook al was het waar, hoe zou het mij dan kunnen raken? U zegt dat ik mijn buik vol had van aandacht die ik niet wenste, en dat ik die listig op een ander heb gericht. En?'
'Het gaat er niet zo om wat u gedaan hebt, als wel waarom,' zei Baley. 'U wist dat Gremionis het soort man is dat aanhoudt. Hij had zich keer op keer aan u aangeboden, en zou zich keer op keer aan Gladia aanbieden.'
'Als ze hem weigerde.'
'Ze was een Solarische die problemen had met seks, en ze weigerde iedereen, en ik durf te zeggen dat u dat wel wist, omdat ik denk dat u, hoe u ook van uw va- van dr. Fastolfe vervreemd bent, genoeg gevoel hebt om uw vervangster in de gaten te houden.'
'Nou, goed van haar dan. Als ze Gremionis geweigerd heeft, gaf ze blijk van goede smaak.'
'U wist dat het geen "als" was. U wist dat ze weigeren zou.'
'Maar dan nog... wat dan nog?'
'Als Gremionis zich herhaaldelijk aanbood betekende dat dat hij vaak in Gladia's complex zou zijn, dat hij aan haar zou klitten.'
'Nu voor het laatst. En?'
'En in Gladia's complex was een heel ongewoon voorwerp, één van de twee bestaande mensachtige robots, Jander Panell.'
Vasilia aarzelde. Toen: 'Waar wilt u heen?'
'Ik denk dat u op het idee kwam, dat als de mensachtige robot op een of andere manier omkwam onder omstandigheden die met dr. Fastolfe te maken hadden, dit gebruikt kon worden als wapen om hem het geheim van het mensachtig positronisch brein te ontfutselen. Gremionis, geërgerd doordat Gladia aanhoudend weigerde hem te aanvaarden, kon, in aanmerking genomen dat hij de kans had doordat hij steeds op Gladia's complex was, gebracht worden tot een vreselijke wraak: het doden van de robot.'
Vasilia knipperde snel met haar ogen. 'Die arme kapper kon wel twintig motieven hebben en twintig kansen, dan zou het nog niet uitgemaakt hebben. Hij had nog niet geweten hoe hij ook maar enigszins doelmatig een robot de opdracht moest geven hem de hand te schudden. Hoe zou hij ook maar binnen een lichtjaar afstand kunnen komen, een robot tot psychische stolling te brengen?'
'Dat,' zei Baley zachtjes, 'brengt ons eindelijk op het punt, waarop u, denk ik, hebt zitten wachten, want u had mij graag de deur uit willen gooien, maar u moest weten of ik dit punt ja dan nee in gedachten had. Wat ik beweer is, dat Gremionis het gedaan heeft met hulp van dit Robotisch Instituut - en wel via u.'