Walging
Vroeg in de middag op een zaterdag landde mijn vliegtuig op het vliegveld van Austin. Het was opmerkelijk warm en vochtig voor een dag aan het eind van de lente, en zelfs in mijn zoals gewoonlijk elegant gekreukte linnen pak voelde ik me een beetje ongemakkelijk.
Op weg naar het centrum viel me op dat er van alles gaande was op straat. Het leek erop dat er een of ander openluchtfestival was.
Nadat ik me had ingecheckt bij het hotel, maakte ik een wandeling door het oude centrum. Inmiddels was het muziekfestijn in volle gang. Op elke straathoek stond wel een rockabilly-garageband een eind weg te tetteren; licht beschonken rijen wurmden zich bij cafés naar binnen en naar buiten; op afgesloten straten lag vlees op barbecues te spetteren. Het lawaai was heftig. En de geuren waren dat ook.
Op weg door de luidruchtige menigte onder de warme zon speelde ik even voor Roquetin, de existentiële held uit Sartres roman Walging. Ik probeerde de weerzin op te roepen die hem zou overvallen bij de aanblik van alles waarmee de straten van Austin werden overspoeld – de taaie plakkerigheid, de walgelijkheid, de absurde toevalligheid ervan. Waar was dat allemaal aan ontsproten? Hoe kon die onwetende troep om me heen de onbezoedelde nietsheid hebben overwonnen? Overweldigd door de glibberigheid van het bestaan dat Roquetin omringde op zijn eenzame zwerftochten door Bouville, kon hij het niet laten uit te schreeuwen: ‘Vuiligheid! Wat een vuiligheid!’ Ik had hetzelfde kunnen doen, maar wat zich aan me openbaarde was te zwak om zo’n gekwelde uitbarsting te rechtvaardigen. Bovendien leek iedereen om me heen zich geweldig te vermaken.
’s Avonds werd het iets rustiger op straat. Ik vroeg de receptionist van mijn hotel waar ik het beste kon gaan eten. Hij raadde me een restaurant aan dat Shoreline Grill heette, naast Lady Bird Lake, een rivierachtige waterstroom die blijkbaar vernoemd is naar de overleden echtgenote van president Lyndon Johnson, en dwars door de stad loopt.
Toen ik bij het restaurant arriveerde, trof ik daar een groep keurig geklede middelbarescholieren aan. Het was prom-avond in Austin, en zij hadden hier een chic diner voordat ze naar het schoolbal gingen. Een paar weken later kwam ik erachter dan Steven Weinberg die avond ook in Shoreline dineerde, in een andere zaal dan waar de gerant mij een tafel had gegeven. Het toeval wilde dat onze paden zich niet dichter zouden naderen dan zo.
Toen ik te midden van de promvierders was uitgegeten, schemerde het alleen nog maar. Toen ik het restaurant uit liep, viel mijn oog op een grote, betrekkelijk stille groep mensen die bij een brug over Lady Bird Lake stond. Ze leken ergens op te wachten. Ik vroeg een van hen wat er gaande was. Hij wees naar een punt onder de brug. ‘Vleermuizen,’ zei hij zacht, ‘die gaan over een paar minuten opstijgen. Dat gaat elke avond zo. Het is een hele belevenis.’
Toen ik wat beter keek naar de onderkant van de brug, zag ik dat die een doorlopend tapijt van hangende vleermuizen was – ruim een miljoen, kreeg ik te horen. Het waren guanovleermuizen. Op zoele avonden als deze stroomden toeristen en plaatselijke bewoners toe om langs de oever te wachten tot het dramatische moment waarop de vleermuizen door de honger gedreven in één enkele reusachtige vlucht opstegen en de hemel volledig verduisterden.
Omdat ik toch niets beters te doen had, ging ik op de met gras begroeide oever mee zitten wachten. De minuten verstreken. De vleermuizen verroerden geen vin. Er tjoekte een boot voorbij. Er verstreken nog meer minuten. Nog steeds verroerden de vleermuizen zich niet. Het werd donker. Teleurgesteld droop de menigte af. Ik stond op van het gras en wandelde terug naar mijn hotel. Onderweg bedacht ik dat deze niet ingeloste belofte geen best voorteken was voor mijn afspraak met Weinberg de dag erna.
Toen ik mijn kamer binnenkwam, zag ik dat het lampje op de telefoon knipperde. Iemand had iets ingesproken. Het bleek het stel te zijn dat tijdens mijn afwezigheid op mijn hond paste, een kleine, langharige teckel die Renzo heette. Ik belde hen meteen. Ze vertelden me bedrukt dat Renzo die dag een soort toeval had gehad. Terwijl hij aan het rondspringen was in de kippenren op hun weekendboerderij in Pennsylvania, was hij plotseling jankend ineengestort. Ze hadden zijn half bewusteloze lijfje in een koude, natte handdoek gewikkeld en hem naar de afdeling spoedeisende hulp gebracht van een dierenziekenhuis in de buurt.
Ik stelde me Renzo voor die misschien in zijn eentje in een donkere, onbekende kennel op sterven lag en zich in zijn bij vlagen opflikkerende bewustzijn afvroeg waar ik was. Na een uur onderhandelen met diverse luchtvaartmaatschappijen had ik het voor elkaar dat ik de volgende ochtend in alle vroegte kon terugvliegen naar New York. Ik stuurde een spijtig mailtje aan Weinberg met de mededeling dat onze lunch de volgende dag was doorkruist door een ‘gezinsnoodsituatie’. Daarna kroop ik in bed en had ik een onrustige nacht door de luidruchtige airco die voortdurend aan- en afsloeg.
Toen ik het dierenziekenhuis de volgende dag belde, kreeg ik te horen dat het beter met Renzo leek te gaan. Hij had wat gegeten en had zelfs geprobeerd een van de dierenartsen te bijten. Opgefleurd door dit nieuws sloeg ik me met succes door de vervelende reeks overstappen op weg naar huis. Maar toen ik aan het eind van de lange dag mijn hond weer in de armen kon sluiten, verdween mijn optimisme als sneeuw voor de zon. Er was iets vreselijk mis met hem.
De röntgenfoto’s die vervolgens werden gemaakt, bevestigden mijn grootste angst. De dierenarts vertelde dat Renzo’s longen en lever tekenen van kanker vertoonden. De kanker was waarschijnlijk naar zijn hersenen uitgezaaid, vandaar die toeval. Hij leek blind te zijn geworden en niet meer te kunnen ruiken, wat erop wees dat delen van zijn hersenschors die verantwoordelijk waren voor het verwerken van visuele en olfactorische prikkels waren verwoest.
Renzo’s ooit zo rijke zintuiglijke hondenwereld was in het niets verdwenen. Hij kon alleen nog blindelings en jankend van de pijn rondjes lopen. Alleen als hij in mijn armen lag, leek de pijn wat minder.
Dus de tien volgende dagen hield ik hem in mijn armen. Af en toe likte hij mijn hand of kwispelde hij zelfs even. Maar hij ging duidelijk achteruit. Hij hield op met eten. Hij kon niet slapen en lag de hele nacht te janken van de pijn. Toen ook de zwaarste pijnstillers niet meer hielpen, wist ik dat het tijd was voor het onvermijdelijke.
Ik bleef in de kamer bij mijn hond tijdens het uitvoeren van de euthanasie. Het duurde ongeveer een halfuur. Om te beginnen kreeg Renzo een spuit om hem rustig te maken. Daardoor kwam er een eind aan zijn gekronkel en gejammer. Zoals hij daar uitgestrekt lag op de tafel, voor het eerst in dagen tot rust gekomen, zag hij er plotseling veel jonger uit dan zijn veertien jaar. Hij ademde langzaam en zijn blinde ogen waren open. In zijn poot werd een katheter aangebracht voor de dodelijke injectie.
De dierenarts die de leiding had van dit alles, zag eruit als een jonge Goldie Hawn. Haar assistent en zij wisselden mij af bij het strelen van Renzo tijdens de voorbereidingen. Ik voelde er niets voor in hun aanwezigheid in snikken uit te barsten.
Gelukkig heb ik een handig trucje om ervoor te zorgen dat ik in zulke situaties in de plooi blijf. Het draait om een schitterende kleine stelling over priemgetallen, die we te danken hebben aan Fermat. Kies een priemgetal, bijvoorbeeld 13. Kijk of daar 1 overblijft als je het door 4 deelt. Als het getal die test doorstaat – en dat doet 13 – dan kan dat priemgetal altijd worden uitgedrukt als de som van twee kwadraten. En inderdaad, 13 = 4 + 9, die allebei een kwadraat zijn. Mijn truc om mezelf in bedwang te houden tijdens vreselijk emotionele momenten is in mijn hoofd steeds een ander getal te nemen en daarop de stelling los te laten. Om te beginnen controleer ik of het getal een priemgetal is, waarbij 1 overblijft na deling door 4; en vervolgens verdeel ik het getal in twee kwadraten. Voor kleine getallen is dat makkelijk genoeg. Zo is het meteen duidelijk dat 29 een priemgetal is waarbij 1 overblijft als je het deelt door 4, en je ziet ook zo dat 29 de som is van de kwadraten 4 en 25. Maar als je boven de 100 komt, worden beide taken zonder potlood en papier knap lastig. Neem het getal 193. Daar moet je een beetje mee rommelen om erachter te komen dat het echt het geschikte soort priemgetal is voor toepassing van de stelling. En als dat eenmaal is gelukt, kost het wel meer dan een paar seconden om te zien dat de kwadraten waarin het op te splitsen valt 49 en 144 zijn.
Ik was al met droge ogen voorbij de 193 beland op het moment dat de dierenarts Renzo de laatste prik gaf, waarmee zijn zenuwstelsel en hartje werden stilgelegd. De prik werkte heel snel. Vlak nadat de zuiger helemaal omlaag was gedrukt, ademde hij plotseling diep uit. ‘Dat was zijn laatste adem,’ zei de dierenarts. Waarna Renzo nog een keer uitademde en niet meer bewoog. Brave hond.
De dierenarts en haar assistent lieten me alleen in de kamer, zodat ik nog even bij Renzo’s levenloze lijfje kon zitten. Ik deed zijn bek open en keek naar zijn tanden. Wat ik nooit van hem mocht doen. Ik probeerde zijn ogen te sluiten. Na een paar minuten ging ik de kamer uit en betaalde de rekening, waarop ook een bedrag stond voor ‘gemeenschappelijke crematie’ met andere honden die uit hun lijden waren verlost. Daarna liep ik met alleen Renzo’s dekentje naar huis.
De volgende dag belde ik Steven Weinberg thuis in Austin om te praten over de vraag waarom de wereld bestaat.