10 Amy

“Als je denkt dat ik zaterdagavond ga dansen, dan heb je het goed mis,” zeg ik voor de laatste keer.

H. zit me met haar lippen aan een bierflesje vertwijfeld aan te kijken.

“Er is geen lol aan te beleven met mij. Ik ben gewoon niet in de stemming,” vervolg ik, terwijl ik het laatste beetje korma op een stuk nan schep en in mijn mond stop.

We zitten op de grond in mijn woonkamer, met de resten van een Indiase afhaalmaaltijd tussen ons in. H. stond erop iets te eten mee te nemen. Ze denkt dat ik te mager word van de traumatische gebeurtenissen van de afgelopen week.

Was het maar waar.

H. laat een boer en maakt het bovenste knoopje van haar spijkerbroek los. “Waar hebben we het nou net een uur lang over gehad?” vraagt ze, maar ze wacht het antwoord niet af. “Je moet verder. Het leven gaat door.”

“Ik ga ook verder,” zeg ik en voel hoe de vermoeidheid zich van me meester maakt. Ik leun tegen de bank en kijk naar het plafond.

“Dat doe je niet. Je bent elk uur van de dag aan het werk…”

“Ik heb net een nieuwe baan,” onderbreek ik haar.

“Gelul! Je doet het alleen maar om niet aan Jack te hoeven denken. Je moet je eroverheen zetten. En dat lukt het best als je uitgaat en lol maakt. Moet je horen, de kaartjes kosten niks. Het is een nieuwe tent, er is muziek en je kunt er dansen. We gaan er gewoon heen, het wordt vast lachen.”

Ik trek mijn knieën op en sla mijn armen eromheen. H. ratelt maar door. Ik voel me niet lekker. Dat kan komen doordat ik zojuist genoeg heb gegeten voor een heel Indiaas dorp, maar het kan ook het gevoel van misselijkheid zijn dat over me komt elke keer als Jacks naam valt.

Ik kan het H. niet kwalijk nemen dat ze kiest voor een praktische aanpak. Ik kan het haar niet kwalijk nemen dat ze probeert me over te halen om uit te gaan. De afgelopen week ben ik aan het beschimmelen geweest als het soort vergeten materie dat je wel achter gasfornuizen aantreft. Als H. zich gedroeg alsof het einde der tijden nabij was, zou ik hetzelfde doen. Ik zou voorstellen dat ze haar zorgen ging verdrinken. Maar naar die nieuwe tent gaan waar ze het over heeft?

Ik eet nog liever mijn eigen hoofd op.

Ik wil niet katten, maar een deel van de reden dat H. zo graag uit wil, is dat Gav weggaat en ze er alles aan wil doen om ervoor te zorgen dat zij het minstens even leuk heeft als hij. Hij kondigde onverwacht aan dat hij een week lang op kosten van de baas op stap ging met zijn collega’s. Volgens H., die er maar sceptisch tegenover staat, is het de bedoeling dat ze ‘nader tot elkaar’ komen. Ze vindt dat waterfietsen en golfwedstrijden voor mietjes zijn.

Volgens mij is ze jaloers.

In ieder geval is ze, sinds ik terug ben van mijn nachtmerrie in Griekenland, helemaal op de Powergirl-toer. En hoewel ik dol op haar ben en haar steun waardeer, wou ik maar dat ze oplazerde en me met rust liet. Ik wil niet van mijn slechte humeur worden afgeholpen. Ik wil dood. En H. wil het maar niet begrijpen.

Ze heeft geen flauwe notie.

Hoe kan ze nou zeggen dat ik niet aan Jack hoef te denken als ik werk, om maar eens wat te noemen. Ik heb de hele week alleen maar aan Jack gedacht. Ik ben er zelfs zo kwaad over dat hij steeds in mijn hoofd zit dat ik heb overwogen me voor een serie elektroshocks te laten opnemen in een gekkenhuis.

Hij is er elk uur van de dag en maakt me ‘s nachts het slapen onmogelijk. Ik heb op alle mogelijke manieren geprobeerd hem weg te krijgen. Ik heb mezelf op mijn nieuwe baan gestort zoals een stierenvechter de arena instapt, maar ik heb al mijn concentratie nodig om zelfs maar de eenvoudigste instructies te kunnen uitvoeren. Want als ik me heel even niet concentreer, komt hij weer in volle omvang op me af. Zoals nu.

“O, lieverd,” zegt H. met een wanhopige zucht. Ze pakt mijn hand. “Hou daarmee op.”

“Het spijt me. Ik kan er niks aan doen,” zeg ik moeizaam, terwijl ik een nieuwe tranenvloed probeer in te dammen. Waar komt het allemaal vandaan? Dat zou ik wel eens willen weten. Hoe is het mogelijk dat een mens zoveel water in zich heeft.

“Luister. Precies daarom moeten we plannen maken. Je kunt hier niet het hele weekend blijven zitten grienen.”

“Dat kan ik best,” snik ik. Het lukt me niet om mijn tranen in te slikken.

“Maar je hebt ‘Winner takes it all’ helemaal grijsgedraaid.”

Ik snuif luidruchtig en veeg mijn neus af. “Ik vind Abba leuk.”

H. trekt een gezicht. “Je moet er echt wat vaker uit.”

“Hou je mond.”

Ze slaakt een diepe zucht. “Moet je horen, Jack voelt zich vast niet zo rot als jij.”

H. trekt haar strijdlustigste gezicht. Jacks gedrag is zo’n persoonlijke belediging voor haar dat ik blij ben dat ze hem nooit heeft ontmoet. Als ze hem ooit tegenkomt, slaat ze hem vast in elkaar. Ik zie het krantenartikel al voor me:

MAN AANGEVALLEN IN RIJ VOOR KASSA

De 27-jarige versierder Jack Rossiter is vanochtend in de supermarkt op brute wijze neergeslagen met een pak diepvriesdoperwten. Helen Marchmont, zijn meedogenloze aanvalster, ontkende dat ze op het moment van het gebeuren ontoerekeningsvatbaar was. “Hij heeft het verdiend,” riep ze naar de geschrokken toeschouwers, waarna ze werd afgevoerd naar het politiebureau. Rossiter is inmiddels ontslagen uit het ziekenhuis, waar hij uit een zekere lichaamsopening operatief een maïskolf moest laten verwijderen. Volgens de chirurgen zal hij de rest van zijn leven mank lopen. Na een verklaring door mevrouw Marchmont verzamelde zich een met een keur aan groenten gewapende menigte voor Rossiters liefdesnest en moest de oproerpolitie eraan te pas komen…

Ik knik en snuit mijn neus teneinde H. te kalmeren. Door mijn gezicht in de keukenhanddoek te verstoppen, voorkom ik bovendien dat ze mijn gedachten raadt. Want ik wil het niet toegeven. Ik heb geen zin om haar te vertellen dat ik wil wedden dat Jack zich wél zo rot voelt als ik. Misschien voelt hij zich zelfs tien keer zo rot. En hoewel hij mij meer pijn heeft gedaan dan ik ooit voor mogelijk had gehouden, voel ik me nog rotter bij de gedachte aan Jack die pijn lijdt.

Geëmancipeerde vrouw van de jaren negentig? Ik dacht het niet.

“Ik wil het niet over Jack hebben,” zeg ik. “Laten we erover ophouden.”

Maar H. is nog niet klaar.

“Hij staat heus niet op je deur te bonken omdat hij zo graag wil dat je hem vergeeft,” zegt ze fijntjes.

“Nee, maar…”

“Hij heeft je een paar keer gebeld, en toen? Toen niks. Hij heeft het opgegeven. Hij heeft je hart gebroken en het kan hem geen donder schelen. Volgens mij draait het allemaal om respect en eerlijk gezegd is wat hij doet in de verste verte niet respectvol.”

Zwijgend buig ik het hoofd. Ze heeft gelijk. Ik weet niets meer te zeggen, maar toch wil ik me niet gewonnen geven.

Dat heeft H. ook door. “Hallo? Amy, ben je daar? Hij is je ontrouw geweest.”

“Hij heeft het niet met haar gedaan.”

“O, dus dan is het in orde? Wil je hem terug?”

Ik wrijf mijn slapen. Hoe kan ik daar nou antwoord op geven? Want mijn hart schreeuwt JA. Natuurlijk wil ik hem terug. De afgelopen week heb ik van alles gevoeld, van ongecontroleerde woede tot verontwaardiging en diep verdriet, maar het feit blijft dat ik hem mis. En ik hou van hem.

Correctie.

Ik hield van hem.

En toch wil ik hem terug. Maar ik wil de Jack terug met wie ik op het strand heb gevreeën. Ik wil de Jack terug die me de hele nacht tegen zich aan drukt. Ik wil de Jack terug die me aan het lachen maakt en alles doet vergeten.

Maar nee, ik wil niet de Jack terug die in staat is het met Sally McCullen te doen en er, alsof dat niet genoeg is, vervolgens een week lang over liegt.

En hier loop ik vast.

Want die twee Jacks zijn dezelfde persoon.

H. fronst haar voorhoofd. “Als hij het één keer heeft gedaan, doet hij het nog een keer,” waarschuwt ze. “Dat is altijd zo met dat soort mannen.”

“Weet ik.”

Ik voel dat ze op het punt staat me harder aan te pakken. “Als je een relatie wilt met iemand die je niet kunt vertrouwen, ga je gang. Maar kom dan niet bij mij aan als het fout loopt.”

“Dat wil ik helemaal niet. Dat weet je best.”

“Vertrouwen is het belangrijkste wat er is,” gaat H. verder. “Als je dat niet hebt, heb je geen ene moer. En Jack heeft het verknald, zo simpel is het. Het is moeilijk te accepteren, dat weet ik, maar in de loop van de tijd wordt de pijn wel minder.”

“Is dat zo?”

“Natuurlijk is dat zo.”

“Waarom ben ik dan zo in de war?”

“Omdat je denkt dat je hem mist. Maar je mist alleen waar hij voor stond – zekerheid en dat soort dingen.”

“O,” mompel ik. Het is net alsof ze zojuist een ingewikkelde som heeft uitgelegd en ik er nog steeds niks van snap. Ze is zo irritant als ze de therapeut uithangt, maar zo te zien is ze nog maar net begonnen.

H. staat op. Ze pakt mijn hand en trekt me overeind.

“Wat doe je?” protesteer ik.

Ze sleurt me naar de badkamer en doet het licht aan. “Vooruit,” zegt ze. Ze slaat haar armen over elkaar heen. Ze knikt in de richting van de spiegel. “Wat zie je?”

Ik zie ons spiegelbeeld. Mijn ogen zijn gezwollen en ik zie eruit alsof ze me aan mijn haren door een heg hebben gehaald. Ook heb ik een pukkel zo groot als Parijs op mijn kin.

“H., dit slaat nergens op,” zeg ik.

“O, jawel.”

Ik sla mijn ogen ten hemel en kijk haar aan in de spiegel. “Wat wil je dat ik zeg?”

H. doet alsof ze me niet hoort. Ze staart terug. “Dit is Amy Crosbie. Het meisje dat zich maar al te graag als deurmat laat gebruiken, omdat ze te slap is om alleen te zijn. Dit is het meisje dat in zee gaat met een eikel die liegt en bedriegt, die niet kan zeggen dat hij van haar houdt, die met haar op vakantie gaat en haar bijna vermoordt voordat hij zijn hart lucht…”

“Hou op!” val ik haar in de reden. Mijn nekharen staan recht overeind. “Ik heb hem toch gedumpt, of niet soms?”

H. zuigt haar wangen naar binnen. “Precies. Dat was goed.”

We staan elkaar een hele tijd aan te kijken. Ik denk terug aan de vakantie, maar Jack heeft alle mooie herinneringen van me afgepakt. Wat hij deed, heeft de mooiste week van mijn leven volledig ongedaan gemaakt. En het ergste van alles? Ik had er geen flauw vermoeden van. Ik was zo’n suf konijn dat ik niet eens op het idee kwam dat hij een bom bij zich had die ons uit elkaar zou blazen. Eindelijk snap ik wat H. bedoelt.

“Je hebt gelijk,” zeg ik.

“Hij verdient je niet.”

Zuchtend schud ik mijn hoofd. “Dat is waar.”

H. omhelst me langdurig. Als ze me weer loslaat, loop ik achter haar aan de woonkamer in, waar ze de bakjes van het eten opstapelt en in een hoek zet.

“Mooi zo. Dat hebben we gehad. En nu geen lange gezichten meer, juffrouw,” zegt ze monter. Ze loopt naar de stereo en stopt er een cd in. “Dit is speciaal voor jou.” Ze zet hem goed hard en begint te zingen, met een gezicht alsof ze Tom Jones is.

Ze weet dat haar harde aanpak heeft gewerkt, maar voor de zekerheid doet ze nog even wat ze altijd doet. Ze maakt me aan het lachen.

Terwijl ze op de bank springt en me achter zich aan trekt, voel ik een grote genegenheid voor haar in me opkomen. We overstemmen Gloria Gaynor en doen een belachelijk dansje op de veel te kleine ruimte.

We brullen zo hard mee met ‘I will survive’ dat het een tijdje duurt voor ik de deurbel hoor. Ik spring van de bank en zet de muziek zachter. Ik ben nat van het zweet.

“Heb jij de bel gehoord?” vraag ik aan H. en storm op de intercom af.

“Nee.”

Ik sta een tijdje in de intercom te roepen, maar er komt geen antwoord en dus hol ik de trap af naar de voordeur. Ik ben buiten adem als ik hem opengooi. Ik kijk de straat af, maar er is niemand te zien. Ik doe de deur weer dicht, druk op het knopje van de tijdlamp en zie dan de brief op de deurmat liggen.

Met bonzend hart neem ik hem mee naar boven.

“Wat is dat?” vraagt H. als ik weer in de woonkamer sta. Met een bezorgde blik zet ze de cd af. Het lijkt opeens heel stil in de flat.

“Het is een brief,” antwoord ik. “Van Jack.”

Ik kijk heen en weer van de brief naar haar.

Mijn handen trillen.

Natuurlijk komt hij zich ermee bemoeien, net nu ik me weer sterk voelde.

“Van hem aangenomen?” vraagt H.

“Nee. Hij lag op de mat.”

H. komt naar me toe en samen staren we naar de envelop. Op de voorkant staat in Jacks typische handschrift A. Crosbie, bovenste verdieping. Hij heeft het geschreven met groene inkt.

A. Crosbie.

Niet Amy Crosbie.

Of alleen maar Amy.

Hij heeft er niet eens een postzegel op getekend.

A. Crosbie – dat kan de eerste de beste Crosbie zijn.

Zelfs bij de bank noemen ze me nog A.L. Crosbie. Amy Lau-ren. (In de tijd dat ik geboren werd, had mijn vader iets met Lauren Bacall.)

Starend naar de brief probeer ik te raden wat erin staat. Ik draai hem om. Achterop staat niets. Geen boodschap op het lijmrandje. Niets. Ik ruik eraan. Geen aftershave.

Zit er nu wel of niet een luchtje aan die man?

“Ga je hem lezen?” vraagt H.

“Ik weet het niet.”

En zo is het echt. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet niet of ik er wel tegen kan, te lezen wat Jack te zeggen heeft. Misschien ga ik me er alleen maar rotter door voelen. Ik denk niet dat ik het kan hebben als hij zegt dat ik de juiste beslissing heb genomen. Ik wil niet lezen dat hij Sally nog steeds ziet. Ik wil de smerige details niet weten. Ik wil geen dingen lezen die hem weer dichterbij brengen.

H. raakt mijn arm aan. “Denk eens na. Kan hij iets zeggen waardoor jij je beter voelt?”

Hij kan maar één ding zeggen om mij op te beuren en het is hoogst onwaarschijnlijk dat hij dat zal doen: “Lieve Amy, ik heb gelogen. Er is niets gebeurd met Sally. Het was een niet zo geslaagd grapje.”

Maar ook al zou hij alles terugnemen, dan nog is er al te veel gebeurd. Ik zou alleen maar denken dat hij een domme zak is.

“Nee,” antwoord ik beslist. “En trouwens, als hij iets te zeggen heeft, komt hij dat maar recht in mijn gezicht doen.” Ik zeg er niet bij dat ik Jack geen kans heb gegeven wat dan ook in mijn gezicht te zeggen. Daar gaat het nu even niet om.

Het is het principe dat telt.

“Goed dan,” zegt H. en wrijft zich in de handen. “Tijd om hem uit te drijven, voor eens en altijd. Kom op. Haal jij even bier. Ik heb je assistentie nodig.” Ze grist de brief uit mijn handen en marcheert naar de keuken. Bij de wasbak trekt ze mijn rubberhandschoenen aan. “Steelpan!” blaft ze, als een chirurg.

Ze steekt een hand uit en ik haal de steelpan van het haakje en geef hem aan haar. Ze kijkt me niet aan.

“Aanstekerbenzine,” gaat ze verder en pakt het blikje uit het gootsteenkastje. Ik begin te giechelen. Ze laat Jacks brief in de pan vallen en kijkt me met een boosaardige schittering in haar ogen aan.

Ik knik.

H. haalt het dopje van het blikje en giet benzine over de brief.

“Lucifers!”

Ik geef haar een doosje lucifers en voel me alsof we Thelma en Louise zijn. H. strijkt een lucifer af en laat hem met een dramatisch gebaar in de pan vallen. Rond Jacks brief laaien de vlammen op. We doen allebei een stap naar achteren en grijpen elkaar vast.

“Dat je dat gedaan hebt!” breng ik ademloos uit.

“Hij is voorgoed uit je leven,” zegt H., terwijl ze haar bierflesje pakt en met me proost. “Voorwaarts en opwaarts.”

“Voorwaarts en opwaarts,” zeg ik instemmend, maar ik ben lang niet zo gelukkig als ik me voordoe, want ondanks onze heksenkunst word ik vanbinnen nog steeds heen en weer geslingerd tussen de haaibaaierige feministe Amy en de romantische heldin Amy:

Haaibaai: Ik ben een geëmancipeerde vrouw. Ik ben vrij. Ik heb Jack Rossiter niet nodig. Hij is verleden tijd.

Romantische heldin: Hij was vanavond hier. Hij stond voor mijn deur. Hij ademde dezelfde lucht in als ik.

Haaibaai: Ik ben wel eens eerder single geweest. Dat kan ik best weer. Ik stel eisen en Jack Rossiter voldoet daar niet aan.

Romantische heldin: Ik mis hem. Mist hij mij ook? Wat stond er in zijn brief?

Haaibaai: Hij heeft zich laten pijpen door die huppelkut van een Sally McCullen. Wat valt daar nou van te maken? Daar draait hij zich niet uit, al is hij goddomme veranderd in een hofdichter.

“Blij toe,” zeg ik.

Maar later, als H. eindelijk weg is en ik mijn tanden sta te poetsen, voel ik me helemaal niet zo blij. Ik loop naar de keuken en kijk in de steelpan. Ik klem de schuimende tandenborstel tussen mijn kiezen en pak de verkoolde brief. Zwarte snippers zweven door de lucht het raam uit.

Waarom zijn we nou zo onbezonnen tekeergegaan? Ik wil weten wat Jack heeft geschreven. Ik wil zijn verklaring horen. Ik wil dat zijn stem de stilte uit deze flat verdrijft, hoe moeilijk het ook mag zijn. Een deel van mij weet heel goed dat ik zwak ben omdat ik me eenzaam voel, maar mijn instinct wint het van mijn gezonde verstand.

Voor het eerst sinds mijn vertrek uit Griekenland doe ik wat ik had gezworen niet te doen. Ik pak de telefoon en bel inlichtingen. Ik krijg te horen dat als je niet wilt dat iemand erachter komt dat jij hebt gebeld, je voor het nummer 141 moet draaien. Ik draai 141 en Jacks nummer. Ik heb geen idee wat ik ga zeggen. Ik heb geen idee hoe ik ga uitleggen dat ik zijn brief heb verbrand. Ik wil alleen maar zijn stem horen.

Hij neemt na één keer overgaan al op en zoals ik al verwachtte, maakt mijn hart een salto bij het horen van zijn stem.

“Hallo?” zegt hij. Hij klinkt verdacht gewoon. Hij zit niet hartverscheurend te snikken, hij lijdt niet aan een zenuwinzinking. En hij neemt zelf de telefoon op. Betekent dat dat hij een telefoontje verwachtte?

“Ben jij dat?” vraagt hij na een korte stilte zachtjes.

Jij? Welke jij is die dat dan wel?

Ik ben zo geschrokken dat het even duurt voor tot me doordringt dat ik die jij wel eens zou kunnen zijn. En als ik jij ben, hoe durft hij dan zo zelfverzekerd te klinken! Wat denkt hij wel? Dat hij alleen maar een brief in mijn bus hoeft te gooien en alles daarmee opgelost is? Dat ik hem opbel en hem alles zomaar vergeef? Dan herinner ik me dat ik mijn mond vol schuim heb en maak een onverstaanbaar gorgelend geluid voor ik de hoorn op de haak smijt. In ieder geval zal hij nooit weten dat ik het was.

God zij geloofd voor de techniek.

Make-up werkt niet!

Het is je reinste bedotterij!

Het is vrijdagmorgen en ik heb zoveel camouflagecrème onder mijn ogen en op mijn neus gesmeerd dat ik eruitzie als Adam Ant, maar de wallen onder mijn ogen zijn nog steeds schrikbarend duidelijk te onderscheiden. Waarom kan ik niet meer slapen? Het is niet eerlijk. Vroeger was ik het Martinimeisje van de slaap: ik kon het anytime, anyplace, anywhere. Het is allemaal de schuld van die stomme Jack. Als er niet gauw een einde komt aan deze moorddadige slapeloosheid zal ik aan de mogadon moeten.

Ik kijk mezelf in de spiegel chagrijnig aan. Het heeft geen zin. Ik zie er toch al uit als een meisje uit een antidrugscampagne.

Ik pak mijn sleutels en sta op het punt om naar mijn werk te gaan als mam belt.

“Schat, hoe is het nu met je?” vraagt ze. Ik kan horen dat ze zich helemaal heeft geïnstalleerd, klaar voor haar dagelijkse aflevering van Dochters in nood, de reality-soap die zich afspeelt in Londen.

Hoewel ze het goed bedoelt, roept dit beeld niets anders bij me op dan irritatie. Ik wrijf mijn voorhoofd en denk eraan hoe stom ik ben geweest. Ik wist dat dit zou gebeuren. Ik had vorige week ook niet als een dertienjarige met liefdesverdriet rechtstreeks van het vliegveld naar huis moeten rennen. Op dat moment voelde ik me er wel veel beter door. Nadat ik bij Jack was weggegaan, was dat de enige plek waar ik wilde zijn. In de hele wereld is er niemand die troost biedt zoals je moeder.

En die van mij greep haar kans met beide handen aan.

Ze maakte warme chocolademelk voor me en stopte me in mijn oude bed, waarna ze me in slaap suste met een vertrouwd klinkende monoloog over de plaag die mannen nu eenmaal zijn. Op zondag maakte ze me pas laat wakker, met ontbijt op bed, deed mijn was en wist me in de loop van de dag zo op te lappen dat ik niets liever wilde dan de benen nemen. Toen ik zondagavond thuiskwam, was ik weer klaar om de wereld in de ogen te kijken.

Hoe lief ik het ook vind dat ze dit voor me heeft gedaan, ik wou maar dat ik haar geen deelgenoot had gemaakt van mijn emotionele crisis. Ik ben vijfentwintig. Oud genoeg om mijn eigen boontjes te doppen.

“Het gaat best,” zeg ik. “Echt, hoor.”

“Weet je het zeker? Je kunt dit weekend gerust naar huis komen als je wilt.”

“Nee, mam, ik heb hier dingen te doen.”

Ze luistert niet. “Waarom pak je vanavond na je werk niet de trein, dan maak ik iets lekkers te eten,” stelt ze voor.

Ze heeft het duidelijk al helemaal uitgedacht. Ik doe mijn ogen dicht en dwing mezelf om aardig te blijven. Ik wil niet in de deken van haar bezorgdheid worden gewikkeld. Dat is het benauwdste wat je maar kunt bedenken. Bovendien ben ik mijn inzinking al weer te boven, toch?

Maar ik moet niet lelijk tegen haar doen. Sinds ik een baan heb, doet ze niet meer zo moeilijk tegen me en op het moment gaat het goed tussen ons. Laat ik het nu niet verpesten door bokkig te gaan doen.

Daar ben ik te verstandig voor, niet dan?

“Ik kan niet, het spijt me. Ik heb H. beloofd dat ik morgenavond met haar uitga. Ik denk dat het wel een goed idee is om uit te gaan en plezier te maken.”

Ik sta zelf te kijken van de overtuigingskracht waarmee ik dat zeg. Ik dacht dat ik wel onder H.’s plan uit zou proberen te komen, maar in het licht van mijn moeders aanbod lijkt het me plotseling helemaal niet zo gek.

“Denk je dat echt, schat?”

“Absoluut. Maar toch bedankt. Je bent heel lief voor me geweest,” voeg ik eraan toe.

“Daar zijn moeders toch voor?” zegt ze. Ik hoor dat ze zich heeft laten inpakken en dat ik uit de problemen ben.

Pfff.

Ik draai net mijn deur op slot als mijn buurvrouw Peggy de gang inkomt. Peggy is zeker honderdvijftig jaar en een dwangmatige burengluurster. Ze heeft het begrip ‘sociale controle’ nieuwe inhoud gegeven. Ik heb het gevoel dat ze al dagen op een kans wacht om me klem te zetten.

“Heb je ooit nog wat van die gek gehoord, lieverd?” vraagt ze.

“Welke gek?”

“Dat verlopen type dat hier zondag was.”

“Welk verlopen type?” vraag ik. Ik heb geen idee waar ze het nu weer over heeft.

“Allemensen! Hij zag er afschuwelijk uit!” doet ze verontwaardigd, terwijl ze met haar vingers haar blauwe haar fatsoeneert. “Helemaal doorweekt was ‘ie. Stond in je intercom te gillen. Ik zei het nog tegen Alf. “Stuur die vent weg,” zei ik. Heeft hier de hele dag rondgehangen. Maar kwam Alf van zijn stoel? Is hij gaan kijken? Kon zich niet van het snookeren losrukken, die man.”

Nu word ik ook al op de hoogte gebracht van Alfs kijkgewoonten.

Heel boeiend.

“Ik heb niks gehoord,” zeg ik, terwijl ik langs haar heen probeer te glippen.

Maar Peggy is nog niet klaar.

“Had zeker het verkeerde huis te pakken,” blaat ze verder. “En dan al die graffiti. Ik heb veel zin om de gemeenteraad te bellen. Dit was altijd zo’n nette buurt.”

Ik schenk haar een flauwe glimlach. Ze heeft het zeker over die onzin die een of andere idioot op de straat heeft geschilderd.

“Die jeugd van tegenwoordig, Peggy,” zeg ik, waarna ik er eindelijk vantussen mag.

Onderweg naar mijn werk denk ik niettemin na over al die nieuwe informatie.

Wat als het inderdaad Jack was die in de intercom stond te schreeuwen? Ondanks al mijn vastberadenheid begin ik me schuldig te voelen. Ik denk terug aan die schop in zijn ballen. Ik denk terug aan zijn gehavende gezicht in het vliegtuig en mijn weigering om met hem te praten. Ik herinner me dat ik zijn boodschappen op het antwoordapparaat heb gewist en dat ik zijn nummer uit het geheugen van mijn telefoon heb verwijderd-de ultieme wraak. En dan denk ik aan het tafereel in mijn keuken, aan de brief die we gisteravond hebben verbrand.

Maar dan hoor ik weer zijn stem door de telefoon en herinner ik me H.’s woorden. Ik hoef me niet schuldig te voelen. Zelfs al heeft Jack me in die brief zijn eeuwige liefde verklaard, waarom zou ik hem geloven, na alles wat hij heeft gedaan?

Het is te laat.

Veel te laat.

Als ik door Charlotte Street naar kantoor loop, voel ik me nog steeds ontdaan. Waarom moet alles toch zo verwarrend zijn? Waarom is het leven niet simpel?

Want in theorie is het zo eenvoudig.

In theorie kun je het leven onderverdelen in drie eenheden: carrière, liefdesleven en leven in het algemeen (hieronder vallen huis, vrienden enzovoort). Het grote probleem is dat je het nooit voor elkaar krijgt om meer dan twee van de drie tegelijkertijd goed te laten lopen. Het is net jongleren. Toen ik met Jack was, zagen mijn liefdesleven en het leven in het algemeen er rooskleurig uit, maar was het met mijn carrière niets gedaan. Nu gaat het uitstekend met mijn carrière, loopt het leven in het algemeen prima en is mijn liefdesleven klote.

Waardeloos!

Wanneer krijg ik het nu eens allemaal?

Ik begin me pas een beetje beter te voelen als ik eenmaal aan mijn bureau zit. Ik vind deze baan echt heerlijk. Jules is de hele week veel weg geweest, wat een hele opluchting was. Hij stond dus niet de hele tijd over mijn schouder te kijken, wat mij de kans gaf om mijn draai te vinden. In de loop van de ochtend heb ik een werkbespreking met hem. Hij heeft me gevraagd mijn ideeën op papier te zetten en nu ik de laatste hand aan de lijst leg, voel ik me helemaal opgemonterd. Dit is de eerste klus die ik heb gedaan als gewone werknemer en niet als uitzendkracht.

Eindelijk.

Ik word niet meer uitgezonden.

Ik blijf.

(Nu maar hopen dat Jules er wat in ziet.)

Ik ben zo geconcentreerd bezig dat ik niet merk dat Jenny naast mijn bureau opduikt. Ze gaat dit weekend naar een gekostumeerd bal en heeft het kostuum aan dat Sam voor haar heeft gemaakt. Ze draagt een bespottelijke Cleopatra-pruik en een sexy kanten lijfje.

“Hoe zie ik eruit?” vraagt ze en draait een rondje.

“Fantastisch! Dat wordt scoren,” antwoord ik lachend. Ik zie mijn fototoestel op mijn bureau liggen. “Blijf zo staan.”

Jenny poseert en ik maak foto’s van haar. Na drie keer knippen is het rolletje vol. Ze trekt haar pruik van haar hoofd en woelt door haar haar, terwijl de film terugspoelt. Ze gaat op de rand van mijn bureau zitten en buigt zich samenzweerderig naar me toe. “Er is een leuke vent van drieëntwintig die ik wel zie zitten,” fluistert ze. “Lijkt precies op Leonardo Di hoe-heet – ’ie.” Ze slaat haar armen over elkaar en trekt een komische kop. “Doet u mij daar maar wat van, dank u.”

“Je bent vreselijk,” lach ik.

“Altijd al geweest, zal ook wel altijd zo blijven,” grinnikt ze. Ze kijkt me even aan. “Hoe voel je je nu? Al een beetje beter?”

Jenny en Sam zijn de hele week geweldig geweest. Het zal wel heel onprofessioneel van me zijn geweest om meteen op mijn eerste dag mijn hart te luchten over Jack, maar ze leken het helemaal niet erg te vinden. Ze hebben er juist alles aan gedaan om me uit de put te helpen. Andy noemt ons de Heksenkring en elke keer als we terugkomen van een rookpauze roept hij: “Dekking, mannen! Ze komen onze ballen afhakken!” We grijnzen dan demonisch naar hem, maar het is allemaal maar een geintje, vooral omdat Sam een oogje op hem heeft.

Ik haal het rolletje uit het fototoestel en kijk naar Jenny. “Hij heeft gisteravond een brief gebracht.”

Ze trekt een gezicht. “En?”

“Ik heb hem verbrand. Ik heb hem niet gelezen.”

“Zo mag ik het horen,” grijnst ze en steekt haar hand op voor een high-five. “Ik wist wel dat je tot inkeer zou komen. Waarom zou je op jouw leeftijd je hart laten breken, terwijl er zoveel lol te beleven valt.”

“Maak je geen zorgen, ik ga een voorbeeld aan jou nemen,” zeg ik. “Ik ga morgenavond uit.”

“Het beste wat je kunt doen,” knikt ze. “Niet vergeten: liever sterven dan schipperen.”

Dat bewonder ik zo in Jenny. Ze accepteert geen geouwehoer. Ze doet wat ze wil en blijft bij haar beslissingen. Ze mag dan al in de dertig zijn, je hoort haar niet mekkeren over een man nodig hebben of in paniek raken vanwege haar biologische klok. En als zij niet wanhopig is, waarom zou ik het dan zijn?

Ik kan ook een Jenny zijn.

Reken maar van yes.

En niet zo’n klein beetje ook.

Er heerst een aangename vrijdagse sfeer op kantoor. Ik geef me over aan de algehele vrolijkheid en voel me voor het eerst sinds Griekenland weer een beetje mezelf.

Om half elf roept Jules me binnen voor onze bespreking. We doen er een hele tijd over om al mijn werk door te nemen en hij is tevreden. Hij vertelt me over zijn plannen met Friers en dan ben ik opeens vol vertrouwen, want een paar van mijn ideeën komen overeen met de zijne.

Het gaat beslist de goede kant op.

“Laten we iets gaan eten,” zegt hij uiteindelijk. “Ik rammel.”

Ik wil net ‘ja’ zeggen als Ann belt, Jules’ vrouw. Ik raap mijn spullen bij elkaar.

“Ik kan niet,” zegt Jules. “Ik ga eten met mijn nieuwe secretaresse. Goed, tot dan. Ik hou van je.”

Waarom kan ik niet iemand vinden zoals hij? Waarom kan ik niet iemand vinden die niet bang is voor zijn gevoelens, die aardig en eerlijk is? Ze moeten er zijn. Kijk maar naar Jules. Maar waar dan?

Bij hun vrouw. Daar zitten ze.

Ik denk er nog steeds over na als we in een trendy eethuisje aan een tafeltje neerstrijken. De ober struikelt bijna over zijn eigen benen, zo ijverig bedient hij Jules.

“Ha, meneer Geiler. Wilt u misschien iets drinken?” vraagt hij. Jules glimlacht naar mij. “We lusten wel een glas champagne, Tom.”

“Wat vieren we?” vraag ik.

“Dat we onze eerste week hebben overleefd.”

Als de champagne er is, leunt Jules achterover in zijn stoel. “En, hoe staat het ermee?” vraagt hij.

“Prima,” antwoord ik. “Ik heb het erg naar mijn zin.”

Jules spreidt zijn servet uit op zijn schoot. “Klets niet, Amy. Ik hou je al de hele week in de gaten.”

Stomverbaasd doe ik mijn mond open.

“Wees maar niet bang,” gaat hij verder, “ik ga je niet de les zitten lezen. Je hebt prachtig werk geleverd. Ik maak me alleen zorgen om je, dat is alles.”

Ik kan bijna niet geloven dat hij dit zegt. Ik heb juist op bovenmenselijke wijze mijn best gedaan om opgewekt te lijken als hij in de buurt was.

“Ik loop lang genoeg mee om te weten hoe een gebroken hart eruitziet. Wil je erover praten?” vraagt hij.

“Is het zo duidelijk?”

“Ik vrees van wel. Je weet maar nooit, misschien kan ik je helpen. Ik ben tenslotte ook een mens,” zegt hij met een overdreven Amerikaans accent.

Ik schud mijn hoofd. Hij is mijn baas, niet mijn therapeut. Bovendien is hij een man. Wat weet hij er nou van?

“Dat wil je allemaal niet horen,” zeg ik.

“Probeer het maar eens.”

Hij verdient wel een verklaring, nu hij doorheeft wat er aan de hand is, denk ik bij mezelf. Ik haal diep adem en kijk hem aan, en dan vertel ik hem alles over Jack, onze vakantie en hoe ik me sindsdien voel. Ik probeer het te laten klinken alsof het er allemaal weinig toe doet, maar als hij vragen begint te stellen, vertel ik hem grif elk ranzig detail.

“Wat zit je het meest dwars? Dat hij het heeft gedaan, of dat hij het je niet heeft verteld?” vraagt Jules.

“Ik weet het niet precies. Ik weet alleen dat die hele vakantie – onze relatie – niets betekent doordat hij het niet heeft verteld.”

“Maar uiteindelijk heeft hij het wel verteld en volgens mij heb je daar een hoop lef voor nodig.”

Ik had het kunnen weten. Dit is zo’n typische mannenreactie. Ik wil niet horen hoe manmoedig Jack is geweest. Ik vind hem helemaal niet dapper.

De voorgerechten worden opgediend.

“Ik heb een keer een verhouding gehad,” zegt Jules na een poosje.

Ik verslik me bijna in mijn eten. Jules toch niet? Die goeie trouwe Jules? De man die zijn vrouw op kantoor (nog voor de lunch) de liefde verklaart? Hij ook al?

“Ann weet het.”

“Heb je het haar verteld?” vraag ik ongelovig.

“Natuurlijk.”

“Hoe? Ik bedoel…” Ik staar hem aan, maar dan roep ik mezelf tot de orde. “Je hoeft het me niet te vertellen.”

“Mijn verhouding was een stuk erger dan die van Jack,” bekent Jules. “Ik heb zes weken lang met een andere vrouw geslapen en toen heb ik nog zes weken moed lopen verzamelen om het aan Ann te vertellen.”

“Waarom heb je het niet geheimgehouden?” Ik probeer niet zo afkeurend te klinken als ik me voel.

“Omdat ze een vermoeden had. Omdat ik besefte dat ik haar beledigde door de waarheid niet te vertellen. Ze had recht op de waarheid en ze moest zelf maar weten wat ze ermee deed. Ze had mij vertrouwd, nu moest ik haar vertrouwen.”

“Maar was ze niet heel erg gekwetst?”

“Natuurlijk wel. Maar ze wist ook dat ik alles in de waagschaal had gesteld door het haar te vertellen. Ze wist dat ik haar, de kinderen, ons huis, alles kwijt kon raken. En ze wist ook dat dat het laatste was wat ik wilde.”

“En hoe voelde jij je?”

“Ellendig. Ik kon maar niet geloven dat ik haar zo’n pijn had gedaan en dat ik zo stom had kunnen zijn om een verhouding te beginnen.”

“Wat gebeurde er toen?”

“We zijn eruit gekomen. Het heeft een hele tijd geduurd, maar onze relatie is nu wel veel sterker. Het mooie van de waarheid is dat hij voor zichzelf spreekt. Als je genoeg vertrouwen in iemand hebt om over zulke dingen de waarheid te vertellen, hoe moeilijk het ook is, dan hou je echt van diegene.”

Ik wil hem vragen of hij denkt dat Jack me over Sally heeft verteld omdat hij van me houdt, maar ik hou me in. Jules kent Jack niet. Hij zou er maar een slag naar slaan.

Net als ik.

“Volgens mij ben je behoorlijk streng voor hem geweest,” zegt Jules zachtjes.

Ik bijt op mijn lip en kijk hem aan.

“Je had op zijn minst die brief moeten lezen om te zien wat hij te zeggen had. Ik betwijfel of hij een beter excuus heeft dan dat hij een man is, maar je had zijn verhaal wel even kunnen aanhoren.”

“Maar hoe kan ik hem ooit weer vertrouwen?”

“Waarom zou je hem niet vertrouwen? Hij heeft je het ergste al verteld.”

“Maar als hij een man is, doet hij het dan niet weer?”

Jules moet lachen om mijn spottende toon. “Hij wil het misschien best, maar de kwestie is dat liefde veel meer inhoudt dan seks. En de volgende keer denkt hij er waarschijnlijk langer over na.”

“Wat wil je daarmee zeggen? Zou jij weer een verhouding beginnen?”

“Nee.” Hij wacht even. “Maar ik heb er geen spijt van. Het heeft me veel geleerd over mijn gevoelens. En het is me duidelijk geworden dat je in een relatie niet zelfvoldaan achterover kunt leunen. Je moet er voortdurend iets voor doen.”

Ik leg mijn mes en vork op mijn bord. Ik voel me verward.

“Het is heel eenvoudig. Hou je van hem?” vraagt Jules.

“Maar…”

“Als je van hem houdt, moet je accepteren dat hij ook maar een mens is. Het spijt me, Amy, maar dit is geen film.”

Thuis ruim ik de boodschappen op en dwing mezelf om de envelop met vakantiefoto’s open te maken. Jenny heeft het rolletje in haar lunchpauze laten ontwikkelen en de stapel foto’s tergt me al de hele middag. Ik moet een glas wijn drinken voor ik de moed opbreng om ze te bekijken. Ik maak een afspraak met mezelf: ik ga niet grienen.

Maar zodra ik eraan begin, voel ik me bibberig. Ik kijk naar de foto’s met het gevoel dat ze op een andere planeet zijn gemaakt. Op een of andere manier lijken ze niet echt. Een gebruinde Jack op de brommer, ik op het strand, diep in slaap. Met ingehouden adem ga ik door. Maar elke foto doet een beetje meer pijn.

Ik heb bijna de hele stapel gehad en wil mezelf al feliciteren als ik bij de foto’s van ons beiden kom. En dan ben ik verloren. Want op die foto’s zijn we samen.

Echt samen.

Samen alsof het nooit voorbij zou gaan.

We staan voor de taverna. Jack heeft een arm om me heen geslagen en houdt met zijn andere hand de camera vast. Ik had niet gedacht dat de foto’s gelukt zouden zijn, maar dat zijn ze wel. En terwijl ik ze bekijk begint mijn hart pijn te doen, want daar is Jack die me in de ogen kijkt en in de ruimte tussen onze gezichten kan ik mijn gevoelens duidelijk onderscheiden. Hij grijnst, zijn neus raakt de mijne, en ik kan al niet meer kijken. Want ik voel zijn arm om me heen en ruik zijn huid. En daar gaat mijn gelofte.

Mijn gezicht verandert in de Niagara-watervallen.

Ik moet mezelf in slaap hebben gebruld, want het is al laat als ik de telefoon hoor. In mijn verdwaasde toestand denk ik meteen dat het Jack is. Het is Jack niet. Het is Nathan. Hij klinkt stoned.

Nadat hij me in geuren en kleuren heeft verteld over het einde van zijn relatie met het Spaanse meisje, dat hij inruilde voor een Argentijnse erfgename, en zijn huidige clandestiene verhouding met een meisje uit Glasgow, krijgt hij eindelijk door dat ik niets zeg. Hij vat dit kennelijk op als een teken dat ik boos ben en begint zich omstandig te verontschuldigen omdat hij me laatst niet mee uit eten heeft genomen.

“Dat geeft niet,” zeg ik.

“Cool.” Nathan klinkt opgelucht dat hij er zo gemakkelijk afkomt. Ik hoor hem aan een sigaret trekken. “Hoe was je vakantie met de man van je leven?”

“We zijn uit elkaar.”

Het is even stil. “O, man! Jammer, zeg.”

Ik zeg niets. Het is duidelijk dat hij het nieuws hartverscheurend vindt.

“Bekijk het van de zonnige kant…”

“Wat voor zonnige kant?” onderbreek ik hem kortaf.

“Hij was niet echt je type.”

Volgens mij zou Nathan mijn type nog niet herkennen als mijn type hem op zijn gezicht sloeg. Nathan heeft er geen flauw benul meer van wat ik wil. En hij komt ook niet op het idee ernaar te vragen. Want sinds hij weg is geweest, is hij veranderd. Nee, hij is altijd dezelfde geweest, hij was altijd al zo arrogant. Ik ben degene die is veranderd. En hoewel ik het niet graag toegeef, komt het door Jack dat ik ben veranderd.

“Hoe weet je dat? Je hebt geen woord met hem gewisseld,” snauw ik.

“We hadden elkaar niets te zeggen,” verdedigt hij zich.

“En wie had dat besloten?”

“Hé! Je hoeft je niet op mij af te reageren. Het spijt me, oké?”

“Het zal wel.”

Hij haalt diep adem en zegt: “Dit is geen goed moment. Luister, ik bel je nog wel.”

Het blijft een tijdje stil en dan hangt hij op. Ik ben blij dat hij het doet, dan hoef ik het tenminste niet te doen.

“Slappe zak!” schreeuw ik als ik de hoorn op de haak smijt.

Ik ben laaiend.

Hoe durft Nathan over Jack te oordelen? Wat weet hij ervan? Het is trouwens allemaal zijn schuld. Als hij niet zo onbeschoft was geweest, was Jack niet jaloers geworden. En als Jack niet jaloers was geweest, had hij het niet met Sally gedaan.

Maar dat is ook al geen excuus.

Mannen!

Getver!

Het zijn zulke Neanderthalers. Ze zijn voor geen meter geevolueerd. Ze denken alleen maar aan hun pik en aan hun ego, niet dat er veel verschil is tussen die twee.

Ik schud mijn hoofd, verbaasd over mijn eigen kortzichtigheid. Hoewel ik begrijp wat Jack op Nathan tegen heeft, gaat Jack nog lang niet vrijuit. Ze zijn goddomme allemaal hetzelfde. Nathan, Jack…zelf Jules kon zijn pik niet bij zich houden.

Is er nog hoop?

Ik pak de fles wijn en neem een reusachtige slok. Ik zet mijn ellebogen op mijn knieën en begraaf mijn hoofd in mijn handen. Op de grond ligt de foto waarop Jack tegen de brommer geleund staat.

Ik raap hem op en staar ernaar.

Geen wonder dat hij er zo innig tevreden uitziet. Dat kreng van een Sally was niet de enige met een volle mond; hij at de hele tijd van twee walletjes.

“Hoe lang was je het al aan het voorbereiden, Jack? Sinds je haar in haar blote kont zag, zogenaamd in naam van de kunst? Waarschijnlijk heeft het de hele tijd door je hoofd gespeeld, of niet soms?” vraag ik.

Nog steeds diezelfde glimlach.

Ik neem nog wat wijn in.

“En wat gebeurde er toen? Vertel eens, het boeit me. Je nodigde haar uit, toch, omdat je wist dat ik met Nathan uit was? Wat deed je toen? Heb je voor haar gekookt? Met haar gekletst? Haar volgegoten met wijn? Over de tafel heen haar hand gepakt en haar diep in de ogen gekeken? Wat zei je tegen haar? Nee, nee, laat maar, ik kan het wel raden.”

Nog meer wijn.

“‘Je bent zo mooi, je bent fantastisch, je lacht zo lief?’ Was dat het? Was dat het, Jack? Zei je al die dingen die je tegen mij zei ook tegen haar, omdat je geil was? Ging het zo? Je wilde alleen maar neuken, want je bent een man en je moet je zaad kwijt? Zit het zo?”

Nog altijd dezelfde glimlach.

“En wat deed zij toen? Struikelde ze en viel ze per ongeluk met haar mond op je pik?”

De foto wordt wazig voor mijn ogen. Ik kijk heel aandachtig naar Jacks mond.

“Hoe was het om haar te zoenen? Want je hebt haar toch gezoend, of niet soms? En wat deed je nog meer? Je hield je handen zeker achter je rug? Je ging niet toevallig door je knieën om de lichaamsdelen te kussen die je hebt geschilderd? Nee, dat zou je nooit doen, hè Jack, want niemand heeft jou ooit horen verkondigen dat je het genot van vrouwen belangrijker vindt dan het jouwe! En hoe smaakte ze? Hoe voelde haar huid aan?”

Mijn hart zit in mijn keel en ik hap naar adem. Ik staar naar de foto en voel me ziek.

“Heb je ons vergeleken, Jack? Toen je mij een paar uur later vasthield, dacht je toen aan haar? Nou?”

Mijn ogen vullen zich met tranen. Boos veeg ik ze weg. Ik drink de fles in één teug leeg en kom overeind. Ik sta heel onvast op mijn benen.

“Maar ik moet mijn mooie hoofdje er maar liever niet over breken, of wel? Want dit is geen ontrouw. Je bent niet met haar naar bed geweest. Sukkelige ik, dat ik me zo opwind.”

Nog altijd die glimlach.

“Vuile klootzak!” Ik verscheur de foto en gooi de snippers in de lucht. De andere foto’s belanden verkreukeld in de vuilnisemmer, die een flinke trap na krijgt.

Ik heb er genoeg van. Wat Jules ook zegt. Jules met zijn psychologische geblaat over vertrouwen. Ik vertrouw nooit meer iemand. Het is het niet waard. Vanaf nu sta ik aan Jenny’s kant. Ik ga mannen gewoon gebruiken. Ik ga ze gebruiken en misbruiken. Ik ga ook van walletjes eten. En als er iemand denkt dat hij dicht bij me kan komen, dan kan hij OPLAZEREN!

Zaterdagmorgen heb ik een bonkende kater, maar is er ook een gevoel van rust over me gekomen. Op een of andere merkwaardige manier lijk ik losgeweekt van alle pijn die ik heb gevoeld. Hij is niet weg, maar wel minder scherp. Ik denk dat mijn uitbarsting van gisteravond een keerpunt was.

Want vandaag is een nieuw begin.

Vanaf vandaag ben ik weer gewoon Amy Crosbie. Weg met de snotterende, romantische heldin. Weg met de haaibaaierige feministe. Weg met de mentale kwelgeest.

Alleen nog maar ik.

Kalm.

Rustig.

Beheerst.

Vandaag ga ik de ruimte in mijn hoofd terugeisen die Jack heeft ingenomen. Vanaf nu zullen er alleen gedachten huizen aan mij.

MIJ.

MIJ.

MIJ.

Ik duikel de cassette met walvisgeluiden op die ik in mijn korte new-ageperiode heb gekocht en laat het bad tot de rand vollopen. Ik ga orde scheppen in mijn hoofd. Lui lig ik schuim in de rondte te blazen, ik steek mijn grote teen in de kraan en laat mijn gedachten de vrije loop. Zodra ik op iets stuit wat ook maar in de verte met hém te maken heeft, luid ik de noodklok en keer ik op mijn schreden terug.

In het begin is het best moeilijk. Een hele tijd sluip ik op mijn tenen rond in mijn hoofd, bang om deuren open te maken waarachter verboden herinneringen opgetast liggen. Maar na een tijdje ontdek ik dat er massa’s dingen zijn om aan te denken. Interessante dingen, zoals de laatste ontwikkelingen in EastEnders, het Eurovisie Songfestival, de decoratieve randen die ik op mijn muren kan schilderen en, uiteindelijk, winkelen.

Winkelen is de sleutel.

Na mijn bad ben ik een paar uur bezig mezelf te vertroetelen vóór de ongeëvenaarde winkelsessie die ik in gedachte heb. Ik hars mijn benen, epileer mijn wenkbrauwen, neem een gezichtsmasker, vijl en lak mijn nagels, sta een uur lang mijn haar te föhnen en als ik eindelijk klaar ben, voel ik me weer mens.

Ik zie er weer uit als een mens.

Nee, ik zie er fantastisch uit.

Dat blijkt wel, want de werklieden die de graffiti van de straat schrapen, fluiten naar me als ik langsloop op weg naar de winkels. Maar het kan me toch niet schelen. Het zijn mannen. Die tellen niet mee.

“Rot op!” roep ik.

Ik heb geen speciaal talent voor winkelen, moet ik toegeven. Ik ben altijd al iemand van impulsaankopen geweest en heb mijn zaterdagmiddagen tot nu toe liever op een andere manier doorgebracht. In de kroeg, bijvoorbeeld, of met mijn ex-vriendje. Maar vandaag is alles anders. Vandaag is voor mij. Vandaag wordt er gewinkeld. Vandaag heb ik een missie.

Vijf winkels later heb ik met mijn creditcard al meer geld uitgegeven dan ik ooit zal kunnen terugbetalen, maar het kan me niets schelen. Ik ben niet te stuiten.

Wat moet je met mannen, als je je armen vol hebt met plastic tassen?

Ik sta in een winkel in New Bond Street, in gepeins verzonken over de aanschaf van een schreeuwend dure jurk, als het allemaal verschrikkelijk misloopt. Ik houd de jurk voor me en kijk in de spiegel en dan zie ik bij het rek achter me een bekend gezicht.

Ik verstijf.

Het is Chloë.

Het is onmogelijk om in beweging te komen zonder dat ze me ziet. Ik blijf naar haar kijken, durf niet met mijn ogen te knipperen.

Maar haar zesde zintuig laat haar ook nu niet in de steek. Ze ziet me bijna onmiddellijk.

“Hoi!” roept ze overdreven en komt recht op me af.

“Hallo,” zeg ik met mijn kiezen op elkaar.

Ze bewondert de jurk. “Wauw, die zal je te gek staan.”

Ik kan geen kant op. Mijn spieren doen het niet. Als een idioot sta ik daar met die jurk voor me, te hopen dat hij me aan het oog onttrekt of helemaal laat verdwijnen, maar dat gebeurt niet.

“Die moet je kopen,” voegt ze eraan toe.

Hierop kom ik eindelijk in beweging. Ik laat de jurk op de grond vallen.

“Misschien, ik eh…” Ik buk me om de jurk op te rapen. Mijn handpalmen zijn klam.

“Hoe gaat het met je?” vraagt ze als ik friemelend aan de jurk weer omhoogkom.

Het is een beladen vraag. Ze weet van Jack. Ze weet het en ik weet dat ze het weet en zij weet dat ik weet dat ze het weet.

“Prima,” zeg ik en probeer tijd te rekken. “Ik heb een nieuwe baan.”

Terwijl ze me nauwkeurig opneemt, knikt ze traag. “Gaat het goed?”

“Geweldig. Echt, nou ja, fantastisch.” Ik ga op een ander onderwerp over. “Hoe is het met jou?”

“Prima.”

Na een korte stilte kijk ik haar aan.

“Ik heb het gehoord,” zegt ze zachtjes. “Jammer.”

Ik knik, niet in staat iets te zeggen. Ze vindt het niet jammer. Ze vindt het helemaal niet jammer. Ik pers mijn lippen op elkaar en drapeer de jurk zorgvuldig over mijn arm.

Ze weet hoe hij is. Ze kent alle antwoorden op alle vragen die ik juist door met geld te smijten uit mijn gedachten had willen bannen. En hoe graag ik ze ook uit haar zou willen rammelen, haar als het nodig was zou betalen om me alles te vertellen, mijn trots neemt de overhand.

Haar bezorgde blik komt zo onecht op me over dat ik mijn koelste houding aanneem. Ik zal wel gek zijn om haar te laten merken dat ik verdriet heb, of dat Jack me heeft geraakt. En als ze hem verslag uitbrengt, en ik weet zeker dat ze dat doet, dan kan ze hem niet méér vertellen dan dat ik er goed uitzie. Dat het goed gaat met me. Dat ik het heb overleefd. Dat ik erboven-uit ben gestegen.

Want zo is het ook.

“Weet je, ik denk dat ik hem maar koop,” zeg ik met een gebaar naar de jurk.

Chloë kijkt verbaasd. Ik heb haar in de pan gehakt. Haar buitengesloten, en ze weet het.

“Voor een speciale gelegenheid?” vraagt ze, terwijl ik mijn tassen bij elkaar raap.

“Ik ga vanavond uit,” zeg ik.

Steek die maar in je zak, Jack. Ik leef nog. Ik zet de bloemetjes buiten.

“Is er iets leuks te doen?” Haar gezichtsuitdrukking is me een raadsel.

“Ik heb kaartjes voor de eerste avond van een nieuwe tent.” Ik ben superrelaxte Amy.

Daar heb je niet van terug, hè, tut.

“Welke precies?”

Wat bedoelt ze ‘welke precies’? Dat gaat haar niets aan.

“Zanzibar,” mompel ik.

“Zanzibar in Beak Street?” vraagt ze.

“Mmm,” knik ik.

“Als het wat is, hoor ik het graag.”

“Goed hoor.”

“We moeten eens wat gaan drinken,” zegt ze. Ze schenkt me een vragende glimlach.

“Oké,” breng ik moeizaam uit.

Ze buigt zich naar me toe en kust me op mijn wang. “Ik laat wel wat van me horen,” zegt ze voor ze wegloopt.

Deze hele ontmoeting is knap verwarrend. Als in een roes reken ik de jurk af en houd een taxi aan.

Als ik thuiskom voel ik me weer helemaal somber. Mijn nieuwe aankopen bieden geen enkele troost; ik wou dat ik niets had gekocht. Ik laat mijn tassen vallen in de gang, schop mijn schoenen uit en gooi me op mijn bed. Dankzij Chloë heb ik nu een berg nieuwe vragen:

Vertelt ze Jack dat ze mij is tegengekomen?

Wat zegt ze dan?

Wat als ze het hem niet vertelt?

Wat als hij nooit te horen krijgt hoe relaxed ik ben?

Wat als dit het was?

Wat als ik Jack nooit meer zie?

Wat als ik met Chloë mijn glazen heb ingegooid?

Wat als ik mijn laatste kans heb verspeeld?

Het is allemaal te veel. Mijn karma is vervloekt. Ik ben voorbestemd voor een leven van verwarring en onbeantwoorde vragen.

Het is niet eerlijk.

Als H. aanbelt, zit ik als een zombie voor Blind Date.

“Looking good, feeling funky,” zingt ze, terwijl ze met een fles wodka in haar handen de conga dansend de woonkamer inkomt. “Looking good, feeling…wat is er met jou?” vraagt ze.

Ik laat me in een stoel vallen. “Ik kwam Chloë tegen.”

H. trekt haar bovenlip op en gromt. “Wat zei ze?”

“Niets.”

“Niets?”

“Ik heb haar geen kans gegeven.”

H. tuit haar lippen en zet haar handen in haar zij. Ik weet dat ze zich staat af te vragen of ze dit gesprek wil voortzetten. Het kan me niet schelen. Ze kan de pot op.

“Laat zien wat je hebt gekocht,” zegt ze plotseling.

“Wat?”

“Laat zien wat je hebt gekocht. Ik wil het zien.”

Ik knik in de richting van de tassen. “Allemaal rotzooi. Ik heb een vermogen uitgegeven.”

H. gaat met haar tong langs haar tanden en pakt de tassen. Ze schudt ze leeg op het tapijt en fluit. Het doet me allemaal niets. Ze bekijkt de kleren, pikt de jurk eruit en hangt hem over haar schouder. Dan verdwijnt ze in de keuken.

Ze komt terug met twee grote glazen wodka en geeft er een aan mij. “Drinken.”

Ik blaas mijn wangen op.

“Drinken!” zegt ze op dreigende toon.

Ik neem een slokje.

“Helemaal opdrinken.”

Ze blijft naar me kijken tot ik het op heb. De wodka brandt in mijn keel.

“Luisteren, jij. Het is zaterdagavond en ik heb geen zin in dat gezeur van je. Heb je dat goed begrepen? Ik heb er géén zin in.” Ze gooit de jurk naar me toe. “Je hebt een kwartier.”

Als we aankomen is Zanzibar al stampvol. Bij de aanblik van al die mensen zet ik het bijna op een lopen, maar H. grijpt me bij een arm en trekt me mee naar binnen.

We drinken wat en dansen een tijdje, maar ik kom er niet echt in. Mijn hart is er niet bij en ik heb twee linkervoeten.

Ongeveer een uur later, ik kom net van de wc, sta ik bij een pilaar naar H. te zoeken. De dansvloer is bomvol en ik denk paniekerig dat ik haar ben kwijtgeraakt. Het is alsof iedereen naar me kijkt. Ik kan met niemand praten, ik heb niets te zeggen.

“Amy! Hierheen!” Ik zie H. naar me zwaaien en zwaai opgelucht terug.

“Ik heb een paar kerels voor ons gevonden,” zegt ze met van opwinding glanzende ogen.

“H.!” protesteer ik.

“Kom op,” zegt ze. “Ik stond met een vent aan de bar te praten. Hij is heel aardig. En hij heeft ook een depri vriend bij zich!”

“Je wordt bedankt!”

“Ze zitten boven. Ze bestellen iets te drinken voor ons,” zegt ze en grijpt me vast, maar ik ruk me los.

“Als je probeert me aan een of andere zielige figuur te koppelen, vermoord ik je.”

“Zou ik zoiets doen? Ik heb die gedeprimeerde nog niet eens gezien. Die vent aan de bar, die je moet hebben. Die is het einde.”

“Nee!”

“Kom nou maar mee en zeg even dag. Voor mij. Toe nou, het kan toch geen kwaad? Als we ze niet leuk vinden, gaan we weer.”

Ik bijt op mijn lip en laat me over de dansvloer naar de trap sleuren. Als ik bovenaan ben, blijft mijn hak haken. Ik draai me om om hem los te maken. H. zwaait.

“Daar zijn ze,” zegt ze. Ik kom omhoog en loop achter haar aan naar het tafeltje achterin.

“Kijk!” zegt ze tevreden als ik haar heb ingehaald. “Dit is Matt.” Ze kijkt naar hem. “Dit is Amy.”

?!?

Ik krijg geen lucht.

Ik krijg geen lucht, want dit is niet zomaar een Matt, dit is de Matt van Jack.

Maar wat nog gekker is dan dat hij hier zit, is dat hij helemaal niet verbaasd kijkt.

Chloë.

Daar zit Chloë achter. Het kan alleen maar door haar komen dat hij hier is.

Waarom doet ze dit? Om mij voor schut te zetten? Om me terug te pakken vanwege vanmiddag?

Hoe kon ze?

H. heeft helemaal niet in de gaten wat er aan de hand is. Ze schuift op het bankje tegenover Matt en klopt op de zitting naast haar. Ze schudt aan mijn arm en fronst haar wenkbrauwen naar me, en dan trekt ze me naast zich. Ik kom neer met een plof.

Alles staat stil.

De tijd staat stil.

Want waar een Matt is, daar is meestal ook een Jack.

En dan zie ik hem.

Met vier glazen bier in zijn handen komt hij van de bar naar ons toe lopen. Hij kijkt geconcentreerd naar de glazen.

“Daar hebben we Ross,” zegt Matt handenwrijvend.

Alles in me schreeuwt “Wegwezen!”, maar ik kan me niet bewegen.

Het is te laat.

Jack zet de glazen op tafel. Dan pas kijkt hij op en ziet mij. Hij draait zich bliksemsnel om en kijkt naar Matt. “Wat is hier aan de hand?” wil hij weten.

Uit de manier waarop alle kleur uit zijn gezicht verdwijnt, maak ik op dat als Matt en Chloë een complot hebben gesmeed H. niet de enige is die erbuiten staat.

Matt speelt de vermoorde onschuld. “Niets, jongen. Dit zijn die meisjes over wie ik het had.”

“Hoi, Ross,” zegt H. ondeugend, “ik ben Helen.”

Jack staart naar haar uitgestoken hand, maar pakt hem uiteindelijk aan. “Leuk je te ontmoeten,” mompelt hij.

“En dit is Amy,” zegt Matt met een stralend gezicht. Hij wacht tot Jack iets gaat zeggen, maar Jack zegt niets. “Zou je haar geen hand geven, jongen?” moedigt Matt hem aan. “Waar zijn je manieren gebleven?”

Jack gaat zitten en kijkt me voor de eerste keer aan.

Hij kijkt dwars door me heen.

“Hallo, Amy,” zegt hij. Zijn hand blijft waar hij is.

H. kijkt naar Jack en heft haar glas. “Proost. Jij bent vast degene met het gebroken hart.” Ze geeft me een por in mijn ribben. “Of de hartenbreker, natuurlijk.”

“Nee, je had het meteen bij het goede eind,” zegt Jack.

“Amy weet alles van gebroken harten, nietwaar, lieverd?” kwebbelt H. zonder de ijzige uitdrukking op Jacks gezicht op te merken. “Jullie hebben vast veel gemeen.”

Matt verslikt zich in zijn bier, zet met een klap zijn glas op tafel en krijgt een verschrikkelijke hoestbui. Jack slaat hem op zijn rug, zo hard dat ik bang ben dat zijn tanden uit zijn mond vliegen.

Oké. Matt wil dus een spelletje spelen? Vooruit met de geit.

“Wat heb jij voor zielig verhaal?” vraag ik en kijk Jack in de ogen.

“Ik ben gedumpt,” antwoordt hij.

“Zonde, hoor. Ze was echt een stuk, of niet soms?” zegt Matt.

“Ze was fantastisch. Zo iemand als zij kom ik nooit meer tegen.”

H. maakt een afkeurend geluid. “Mijn hemel, je bent al net zo erg als Amy. Je moet je niet zo op je kop laten zitten. Er zwemt genoeg vis in de zee, hoor.”

“Niet zoals zij,” zegt Jack.

Ik kijk weg van zijn doordringende blik. “Waarom heeft ze je gedumpt?” vraag ik.

“Goed nummer is dit. Zullen we dansen?” vraagt Matt met een blik op H.

H. schudt haar hoofd. “We kunnen nu niet weg, het wordt net spannend.”

“Jammer dan,” zegt Matt. “Hem kennende blijft hij de hele avond ouwehoeren. Kom mee, laat ze kletsen.”

H. staat op om met Matt mee te gaan. Ze buigt zich voorover en fluistert in mijn oor: “Je redt je wel, hè? Kom me maar halen als hij een psychopaat blijkt te zijn.”

En dan zijn we alleen.

“En?” vraagt hij.

“Je bent me nog een antwoord schuldig.”

“Waarop? Wil je weten waarom ze me heeft gedumpt?”

“Ja, om te beginnen.”

Jack haalt diep adem. “Omdat ik iets stoms heb gedaan. Ik heb een fout gemaakt.”

“Alleen maar een fout?”

“Nee, het was veel erger. Ik heb haar bedrogen. En ik probeerde haar te vertellen wat er was gebeurd, maar ze wilde niet luisteren.”

“Vind je dat gek?”

“Natuurlijk niet. Het was een wonder geweest als ze was gebleven na mijn verhaal.”

“En wat deed je toen?”

“Ik belde en belde. Toen ben ik naar haar huis gegaan om op haar te wachten, maar ze deed niet open. Dus heb ik haar een brief geschreven en precies verteld wat er was gebeurd, maar er kwam geen antwoord.”

Ik voel de tranen prikken. “Misschien heeft ze hem niet gelezen,” fluister ik. “Misschien was ze zo boos en zo gekwetst dat ze hem door haar beste vriendin in een steelpan heeft laten verbranden.”

Jack kijkt geschrokken. Traag strijkt hij over zijn wangen. “Dan weet ze niet wat ik voel en hoe het echt is gegaan.”

“En, hoe is het echt gegaan?”

Jack kijkt me recht aan terwijl hij praat. “Ik viel in slaap naast een ander meisje. Dat had ik niet moeten doen, maar ik was dronken en ik was kwaad. En toen ik wakker werd, was dat andere meisje me aan het pijpen. En ik werd razend. Ik duwde haar weg. Ik heb haar het huis uit gegooid.”

“En denk je dat je vriendin dat zou geloven?”

“Het is de waarheid.” Hij wacht even en ik realiseer me dat we elkaar weer diep in de ogen kijken. “Maar het ergste is dat ik erover heb gelogen. En ik ging er bijna aan kapot, want ik had iets ontdekt,” ging hij verder.

“Wat had je dan ontdekt?”

Jacks vingers raken de mijne. “Dat ik van haar hield. Dat doe ik nog steeds. Heel erg. Ik wil niets liever dan bij haar zijn. Maar dat kon ik haar allemaal niet zeggen voordat ik de waarheid had verteld, ook al zou ik haar daardoor kwijtraken.”

Ik denk terug aan al die dingen die ik de laatste week heb gedacht. Ik denk terug aan alle adviezen die ik heb gekregen en de verwarring die desondanks bleef. En nu besef ik dat dat kwam doordat ik niet naar mijn hart luisterde. Ik probeerde niet in Jack te geloven en dat lukte niet. Het lukte niet omdat ik van hem hou. En nu hij me de waarheid heeft verteld, valt alles op zijn plaats. Mijn hart had gelijk.

Maar voor ik iets kan zeggen, zijn Matt en H. terug.

“Alles in orde?” vraagt H.

“Meer dan in orde,” lach ik en leg mijn hand in die van Jack. “Hij wil met me dansen.”

EOF