Hoofdstuk 12

Het was bijna middernacht en Stephanie was doodmoe, haar hoofd zwaar van de rode wijn. Ze stond in haar eentje bij de haard in de eetkamer te kijken naar de foto van haar moeder die op de schoorsteenmantel stond.

Toen zij en Elliot kinderen waren, legden ze altijd kousen op het voeteneind van hun bed. Ze wist nog goed hoe het voelde om wakker te worden en haar moeders nylonkousen te zien hangen, volgepropt met cadeautjes die zwaar op haar voeten onder de dekens drukten. Ze deed elk jaar hetzelfde voor haar eigen kinderen, want ze wilde dat zij zich ook zo zouden voelen.

Maar tijdens het eten had Isabelle erop gestaan dat de kousen in de buurt van de schoorsteen moesten liggen. Ze had Nat al helemaal dol gemaakt met haar verhalen over schoorstenen en rendieren en of de kerstman vast zou komen te zitten en hoe hij de roet uit zijn sneeuwwitte baard zou krijgen. Stephanie vond het irritant dat haar vader deze breuk met de traditie had toegestaan, maar David had gezegd dat ze niet zo moest muggenziften.

Nu stopte Stephanie de kousen van Nat en Simon vol met chocoladegeld. Haar hart voelde duf en leeg. Het viel haar op dat Isabelle de moeite had genomen om roetige ‘rendiervoetafdrukken’ aan te brengen op de haard.

Ze wist dat ze eigenlijk blij moest zijn met het feit dat Nat en Simon er nog steeds waren. Ze zou zich moeten verheugen op het zien van hun gezichten morgenvroeg. Maar schijnbaar kon ze alleen achteruit kijken in plaats van vooruit. En elke keer als ze achteruit keek, sloeg de waarheid haar in het gezicht.

Want eigenlijk zou ze nu drie kousen moeten vullen. Niet twee. En hoe langer ze verdergingen zonder Paul, hoe pijnlijker het werd. Ze miste hem steeds meer. Vooral nu. Vooral omdat hij altijd zo dol was geweest op kerst.

Er begonnen tranen uit haar ooghoeken te druppelen. Wat was er mis met haar? Waarom kon zij het niet gewoon uitschakelen zoals alle anderen schijnbaar hadden gedaan? Waarom kon zij geen manier vinden om zich erdoorheen te slaan, zoals David, of zoals haar vader, toen met haar moeder?

Omdat Paul hier ook had moeten zijn. Daarom. Dat was het afschuwelijke feit waar ze steeds weer bij uitkwam. Steeds opnieuw. David had het kunnen voorkomen. Ze voelde de koude wrok binnen in haar opwellen toen ze zijn gelach kon horen vanuit de keuken, waar hij een slaapmutsje dronk met Elliot en haar vader.

Dit moest ze niet toelaten, dacht ze. Ze moest verder met Kerstmis. Ze moest niet in dat zwarte gat vallen en het voor iedereen bederven. Ze stopte nog meer cadeautjes in de kousen en probeerde zichzelf wijs te maken dat kerst iets magisch had, dat het allemaal de moeite waard was. Maar de herinnering aan Paul, en ook wat er met hem was gebeurd, kwam steeds weer terug. Ze kneep haar ogen dicht en zag het allemaal weer voor zich…

Het was zestien maanden geleden, aan het begin van de tweede week van de eerste vakantie die ze sinds lange tijd met haar gezin in het buitenland had gehad. De eerste week was fantastisch geweest. Stephanie kon zich herinneren hoe heet het was. En ze kon zich ook herinneren hoe goed het ging tussen haar en David. Ze hadden elke avond gekampeerd op de Franse camping en hadden gevreeën onder de sterrenhemel in het bos achter de tenten.

Maar toen kwam die fatale ochtend, en ging alles verkeerd.

Ze waren allemaal vroeg opgestaan want de felle hitte drong door de tenten heen en het was onmogelijk om binnen te blijven. Het was een prachtige ochtend. Ze zongen liedjes onderweg naar het meer waar Simon een bootje wilde huren.

“Ik blijf wel hier met Nat en dan maken wij een picknick klaar,” zei Stephanie tegen David toen ze de auto parkeerden. “Neem jij de jongens maar mee, dan kunnen jullie samen lol hebben.”

David gaf haar gauw een kus en liet zijn ogen rollen vanwege Nat, die was beginnen te krijsen en met haar kleine vingertjes aan haar muggenbeten krabde. Sterkte, mimede hij, en ging op weg met Simon en haar prachtige Paul. Stephanie riep hen nog een laatste groet na, maar Paul zat al achter Simon aan, ze renden tussen de bomen door, over het zandpad in de richting van het boothuisje. Stephanie hield haar hand boven haar ogen tegen de zon en lachte om haar vijfjarige Paul in zijn kleine kaki broekje en rode pet, die hij probeerde op te houden.

Het duurde lang voordat Nat eindelijk in haar buggy in slaap viel. Stephanie duwde haar naar de picknicktafels aan de rand van het meer, en zette het parasolletje van de buggy zo dat haar gezicht in de schaduw was. Stephanie stond aan de rand van het water en keek naar de bootjes of ze David en de jongens kon herkennen. Ze zag hoe een lichtrode wolk voor de zon schoof en een schaduw wierp over de oever van kiezelsteen. De golven kabbelden er schuin overheen. Alles was perfect. Ze was blij om te leven.

En toen, op het moment dat ze zich omdraaide om een van de tafels te dekken, hoorde ze iemand roepen. Ze zag David die terugroeide naar de oever. Te snel. Hij roeide te snel. Ze besefte dat het Simon was die riep, de longen uit zijn keel schreeuwde om haar.

Ze liet het glas in haar hand vallen en rende naar het water. Ze waadde door het water, haar dunne katoenen rok plakte aan haar benen, en ze viel naar de boot toe. Ze zag Simon staan schreeuwen op de boeg. En David was helemaal doorweekt. Maar waar was Paul? Ze kon Paul nergens zien. Ze kon haar kleine jongen nergens zien. Ze wierp zich op de boot zodra hij dichterbij kwam en keek erin. Daar was Paul ook niet.

En het gezicht van David. Bleek en vol afschuw. Toen ze in zijn ogen keek, wist ze het.

Daarna ging alles zo snel.

Ze renden naar het boothuisje om alarm te slaan. De opzichter rende met David naar de reddingsboot en ze keek toe hoe ze het meer opstoven.

Maar het was te laat. Ze voelde het diep vanbinnen.

Stephanie voelde niets toen de reddingsboot terugkwam. Ze omarmde haar snikkende gezin, maar het was alsof ze er niet was.

Een paar uur later zag ze het lichaam van Paul, blauw en opgezwollen. Ze hadden het gevonden tussen het riet, vijftig meter verwijderd van de plek waar hij in het water was gevallen. Ze hield hem dicht tegen zich aan. Ze wilde hem niet laten gaan. Ze wilde met hem in slaap vallen en nooit meer wakker worden.

Uiteindelijk haalden ze hem bij haar vandaan, ze drukte haar lippen op de zijne. Ze dacht aan het perfecte baby’tje dat hij was geweest. Ze dacht aan de eerste keer dat ze hem had vastgehouden. Het waren de gelukkigste momenten van haar leven.

Toen was het stil. Ze keek om zich heen en zag Simon zitten, gewikkeld in een deken met zijn ogen stijf dicht. Ze voelde David naast haar die zich wanhopig aan haar arm vasthield. Ze keek naar de mond van Nat, wijd opengesperd in een niet-aflatend gekrijs.

Ze keek naar de mannen in gele jassen die het lichaam van Paul wegdroegen naar een ambulance. En ze zag de menigte die zich achter hen had verzameld. Ze keken toe en deinsden tegelijkertijd achteruit, hun handen over hun monden van schrik.

Toen kwam het geluid weer terug en ze viel neer op haar knieen.

Pas later hoorde ze wat er precies was gebeurd. Pas later probeerde David haar de onuitlegbare horror uit te leggen.

De jongens hadden ruziegemaakt over de hengel en over wie er aan de beurt was, zei hij. En Paul had met zijn zwemvest zitten prutsen. Hij kon zijn hengel niet uitwerpen als hij het ding aanhad. Dus had hij het zwemvest uitgedaan.

David had haar zoon, die niet kon zwemmen, zijn zwemvest uit laten trekken.

Hij had zich maar een moment omgedraaid.

Dat ene moment. Het enige moment dat ertoe deed.

Hij was Simon aan het helpen om het opvangnet uit de war te halen. Maar toen hij zich omdraaide, was Paul weg.

Ze hadden hem er niet in horen vallen. Simon en David hadden allebei niet eens een plons gehoord. David was meteen in het water gedoken op zoek naar Paul. Maar de stroming was te sterk geweest.

De rest: de lijkschouwer, de politie, het ziekenhuis, het mortuarium, alles trok als een waas aan haar voorbij. Het vliegtuig naar huis. Zelfs de begrafenis.

Daarna ging alles veel langzamer. Langzamer dan eerst. Elke dag werd ondraaglijk lang, zwart en zwaar van de onvermijdelijke waarheid. Haar baby was weg. Paul was weg. Haar kleine jongen was dood.

“Hé, hallo.”

Stephanie werd uit haar gedachten losgeschud door Isabelle, die in de deuropening naar de keuken stond te treuzelen met een mok warme chocolademelk in haar handen. Ze had een crèmekleurige zijden pyjama aan met bijpassende zijden kamerjas, die openhing. Haar haar was uit haar gezicht geborsteld en ze had geen make-up op, maar ze zag er evengoed perfect uit. Stephanie draaide zich snel om, zodat Isabelle haar tranen niet zou zien.

“Wat zullen ze blij zijn,” zei Isabelle.

“Wie?”

“Nat en Simon natuurlijk. En hopelijk Taylor en Elliot ook. Vooral El. Ik heb dit jaar een heel speciale verrassing voor hem.”

Stephanie zei niets. Ze had simpelweg niet de kracht om op de blijheid en het enthousiasme van Isabelle in te gaan.

“Stephanie? Weet je, het is goed dat ik je hier alleen tref…”

Stephanie wist wat er ging komen. Maar ze kon nu geen medeleven verdragen. Niet van Isabelle. Van niemand niet.

“Zo. Klaar is Kees. Ik ga naar bed,” onderbrak ze haar.

“Ik wilde graag met je praten over  – ” zei Isabelle, maar Stephanie schoot al langs haar heen.

“Morgenochtend heb je veel meer aan mij. Echt, Isabelle. Het is al zo laat. Welterusten,” zei ze en rende de trap op.

Dag 2

Eerste kerstdag