Hoofdstuk 1
DE BEWONERS VAN ’HET KASTEELTJE’
Aan de voet van de zachtglooiende heuvel lag het huis dat door de mensen in het dorp nooit anders werd genoemd dan ’Het Kasteeltje’. Dat had het witte huis te danken aan de twee torentjes en het feit dat het sinds onheuglijke tijden bewoond werd door een adellijke familie. De laatste afstammeling van deze familie had blijkbaar niet veel zin voor traditie en het huis was hem te kostbaar. Daarom verkocht hij het kasteeltje zodra hij daartoe een gunstige kans zag, en het huis herbergde sinds die tijd het gezin Nanninga. Elco Nanninga was een bekend auteur en schrijver van een vervolgverhaal, dat het op de televisie bijzonder goed deed. Het populaire programma 'Paleis onder de Pannen’ had meer voor zijn naam gedaan dan de goede boeken die hij geschreven had.
„Voor dat tv-verhaal blijft iedereen thuis,” had zijn oudste dochter Lilian gezegd. „Je kunt het nu wel confectiewerk noemen, papa, en zorgvuldig geheim houden dat het hele huisgezin moeite doet om je aan de spannende belevenissen van je televisiefamilie te helpen, maar de dialogen zijn toch werkelijk reuze geestig.”
Haar vader trok met een ongeduldig gebaar zijn schouders op. Lilian, die in de diepe vensternis zat en peinzend naar haar schrijvende vader keek, verwachtte trouwens geen antwoord. Vader was nooit een gemakkelijk mens geweest, maar de laatste maanden liep het de spuigaten uit.
Misschien overwerkt, dacht ze, hij wil te veel tegelijk doen.
Haar ogen dwaalden naar buiten. In de zomer was het hier heerlijk en het uitzicht ongewoon mooi. Maar zodra de winter kwam, werd het minder aangenaam - of je moest heel veel van volstrekte eenzaamheid houden. Ze woonden nu drie jaar op het kasteeltje en voor Lilian was de aardigheid er grondig af. Ze hield van drukte en gezelligheid, en het was hier zo ellendig stil. Voor Mieke en Hans, die in de stad op school gingen, lag de situatie heel anders.
Zij zagen tenminste iedere dag mensen in een andere omgeving. Maar Lilian had niemand dan haar moeder, die vrij stil was en haar driftige, kort aangebonden vader. Mieke en Hans, die iedere dag kilometers moesten fietsen om de school te bereiken, benijdden hun oudste zuster, die volgens hen toch maar een heerlijk makkelijk leventje leidde.
„Je voert niets uit en kunt precies doen wat je wilt,” zei Hans als hij Lilian wilde plagen. „Jij zegt dat je graag in de journalistiek wilt... nou, daar zal je harder moeten werken dan bij je eigen familie. Wat niet wegneemt, dat ik voor geen geld voor vader zou willen werken.”
„Ik vind het evenmin leuk,” had Lilian zuchtend geantwoord. „Iemand moet hem toch helpen, ik ben de enige die zijn onmogelijke krabbelpoot kan uitpuzzelen, weet je dat wel? Hij zou geen secretaresse kunnen houden.”
„O, je bedoelt dat ze zijn schrift niet zou kunnen lezen?” had Mieke gevraagd, en meer oprecht dan eerbiedig had ze eraan toegevoegd: „Papa is trouwens veel te lastig om met vreemden te kunnen optrekken. Je zou het niet denken als je hier op bezoek komt, dan is alles koek en ei. Maar zodra de deur achter het bezoek gesloten is... oef, spaar me voor artistieke mensen.”
Dat gesprek kwam opnieuw in Lilians gedachten nu ze naar het bleke, verstoorde gezicht van haar vader keek en naar de papieren die hij rondom zijn stoel op de grond had gestrooid. Het was een ramp als vader besloot om in de grote zitkamer te werken, de gezelligste kamer van het huis, waar iedereen het liefst zat. Zodra vader er echter zijn tenten opsloeg, emigreerde de familie voorzichtig. En niemand zou het wagen om ook maar één vinger uit te steken naar de verspreid liggende papieren. Mevrouw Nanninga was met hoofdpijn naar bed gegaan, als gevolg van de spanningen rond een hypernerveuze man, die als een bezetene werkte aan zijn vervolg ’dat hij beslist niet klaar kreeg’.
En dat is nou iedere maand zo! dacht Lilian verdrietig.
Zij was de enige die standhield, van tijd tot tijd voor koffie zorgde en wachtte tot vader met een bevrijde zucht het laatste vel papier op de grond gooide en zich met gesloten ogen in zijn stoel achterover liet vallen. Dan interesseerde het hem niet meer wat er van de papieren werd en begon Lilian alles te verzamelen. Het enige systematische in het werk van Nanninga was, dat hij de kladvellen op aandringen van Lilian nummerde.
„Moet morgenochtend de deur uit,” zei Nanninga. „Ik kan niet meer zien van de hoofdpijn en ik ga naar bed. Je zorgt er wel voor?”
De deur ging achter hem dicht en Lilian legde de verzamelde vellen op de schrijftafel neer. Het was nu doodstil in het grote huis en Lilian keek naar haar eigen beeld, dat haar vanuit het antieke spiegeltje nieuwsgierig aanstaarde.
Wat enig om op een kasteeltje te wonen... het is een juweeltje... dat zeggen ze immers! dacht ze spijtig. En wat is het toch genoeglijk bij jullie... jawel! Achter de schermen is het een beetje anders, lieve mensen...
Een gezichtje zo fijn als een cameekopje, met een kleine rechte neus, grote bruine ogen en een dikke goudbruine haardos! Het uiterlijk van Lilian Nanninga, die door iedereen de verwende oudste dochter werd genoemd. Volgens de dorpelingen en de vrienden en kennissen van haar ouders deed Lilian niet meer dan de kantjes eraf lopen en poseren als de secretaresse van haar vader.
Ach, laat ze denken wat ze willen! dacht Lilian vermoeid, en ze legde de stapel papieren naast de schrijfmachine.
Daarna draaide ze een blad in de machine en keek op haar horloge, dat half elf wees. Dat zou wel weer nachtwerk worden! Met een gevoel van weerzin bekeek ze de onmogelijke krabbels op de eerste bladzij, maar haar gedachten waren ver weg. Secretaresse... ja, en wat nog meer? Bliksemafleidster tussen een hypernerveuze moeder en een lastige vader. Hier moest ieder woord met de grootst mogelijke zorg en tact gezegd worden. Maar haar pogingen om ook nog voor boekhoudster te spelen, waren deerlijk mislukt. Papa werd gewoonweg volkomen onredelijk zodra ze maar durfde zeggen dat hij toch een beetje voorzichtig moest zijn. Waren dat Mar zaken?
Ze herinnerde zich maar al te goed de snauwend geuite vraag en de van woede fonkelende donkere ogen.
„Verdien Ik het geld of jij, bemoeial?’'
Dat was natuurlijk waar en hij werkte hard, maar Lilian wist hoe ontstellend veel geld het kasteeltje opslorpte. De aankoop had hem ongeveer het hele erfdeel van zijn ouders gekost en van zijn niet geringe inkomsten was hij aan het restaureren en kopen begonnen, de duurste dingen waren nauwelijks goed genoeg voor zijn nieuwe woning.
En wat gebeurt er als je doorgaat met meer geld uit te geven dan je binnenkrijgt? dacht Lilian. Nota’s die niet voldaan worden, mensen die om geld komen en door moeder of mij moeten worden afgescheept... zo is vader altijd geweest en moeder... ze heeft altijd in angst geleefd... nu nog... en waar moet het op deze manier heen? Een juweel van een kasteeltje... jawel... maar al die pracht is op drijfzand gebouwd. Je kunt er niet tegenop werken, al doe ik nog zo mijn best om hem te helpen... en iedereen weet het... de werkster... de meisjes... ’Hij heb een gat in zijn hand... en dat hèb-tie!’ Ze hoorde het natuurlijk weer toevallig en als ze nog getwijfeld mocht hebben over wie het gesprek ging... de schuldige gezichten toen ze Lilian ontdekten, zeiden alles. Het was zo ellendig als je je nooit meer onbezorgd kon voelen en voortdurend het gevoel had dat je het hele gezin op een draaikolk zag afdrijven zonder iets te kunnen doen.
„Kom, nou niet piekeren!” Ze zei het hardop, en moedig begon ze aan het ontcijferen van het slordige schrift.
Om twaalf uur ging de kamerdeur voorzichtig open en Liesbeth, een van de meisjes, keek voorzichtig naar binnen.
„Ik zag nog licht,” zei ze verlegen. „Bent u nu nog aan het werk?”
„Ja, dat duurt nog wel even.” Lilians ogen waren rood van vermoeidheid. „Het zal wel halftwee worden vóór ik klaar ben, en dan moet ik het nog nalezen.”
Liesbeth aarzelde nog even, maar ze wist dat protesteren niet hielp. Als ze vroeg of Lilian nog iets wilde gebruiken, weigerde ze altijd, dus vroeg Liesbeth niets meer maar kwam tien minuten later terug met een kop sterke koffie en wat toast.
„Lief van je,” zei Lilian dankbaar.
„U zult het nodig hebben,” merkte Liesbeth op. „Laat u de koffie niet koud worden?”
Lilian dronk de koffie, gebogen over de vellen papier om het schrift verder te ontcijferen en geen seconde te verliezen.
Liesbeth verdween met een laatste medelijdende blik. Een verwend kind? Nou, zij kon de mensen die zoiets durfden zeggen wel iets anders vertellen. Meneer Nanninga werkte natuurlijk ook hard, maar hij deed het tenminste niet in het holst van de nacht, hoewel het aan hem te wijten was dat zijn dochter dat wel moest doen. Makkelijk gezegd, dacht Liesbeth spijtig, terwijl ze zachtjes de trap naar haar kamer beklom. Gaat-ie op het laatste nippertje dat verhaal in elkaar gooien en dan kan zij ’t tikken om het op tijd de deur uit te krijgen. Die vlotte talentvolle meneer Nanninga... jawel! Wie denkt er eens aan Lilian?
Onbewust van Liesbeths opstandige gedachten werkte Lilian rustig verder. Naar de klok kijken deed ze liever niet, want dan ging ze zich nerveus maken omdat het al zo laat was. Het hielp trouwens niet; het werk moest nu eenmaal af. Hier en daar leverden een paar zinnen onoplosbare moeilijkheden op, maar Lilian toonde dan dat ze een waardig dochter van haar vader was. Tenslotte kende ze het verhaal en de personen net zo goed als haar vader ze kende, en schrijven had haar altijd een heerlijke bezigheid geleken. Ze kon het zelf niet laten en had dikke schriften vol geschreven. Maar buiten een paar stukjes in de schoolkrant had ze nooit moeite gedaan om iets gepubliceerd te krijgen. Haar vader had één keer iets van haar gelezen, toen ze een van de schriften had laten slingeren. Ze wist nog steeds niet of hij het goed of slecht had gevonden, maar ze vermoedde het laatste, omdat hij haar nooit had aangemoedigd. Een vriend van haar vader, hoofdredacteur van een belangrijk blad, die wist dat Lilian dolgraag in de journalistiek wilde, had haar verschillende malen een plaats bij zijn krant aangeboden. Maar vader had gezegd dat hij zijn secretaresse voorlopig niet kon missen... misschien als hij volgend jaar een lange buitenlandse reis ging maken.
Lilian wist dat het niet waar was en ze die kans beslist niet zou krijgen. Tegen die tijd zou vader wel iets anders verzonnen hebben om haar tegen te houden. Ze wist ook dat haar vader door en door egoïstisch was. Maar ze bleef, omdat ze wist dat zolang het met zijn werk maar glad van stapel liep, de toestand in huis tenminste draaglijk bleef. Wanneer Elco Nanninga zich ook nog moest gaan vermoeien met het overtikken van zijn oeuvre, dan gedroeg hij zich als een briesende leeuw, tot schrik van zijn vrouw, zijn kinderen en het personeel. Daarom nam Lilian zwijgend de leiding in handen, tikte dag in dag uit bijna onleesbare krabbels over, werkte beheerst en netjes, en schoof haar eigen wensen zonder meer op de achtergrond. De enige die de zaak helemaal door had, was de oude hoofdredacteur Stefan Dalheim. Maar hij kon er ook niets aan veranderen. De enige keer dat hij geprobeerd had het Lilian makkelijker te maken door haar vader voor te stellen zich van een bandrecorder te bedienen, zodat ze tenminste zijn geheimschrift niet hoefde te ontcijferen, had Elco hem woedend aangekeken en minachtend gezegd: „Ik denk er niet aan om als een idioot in mijn eentje te gaan zitten praten. Alle inspiratie zou verdwenen zijn -en wat Lilian betreft, met haar hoef jij geen medelijden te hebben. Ze kan beter voor haar vader werken in plaats van voor jou op nieuws te jagen.”
Toen Lilian het laatste blad uit de machine draaide, was het bijna twee uur en met een gevoel van diepe weerzin duwde ze de schrijfmachine van zich af. Met haastige gebaren graaide ze de papieren bij elkaar en ging rustig in een diepe stoel zitten.
„Ik mag niet in slaap vallen!” hield ze zich streng voor.
Ze redde het om met een paar keer knikkebollen de bladen door te lezen. En voor zover ze met haar slaperige ogen de zaak kon bekijken, liep het verhaal prima en had ze weinig fouten gemaakt. Nou, en wat er dan nu nog in zat, dat hoorde er dan maar in! Ze vouwde de bladen samen, sloeg er een nietje door en schoof alles in een grote enveloppe, die ze onhygiënisch dichtlikte.
Even ontspannen... ik ben te moe om naar boven te lopen! Ze trok naar voeten van de grond en nestelde haar hoofd tegen de stoelleuning.
Mevrouw Nanninga, die aan slapeloosheid leed, vooral op de avonden dat Lilian met haastwerk bezig was, had ingespannen liggen luisteren wanneer haar dochter naar boven zou komen, maar ze hoorde niets.
O, dat ellendige nachtwerk altijd! gonsde het door haar hoofd, en ze draaide zich rusteloos om en om. Waarom moet Elco altijd zo op het nippertje met dat beroerde verhaal beginnen? Ik wou dat het kind maar klaar was. Ze komt veel rust tekort.
Ze keek op het verlichte reiswekkertje en kwam met een schok tot de ontdekking dat het halfvier was. Vastbesloten stond ze op en zocht haar peignoir. Elco sliep de slaap der rechtvaardigen en werd er niet wakker van. Licht en vlug liep mevrouw Nanninga de brede zwaarbeloperde trap af. Het licht in de zitkamer brandde nog en als een poesje in elkaar gerold sliep Lilian. Een ogenblik bleef haar moeder staan.
Lief kind! dacht ze, en het deed bijna pijn. Ik weet maar al te goed waarom je dit allemaal blijft doen, Voorzichtig liep ze naar Lilian toe en streek haar voorzichtig over het haar.
„Word eens wakker, meisje,” fluisterde ze. „Je moet naar je bed, hoor.”
Lilian kreunde, maar was niet wakker te krijgen, en haar moeder trok haar overeind.
„Kom Lilian, toe nou... wakker worden!” Ze schudde Lilian zachtjes en met tegenzin deed het meisje haar ogen open.
„Mam...,” mompelde ze, en toen realiseerde ze zich plotseling dat ze niet in haar bed lag.
„Toe nou, Lil,” smeekte haar moeder. „Wil je alsjeblieft goed wakker worden? Ik kwam kijken omdat ik je niet boven had horen komen. Ik wil het niet meer, hoor je. Voortaan ga je op tijd naar bed.”
„Ach, lieve mam, wat hindert het!” Lilian sloeg de armen om haar moeders hals. „Kijk toch niet zo angstig, er is niets aan de >hand. Ik was moe en ben hier in slaap gevallen... en wat dan nog? Ik sliep best, hoor. Kom, dan gaan we samen naar boven. Het werk is klaar... heerlijk, hoor. Ik blijf morgenochtend een beetje uitslapen.”
„Als je vóór tien uur je bed uit komt, dan jaag ik je terug, zei mevrouw Nanninga met een zwakke glimlach. Het was Lilian die altijd kans zag de buien van haar vader op te vangen en haar moeder was er dankbaar voor. Ze verweet zich echter voortdurend dat ze laf en egoïstisch handelde door op Lilian te steunen. Als ze er een enkele maal over probeerde te praten, dan wimpelde Lilian het haastig en verlegen af. Ze deed wat ze kon, maar praatte er liever zo weinig mogelijk over. De huisgenoten wisten immers toch wel hoe de toestand werkelijk was, en je kon je toch niet over je eigen vader gaan beklagen. Lilian was er in ieder geval te trots voor en gaf zelden antwoord op de ontevreden woorden van haar zusje en broer.
„Heilige boon,” schold Hans zijn oudste zuster uit als hij een boze bui had, en dat kon ze beter verdragen dan het venijnige 'Papa’s lievelingetje’ van zus Mieke.
De volgende morgen kwam Lilian niet aan het ontbijt, wat commentaar uitlokte van Mieke.
„Het gaat je niet aan, Miek, ik heb gezegd dat ze door moest slapen,” zei haar moeder scherp.
„Was het zo laat geworden?” informeerde Hans verwonderd.
„Ja, halfvier,” zei mevrouw Nanninga met een verwijtende blik in de richting van haar man, die meteen geërgerd zijn wenkbrauwen fronste.
„Och kom, dan heeft ze het wel erg op haar gemak gedaan.” Hij haalde zijn schouders op. „Vrouw, kijk me in vredesnaam niet aan alsof ik je ik-weet-niet-wat voor onrecht heb aangedaan. Lilian zal er niets van krijgen als ze eens een keer laat werkt, en het moest nu eenmaal klaar. Ik weet al wat je zeggen wilt, maar ik kreeg nu eenmaal op het nippertje inspiratie...”
„Zoals gewoonlijk, en voor Lilian...,” ging mevrouw Nanninga onverstandig door.
„Schei in vredesnaam uit!” Een driftige vuist beukte op de tafel,zodat de bordjes en kopjes rinkelden en Mieke zich verslikte in haar thee. Hans keek zijn vader verbaasd aan. Hij was nooit zo bijster goedgehumeurd, maar de laatste weken liep het de spuigaten uit. Nu waren ze dan toe aan ontbijttafelscènes... leuk begin van de dag! Mevrouw Nanninga stond op het punt om in tranen uit te barsten. Ze was de laatste tijd hypernerveus en voelde steeds duidelijker dat ze op een kruitvat leefden.
Op dat ogenblik ging de deur open en kwam Lilian binnen. Ze leek rustig en goedgehumeurd, maar haar moeder wist bijna zeker dat ze de,uitbarsting had gehoord.
„Goedemorgen allemaal,” zei ze opgewekt, en ze schoof op haar plaats. „Ik ben een beetje laat, maar ik heb me verslapen. Papa, zal ik dadelijk de enveloppe even gaan posten? Misschien gaat mam met me mee, dan kunnen we meteen een paar boodschappen doen in het dorp.”
„Wat een leventje,” mompelde Hans. „En wij maar op de schoolbanken zitten! Kunnen we niet ruilen?”
„O, wat mij betreft best,” zei Lilian onverschillig, en ze lachte beminnelijk tegen hem. „Geef de jampot eens aan, of heb jij hem gepacht?”
„Ik vind het best dat jullie boodschappen gaan doen,” zei de heer des huizes. „Als je maar niet te lang wegblijft. We hebben gasten met de lunch en er zijn nog brieven te tikken. Verder moet Lilian dat ene hoofdstuk nog overtikken, want daar heb ik nogal in geschrapt.”
„Goed, daar wacht je dan maar rustig mee tot we terug zijn. Haasten doen we ons in geen geval,” viel mevrouw Nanninga uit. „Lilian heeft ook nog weleens wat ontspanning nodig, zie je. Als jij daar niet op let, dan zal Ik het wel doen.”
De kinderen Nanninga staarden zwijgend en verbaasd naar hun stille, zachte moeder, en Elco Nanninga werd eerst vuurrood en daarna bleek.
„Dus jij wilt beweren dat ik Lilian exploiteer?” Hij boog zich over de tafel naar haar toe en hij zag er dreigend en boos uit. Maar op dat ogenblik raakte zijn vrouw er niet van onder de indruk.
„Ja, dat wil ik zeggen, en het is zo,” zei ze kortaf. Meteen schoof ze haar stoel achteruit. „Als niemand het harde werken van het kind waardeert... Ik doe het in ieder geval wel.”
„Hè toe, mam,” Lilian trok haar aan haar mouw. „Stil nou maar, er is geen reden om je op te winden.”
„Nee? Nou, ik vind van wel. Ga mee, Lil.” Als een beledigde vorstin schreed ze de kamer uit, en na een korte aarzeling volgde Lilian haar.
Toen Mieke en Hans buiten kwamen en op hun fietsen stapten, reed het kleine wagentje dat meestal door Lilian of haar moeder werd bestuurd, hun voorbij. Lilian wuifde even, maar hun moeder keek niet in hun richting.
„Mam nam het hoog op, hè?” zei Mieke zacht. „Ze was woedend. Niet alleen op vader, maar ook op ons. We hebben helemaal niets bijzonders gezegd.”
„Och... nee...” Hans aarzelde even. „Nee, dat niet, maar we doen altijd net alsof Lil het zo fijn heeft en maar kan doen wat ze wil. Maar dat is niet zo. Zeg eens eerlijk, zou jij met haar willen oversteken?”
Mieke dacht diepzinnig na en stelde zich voor hoe het moest zijn om de hele dag in gezelschap van papa te zijn. Papa, die vlug driftig werd en die van Lil uiterste concentratie en lange werkuren eiste en op de meest onmogelijke ogenblikken.
„Nee, als je er goed over nadenkt benijd ik haar niet,” gaf ze toe. „Ik vind Lili ook een schat... heus waar! Het enige wat ik niet verdragen kan, is dat ze je nooit eens gelijk zal geven. Misschien in haar hart... maar ze zégt het niet en daar kan ik dol om worden. Gek, hè?”
„Begrijpelijk!” Hans haalde zijn schouders op. „Misschien denkt Lil dat alles nog erger wordt als ze gaat meepraten. Lil kletst nooit, over niemand. Eigenlijk is dat wel fantastisch, als je bedenkt dat de meeste lui aan het roddelen slaan zodra je je rug hebt gekeerd. Ach Weet je, je realiseert je dat allemaal niet zo, tot er iets gebeurt... zoals mam... onze mam, die zo nijdig wordt dat ze paps trotseert, wegloopt en ons negeert... dan moet er toch wel heel wat verkeerd zijn.”
Mieke knikte en zweeg verder. Heerlijk als je op een kasteeltje woonde! Ja, dat zeiden je vriendinnen die je hevig benijdden. Nou, voor hóór hoefde het niet, dacht ze somber. Liever een klein huis met een leuke vader, dan een kasteeltje met een vader die je liever behoedzaam uit de weg moest gaan.
Op weg naar het dorp babbelde Lilian er vrolijk op los, en haar moeder, die blij was even niet onder de druk te leven, ging er gretig op in.
Ze deden boodschappen en in iedere winkel herhaalde zich de behandeling.
Tegen mevrouw Nanninga was iedereen vriendelijk, maar Lilian oogstte alleen gereserveerde beleefdheid. Lilian, die van nature vriendelijk was en van de mensen hield, had zich die houding in het begin nogal aangetrokken. Later had ze echter geprobeerd de toestand vanuit een andere hoek te bekijken. In kleine gemeenschappen werd nu eenmaal gekletst en daar niet alleen. In een dorp merkte je het echter eerder dan in een stad. Natuurlijk was het niet goed om iemand te veroordelen zonder dat je wist waarover je praatte. Maar ook dat was een algemeen menselijke eigenschap, en helaas niet de beste. Als de mensen ooit eens net zo gul verontschuldigingen zochten als ze veroordeelden, dan zou er een massa ruzie minder in de wereld zijn.
Ach, daar zien de mensen in het gróót nog niet eens kans voor, had Lilian zichzelf getroost. Wat kan je dan van zo’n opeengeklitte dorpsgemeenschap verwachten? Er is zo weinig waarmee ze zich hier kunnen amuseren. En alles wat de bewoners van het kasteeltje doen, is voor de mensen in het dorp gewoonweg 'wereldnieuws’ ... nou ja... laat ze!
Achter haar moeder liep ze de kleine propvolle kruidenierswinkel binnen, die zo weggenomen leek van een plaatje uit de negentiende eeuw.
'Vrouw Jansse’, zoals ze algemeen genoemd werd, een gezellige dikke vrouw met bruine krenteoogjes die alles zagen, liet prompt haar twee andere klanten in de steek en begroette mevrouw Naninga: „En daar hebben we mevrouw van het kasteeltje! Waar kan ik u mee helpen... o, dag juffrouw.”
De laatste woorden gingen vergezeld van een kille blik.
Mevrouw Nanninga keek naar de twee snood in de steek gelaten vrouwen. „Ik wacht wel tot ik aan de beurt ben,” zei ze, maar vrouw Jansse wuifde de woorden weg.
„O, die wachten wel.” Het klonk onverschillig. „Zegt u het maar, mevrouw.”
Lilian wist niet of ze moest lachen of boos worden. Die twee daar waren de twee grootste kletskousen van het dorp en ze zouden waarschijnlijk alleen met geweld de winkel verlaten. Die heerlijke winkel waar alle dorpsbewoners in de morgenuren de revue passeerden, en daar hadden ze dan nu het buitenkansje dat mevrouw en ’dat wicht’ van het kasteeltje zo maar kwamen binnenstappen! Rustig werkte mevrouw Nanninga haar boodschappenlijst af en terwijl de handen van vrouw Jansse vliegensvlug bezig waren, wedijverde haar tong in snelheid met haar handen.
„De laatste aflevering van de tv was weer best, hè?” Ze grijnsde aanminnig naar mevrouw Nanninga. „U weet zelf dat ze hier in het dorp niet veel tv-toestellen hebben, en ik heb altijd visite... nou ja, dat vind ik best gezellig, maar op de avonden dat het stuk van uw man komt... mensenlieve, m’n huis is dan te klein. Meneer werkt wel erg hard, hè? Enfin, het brengt flink geld in het laatje.” De laatste woorden werden op zo’n stroperig-zoete toon geuit, dat mevrouw Nanninga en haar dochter al heel dom hadden moeten zijn wanneer ze de venijnige bedoeling achter die woorden niet hadden geproefd... en toevallig waren ze geen van beiden dom. De kletspraatjes over onbetaalde rekeningen deden natuurlijk al volop de ronde.
„Zeker, mijn man werkt hard en Lilian helpt hem heel flink,” zei mevrouw Naninga waardig „Mijn man behoort tot de schrijvers die hun werk door iemand, die het van a tot z kent, geheel laten overtikken en dat is een moeilijk en secuur karwei.”
„Ja, dat zal wel.” Vrouw Jansse kwakte een paar pakken lucifers op de toonbank. „Toch lijkt het me nogal makkelijk om bij je eigen vader te werken, en dan nog wel thuis. Je kan gaan en staan waar je wilt, laat opstaan, uitgaan... boodschappen doen, zoals nu... nee, het lijkt me lang niet gek. Wat u? En voor u is het een hele gezelligheid.”
Lilian zag de hand van haar moeder beven, toen ze uiterlijk beheerst de boodschappen begon in te pakken. Ze werd opeens woedend op het stelletje op sensatie beluste kletsmajoors. Net alsof ze niet wisten dat vader lastig was en te royaal met geld omsprong! Er waren er onder het personeel van ’het kasteeltje’ die prompt alles overbrachten wat ze opvingen. Dat Lilian inderdaad hard werkte, drong niet eens tot hen door. In hun ogen liep ze er de kantjes af. Vader schreeuwde immers soms door het huis dat ze het zo makkelijk had en kon doen wat ze wilde buiten ’dat beetje tikwerk voor hem’. Moeder had het wel anders kunnen vertellen, maar die schreeuwde niet en maakte het personeel geen deelgenoot van haar zorgen.
„Nee, het is lang niet gek en voor moeder een hele gezelligheid!” Lilians heldere stem klonk spottend. „Ik voer helemaal niets uit en ik verkleed me om de twee uur, want een mens moet toch iets te doen hebben. U moet het maar niet verder vertellen, maar ik weet dat u zoiets niet doet. Goedemorgen... dames.”
Ze pakte met een forse zwaai de zware mand van de toonbank en stevende naar de deur, gevolgd door haar moeder.
„Stap in, mam, en kijk niet zo benauwd!” Ze zette de tas achter in de wagen en hield daarna het portier voor haar moeder open. „Ach, lieve meid, kalm toch!” Mevrouw Nanninga keek naar het bleke gezichtje met de donkere ogen, die op dat ogenblik zwart leken. „Ik dacht dat jij je nooit boos maakte om die domoren? Het vervelende is dat ze je woorden natuurlijk letterlijk opnamen.” „Kan me niet schelen!” Lilian siste de woorden tussen haar witte tanden. „Laat ze... dan hebben ze tenminste een leuke morgen! Wat ze achter onze rug doen moeten ze dan maar zelf weten, maar ik haat die venijnige speldeprikken als ze met u praten. Ze weten drommels goed... nou ja...”
„Ja,” gaf mevrouw Nanninga zacht toe. „Ik ben bang... dat ben ik al sinds vader het kasteeltje kocht en... en... geen maat meer wist te houden. Je kunt niet ongestraft doorgaan met op te grote voet te leven. Ik kan er niet achter komen hoe de zaken werkelijk staan. Weet jij dat? Jij werkt voor vader en voert zijn correspondentie.”
„Hij krijgt wel veel binnen, maar ik weet niet precies wat hij uitgeeft.” Lilian keek even naar het bleke, bezorgde gezicht van haar moeder. „Je begrijpt wel, mam, dat ik me daar niet mee kan bemoeien. Vader zou het niet dulden, maar misschien valt het allemaal erg mee en ik geloof dat we aardig blijven drijven op die tv-serie die zo geweldig aanslaat. U moet het echt niet te somber bekijken, hoor. Tenslotte is het kasteeltje onbelast en er zijn ook geen belastingschulden, dat weet ik in ieder geval wèl zeker.
Ze vertelde maar niet dat ze de plannen van haar vader kende om aan veel geld te komen. Hij wilde hypotheek op het kasteeltje nemen en Lilian zag nu al met angst de moeilijkheden tegemoet die zeker zouden komen als de rente en aflossing op tijd voldaan dienden te worden. Als het zover was dat de hypotheek verstrekt kon worden, moest moeder trouwens toch haar toestemming geven omdat het hun woonhuis betrof.
Lilian zag de toekomst somber in.
Durfde moeder maar weigeren!
Thuis werden ze opgewacht door de heer des huizes, die klaagde over hun lange wegblijven; hij had barstende hoofdpijn en ging wat wandelen.
„Op mijn bureau liggen tien brieven, met aanwijzingen hoe je ze beantwoorden moet. En denk je ook om dat hoofdstuk? Ik had het graag tegen vijven af.”
„Je ziet er slecht uit,” zei zijn vrouw medelijdend, „een wandeling zal je goed doen.”
Ze keken hem samen na en Lilian zei met een lachtrilling in haar stem: „Mam, wat ontactisch van je! Je moet iemand nooit zo ronduit vertellen dat hij er slecht uitziet.
„Ik weet het, maar ik maak me echt ongerust en daarom liet ik die woorden glippen.” Mevrouw Nanninga staarde haar man na, met een verdrietige uitdrukking in haar ogen. Ze kreeg steeds meer het gevoel dat bij een onverhoedse beweging haar wereld aan scherven zou vallen zonder dat ze daar iets aan kon veranderen. Lilian ging naar boven om te werken, en besloot dat het verstandig was om eerst de brieven weg te werken. Ze bekeek de invitatie voor het jaarlijkse boekenbal, geldig voor twee personen. ’Aannemen... voor twee’, stond erop gekrabbeld. Lilian zuchtte. Mam hield niet van dergelijke feesten, en vorig jaar was Lilian dan ook beloofd dat zij het volgend jaar mee mocht.
Dat zal vader wel vergeten zijn, dacht ze spijtig.
Ze was nauwelijks aan haar vijfde brief toe toen haar vader binnenkwam.
„Bent u nu al uitgewandeld?” vroeg Lilian verbaasd.
„Ja, ik ben moe!” Hij viel in een stoel neer. „Ik geloof dat ik aan vakantie toe ben. Schiet je al op met de post? Geef maar hier wat je klaar hebt, dan teken ik dat vast.”
„Vader, u had mij vorig jaar beloofd...,” begon Lilian.
„Ja, ik weet wat je wilt zeggen. Ik ben het niet vergeten.” Elco Nanninga lachte even. „Mijn geheugen is nog best, hoor. Je mag mee en ik hoop dat je je zult amuseren.”
„O, het lijkt me al leuk genoeg om de avond goed te maken als je zoveel bekende mensen ontmoet,” zei Lilian. „Wie zouden er allemaal zijn?”
„Lieve deugd, kind, dat weet ik toch niet?” Hij keek op van zijn brieven. „In ieder geval wel Arno Berger, de regisseur van mijn tv-feuilleton, een energieke jonge vent, die doordrijft wat hij eenmaal in zijn hoofd heeft. En het is heel gek, maar weet je dat ik er vorige week pas achtergekomen ben dat het kasteeltje vroeger zijn eigendom was? Hij erfde het van zijn ouders en had geen zin terwille van de traditie zijn levenlang met deze kast van een huis te blijven zitten. Voor een gezin is het wel geschikt, maar dat heeft hij niet.”
gevoel voor traditie blijkbaar ook met,” voegde Lilian er vinnig >aan toe. ,,Ik begrijp alleen niet hoe het mogelijk is dat u niet weet van wie u dit huis destijds hebt gekocht.”
„Arno zat toen in het buitenland en had volmacht gegeven voor de verkoop, zodat hij er niet bij was toen de koopakte werd getekend. Bovendien is Arno Berger een pseudo... een soort ’werknaam’, zie je. Arno is alleen maar een van zijn voornamen en Berger een gedeelte van zijn achternaam. Hij voelde er niets voor om beladen met een serie dubbele namen en een titel carrière te gaan maken. Daarom kwam hij er ook niet op terug dat het kasteeltje van hem was geweest toen hij mij ontmoette, en wat deed het er ook toe?” „Nee, dat is zo.” Lilian lachte om een plotseling opduikende gedachte. „De mensen in het dorp vinden ons natuurlijk nog steeds surrogaat kasteelbewoners... nou ja... kastéél... die Arno... die is pas ’echt’. U moet hem toch eens vertellen dat het lieve dorp nog met hem dweept en dat ze vooral mam en mij, omdat wij het meest in het dorp komen, dóórzagen over ’de jonker’.”
„Vertel het hem zelf als je hem op het bal ontmoet,” ried haar vader, en hij keek tersluiks op zijn horloge. „Ik ga naar m’n kamer om te rusten, want m’n hoofdpijn is verschrikkelijk hardnekkig. Schiet jij op met de brieven en het hoofdstuk?”
De deur sloeg achter hem dicht en Lilian verdiepte zich weer in haar werk. Haar vingers vlogen over de toetsen en pas tegen half-zes kwam Mieke haar halen.
„Mam vraagt of je beneden komt,” zei ze. „Blijf alsjeblieft niet doorwerken, met een boterham en een glas melk... ik ken die grapjes! Als het niet klaar is moet vader maar even wachten, hoor. Hij komt trouwens niet beneden... hoofdpijn!”
„Ik ben klaar... alleen nog nalezen.” 2e aarzelde even. „Kun jij me straks even helpen? Dan heb ik de rest van de avond tenminste vrij.”
„Ik wil het wel doen, maar ik kan vaders schrift niet lezen. Als jij dan het klad neemt, dan lees ik jouw tiksel wel door, goed?” Ze sloeg met een bijna verlegen gebaar haar arm om Lilians schouder. Natuurlijk deed ze weleens hatelijk tegen haar zus, maar diep in haar hart had ze medelijden met haar en ze waardeerde haar. Voor geen geld zou ze met Lilian willen oversteken. En als ze vervelend tegen Lil deed, dan kwam dat hoofdzakelijk omdat ze het niet kon uitstaan dat Lil zich liet exploiteren. Je kon je terwille van de lieve vrede toch maar niet alles laten aanleunen!
Met de armen om elkaars middel liepen de zussen de brede trap af.