Hoofdstuk 6
EEN REIS LANGS DE RIJN EN NOG VEEL MEER
Mevrouw Nanninga vroeg zich tevergeefs af wat Lilian bezielde om in haar eentje een Rijnreis te gaan maken, maar Lilian was tegenwoordig zo zelfstandig door die baan van haar dat ze zich er niet meer tegen verzette. Ze had het overigens te druk met het nalopen van haar pensiongasten om er langer over te tobben. Dat ze met Balibo-Tours’ ging had Lilian niet verteld, hoewel haar moeder er wel naar had geïnformeerd. „Dat schrijf ik u nog wel,” had ze beloofd, halverwege de stoep nadat ze thuis afscheid had genomen.
Ze had eigenlijk wel een beetje gerekend op de nonchalance van haar moeder, die zich altijd weinig bekommerde om namen en plaatsen en ze prompt weer vergat.
Lilian was als een van de eersten op het plein, waar de knalgele met groene strepen versierde bus al klaarstond. Barend, een nietig mannetje met slimme, achterdochtige ogen in een mager gezicht, was bezig de bagage van twee oudere mensen in te laden, zodat Lilian op haar gemak de kans kreeg het vehikel te bekijken. Het was beslist de blauwe bus die ze maar al te goed kende, maar hij had een opzichtig nieuw jasje gekregen. Langzaam liep ze naar de chauffeur toe.
„Juffrouw Nanninga?” Felle ogen keken haar opmerkzaam aan. Natuurlijk kende hij de naam, en hij trok zijn conclusies, zelfs al mocht hij haar gezicht niet herkennen, wat ze betwijfelde.
Lilians gezicht bleef vriéndelijk en veranderde geen moment van uitdrukking toen de chauffeur-reisleider haar animeerde om meteen 'Barend’ te zeggen, omdat het zo huiselijk klonk en ze toch één grote familie wilden vormen.
Ze stemde gretig toe, dat ze niets liever wilde dan deel van de familie te worden, en ze vertelde dat ze nog nooit een Rijnreis had gemaakt, wat een regelrechte leugen was.
Lilian wist niet of hij het allemaal slikte, maar ze geloofde het wel. Ze schrok heftig toen ze achter zich een bekende stem hoorde, waar ze maandenlang naar had verlangd. Met een ruk draaide ze zich om. Ze staarde hem aan, terwijl hij kennis maakte met Barend, en ze vond hem, ondanks zijn nonchalante vakantiekleding, niet bepaald het type dat ’Balibo’ voor zijn vakantie zou kiezen. Hij moest er wel een goede reden voor hebben. Zouden de vele klachten hem ook hebben bewogen op onderzoek uit te gaan? Het zou natuurlijk een verschrikkelijke toestand worden, want ze wist te goed dat Arno haar haatte, maar op dit ogenblik voelde ze zich alleen maar gelukkig omdat hij er was. Het tweede wonder gebeurde toen Arno zich omkeerde, haar zag en verwonderd zei: „Nee maar, Lilian... wat een verrassing! Dat had ik nooit durven denken.”
Barends ogen schoten heen en weer tussen de twee jonge mensen en er ontging hem geen woord. Arno stak zijn arm door die van Lilian en voerde haar zo vlug mogelijk weg uit de gehoorskring van de nieuwsgierige chauffeur.
„Lilian, als we samen moeten reizen, laten we dan proberen weer vrienden te zijn,” zei hij dringend.
„Dat kan toch niet... jij denkt toch... ik... wij...” Ze begon hopeloos te stotteren omdat ze zich er van bewust werd, dat ze bijna de hele waarheid eruit had gegooid.
Arno keek neer in twee betraande ogen, die een intens verdriet verborgen. En deze keer was zijn opmerkingsgave niet vertroebeld door teleurstelling en woede.
„Geniet alleen maar van je vakantie, Lilian.” Zijn hand sloot zich vaster om de tengere pols. „Wat er werkelijk is gebeurd, weet ik nog niet, maar ik ben stevig wakker geschud. Zonder te weten wat je bewogen heeft, vraag ik je toch om me mijn harde woorden te willen vergeven. Je bent niet lichtzinnig en niet gemeen.” „Arno, daarvoor dank ik je zo innig...” Ze beet op haar lip om haar zelfbeheersing te bewaren, maar het smalle gezichtje werd bleek. De ogen die ze naar hem opsloeg getuigden van heel andere dingen dan onverschilligheid.
„Kom, droog je tranen en laat die steekneus daarginds niets merken.” Daar was weer de zachte, plagende klank in Arno’s stem waarvan ze zo hield. „Een vogeltje... nou ja, vogeltje... heeft me in het oor gefluisterd dat jij zo graag een Rijnreisje met Heer Balibo wilde maken en ik wilde ook weleens iets meer over die reizen weten. Het is dus geen toeval, zie je. Het... eh... vogeltje dacht dat Heer Barend nogal onbetrouwbaar was en ik ben het met hem eens.”
„O...” Lilian wist niet of ze moest lachen of huilen. „Malle, jij met je vogeltje! Alsof ik niet weet dat Van Gelderen en zijn vrouw altijd bang zijn dat ik in zeven sloten tegelijk spring. Zo’n vaart loopt het vast niet, maar als er iets mis is met die reizen, dan moeten de mensen dat maar eens weten. Het zijn allemaal mensen die hard hebben gespaard, dat zie je toch zo! Ik kan wel huilen van narigheid als ik bedenk hoe die... die Barend ze bedriegt, maar met huilen schiet je niet veel op, dat weet ik uit ervaring.”
„Niet meer aan denken... althans voorlopig niet. Laat deze reis voor zover mogelijk een ontspanning voor je zijn, je hebt het nodig.”
„Het is een vakantiereis voor me... uit duizenden,” zei Lilian zacht. „Omdat jij niet langer boos op me bent.”
Arno wist dat het verstandiger was om op dit moment niet verder te vragen en tevreden te zijn met dit ogenblik Ze zou hem langzamerhand wel meer vertellen, hoopte hij.
Samen gingen ze kennismaken met de andere reizigers. Het leek een heel aardig groepje. Een ouder echtpaar, zeker geen bereisde luidjes, heel eenvoudige, hartelijke mensen die ronduit zeiden dat ze nog nooit in het buitenland waren geweest en er hard voor hadden gespaard. Er was ook een heel jong echtpaar, dat voortdurend hand in hand zat of liep, vriendelijk knikte en lachte, maar alleen ogen voor elkaar had.
„Huwelijksreis,” registreerde Lilian. „Moeten die lui nou door zo’n akelig mannetje als Barend een vervelende herinnering ronddragen aan de fijnste tijd van hun leven?”
„Wat ziet die bus er toch raar uit, hè?” zei een ongeveer negenjarig jongetje vertrouwelijk tegen Arno.
„Ach, als-ie maar goed rijdt, kind.” Zijn moeder, een aardige flinke vrouw lachte vrolijk. „Dan zien ze ons tenminste in de verte aan komen.”
„Ik vind ’m lelijk en je ziet ons toch wel aankomen!” Aldus de realist.
De ouders van de jongeman en Lilian en Arno schoten in de lach en daarmee was de zoveelste kennismaking bezegeld.
Later kwamen er nog twee heel jonge meisjes en twee oudere vrouwen. Zoals Lilian het uit de verwarde verhalen begreep waren de meisjes nichtjes, kleindochters van de oudere dame, die op haar beurt voor de gezelligheid een vriendin meenam. Een gezin van vijf personen kwam geagiteerd en met rode hoofden aanrennen., bang te laat te komen. Ze werden minstens vijf minuten later gevolgd door de hekkesluiters, een echtpaar van middelbare leeftijd, waarmee het gezelschap van twintig man compleet was. Het was geen groot gezelschap, maar groot genoeg voor de knalgele bus, die niet met de huidige monstermaten overeenkwam. „Wel knus en overzichtelijk,” meende Lilian, die bereid was alles licht op te nemen en zich kostelijk amuseerde nu Arno bij haar was. In het begin gingen aller ogen wat onzeker en gereserveerd in de richting van Lilian en Arno. Hoorden die twee wel thuis in hun kringetje? Ze zagen er wel gewoon uit, maar toch zo, dat je je afvroeg: Hebben die twee nou behoefte aan een Rijnreisje? Ze zien eruit alsof ze reizen zo bijzonder niet vinden. Ik hoop niet dat het opschepperige spelbrekers worden.
Ze merkten al gauw dat ze zich hadden vergist en dat die meerdere bereisdheid een bofje was voor het hele gezelschap, evenals hun taalkennis en het vlotte omgaan met het vreemde geld. Dat zagen ze voor het eerst in een prettig verblijf op het terras op de Drachenfels, waar het gezelschap genoot van het mooie uitzicht op het eiland Nonnenwerth. Er werd druk gefotografeerd, waarop Gerrit, het negenjarige jongetje, ontdekte dat Arno niet fotografeerde maar filmde, wat hij onmiddellijk aan het hele gezelschap rondbriefde. Iedereen vond het bar interessant, want Arno was de enige ’aan boord’ met een filmtoestel, dat meteen door allemaal grondig bewonderd werd. Het was een heel klein maar kostbaar apparaat. Gerrit mocht onder leiding van Arno één minuut filmen en was voor de rest van de reis Arno’s schaduw. Barend had voor het gemak, in verband met taal- en wisselmoeilijkheden, de bestellingen gedaan en zou die dan later wel verrekenen. Toen het tot afrekenen kwam, was men al een paar uur verwijderd van het wijnterras en Lilian had diep medelijden met de algemene ontsteltenis van het troepje.
„Ik had niet gedacht dat het zó duur was!” zei mevrouw Ruisveld, de moeder van Gerrit. „Als het zo doorgaat kunnen we ons geen kopje koffie meer veroorloven en ik had zo graag nog een aardig souvenir voor mijn moeder gekocht.”
„Ja, dat valt wel erg tegen.” Oma De Gies zuchtte en grabbelde nog wat dieper in haar portemonnee.
„Wacht eens even, ik geloof toch dat er een vergissing is gemaakt.” Arno grabbelde met een gezicht, dat de blanke onschuld zelf was, een prijslijst uit zijn zak. „Kijk, ik heb op dit ding zitten tekenen en toen heb ik het automatisch in m’n zak gestoken. Daarop kunnen we de hele zaak controleren.”
De 'vergissing’ had ervoor gezorgd dat iedere consumptie bijna het dubbele had bedragen en Barends blikken hadden gelukkig geen dodende kracht. Hoeveel mensen de zaak door hadden was niet te zeggen, want terwille van de goede sfeer werd er gezwegen. Maar toen Arno en Lilian samen door Andernach hadden gewandeld, waarbij Lilian te weten was gekomen dat Arno geknoei met prijzen had verwacht en daarom de zogenaamde tekening op de prijslijst had gekrabbeld, werden ze opgewacht door het oudere echtpaar. De heer Jansen liep beslist niet achter, dat merkten ze wel uit zijn resolute manier om de zaak aan te pakken.
„U had die Barend geloof ik vanaf het begin door,” zei hij. „Wij zijn er allemaal braaf ingetippeld en nou is deze vertering op dat terras nog niet het ergste als het daarbij blijft, maar waar is het eind? We hebben het zo onder elkaar eens gauw besproken toen Barend met die gele kanarie van ’m naar een garage is gereden.
Zou u ook verder een oogje in het zeil kunnen houden? U hebt meer ervaring dan wij, dat zagen we direct door de manier waarop u die wirwar van verteringen de baas bent geworden. Het was natuurlijk een reuzekoopje deze hele reis en daarom trap je er dan in.”
„Maakt u zich maar niet bezorgd. Geniet u maar van uw vakantie. Het is hier mooi genoeg en ik beloof u dat ik zal opletten. Maar laat u niet merken dat u me dit hebt gevraagd. Ons aller Barend is toch al zo gebeten op me vanwege die prijslijst, zei Arno.
De dag ging verder rustig en genoeglijk voorbij, maar de moeilijkheden begonnen opnieuw toen er tegen de avond halt gehouden werd in een vriendelijk klein dorpje, dat er niet uitzag alsof het een reisgezelschap kon herbergen en dat bleek helaas spoedig de droeve waarheid. Er was een kleine herberg, die drie mensen slaapgelegenheid kon bieden en de rest werd verspreid over diverse particuliere huizen.
„Vanavond is er toch niets meer aan te doen,” zei Arno kalmerend. „We moeten het nu maar nemen. Maar morgenavond komen we in een behoorlijk hotel terecht.”
„Ja, dat zit nog... als er plaats is,” sprak Barend tegen.
„Het is uw zaak om te zorgen dat er plaatsen gereserveerd zijn voor uw gezelschap.” Arno haalde de schouders op. „Er ontbreekt wel het een en ander aan de organisatie.”
Het duurde heel lang en er was een massa geharrewar voor de vermoeide reizigers, veel te laat, draaglijk waren ondergebracht. Lilian trof het goed bij een paar vriendelijke oude mensen, maar geen enkel huis had plaats voor een gezin, zodat onder veel protest de families uiteengeplukt werden en ieder lid apart ondergebracht, wat niet iedereen gemakkelijk kon verwerken. Toen het gezelschap een slaapplaats had, was er voor Arno geen bed meer te vinden.
„Ja, maar jij zorgt wel dat je de beste plaats in het hotel hebt, zei Arno tegen Barend. „Zorg maar heel gauw dat ik daar ook een bed krijg, want ik ben echt niet van plan om het kind van de rekening te worden.”
„Je denkt toch zeker niet dat ik je niet ken, hè?” snauwde Barend. „Ik ben niet gesteld op nieuwsjagers die zich met mijn zaken bemoeien. Ik ken die tv- meningen’ te goed... mij sleep je er niet voor, vriend.”
„Misschien is het goed dat je je kaarten op tafel gooit en ik ook.” Arno wees naar een stoel. „Ga zitten en maak je niet zo kwaad. Als je zaken het daglicht kunnen verdragen, dan is er niets om je bezorgd over te maken. Ik geef je de goede raad de mensen niet méér te beloven dan je kunt geven en ze vooral eerlijk te behandelen.”
„Voor die paar centen kunnen ze geen luxereis verlangen. En ze moeten het maar nemen zoals het valt.” Barend boog zich over de tafel heen en er kwam een dreigende uitdrukking in zijn ogen. „Ik doe mijn zaken op mijn manier, ik heb de pé aan pottekijkers. Jij bent er zo een en die juffrouw, die denkt dat ze een grief tegen me heeft. Wat willen jullie van me? Mij de grond in boren?”
Arno ging wijselijk niet in op de opmerking over Lilian. „We willen niets anders dan al die andere mensen: een mooie reis en behoorlijk behandeld worden. Dat is alles.”
„O, is dat alles? Nou, ik vertrouw jullie niet.” Barend stond op, een en al woede en onwil.
„Van t zelfde, zei Arno onverschillig. „Juffrouw Nanninga en ik zijn niet onder valse vlag gekomen. We hebben precies zoveel recht als andere mensen om een Rijnreis te maken. Als je deze mensen voor de prijs die je rekent niet behoorlijk kunt bedienen, moet je je prijzen hoger stellen. Nu zijn ze uiteindelijk allemaal meer geld kwijt dan ze missen kunnen en dat vind ik verdraaid minderwaardig.”
„Wel, al doe ik op deze reis nog zo m’n best, denk je dat je me daarom minder zou kraken?”
Het klonk cynisch.
„Ik zou je een eerlijke kans kunnen geven,” overwoog Arno. „Dat zal liggen aan déze reis en aan het uitblijven van klachten in het vervolg.”
„Denkt zij er ook zo over?” Het venijn droop uit zijn stem en een duim wuifde over zijn schouder in de richting waar hij Lilian vermoedde. „Een kind dat boordevol haat en wraakgevoelens zit... kom nou!”
„Ten onrechte natuurlijk?” Arno stond op, want hij verwachtte daar geen antwoord op en toch kwam het.
„Er was geen enkel bewijs dat Ik Nanninga heb aangereden.” Het klonk uitdagend. „Er reden méér auto’s op de weg.”
„Och kom, dat zal ze allang aanvaard hebben,” meende Arno. „Je ziet spoken, Barend. Juffrouw Nanninga heeft deze reis besproken omdat ze overwerkt was en ook niet te veel kon uitgeven.”
Het was natuurlijk een regelrechte leugen en hij geloofde niet dat Barend het zou geloven, maar hij had uit het gesprek wel begrepen dat hij een keiharde gewetenloze man voor zich had. Hij wist nu dat Van Gelderen niet voor niets ongerust was geweest toen Lilian met ’Balibo-Tours’ op reis wilde gaan. Hij sliep die nacht bijna niet en de onrust dreef hem de volgende morgen om zes uur naar buiten. Het huisje waar Lilian logeerde stond aan de rand van het dorp en de oude boerenvrouw keek verwonderd op toen ze naar buiten kwam om haar kippen te voeren en Arno op de bank voor haar huisje vond.
„Ik geloof dat de jongedame nog slaapt,” zei ze vriendelijk. „Ze was erg moe. U ziet er trouwens ook niet erg uitgerust uit.”
„Ik voel me hier erg op m’n gemak en dat betekent vanzelf al rust.” Arno glimlachte tegen haar met een intens gevoel van dankbaarheid, omdat Lilian veilig onder haar dak sliep.
Het vrouwtje bracht een kop gloeiende koffie buiten, die hij gretig aanvaardde, maar Lilian was blijkbaar van het gepraat onder haar raam toch wakker geworden. Ze glipte uit bed en stak haar hoofd uit het raam.
„Arno!” Hij keek vlug op en ontdekte een verwonderd gezicht met verwarde krullen. „Wat doe jij op zo’n onmogelijk uur onder mijn venster! Het is nota bene pas halfzeven. Heb je je niet vergist?” „Nee - en ik ben blij dat je wakker bent. Kun je zo gauw mogelijk beneden komen? Het is zo dringend dat het geen uur uitstel kan lijden. Straks hebben we alle anderen weer rondom ons en...
Barend. Om hèm gaat het, zie je.”
,,Ik kom bmnen een kwartier,” beloofde Lilian en ze hield woord. „Goedemorgen, Arno!” Hij zat zo in gedachten verzonken, dat hij van haar stem schrok.
„Lilian! Kom hier zitten.” Hij trok haar naast zich op de bank voor het huis. „Misschien is het overdreven, maar ik had geen rust. Gisteravond had ik een gesprek met Barend. Ik zocht het niet bepaald, maar hij was woedend over mijn bemoeizucht en vertelde me meteen even dat hij mij kende en begreep waarom ik meereisde. Dat is niet zo erg, maar ik vond het veel erger dat hij jóu van a tot z door heeft en weet wat je tot deze reis bewoog.” Hij vertelde het hele gesprek en Lilian knikte nadenkend.
„We zitten hem lelijk dwars bij zijn carrière, hè?” constateerde ze tevreden. „En dat is maar goed ook. Hij heeft al genoeg mensen ellende bezorgd. Als hij nu maar weet dat er ook een paar zijn die hem volledig door hebben, kan dat echt geen kwaad.”
„Daar gaat het nu juist om, meisje.” Arno keek haar bezorgd aan. „Het kan misschien wèl kwaad, want hij houdt niet van pottekijkers, weet je wel? Laten we er maar geen drama van maken, want misschien bekijk ik het te somber. Wat ik van je vraag, zijn normale voorzorgsmaatregelen. Ga niet alleen weg, blijf bij de groep, zorg dat je nooit in de buurt van de wielen van de wagen komt, ga niet aan de rand van een trottoir lopen. In het kort, blijf zoveel mogelijk uit Barends buurt. Ongelukken liggen in kleine hoekjes.” „Datzelfde geldt dan voor jou,” merkte Lilian praktisch op. „Dan moeten we maar op elkaar passen. Het is me het reisje wel, maar enfin, dat konden we verwachten. Ik ben nog blij dat hij zo stom is geweest om te laten merken dat hij woedend is en onze intenties begrijpt.”
Toen ze tegen halfacht in het dorp arriveerden, hadden ze, ondanks hun lang gesprek, met geen woord gerept over de oorzaak van hun vervreemding. Het had Lilian teleurgesteld. Arno had zijn harde woorden teruggenomen en toonde zich nu een goede vriend, die bezorgd voor haar was, maar daar bleef het dan ook bij.
Zo zou hij ieder meisje hebben behandeld, dacht ze spijtig.
De gele bus stond op het marktpleintje en de reizigers groepten eromheen.
Arno kreeg een verward verhaal over Barend, die al een halfuur weg was om te bellen.
„Hij was bang dat er weer iets zou zijn met het hotel voor vanavond,” zei Letty, een van de teeners met een grijns. „Misschien komt-ie helemaal niet meer terug. Dan gaan wij er met de bus vandoor.”
„Kind, je fantasie is op hol,” meende Jenny. „Wat moeten we met die kanarie? De mensen grinniken als je voorbijkomt. Mij kan het niet schelen, hoewel...”
Wat ze er voor de rest van dacht kwam niemand te weten, omdat dit het ogenblik was waarop Pietje Vlondermans, die op het randje van de fontein was geklommen, er induikelde. Pietje en de zussen gilden, vader stond versteend en mama Vlondermans hees Pietje aan zijn kletsnatte broekje uit het water en gaf hem meteen een fiks pak slaag.
„So, ik za je lere,” zei ze grimmig. „Jij ken beter huile dan je fader en moeder. Wat moet ik nou met je, snertjoch? So nat ken je niet mee!’
Iedereen praatte door elkaar, pro- en anti Pietje en het kind stond zielig snikkend te druipen in de kring.
„Als we eens begonnen met uw koffer op te zoeken?” vroeg Arno. „Stil jij, Lil... lach in vredesnaam niet zo.”
Hij schoot onwillekeurig ook in de lach. Barend kwam aanwandelen.
„Hé, wat doen jullie nou?” vroeg hij geërgerd. „Alle bagage weer afladen? We moeten rijden.”
„Natuurlijk, maar eerst moet dat kind droog,” zei Pietjes moeder flink. „Die swarte daar... da’s ónze koffer.”
Ze nam de koffer aan van Arno, nam die in de ene hand en het blèrende Pietje aan de andere hand, waarna ze haastig aftrok naar de herberg. De mensen stapten in. Barend negeerde Lilian en Arno, waar ze niet rouwig om waren. Tien minuten later kwam een geagiteerde ma Vlondermans met een droog Pietje aanhollen, die 2e allesbehalve zachtzinnig in de bus deponeerde, waarna een knorrige Barend de koffer vast begon te sjorren en de goegemeente zijn best deed om Pietjes maag te overladen met zuurtjes, toffees en kaakjes.
„Ach, de zielepoot!” zei Lilian en ze trok Pietje naar zich toe. „Het valt ook allemaal niet mee, hè jó? Zo’n reis is ook eigenlijk maar moeilijk voor zo’n wurm.”
Ze herinnerde zich het bundeltje vliegmachineplaatjes, dat ze bij een of andere reportage cadeau had gekregen en in haar tas had laten zitten. Dit leek haar de mooiste gelegenheid om ze kwijt te raken. Pietjes beschreide snoetje straalde opeens en hij keek Lilian met aandoenlijke blijdschap aan.
„Goed gedaan.” Arno raakte Lilians hand met een warme, vriendschappelijke druk. „Geen gehuil meer en een tevreden jochie zonder overladen maag.”
Ze hadden verder geen kind meer aan Pietje, die zijn domicilie had opgeslagen bij Arno en Lilian, wat geen wonder was als je bedacht hoe los de hand van zijn moeder zat. Ze kregen bijna de herhaling van een kinderdrama met Pietjes oudere zusje, dat het bij de bezichtiging van het slot Stolzenfels op een gillen zette zodra ze de ridderzaal binnenliep en daar de harnassen naast de schouw ontdekte.
„Hou je grote mond toch, Greetje!” Mama die zich schaamde, begon alvast met Greetje door elkaar te rammelen. Maar toen greep papa in.
„Ach mens, zij kan het toch niet helpen dat ze bang is van die ijzeren kerels?” zei hij verbolgen, en hij trok zijn kleine meid naar zich toe. „Kom jij maar met papa mee, hoor. Ik vind het ook griezels en wij gaan lekker samen buiten wachten, hè?”
Lilian genoot, ze keek naar Arno en ontdekte de pretglansjes in zijn ogen. Ze zou deze mensen niet graag geruild hebben voor een deftig, blasé gezelschap en ze wist dat Arno er ook zo over dacht. Ze vond het enige mensen, ook de mama met de losse hand die het echt niet kwaad meende, maar voor geen geld wilde dat héér kinderen het gezelschap last bezorgden.
denk je aan?** Ze hoorde Arno’s stem vlak achter haar en voelde zijn hand op haar schouder.
„Dat het zo fijn is om deze mensen te kunnen behoeden voor een verknoeide reis,” zei ze warm. „Barend kunnen we samen wel aan... denk je niet?”
„Met jou samen kan ik alles aan,” zei Arno half plagend, half ernstig. „Zelfs draken als Barend verslaan.”
Het was Lilian al opgevallen dat ze overal waar ze ging Arno in haar buurt vond en dat hij ongemerkt voor een oningewijde de chauffeur-reisleider scherp in het oog hield. Het leek haar dat Arno de toestand wel erg zwart bekeek, maar ze zei er toch niets van. Na al de lege maanden zonder Arno was het heerlijk hem in de buurt te hebben en te voelen dat hij zich zorgen om haar maakte. Buiten het slot wachtten tevreden papa en dochter Vlondermans in het zonnetje en pelden apenootjes, waarvan ze de schilletjes keurig in een zakje gooiden.
„Blij dat ik een driekamerwoning en geen kasteel heb,” verzuchtte oma Joossen. „Wel mooi en indrukwekkend, maar gezellig... nee hoor. Al kon ik het cadeau krijgen, dan moest ik het nog niet.”
„Een driekamerwoning kan óók wel een paleis zijn, meende het jonge vrouwtje van het huwelijksreispaar. „Voor ons zou het dat zijn. Wij hebben een verbouwde zolder, maar daar zijn we reuze blij mee.”
„Dan is wat wij ’het kasteeltje’ noemen ook heel wat gezelliger,” zei Lilian peinzend, terwijl ze achter de anderen aanslenterden. „Ik zou toch niet graag willen dat ze wisten dat ik in een kast van een huis’ thuishoor.”
Ze voelde te laat de waarschuwende druk van Arno’s hand op haar schouder. De reisleider liep vlak voor hen en nog geen halfuur later, toen ze op een terrasje in de zon koffie dronken en keken naar het altijd boeiende landschap daar in de diepte, waar de Rijn zich rustig uitstrekte tussen de groene glooiingen van de wijnbergen en naar schilderachtig gegroepeerde huisjes en trotse kastelen, kwam Greetje naar het tafeltje waaraan Arno en Lilian met het oudere echtpaar Janssen zaten.
>>Lilian, weet je wat ik heb gehoord?” Haar schelle kinderstem schalde over heel het terras. „Dat jij ook in een echt kasteel woont. Is dat waar?”
Lilian werd vuurrood en had graag in de grond gezakt als dat mogelijk was geweest, vooral toen ze alle hoofden in haar richting zag draaien.
„Welnee, Greetje, zei Arno rustig. „Het is een gewoon huis dat de mensen op het dorp ’het Kasteeltje’ noemen, omdat het een paar torentjes heeft en groter is dan de dorpshuizen. Ik weet het zo goed omdat ik er zelf heb gewoond vóór Lilians vader het huis kocht. Het is werkelijk geen kasteel. Het doet er trouwens ook weinig toe waar je woont zolang je het prettig vindt in je eigen huis.”
„Heeft Lilian er een foto van?” informeerde Greetje, die haar droom zo gauw niet opgaf.
»Jawel, maar ik heb hem niet bij me,” zei Lilian waarheidsgetrouw, waarmee het incident gesloten was.
In het romantische wijnstadje Bacharach, met zijn beeldige geveltjes gaf 'de kanariepiet, zoals de reizigers de bus eensgezind noemden, het op. Hij had er een slechtere plaats voor kunnen uitkiezen. En omdat de reisleider het te druk had met de bus, moest men zich maar zien te amuseren. Arno leidde het gezelschap naar het pittoreske ’Altes Haus’.
„Zie je, Greetje, het huis heeft óok een torentje, maar daardoor is het nog geen kasteel,” plaagde Lilian het kind, dat aan haar arm hing.
Het werd waarschijnlijk door het ontbreken van de norse, onverschillige leider en het gemak waarmee Arno voor de hele troep zorgde, een van de genoeglijkste bijeenkomsten van de hele vakantie. In het begin keken ze eigenlijk allemaal een beetje angstig naar de wijn, met de vraag in hun ogen: ’Wat zal het nou weer gaan kosten?’ Arno hield een kort en geestig toespraakje over het onderwerp 'Spijbelen en feesten’, dingen die je moest combineren, waaruit meteen bleek dat ze beslist aan dit kleine wijnfestijn niet failliet zouden gaan. Het grootste gedeelte nam hij voor zijn rekening en de stemming werd beslist uitgelaten toen meneer Janssen ook een toespraak hield, hoewel hij geen besef had van mooie woorden of volzinnen. Wat hij zei was echter raak en ieder was het ermee eens.
„Zonder jullie, Arno en Lilian, was deze reis een grote sof geworden voor ons allemaal. Eigenlijk wisten mijn vrouw en ik al hoe het stond met die ’Balibo’, maar dat hoorden we pas toen we allang en breed geld hadden gestort. We hoopten er het beste van... nou ja, maar zonder veel geld en veel ervaring ben je toch maar lelijk overgeleverd... Wij met z’n allen kunnen het gelukkig goed samen vinden en laten we het glas heffen op onze vriendschap en vooral Arno bedanken voor zijn hulp.”
„Ik heb in al de dertig jaar dat ik met je getrouwd ben niet geweten dat je zó goed kon praten,” zei zijn vrouw trots, en iedereen lachte, omdat een gezelschap dat het goed met elkaar vinden kan, maar weinig nodig heeft om vrolijk te kunnen zijn.
De stemming sloeg meteen neer toen de reisleider verscheen om te zeggen dat ze onmiddellijk verder moesten rijden.
„Dat wordt tijd inhalen,” fluisterde Lilian Arno in. „Als hij maar niet te gek gaat jakkeren.”
„Dat laat hij wel na met die gehavende kanariepiet,” zei Arno troostend.
Het slot Rheinstein in de buurt van Bingen wilde Barend fors voorbijrijden. Maar er gingen zoveel kreten op, dat hij toch stilstond. „Maar niet langer dan tien minuten.” Hij keek op zijn horloge. „Nu, die tien minuten kunnen er dan ook heus wel bij,” meende Arno onverschillig. „Aan jakkeren hebben de mensen zo weinig.” Barend doorboorde hem met zijn ogen en Jenny en Letty zagen het. Ze huiverden opzichtig en liepen toen hand in hand weg.
„O, kijk eens!” Pietje danste enthousiast op en neer als een duveltje in een doosje. „Kijk eens wat een grote boot!”
Een statige witte boot op de Rijn deed het zo goed in het landschap dat iedereen prompt aan het fotograferen sloeg en Arno de enthousiaste groep en ook de boot gauw filmde. Het oponthoud duurde een halfuur. Die nacht waren ze ondergebracht in twee behoorlijke hotels, al waren ze niet van alle gemakken voorzien. Lilian deelde haar kamer met Jenny en Letty. Arno, de reisleider-chauffeur en de rest van de groep waren in een groter hotel ondergebracht. Arno had voortdurend het gevoel dat hij Lilian zo ver mogelijk van de reisleider verwijderd moest houden, hoewel er toch niets gebeurd was wat verdacht kon worden genoemd. Het gevaar lag ergens op de loer, hij wist alleen niet waar. Hij bracht de drie meisjes zelf naar het kleine hotel.
„Leuk is Arno,” zei Jenny warm, nadat ze hem eensgezind hadden nagezwaaid. „Nee Let, grinnik niet zo stom. Ik méén het. Ik zou best met hem willen dwepen als het zin had. Maar nou ja...”
Ze keek eens peinzend naar Lilian en begon haar koffertje uit te pakken.
„Jij bedoelt dat hij niet alleen aardig is om te zien...” Letty ging er op haar gemak bij zitten. „Hij is voor iedereen gezellig om mee om te gaan. Hij helpt waar het nodig is en toch is hij niet bazig. Ja, ik vind hem een fijne vriend waarop je kunt rekenen. Ken je hem allang, Lilian?”
„Lang genoeg om het met je eens te zijn.” Lilians glimlachje had iets verdrietigs en Letty zag het. Ze begreep er niets van. Zou Lilian denken dat Arno niet genoeg om haar gaf? Nou, dan vergiste ze zich toch, maar daar kon je je niet mee gaan bemoeien.
Jenny was intussen in het hoge bed geklauterd. „Bah, die akelige veren dekbedden!” klaagde ze. „Wat hebben ze die ondingen hier nog veel. Ik draai me zo graag in een deken en ik kan me niet in zo’n hoop veren wikkelen... alles zakt naar één kant. Ik voel me net Vrouw Holle... je weet wel, die tante uit het oude sprookje met haar verenstrooierij. Let, je hebt het hart niet dat je m’n dekbed helemaal inpikt, hoor!”
Lilian beslechtte het gekibbel door het dekbed nauwkeurig midden op het bed te deponeren. Zijzelf had een bed met dekens tot haar beschikking, zodat dit geen twistpunt was.
„Zeg, Lilian!” Jenny kwam weer overeind. „Vind jij die Barend ook zo’n griezel? Hij is een van de eigenaren van het reisbureau, hè? Als hij ons geholpen had toen we met oma plaatsen zijn gaan bespreken, zouden we nooit zijn gegaan. Maar die vrouw achter de balie was echt wel aardig. Zou dat Barends vrouw zijn?”
„Nee, hij is niet getrouwd... gelukkig,” zei Lilian en het klonk grimmig.
„O,” zei Jenny nadenkend. „Ik heb vaak het gevoel dat jij om de een of andere reden veel meer hekel aan hem hebt dan wij. Zie je, wij mogen hem niet. Hij is een groot chagrijn en probeert het onderste uit de kan te halen, maar toch... met jou is het anders. Lilian, die met korte harde streken haar haren borstelde, keek in de spiegel naar het peinzende gezichtje. Langzaam legde ze de borstel neer en keerde zich om.
„Ik kan het niet ontkennen, Jen, maar ik heb geen bewijzen en daarom wil ik er liever niet verder over praten. Ik kan er niets aan doen.”
„Nee, dat is best,” zei Jenny afwezig. „Maar zie je...”
Op dat ogenblik kwam Letty, die zich al die tijd stil had gehouden, ook overeind. „Jullie dachten dat ik meteen in slaap was gevallen. Nou, dat is dan niet zo, dat zie je wel. Natuurlijk hebben Jen en ik het erover gehad, en ik wil je dit zeggen, Lil, het hele gezelschap laat onze dierbare reisleider onverschillig. We zijn zijn winstobject en meer niet en dan nog wel een mislukt object door Arno’s zorgen, maar dit wil ik je wel vertellen... Barend mag jou nog minder dan jij hem. Onze kat kijkt ook zo als hij op een muis loert.” Lilian lachte erom, maar voelde zich voor het eerst werkelijk ongerust.
De volgende dag was de indruk van het gesprek met de twee meisjes al zo goed als verdwenen. Het zonnetje scheen zo vrolijk en Arno kwam de drie meisjes halen.
„Hebben jullie al gegeten?” vroeg hij. „Er is in ons hotel op jullie gerekend. Barend wilde jullie al gedienstig met de bus gaan halen, maar dat vond ik niet nodig. Zullen we er flink de pas inzetten?”
Hij gaf Lilian en Letty een arm en zei vrolijk: „Jij ook inhaken, Jen, we bestormen in gesloten front de fourageafdeling.”
Lachend en buiten adem kwamen ze de eetzaal binnen, waar de rest van het gezelschap al aan de lange tafel zat. Het werd een heel gezellige maaltijd en zelfs de reisleider ontdooide.
„Lilian!” riep Greetje die tegenover haar zat, „ze hebben hier zo’n leuk hondje, een heel kleintje. Misschien krijg ik ook een hondje als ik jarig ben. Heb jij er een?”
„Jawel, thuis... bij mijn moeder.” Lilian lachte vertederd. „Het is een schat van een beest, maar ik woon nu in de stad op kamers en daar mag ik ’m niet houden. Mijn broer en zusje zorgen nu voor hem, maar ik denk dat mijn moeder ook een oogje op hem houdt zodat hij de boel niet vernielt. Het is nog maar een jonge hond.”
„O ja?” Greetje beet afwezig in haar boterham. „En past je vader ook weleens op het hondje?”
Jenny en Letty, die Greetje flankeerden, zagen Lilian lijkbleek worden.
„Ik heb geen vader meer, Greetje,” zei ze heel zacht.
Het was pijnlijk, maar de hele tafelronde had aanvankelijk geamuseerd naar het gesprek over het hondje geluisterd, zodat het nu akelig doodstil bleef.
Toen nam Greetjes moeder kalm en vanzelfsprekend het gesprek over. „U moet Greet dat gebabbel maar niet kwalijk nemen. Er heeft genoeg over de dood van uw vader in de kranten gestaan, maar Greet leest vanzelfsprekend nog geen kranten. Het was natuurlijk wel heel erg voor uw moeder en ook voor u en de andere kinderen.”
„De manier waarop het gebeurde was zo erg, hè?” zei Jenny zacht. „Ze hebben nooit geweten wie het gedaan heeft. Dat je zoiets kunt doen!”
„Ik kan me wel begrijpen dat je in paniek raakt, maar als je dan tot jezelf komt...” Letty haalde de schouders op. „Dan kun je toch maar niet rustig doorleven alsof er niets gebeurd is?”
„Sommige mensen kunnen dat... gewetenloze mensen.” Lilians stem klonk hard. „En 'geen bewijs’ is niet hetzelfde als 'niet weten’.”
„Lilian, alsjeblieft!” fluisterde Arno dringend. „Het heeft geen zin om daar nu op in te gaan.”
Letty was de enige die op dat ogenblik het gezicht van hun reisleider zag. Het was voor haar de verpersoonlijkte boosaardigheid. En zo zeker alsof het haar was verteld, wist ze waarom Barend en Lilian elkaar haatten en Arno bang was. Waarom was Lilian dan meegegaan? Toch niet omdat ze dacht nu nog een bewijs te vinden of Barend tot spreken te dwingen? Lilian was journaliste en ze kon zijn ’Balibo-Tours’ behoorlijk kraken als ze wilde... Arno trouwens ook.
Na het ontbijt zou het gezelschap zich splitsen. Ieder zou op eigen gelegenheid het kleine stadje gaan bekijken en een paar souvenirs kopen.
„Genoeglijk al die smalle straatjes met puzzelgeveltjes,” zei Letty. „Zo noem ik ze altijd. Al die schots en scheef samengevoegde stukjes.”
„Het is hier anders wel eenrichtingverkeer, hè?” meende haar oma. „Zo’n bus vult de hele straat.”
De reisleider, die met zijn bus naar de garage moest — er mankeerde ieder ogenblik iets aan het vehikel - droeg het gezelschap op de tijd in het oog te houden. Om twaalf uur uiterlijk zouden ze de terugtocht aanvaarden en er zouden lunchpakketten worden uitgereikt.
„Gaan wij samen?” Arno keek vragend naar Lilian, die een kleur kreeg en haastig knikte.
Letty, die met de twee oudere dames en Jenny zou gaan winkelen, keek het tweetal na toen ze zich omdraaide, zag ze dat er nog iemand was die het paar nakeek.
„Luister eens, Jen, ga jij met oma en tante mee,” zei ze haastig. „Vraag nou niets. Ik zal het je later allemaal weleens vertellen.”
Jenny staarde verbluft naar haar vriendin, die haastig in dezelfde richting verdween als Arno en Lilian, die arm-in-arm voortslenterden in een heel smal verlaten straatje. Ze snapte best dat ze niet blij met haar komst zouden zijn, maar het kon haar niet schelen.
„Lilian!” Ze holde achter het tweetal aan, dat verwonderd stil bleef staan.
„Wat is er, Let?” Arno keek naar het opgewonden gezichtje. „Toch geen narigheid?”
„Nee...” Letty aarzelde en voelde zich opeens verschrikkelijk belachelijk. „Ik ga Jenny straks achterna, maar het leek me zo leuk om jullie samen nou eens te filmen. Je hebt beloofd dat Ik het mocht doen, Arno. Je hebt je toestel nou toch bij je.”
Arno’s hand gleed om Lilians pols en ze voelde de waarschuwende druk van zijn vingers. Er was iets anders dat Letty bewogen had om achter hen aan te rennen, maar het was beter om het kind niet in verlegenheid te brengen.
„Best hoor,” zei hij goedig, „het toestel is goed ingesteld. Hou het recht en ga daar bij die dwarssteeg staan. Dan komen wij netjes op je toewandelen en doen net alsof we helemaal niet weten dat jij ons filmt.”
Hij drukte Letty het toestel kant en klaar in de handen en ze deed wat haar gevraagd werd. Letty filmde en toen was daar opeens aan de ingang van de smalle steeg een groot geel gevaarte, dat met brullende motor nader kwam.
„Kijk uit... achter je!” gilde Letty verstijfd van schrik, de camera had ze van haar ogen ter hoogte van haar keel laten glijden.
Arno had op hetzelfde ogenblik als Letty het gevaar door. Uitwijken was onmogelijk, want er was geen ruimte voor. Waar Letty stond was het veilig, maar tien meter rennen voor je leven lijkt een oneindige afstand met de dood in je rug.
„Rennen wat je kunt, Lil!” Lilian hoorde het als in een angstdroom en ze zou reddeloos verloren zijn geweest zonder Arno, die haar meesleurde in een vaart die ze alleen nooit had kunnen bereiken. Ze rolden langs Letty heen tegen de muur op het ogenblik dat de bus voorbijstoof. Arno zag doodsbleek en Lilian kon alleen maar op de been blijven omdat Arno’s arm nog om haar heen lag. Letty draaide zich om met ogen die groot en angstig waren in haar witte gezicht.
„Nou, dat was op het nippertje,” zei een stem achter het drietal.
Een boerenvrouw keek meewarig naar hen. „Hij mag hier wel door met die bus van hem, maar hij weet nou toch onderhand wel dat het alleen maar heel langzaam mag. Hij moet gek zijn!”
„Ja...” Arno keek naar Letty. „Meisje, wat doe je toch met dat toestel?”
„Vasthouden... staat-ie nog aan?” Ze gaapte Arno verbaasd aan. „Dan staat alles erop, want ik ben als een paal blijven staan. Ik was verstijfd van angst.”
„Nou, hierop hangt hij dan.” Arno nam het toestel van haar over. „Let, vertel me eens. Voelde je onraad? Kwam je ons daarom achterna?”
Letty knikte en bekende kleintjes dat de manier waarop Barend hen had nagekeken, haar niet erg aangenaam had geleken.
„Je bent je gewicht in goud waard.” Arno glimlachte alweer en hij nam zich voor de rest van de reis ook op Letty te passen. De opgave werd er niet makkelijker op. Het was me het wespennest wel! Toen Letty dan ook verlegen beweerde dat ze nu maar naar Jenny zou gaan zei Arno vastbesloten: „Jij blijft voorlopig bij ons. We gaan voor de schrik op ons gemak ergens mooie souvenirs kopen.” Toen Letty de schrik al te boven was en opgewonden bezig was op verzoek van Arno een mooie ketting te kiezen, had Lilian nog weinig gezegd. Ze stond afwezig te kijken in een hoekje bij een kaartenmolen, maar ze zag er niets van.
„Lilian!” Arno sloeg zijn arm om haar schouder en boog zijn gezicht naar het hare. „We hebben meer geluk gehad dan je vader, maar tóén was het tenslotte nog een ongeluk en ditmaal moet ik aan opzet geloven.”
„Hij was ons dan allebei met één klap kwijt geweest. Let heeft hij misschien veel later pas gezien... o, Arno! Ik heb jou ook in gevaar gebracht.”
„Ik was zielsblij dat ik bij je was.” Hij boog zich en zoende haar vlug en grondig op haar mond. „Zo, dat heb ik wel verdiend, dacht ik.”
Lilian wist niet of ze moest lachen of huilen, want ze kon echt niet meer emoties verwerken. Die zoen zou wel als troost bedoeld zijn, dus glimlachte ze alleen maar wat verlegen tussen een paar waterlanders door.
„Stil, nou niet meer huilen.” Hij veegde met zijn hand vlug een paar tranen weg. „Kijk nou eens naar die kaarten voor je neus... mooi, hè? Ja, je móét kijken, want Letty staat met grote ogen in onze richting te staren. Ze snapt er nou helemaal niks meer van.” Lilian lachte tegen wil en dank en liep naar Letty toe.
De grootste verrassing kwam echter nog toen ze samen voor het hotel aankwamen en opgewacht werden door de reisleider, die woedend op hen toestapte.
„Als jullie nog eens wat weten?” voer hij nijdig uit. „Ik had jullie dood kunnen rijden... en wat dan, hè? Had je niet beter uit kunnen kijken?”
De rest van het gezelschap stond er verschrikt, verwonderd en nieuwsgierig omheen. Het verhaal was blijkbaar al in geuren en kleuren verteld.
„Ja maar...,” begon Letty verbouwereerd.
„Hou je mond, Let,” zei Arno streng. „Een beetje kalmer is ook goed, meneer Vilder! Als jij roekeloos een smalle straat in komt jakkeren, waar voor ons geen wijkplaats is, dan kun je niet verwachten dat er wonderen gebeuren. Maar dat wonder is toevallig voor ons toch gebeurd.”
„Ja, omdat ik met alle kracht remde,” viel Barend opnieuw uit. „Jullie waren zo in je gesprek verdiept, dat je geen verkeer meer hoorde of zag... dat is het. Kijk voortaan beter uit, hè? Ik ben met van plan mijn reisbureau een slechte naam te laten krijgen door de willekeur van vreemden. Dat is me al eens meer gebeurd, maar ik pas ervoor. Je kunt nou eenmaal niet lopen slapen op straat.”
„Zo was het helemaal niet!” Letty moest het toch nog even zeggen, maar het ging verloren in het stemmenbabel dat losbarstte zodra de reisleider met grote stappen naar zijn wagen was gelopen. „Laat het voorlopig maar zo, tenslotte is er niets gebeurd,” suste Arno de verhitte gemoederen. „Zullen we instappen?”
Het eerste uur bleef de stemming nogal gedrukt. Letty en Lilian waren de schrik toch niet helemaal te boven.
„Dit is toch wel het toppunt,” zei Lilian zachtjes tegen Arno.
„Hij kon moeilijk anders.” Arno schoot in de lach. „Met z’n rug tegen de muur staan en dan maar van zich afhakken. Het spijt me voor z’n familie, maar ik geef ’Balibo-Tours’ geen halfje kans meer op een volgend seizoen. Wat een geluk zal dat zijn voor mensen die een aardige reis willen voor weinig geld. Tenminste één kans meer om góéd terecht te komen. Reisleiders als Barend moet je gelukkig met een sterke lamp zoeken in ons land, maar er is nu eenmaal altijd en overal kaf onder het koren. Lilian, als we weer terug zijn... en ik bel je op...”
„Ssst... niet zeggen,” zei ze hees, en ze zag er opeens heel erg moe en terneergeslagen uit. „De moeilijkheden die er toen waren, zijn er nog steeds. En ik ben zo moe... van... van alles. Toen ik nog voor vader werkte, vond ik dat ik zo’n vervelend bestaan had... altijd dezelfde sleur. Maar... o, ik wou dat ik terug kon!”
„Je moet altijd vooruit, dat is het juist.” Arno keek peinzend naar het verdrietige gezichtje. „Kun je me niet vertrouwen, Lilian? Je weet toch dat ik je zal helpen... altijd, je weet...”
„Ik wil niets weten,” viel ze hem in de rede. „O, toe nou, Arno... dit moet eerst achter de rug zijn... ik kan niets meer hebben. Ik wou dat ik kon huilen, dan werd alles misschien wat lichter.”
„Ik heb het gevoel dat je het laatste jaar voortdurend bang bent geweest,” zei Arno zacht. „Allemaal schimmen om je heen... niet alleen Barend.”
Hij had zijn arm op de leuning van Lilians stoel gelegd en zijn hoofd was dicht naar het hare gebogen. Het interesseerde hem geen zier meer wat de anderen ervan dachten; waarschijnlijk hadden ze toch allang begrepen hoe hij over Lilian dacht. Het gesprek kon ook niet worden afgeluisterd, want Piet en zijn broertjes waren nog niet zover in leeftijd gevorderd dat ze nieuwsgierig waren naar gesprekken tussen twee jonge mensen.
„Barend is bepaald geen schim.” Lilian glimlachte nerveus. Ze was zich hevig bewust van dat donkere gezicht vlak bij het hare en nieuwsgierige ogen die in haar rug prikten. „Alle ellende is begonnen met het ongeluk dat papa overkwam.” „Daarna heb je eigenlijk nooit meer rust gehad,” constateerde Arno. „En als je niet zo’n kleine koppige domoor was... o, ik zou je kunnen rammelen... soms.”
„Dank je!” Lilian ging beledigd rechtop zitten, maar een bocht in de weg, die door de chauffeur nogal woest werd genomen, slingerde Lilian met een smak in Arno’s armen. Pietje was in het middenpad neergeploft en zat daar te brullen, terwijl er verder aan alle kanten werd geprotesteerd. Arno zette Lilian behoedzaam weer op haar plaats en viste Pietje op, die vlak bij zijn stoel lag. De gewone orde van de dag was weer begonnen.
Op het plein, waar het gezelschap een week eerder was samengekomen voor het vertrek, werden ze de volgende dag ook weer afgeleverd. Niemand nam met verdriet afscheid van de reisleider en de kanariegele bus. Maar toen hij vertrokken was stonden ze allemaal onwennig bij elkaar.
„Die zijn we kwijt, zei Arno innig tevreden. „En nou gaan wij met z’n allen gezellig afscheid nemen.”
„O, was dat de bedoeling van de briefjes die we allemaal in onze kamers vonden?” Mevrouw Janssen schoot in de lach. „’Als de kanariepiet weggevlogen is, niet naar huis gaan... wachten’!”
Arno loodste het gezelschap naar een dichtbijzijnd restaurant dat hij goed kende en waarheen hij tevoren had opgebeld, zodat ze naar een grote gereserveerde tafel in een kleine zaal werden gebracht. De stemming zat er meteen in toen alle met kanaries versierde kaarten en dito boodschappen op tafel kwamen. Nu ze onder elkaar waren en alle dwang verdwenen was, werd de stemming uitbundig. Alle adressen werden opgeschreven en er werd afgesproken om later weer eens een feestelijke avond te organiseren, waar dan meteen de foto’s en films bekeken konden worden.
,En hoe zit het met dat ene filmpje, dat Ik heb genomen?” vroeg Letty zachtjes aan Arno. „Ik ben er zo benieuwd naar.”
„Dat is onze grootste kostbaarheid,” antwoordde Arno fluisterend. „Het is een bewijsstuk dat die hele scène die hij voor het hotel opvoerde, toen hij de schuld op Lil en mij gooide, de grootste nonsens was. Een gelukje dat hij het te druk had om te zien dat jij een filmtoestel in je handen had.”
Letty knikte, maar ze zag eruit alsof ze het er niet helemaal mee eens was.
Het was laat toen het gezelschap eindelijk uit elkaar ging, overtuigd dat de reis gered was door de twee jonge mensen die alle anderen, die kort na elkaar in taxi’s vertrokken, nawuifden en tenslotte alleen overbleven.
„Ik ben doodmoe.” Lilian smoorde een geeuw. „Maar het was de moeite waard, alles bij elkaar een gedenkwaardige reis.”
Arno hielp haar in de taxi en stapte zelf ook in. „Kijk alsjeblieft even of je de sleutels van je kamers en het huis kunt vinden. Anders sta je dadelijk dakloos of moet je die mevrouw uit haar bed bellen.”
Lilian grabbelde de sleutels te voorschijn en onderhand waren ze al bij het huis waar Lilian haar kamers had. Arno liet de taxi wachten laadde vlug Lilians bagage uit en ontsloot de voordeur voor haar. „Maak je nergens bezorgd over, Lil... ik bel je zo gauw mogelijk. Hij zette de bagage binnen, nam Lilians hoofd tussen zijn handen en gaf haar een zoen, waarna hij haar kordaat naar binnen schoof en de deur sloot.
Lilian nam haar koffer op en meteen ging de kamerdeur open. Een verschrikt gezicht keek de gang in.
„O, bent u het! Doet u een beetje zachtjes?” Het hoofd verdween en Lilian sloop naar haar kamer, die er kaal en ongezellig uitzag, nu Lilians hospita haar afwezigheid had benut om grote schoonmaak te houden en Lilians spulletjes op een hoopje had gezet. Het interesseerde Lilian trouwens niet. Ze had alleen maar belangstelling voor haar bed.
Plichtsgetrouw waste ze haar gezicht en handen en borstelde haar haren.
Hoe moet dat nou? dacht ze zorgelijk. Ik kan toch niet zo doorgaan. Arno wil de waarheid weten en die kan ik hem niet zeggen.
Ze knipte het licht uit en vond in het donker het bed, maar hoe moe ze ook was, slapen kon ze niet.