HOOFDSTUK 12

Teun had Kyra geschreven. Het was een antwoord op Kyra's brief dat het tussen Michael en haar in orde was gekomen. „Is het ook in orde tussen jou en de anderen?" vroeg Teun. „Laat me weten wanneer jullie allemaal kunnen komen. Nodig dan ook alle familie uit die je op die gedenkwaardige zondagmiddag allerlei onaardige dingen, op z'n zachtst gezegd, naar hun totaal onschuldige hoofden hebt geslingerd. Als ik jou was, maakte ik maar de ronde van boetvaardige zondares. Ze hebben het echt wel aan je verdiend, want zo erg vriendelijk ben je niet geweest." Dat was Kyra volslagen met haar eens, maar erg aanlokkelijk leek het haar toch niet. Michael dwong haar nergens toe, maar ze wist heel goed dat hij haar gedrag niet goedkeurde en dat ze hem teleurgesteld had.

„Vanavond zal ik schrijven," hield Kyra zich voor.

Toevallig had Michael een paar uur vrij en kwam er dus niets van schrijven.

„Nu schrijf ik toch heus vanavond." Dat was de volgende dag en ze installeerde zich plechtig aan haar bureautje. „Tenslotte ben ik nou al drie weken met Michael verloofd en het gaat zo niet langer." Na een uur zwoegen had ze ongeveer twintig proppen papier rondom zich gestrooid en stond de afdruk van haar tanden keurig in haar vulpen, maar dat was dan ook alles.

Oma klopte op de deur. „Kyra, daar is Michael en er kwam tegelijk iemand van de post. Een spoedbrief of zo!" Kyra draafde naar beneden met een griezelig voorgevoel. „Michael, het is toch geen telegram?" vroeg ze ademloos. „Nee, maar iets wat nog vreemder is." Michael schoof haar het bericht toe. „Een dringende telefonische oproep. Dat gebeurt als je op je huisadres niet telefonisch te bereiken bent. Zoiets doen ze alleen als er iets dringends is."

„Van tante Eddy," fluisterde Kyra, die doodsbleek was geworden. „Merel... is er iets met Merel?"

„Wie heeft hier dicht bij telefoon, oma?" vroeg Michael. „Hiernaast? Kom mee, Kyra."

Oma's buren waren tot alle hulp bereid en Michael draaide het nummer van tante Eddy. „Geef maar aan mij." Kyra beefde, haar handen waren ijskoud. ,Ja, tante Eddy, ik ben het... Kyra! Is er iets met Merel?" ,Ja, Kyra, maar ze is niet ziek," kwam tante Eddy's angstige stem tot hen. „Om halfvijf was ze nog niet thuis en anders komt ze regelrecht uit school. Ze moet zich altijd eerst melden en dat weet ze zo goed dat ze het nooit overslaat. Ik werd ongerust en belde de school. Ze is vanmiddag helemaal niet op school geweest en ze had de juffrouw verteld dat ze met haar tante mee moest, de stad uit. De onderwijzeres heeft natuurlijk een fout gemaakt. Ze had dat alleen maar goed mogen vinden als het kind een briefje van mij had getoond, maar Merel is in ieder geval verdwenen." „Vraag eens welke maatregelen ze genomen hebben," fluisterde Michael, die meeluisterde aan de verklikker.

Tante Eddy zei wanhopig dat alle schoolkameraadjes waren ondervraagd en dat de politie was gewaarschuwd.

„Ik hoopte dat ze bij jou zou zijn." Tante Eddy begon te huilen. „Oom en de jongens lopen te zoeken. Ik weet geen raad! Jij was onze laatste hoop."

De hele wereld draaide rond Kyra, ze liet zich de telefoon afnemen en ze hoorde vaag dat Michael het gesprek afmaakte. Ze keek naar Michaels strakke gezicht. Hij vertelde kort dat het kind ook niet bij Thierry of Lon was. Niemand begreep trouwens waarom ze weggelopen was. Het moest wel een vooropgezet plan zijn geweest; dat bewees het leugentje tegen de juffrouw op school. Kyra kreunde, ze sloeg de handen voor haar gezicht, maar Michael had de grondeloze ontzetting in haar ogen gezien. „Niet doen, Kyra," zei hij zacht. „Ga je nu niet meteen de ergste dingen voor de ogen halen die een kind kunnen overkomen. Ik geloof er om te beginnen niets van dat ze meegelokt is." „Nee, er is Merel altijd op het hart gedrukt dat ze nooit met vreemde heren of dames mocht meelopen," zei Kyra. „Het kan best zijn dat ze zelf een plan heeft uitgebroed, maar er kan toch een ongeluk gebeurd zijn, dat móet haast wel. O, Michael, had ik toch maar eerder geschreven!"

„Het heeft geen doel om je met zelfverwijt te plagen." Michael trok haar met zich mee. „Trek maar gauw je jas aan, dan rijden we naar tante Eddy."

Een paar minuten later waren ze al op weg. De wagen schoot met een stevige vaart over de stille wegen. Kyra zat heel stil en trachtte de duisternis te doorboren. Ergens in die grote duistere wereld moest Merel zijn, zo'n klein ding nog maar! Ze vouwde haar handen en bad geluidloos, maar ze kon haar dwalende, angstige gedachten niet erbij houden. Flarden van gesprekken schoven zich tussen haar gebeden. Teun had gezegd, ze wist niet eens meer wanneer dat was geweest: 'Ik hoop, dat je nooit spijt over je koppigheid zult hoeven te hebben', en Michaels waarschuwing: 'Laat de zon niet ondergaan over je toorn'. Nu was de zon ondergegaan en in die duisternis was Merel. Waar...? Waarom? „Denk je dat het mijn schuld is?" fluisterde ze. Michael legde even zijn hand troostend op de hare. „Ik weet, evenmin als jij, wat er in Merels kopje is omgegaan toen ze het avontuur begon, liefje. Ze is intelligent genoeg en ze loopt niet in zeven sloten tegelijk."

Om halftwaalf arriveerden ze bij tante Eddy.

De hele familie was aanwezig, behalve Tina, die op kostschool in Antwerpen was.

Merels verdwijning duwde al het andere op de achtergrond. Er was geen tijd voor uitleg en verwijt. Lon, met roodbehuilde ogen, sloeg direct haar armen om Kyra's hals en Kyra gaf haar een zoen. „Blij dat je er bent," zei Thierry, hij schudde haar door elkaar. „Nou zijn jullie weer bij elkaar, maar tot welke prijs!" Tante Eddy begon opnieuw te huilen. „We hebben de kostschool van Tina nog maar niet opgebeld."

Kyra zag de kring bleke, betrokken en behuilde gezichten. Nu wist ze wat Michael bedoeld had toen hij zei dat ze allemaal toch bij elkaar hoorden en elkaar nodig hadden zodra er moeilijkheden waren. Lon, die altijd met bravoure beweerd had, dat ze heus niet zoveel om de anderen gaf, was intussen even hard van streek als de rest.

„En als je nou maar wist waar je zoeken moest," klaagde oom Joost, die ook gealarmeerd was. „Ik weet niet meer waar ik heen moet gaan." „Maar we moeten toch iets doen!" snikte tante Eddy. „Laten we nu eerst eens even trachten de zaak te reconstrueren." Michaels kalme stem nam de leiding, het stemmengebabbel ebde weg. „Tante Eddy, waarom dacht u dat Merel naar Kyra zou zijn gegaan? Merkte u dat ze leed onder de verwijdering tussen Kyra en de anderen?"

„O ja, héél erg," zei Lon in haar plaats. „Ik zocht Merel dikwijls op en ze had het altijd over Kyra. Ze verlangde naar haar en ze vond het zo naar dat ze haar nooit meer zag. Ik... ik vond dat ook vreselijk en dan zei ze wel eens, zo echt verlangend: 'Hè, zullen we saampjes naar haar toe reizen? Misschien gaat Thier ook wel mee'. Ik wou, dat ik het maar gewaagd had."

„Het is dus zeer waarschijnlijk dat ze op haar eigen houtje Kyra heeft willen bezoeken," zei Michael nadenkend. „Maar ze is niet aangekomen," vulde Thierry aan. Ja, dat is niet eens zo onbegrijpelijk. Hoeveel volwassenen zijn er die op een station volkomen de kluts kwijtraken en in een verkeerde trein stappen." Michael wendde zich tot Merels pleegmoeder. „Heeft Merel een spaarpot waar ze zelf bij kan komen?" Tante Eddy staarde de lange man, die zo onverwachts met Kyra uit de lucht was komen vallen en de hele zaak doelbewust in handen had genomen, verwonderd aan.

Ja... ja, dat wel. Ze is er erg trots op. Het heeft de vorm van een brandkastje en het staat op de ombouw van haar bed." Thierry stoof weg en keerde even later met het spaarpotje terug. „Leeg!" constateerde Michael tevreden. „Dat dacht ik wel en het bewijst dat ze doelbewust reisplannen heeft gehad. Ik rijd naar het station. Wachten jullie hier? Wat had Merel voor mantel aan? Vuurrood? O, gelukkig, dat is tenminste opvallend." Thierry holde achter hem aan en binnen een paar minuten waren ze op het station. Over medewerking hadden ze niet te klagen, maar de politie had ook al geïnformeerd en het lastige was dat de beambten die 's middags dienst hadden er nu niet waren. „Een alleenreizend klein meisje met een rood jasje... dat zou immers opgevallen zijn," meende de stationschef. „Merel is reuze bijdehand," merkte Thierry op. „Ze zal heus wel gedaan hebben alsof ze bij iemand hoorde."

Terwijl ze daar stonden te praten op het bijna verlaten, tochtige perron, liep er een spoorwegbeambte voorbij die hen nieuwsgierig opnam.

„Hé, Jurgens!" De chef wenkte hem. „Ben jij vanmiddag niet ingevallen voor Kleinman? Heb jij ergens een klein meisje met een vuurrood jasje zien rondzwerven?"

„Niet zien rondzwerven," was het verrassende antwoord. „Ze holde achter een heer en een dame aan die de trein nog wilden halen. De trein richting Roosendaal."

„Dat is Merel geweest en natuurlijk de verkeerde kant uit!" riep Thierry opgewonden. „Maar dan moeten ze onderweg toch gemerkt hebben dat ze op een verkeerd kaartje reisde!" De stationschef sloeg aan het telefoneren en het kleine meisje in het rode manteltje was langs de hele lijn op aller lippen. „In Roosendaal op de goede trein gezet," luidde de uitslag. „En toch niet aangekomen! Dan is ze beslist weer te vróeg uitgestapt," decideerde Michael. „Ze zal wel in een grote plaats zijn uitgestapt."

„Kunt u misschien Breda nog even bellen?"

De loketbeambte, die 's middags dienst had, was er natuurlijk niet, maar hij was telefonisch te bereiken. Opnieuw een telefoontje naar Princenhage. Een slaperige bromstem antwoordde, maar de verontwaardiging verdween direct uit die stem toen de bezitter begreep waarom het ging. Natuurlijk zag de man duizenden gezichten, maar als er iets bijzonders was met een of andere reiziger dan onthield hij die persoon. Het kleine meisje was hem opgevallen, omdat ze zo aarzelend haar kaartje afgaf.

Ze keek zo angstig en toen was hem ook de eigenaardige groene kleur van haar ogen opgevallen. „Komen ze je afhalen?" had hij gevraagd.

,Ja... hoor, mijn zusje!" had ze gezegd en daarna was ze weggerend.

„Wat een nacht," verzuchtte Thierry, terwijl ze terugjakkerden naar het huis vol angstige mensen. „We weten in ieder geval heel wat meer."

„Wat nu?" vroeg tante Eddy nerveus.

„Naar Breda," zei Michael vastbesloten.

Kyra, Lon en Thierry wilden beslist meerijden.

Ja, doe dat maar," tante Eddy zag er jaren ouder uit. „Ik kan niet meer. Ik ben doodmoe en toch kan ik niet stilzitten. Bel direct als je nieuws hebt."

Er werd onderweg nauwelijks gesproken. Het was een nacht die op een boze, benauwde droom leek.

„We dóen dit nou wel," zei Lon benepen. „Maar wat dóen we midden in de nacht? In het wilde weg zoeken?" „Laten we maar op Michael vertrouwen," zei Thierry stil. „Die weet best wat hij doet en bovendien... je kunt beter iets doen, al is het nog zo wanhopig, dan helemaal niets. Ik benijd tante en oom en de jongens tenminste helemaal niet."

Michael wist, ook zonder dat ze het toonde, dat Kyra inwendig verscheurd werd door angst en zelfverwijt, maar hij kon er niets aan doen. Hij hoopte alleen vurig dat er niets onherroepelijks met de kleine avonturierster gebeurd was. Bij het station van Breda stond de wagen stil. „Wat nu?" vroeg Lon en haar stem klonk schril. „Wacht nou even." Michael keek rond. „Ze is, volgens de beambte de mensen achterna gehold. Die gingen allemaal links af. Waar kom je dan? Aan de bushalte. Waar gaan die bussen heen? Thier, ga even kijken."

„Dat is hopeloos," berichtte Thierry. „Twee bussen naar Princenhage, ieder langs een andere weg. Twee bussen naar Ginniken, dito, om van de rest maar niet te spreken!"

Ja, natuurlijk in de bus die het eerste gekomen is na het binnenkomen van de trein."

Met behulp van een stationsbeambte en een politieagent, die druk aan het telefoneren gingen, kwamen ze erachter dat het waarschijnlijk de bus Princenhage was geweest.

Ze hadden de hele weg van de bus afgelegd en waren er niets wijzer van geworden.

Zwijgend reden ze terug, toen stopte Michael zo onverwachts dat ze bijna voorover schoten.

„Kijk eens waar deze halte vlak bij is!" Zijn stem klonk gespannen. „Pal voor een kerk. Ze kan hier omstreeks halfacht geweest zijn. Vrijdagavond, dus dan was er lof. Zou ze niet mee naar binnen gewandeld zijn, omdat ze niet wist waar ze blijven moest? Ze was eenmaal op reis en ze wilde haar doel uiteindelijk bereiken, was het niet vandaag, dan toch morgen."

„Het is wel gek, maar we moeten het toch maar wagen," meende Kyra. „Tenslotte kent een pastorie evenals een doktershuis nachtelijke bellen voor zieken."

De uit zijn bed gehaalde pastoor was direct bereid om mee te gaan. Zijn blik gleed langs de afgetobde gezichten.

„Het is te hopen dat het zo is," zei hij. „Ze mag het er dan niet gezellig of warm hebben, maar ze is wel bewaard." Wat hol en intens stil was het in zo'n grote kerk. Onwillekeurig liepen ze op hun tenen en fluisterden ze.

„Wel, kijk eens hier!" De stem van de pastoor klonk luid en blij, hij bleef abrupt stilstaan.

In een hoekje op een bank, met een voetkussentje onder haar hoofd lag een meisje te slapen, met een rood jasje en een vuil, behuild snoetje.

„Mereltje." Kyra boog zich over haar heen. „O, lieverd... wat heb je ons in angst laten zitten!"

Merel opende haar ogen, ze zag Kyra en met een zucht van oneindig geluk sloeg ze de armen om de hals van haar oudste zuster. „Kyra... Kyra, ik kon je niet vinden!" klaagde ze. „Ik was zo moe en zo bang en ik wou je vinden en toen... en toen..." „Maar ik heb jou gevonden." Kyra huilde van geluk en Lon deed dapper mee.

Jij bent ook een mooie, hoor!" Thierry's stem sloeg over. „Kom, kom!" troostte de pastoor. „Ga nou maar gauw mee. Alles op zijn tijd, hè? Een kerk is een prachtige plaats, maar niet om de nacht door te brengen, kleintje."

Michael pakte het nasnikkende zangvogeltje op. Het keek hem aan, met betraande, groene ogen en het zei: „Dag oom Michael... ik ben toch zo blij dat jullie me gevonden hebben." Ze sloeg haar armen om zijn hals en fluisterde: „Zijn ze nou allemaal weer góed met elkaar?"

Ja, maar jij hebt een dramatische manier van vredestichten, hoor," zuchtte Michael, maar dat begreep Merel niet. In de pastorie belde Thierry dat de wegloopster gevonden was en hij verzocht of ze de politie dat bericht ook wilden doorgeven. De terugrit naar huis maakte Merel genesteld in Kyra's armen. Gesproken werd er ook nu niet veel. Ze waren allemaal doodop. Zo kwam Merel dan in het holst van de nacht ten slotte toch nog in haar eigen, zachte, warme bedje terecht. „Ze was Kyra gaan zoeken," zei Lon zacht.

Ja, ze heeft ons allemaal gevonden en ik heb jullie allemaal teruggevonden. Merel was de wijste van allemaal!" Kyra's stem klonk erg nederig.

Michael trok haar naar zich toe, zijn ogen waren teder en toch een beetje plagend: „Ben je ervan overtuigd dat iedereen je broodnodig heeft, liefste-van-allen?"

Kyra knikte heftig en ze zei de volgende wijze woorden: „De mensen hebben elkaar altijd nodig, het hele leven door." Teuns gasten hadden op die zaterdagmorgen geen belangstellende toehoorster voor hun wensen of voor zo'n gezellig gesprekje waar ze anders graag op inging. Ze had dat weekeinde veel gasten moeten teleurstellen. Er waren bijna geen vreemden, want het hele huis zou deze dagen in het teken 'Onder ons' staan. Teun straalde en was een en al bedrijvigheid. Bas trachtte te zingen, wat bewees dat zijn humeur fantastisch was, terwijl Dirk klapperde als een jonge ekster. Het huis glansde als een gepoetste winterappel en de postkoets, die nog trouw dienst deed omdat ze een van de attracties was en bleef, werd aan een grote beurt onderworpen. Kyra en Michael arriveerden samen met Lon en Tina in Michaels wagen.

„Kind, wat zie je er best uit!" jubelde Teun. „En wat geweldig dat je er bent!"

Ze waren nog niet klaar met hun uitgebreide begroeting toen Kyra luisterend het hoofd ophief.

„O, Teun, wat enig! Ik hoor de koets. Daar komt de rest van de familie!"

Het was als vanouds een geliefd beeld dat ze zorgvuldig bewaard had. Tegen het groen van de boslaan de oude koets, met Dirk op de bok en overmoedig klaterden zijn deuntjes uit de trompet. Met een meesterlijke draai stopte Bas de koets vlak voor het bordes. Kyra holde naar beneden. Het werd een uitbundige begroeting en tegelijk een lachsucces, want er bleven maar mensen uit het binnenste van de koets kruipen. Het leek wel of ze drie rijen dik gezeten hadden.

„Gelukkig dat ik er niet bij zat," zei Teun met zelfkennis en Michael schoot in de lach. Hij dacht onwillekeurig even aan de aankomst van Kyra en Lon in dat andere, oude, amechtige vehikel.

Uit de postkoets kropen drie paar pleegouders, plus oma, opa, oom Joost en oom Lex tevoorschijn. Merel zat op de bok, gekneld tussen Bas en Dirk en ze vond het daar zo verrukkelijk dat ze bijna niet te bewegen was om naar beneden te komen.

Later op de middag arriveerden Michaels ouders en Perry en Andra met hun kroost, dat direct luidruchtig het weerzien met Merel vierde.

„Mudvol is het huis," zei Teun trots. „Mensen, wat een gezelligheid. Dat het oude huis jullie allemaal nou toch weer onder z'n dak mag herbergen."

Het werden een paar volmaakte dagen, zorgeloos en blij. Op zondag vierden ze de verloving van Kyra en Michael. Kyra droeg voor de derde maal haar brokaten jurk en tantes granaten. „Wat is 'Het Boshuis' een verrukkelijke wijkplaats," zei Tina en sloeg haar armen om Kyra heen. „Gelukkig, ouwetje? Je ziet er schattig uit."

Tina liep vast naar beneden, maar Kyra hield Lon nog even tegen. „Lon, toe... je moet niet zo schuw doen. Die oude geschiedenis is voorbij. Michael en ik denken er niet meer aan. We hebben allemaal fouten gemaakt, ik, Michael... en jij. We hebben allemaal geleerd en ik wou zo graag dat je echt blij bent. We houden immers van je, Lon."

„O, Kyra... ouwetje," zei Lon schor, ze schudde Kyra even door elkaar en gaf haar een zoen op haar wang. „Zo! Dat móest even, al heb ik de poeder van je wang gelikt. Je ruikt zalig. Wat is dat voor parfum?"

Kyra schoot in de lach en gearmd trokken de twee zusters naar beneden.

„Aanschouw de chatelaine van 'Het Boshuis'," sprak Perry hoogdravend en dan droef: „En wat moet ik nou met m'n kinderbewaarplaats als jij gaat trouwen?"

„O, maar ik blijf je voorlopig helpen... tenminste als Michael er niets tegen heeft," bedacht Kyra zich.

„Dat laat ik aan jou over, hoor," zei Michael. Hij trok Kyra naar zich toe. „Van mij mag het gerust als je er zo van houdt." In de grote zaal had Teun de tafel gedekt met het fijnste damast, en de zilveren kandelaars torsten brandende kaarsen, die het kristal en porselein een zachte glans gaven.

„Vreemd, dat 'n mens bij kaarslicht altijd zoveel knapper is," filosofeerde Tina. „Komt zeker omdat het zulk zacht, dansend licht is." „Als je Kyra bedoelt, die is altijd mooi." Michael keek naar Kyra's blozende gezichtje, met de flonkerende granaten, die bij iedere beweging vonken schoten.

Teun, vanavond deftig in het zwart, troonde aan de tafel, maar liet een wakend oog over haar bediendenstaf gaan. Ze knikte tegen Kyra en fluisterde: „Hoe is het met de ééndagsbloemen, Kyra?" „Ik heb me vergist, hoor Teun," zei ze warm. „Als deze bloemen goed verzorgd worden, dan bloeien ze een leven lang." Het werd een echt huiselijk en gezellig feest. „Dat wij daar nou bij mogen zijn," dacht oma in alle nederigheid. „En allemaal zijn ze even aardig tegen ons!"

,Je kunt nog steeds goed puzzels oplossen, jongen," zei Michaels moeder zacht. „Maar Kyra is het waard, hè?"

Michael knikte, zijn ogen volgden Kyra, die zijn blik opving en stralend teruggaf.

Veel later, toen er niet meer zo op het feestpaar werd gelet, dwaalden ze samen voor een korte wandeling door de tuin. Michael klemde Kyra's hand in de zijne, hij zei plagend: „Weet je nog hoe woedend je was toen jullie hier arriveerden en Bas jullie in dat ouwe vehikel van de trein haalde?"

Ja, op de hele wereld en op jou omdat je lachte." Kyra bleef stilstaan. „Weet je wel dat wij nog nooit samen in de postkoets hebben gereden?"

„Zouden we hem als trouwkoets gebruiken?" opperde Michael. „Nee, dat toch maar liever niet," weerde ze af, „het is wel een leuk stuk, onze koets, maar hij hobbelt nog al."

„Ik heb er nog nooit ingezeten." Michael stevende op het koetshuis af. „Wat een bakbeest is het zo dichtbij. Even proberen!" Hij wipte naar binnen zonder de trap naar beneden te laten en hees Kyra omhoog.

„Het lijkt wel een éénkamerwoning." Michael grinnikte, hij boog zich naar Kyra over en kuste haar stevig. „Wat een idyllisch plekje voor een pas verloofd paar om te praten."

„En om toekomstplannen te maken," vulde Kyra aan, ze zuchtte gelukkig en nestelde zich genoeglijk in Michaels armen. „Hoe zat dat met die ééndagsbloemen?" informeerde Michael. „Is dat een geheim tussen Teun en jou?"

„Alles wat ik vond aan liefde en goedheid was van korte duur," fluisterde Kyra. „Ééndagsbloemen... maar tussen jou en mij, en tussen mij en de andere vier is het nu zo goed. Die bloemen bloeien een leven lang."

In 'Het Boshuis' zocht intussen iedereen naar het verloofde paar dat spoorloos was.

Het was Thierry die licht zag in het koetshuis. Hij holde ernaartoe, maar Merel was hem voor. Ze keek naar binnen en daar stond ze te lachen en te dansen.

„O, kijk nou eens! Micha en Kyra zitten in de postkoets!"

Op het tumult kwamen de anderen allemaal aanlopen. Een lichtje flitste. Perry had een foto genomen.

Er ging een hoera op en Andra zei vergenoegd: „Een juweel van een kiek, kinderen. Authentiek, niet geposeerd. Prachtig voor in het familie-album."

Langs Merel gleed het praten van al die grote mensen onbegrepen heen. Ze stond met haar wonderlijke, groene ogen wijdopen verrukt te staren.

Mooie dingen kon je ook dansen, net zo goed als zeggen of zingen, had de danslerares haar altijd voorgehouden. Ze verlangde vurig dat ze nu kon dansen wat ze zag. Wat was Kyra mooi en wat zag ze er lief uit. Haar ogen schitterden net zo als de rode stenen, die telkens tegen haar wang tikten. Michael was zo groot, het grootste van allemaal, maar erg lief en ze hoefde geen 'oom' tegen hem te zeggen, nu hij met Kyra ging trouwen. O, wat hield ze van die twee. Het was ook zo ongelooflijk heerlijk geweest om Kyra en Michael te zien toen ze wakker werd in die ijskoude kerk, waar ze zich eenzaam in slaap had gehuild.

Merel stond op de spitsen van haar tenen en maakte onwillekeurig een danspasje.

Ze rekte haar hals uit om goed langs Lon heen te kunnen kijken. Michael tilde Kyra uit de oude postkoets. „Ooo...!" zuchtte Merel.

Ze bezat een fotografisch geheugen. Jaren later herinnerde ze zich nog ieder detail van het lieflijke tafereel dat zoveel indruk op haar had gemaakt.

Toen de kleine Merel groot was geworden en een bekende danseres, was haar lievelingsdans een boeiende, van levensblijheid sprankelende dans, die ze 'Ééndagsbloemen' had genoemd. Het publiek was er altijd verrukt van, maar niemand begreep ooit wat het decor van de postkoets ermee te maken had. Dat wist Merel alleen en zij verraadde het nooit.