Hoofdstuk 6
EEN DAG MET EEN STERRETJE!
De telefoon rinkelde en Stasi strekte meteen de hand uit, ze zat naast het toestel. Misschien was het Rex die hun afspraak afbelde.
„Stasi, zit je naast het toestel?” vroeg Rex verwonderd. „Je neemt zo snel op."
„Ja, ik zit inderdaad naast het toestel, vandaar... ik dacht al dat jij het was. Misschien onze afspraak afzeggen...” Ze zweeg verschrikt, omdat het zo hatelijk klonk en eigenlijk nergens op sloeg.
„Hoe kom je daar nu bij? Mag ik je niet bellen zonder dat je zulke dingen denkt?” Rex toonde zich niet beledigd maar wel verwonderd. „Ik sta morgen voor je deur en heel vroeg. Het ziet er naar uit, dat het mooi weer zal worden en nu mag jij kiezen. Als je het leuk vindt om een tocht te maken en ergens te eten, dan doen we dat. Als je van het water houdt, dan gaan we het water op. Mijn vader heeft al jarenlang een aardig klein motorjacht maar hij voelt er gewoonlijk niet zoveel meer voor en ik mag het gebruiken wanneer ik wil.”
„Ik kies onmiddellijk voor de boot!” Stasi's stem klonk zo enthousiast, dat het Rex roerde omdat hij wist, dat ze zo weinig gewend was.
„Ja? Nou, dat is dan afgesproken. Ik moest het je trouwens wel tevoren vragen, want ik neem aan, dat je aan kleren en schoenen waarmee je aan land uitgaat niet zoveel hebt als je op het water zwalkt.”
„Vooral dat zwalken klinkt goed, maar ik vind het erg attent van je en ... Rex ... ik verheug me echt op een hele dag vrij. Ik heb het erg nodig want soms werken mijn zussen en ik elkaar op de zenuwen." Ze zou dat nooit gezegd hebben als er geen diepere reden voor was, dat begreep Rex onmiddellijk.
„Ach, dat kan ook niet anders. Laat het stel maar eens fijn een hele lange zondag aan zichzelf over, je kunt niet altijd engelbewaarder blijven spelen voor een half dozijn meisjes... tot morgen dan, Stasi... weer of géén weer, hoor.” Rex stem klonk vriendelijk maar toch vermanend.
„En ik durf er iets onder verwedden, dat je toch wel voorzorgen hebt genomen voor het eten van je schaapjes... zeg eens eerlijk?”
„Alleen een enorme pan soep en een bende stokbrood,” bekende ze vlot en Rex barstte in lachen uit.
„Je bent onverbeterlijk maar het is je vergeven... tot morgen dan, lieve ... liefste van de zeven.”
„Ik weet, dat ik dat niet ben maar ik vind het erg aardig van je, dat je het zegt. Tot morgen, Rex.” Ze verbrak het gesprek in een droomtoestand. Het was zo ongelooflijk, dat zij, Stasi, opeens en op wonderlijke manier iemand had, die zich duidelijk alleen voor haar interesseerde en dat, terwijl ze zolang had getracht, er zich bij neer te leggen, dat zij nooit aan een eigen leven zou toekomen. Ze twijfelde er trouwens aan, of dat ooit gebeuren zou, maar alleen deze dagen betekenden al iets ongelooflijks, een droom die heel snel voorbij zou zijn, zoals alle dromen. Ze dacht veel aan Rex, waarschijnlijk teveel, want ze kon minder hebben van haar zusjes en ze zag en hoorde opeens dingen, die ze eerst genomen had, omdat het er nu eenmaal bijhoorde. Ze waren op een typische, goedaardige manier gemakkelijk en egoïstisch, de zussen. Alles was goed, lief en aardig en Stasi was een schat, zolang ze maar thuis was en voor alles en iedereen zorgde. Stasi deed alles wel even, Stasi maakte het gezellig... Stasi... altijd Stasi! Wat gaven ze er voor terug? Ze waren er zonder meer van overtuigd geweest, dat Stasi niet anders zou willen en toch maar het gemakkelijkste deel had... thuis zijn ... kunnen doen wat je wilt. Stasi was hun onvervreemdbaar bezit en waarschijnlijk verwachtte niemand, dat Rex bestand zou zijn tegen de druk van de zorg voor het huishouden en de zussen, dat was immers nog nooit gebeurd. Oda was de eerste die thuiskwam en het licht aanknipte.
„Hemel, wat zit jij hier in het halfdonker te dromen!” Ze keek Stasi onderzoekend aan. „Ga je morgen nog uit of is het over gegaan.”
„Neen, waarom zou het?” snibde Stasi. „Rex heeft gebeld en we gaan met het motorjacht van zijn vader weg. Het lijkt me heerlijk.”
„Wel handig dat hij belde. Je zult je uitdossen om echt uit te gaan en dan op een boot terecht komen!” Oda grinnikte. „Ik zie zoiets al gebeuren maar gelukkig bleef het je bespaard. Luister naar je wijze zuster, doe je donkerblauwe lange broek aan, je wit en blauwe truitje, dat is een leuk, sportief ding, je platte blauwe sandaaltjes, die hebben een stroeve zool en je mag mijn splinternieuwe witte jack lenen. Als je er schade aan oploopt of het waait overboord, krijg ik een nieuwe van je. Het is allemaal sportief, niet te nonchalant en je kunt er eventueel overal mee komen.”
Dat was het grote verschil tussen de tweelingzussen. Oda reageerde spontaan. Misschien vond ze het diep in haar hart wel overbodig en vervelend, dat Stasi uitging maar dat deed niets af, aan het gebaar dat ze maakte. Desi kwam binnen en plofte in een stoel neer. „Verder nog niemand thuis? Waar hebben jullie het zo druk over?”
„Oh, over de juiste kleding voor Stasi. Rex en zij gaan met het motorjachtje van zijn pa uit. Lijkt me enig.”
Ze somde opnieuw enthousiast op, wat ze Stasi had aangeraden.
„Oh... nou, je bekijkt het maar!” Desi hees zich uit haar stoel op en smoorde een geeuw. „Ik ga naar boven. Opofferend van je, dat je dat mooie witte jack uitleent... zou ik nooit doen.” „Neen, jij niet..mompelde Oda zachtjes, overigens tegen de dichte deur want Desi was al op weg naar boven. „En dat is mijn tweelingzus! Enfin, ik ga nu ook maar naar boven. Ik zal het jasje in je kamer leggen en voor het geval je erg vroeg vertrekt en ik je niet zie, wens ik je vast een prettige dag.”
Ze liep de kamer uit en om het hoekje van de deur voegde ze er snel aan toe: „Ik gun je best een hoop prettige dagen, maar Rex hoeft niet te denken, dat hij jou van ons kado krijgt. We houden je zelf!”
Het was misschien goed bedoeld maar het kwam bij Stasi over als een duizelig makende harde klap recht in haar gezicht. De tranen sprongen haar in de ogen maar Oda zag dat niet meer, ze was zingend op weg naar boven.
Stasi had geen behoefte aan een ontmoeting met de andere zussen maar in de hal kwam ze Noëlia tegen, die verwonderd vroeg, waarom ze zo ongezellig vroeg naar boven ging.
„Ach, ik zat toch maar alleen. Oda en Desi zijn bijna direct door naar boven gegaan en ik moet morgen vroeg weg.” Ze veegde tersluiks langs haar ogen en Noëlia trok haar mee de kamer in.
„Luister nou eens, ouwe jongen, moet je daarom huilen?” Haar altijd zachte stem klonk heel warm en hartelijk, Ragna mocht dan de vrolijkste zijn, Noëlia ongetwijfeld degene met het meeste begrip voor andere mensen. „Trek je nergens iets van aan. Het huis blijft wel staan en de zussen gaan niet dood van de honger. Ik let wel een beetje op onze dwarsligster.” „Dank je.” Ze gaf Noëlia een kus op haar wang. „Erg lief van je, maar jij bent de laatste dagen zo rusteloos. Is er iets dat je hindert?”
„Ja... nogal...” gaf Noëlia toe. „Een mens kan soms zulke onberedeneerd stomme dingen uithalen. Ik heb je dat hele verhaal toch verteld van die regenmorgen en die bruidsjapon. Ik weet, achteraf bezien, helemaal niet waarom ik er zo nodig vandoor moest gaan zonder behoorlijk afscheid nemen.
Thorvald liep me nog na, maar ik suisde weg... nou, dat is het dan. Zelfs op het ogenblik dat hij me zo idioot naar binnensleurde was ik niet eens bang en vond ik hem leuk, hoe gek het ook klinkt. Hij deed ook erg gezellig, toen ik later alsmaar aan die jurk zat te priegelen, kwam me steeds bemoedigen, sjouwde koffie en lekkere dingen aan... enfin, het was een onmogelijke, onwaarschijnlijke dwaze morgen, een héérlijke morgen, achteraf bezien, maar ik moest zo nodig op de vlucht slaan. Ik kan er moeilijk nog eens langsrijden en zeggen: Dag, hier ben ik dan! Ik voelde me natuurlijk overcompleet in een vreemd huis vol feestgangers... nou, dat is het dan.”
„Ik zou waarschijnlijk net zo gereageerd hebben maar dat is een schrale troost. Er gebeuren opeens wel onverwachte dingen en dan vind ik het weer komisch om te zien hoe rustig Gardi bezig is, zonder enige opwinding, op haar huwelijk af te peddelen. Erno en zij gaan zo genoeglijk hun gang... die zullen nooit voor opwinding zorgen.”
Stasi vergiste zich op dit punt maar dat kon ze niet weten. Ze was zo bang dat ze zich verslapen zou, dat ze om vijf uur al klaarwakker was en, zoals in haar kinderjaren, allereerst ging kijken of het mooi weer was. Zo vroeg bleek daar nog weinig van te zeggen, stralend zag het er niet uit maar regenen deed het evenmin.
Om half zeven keek Cyntha om de hoek van de deur: „Hemel, wat loop jij vroeg te spoken! Ben je zo bang, dat je te laat komt? Laat minstens niet alles uit je handen vallen!” Ze begon te grinniken. „Nou ja, het hindert ook niet. Wat zie jij er sportief uit. Veel plezier hoor en denk nog eens aan thuis. We willen je nog niet missen, hoor.”
Stasi sloot een ogenblik haar ogen om haar zelfbeheersing te bewaren. Dit was dan de tweede, die ronduit te kennen gaf: „Uitgaan... best, als je maar niet vergeet waar je plaats is.”
Wat dachten ze nu eigenlijk van haar? Grote zus mag ook een paar keertjes uit, desnoods mag ze wel een vluchtig avontuurtje hebben, maar daar blijft het dan ook bij, want lang zou Rex dat aanhangsel spelen toch niet volhouden. Op dat ogenblik had Stasi met alle liefde en plezier haar zes zussen voorgoed de rug toegedraaid maar er zijn dingen die je niet doen kunt.
„Je doet alsof ik jullie eigendom ben,” zei ze kwaad tegen een slaperig, niet begrijpend gezicht. „Ga alsjeblieft naar je bed en kijk niet zo onnozel.”
„En doe jij niet zo kattig... je bént toch van ons!” Het hoofd verdween en Stasi nam, weinig edel maar begrijpelijk, wraak, door zoveel mogelijk leven te maken bij haar verdere tocht door het huis. Er was plotseling geen deur die zachtjes dicht ging en in de keuken rinkelde al het vaatwerk, waarbij ze de radio op windkracht tien aanzette, Hilversum drie, dus dat maakte stevig lawaai! Het resultaat was doeltreffend, op het ogenblik dat er boven zes deuren opengingen en iedereen schreeuwde of het haar in de bol was geslagen, zag Stasi de wagen van Rex voor het tuinhek stoppen.
„Daa.. .aag, slaap lekker!” riep Stasi naar boven en zonder de loeiende radio af te zetten holde ze het huis uit, waar ze pardoes tegen Rex op liep. „Goeiemorgen... ben je op de vlucht?” Hij keek speurend naar haar stralende, lachende gezicht, waarin de ogen zo ondeugend twinkelden dat hij meelachte. „Wat heb jij uitgevoerd, Stasi?”
„Mijn lieve zusjes even een lesje gegeven ... óók goeiemorgen, Rex!” Met zijn arm om haar schouder liet ze zich, bewust van ogen in haar rug, naar zijn wagen brengen. „Ik heb het huis even op stelten gezet om er de aandacht op te vestigen dat hun oudste zus niet dat dociele geval is waarvoor ze me gewoonlijk houden.”
„Een wraakoefening? Ze zullen je wel een opstandeling vinden en het aan mijn slechte invloed wijten. Nu ja, dat maakt niets uit, ze denken maar wat ze willen... eh... Stasi, weet je dat je er zo lief uit ziet, dat iedereen je voor de mooiste en de jongste van de zeven zal houden? Hoe is het je gelukt, ondanks dat huishouden van je, om zo lang te ontsnappen aan bewonderaars.”
„Ze kwamen wel maar ze verloren de strijd tegen het huishouden oftewel de zes zussen maar ik had er nooit echt verdriet van. Meestal vond ik het een opluchting als er weer een van het tapijt verdween en de conflicten voorbij waren, maar ja... toen waren de zussen allemaal nog zo bitter jong. Laten we daar nu niet over praten.”
„Ik weet nog zo weinig van je, maar voorlopig zullen we onze aandacht bij het inschepen houden. Hoe vind je het bootje?” Hij parkeerde de wagen zo griezelig dicht aan de waterkant dat Stasi met moeite een gil binnenhield. Rex zag het en lachte maar was zo beleefd om er niets over te zeggen.
„Nou, het is een héél mooi jachtje!” Stasi bekeek het keurig onderhouden vaartuig en vroeg zich intussen af, hoe ze min of meer elegant aan boord kon belanden zonder meteen in het water te schieten of uit te glijden. Het vormde echter geen probleem, want Rex tilde haar zonder meer met een luchtige zwaai aan boord.
„Zo, meisje, je hoeft je niet zo krampachtig groot te houden als je je de eerste minuten nogal onwennig voelt. Ik neem aan, dat je niet veel van watersport weet?” Wat een kind leek ze nog, ondanks de besliste manier waarop ze al jarenlang een groot huishouden leidde, zijn ogen werden zachter, toen hij zag hoe gespannen haar gezichtje stond bij de eerste schreden op een vrij kleine boot, waar haar alles glibberig en benauwd voorkwam.
„Ik ben nog nooit op zo’n kleine boot geweest.” Stasi glimlachte nogal witjes en klemde zich aan zijn hand vast. Ze slaakte een zucht van verlichting toen ze in de kajuit beland was.
„Oh, wat enig en veel ruimer dan ik dacht... en er is een keukentje. Aan de buitenkant lijkt alles veel kleiner. Ik denk dat ik hier vandaag maar blijf zitten!” Dat was zuivere plagerij.
„Als we met elkaar willen praten zul je me toch gezelschap moeten komen houden. Die boot vaart namelijk niet op eigen kracht,” kaatste Rex terug. „En je hoeft vandaag niets in de huishoudelijke sector te doen, behalve koffie uit de thermosflessen te schenken en broodjes uit het kastje te halen... allemaal kant en klaar. Bekijk het allemaal op je gemak terwijl we de jachthaven uit varen.” Dat deed Stasi dan ook, maar een kwartier later dook ze naast hem op.
„Ik ben al helemaal gewend, hoor. Ik heb zelfs niet meer de neiging om meteen in het water te vallen en mijn rondneuzen heeft me geleerd, dat er genoeg eten aan boord is in ingeblikte en ingevroren toestand. Het enige, wat ik momenteel nog tegen het geheel heb, is dat ik het nog onbehoorlijk koud vind.” Ze wreef haar handen en keek Rex vragend aan. „Over een uur heb je het warm maar nu ziet je neusje echt blauw van de kou. Wees lief en schenk even koffie in, maar sla niet over boord.”
Hij had de boot intussen veilig naar open water geloodst en toen Stasi een beetje moeizaam met de koffie aan kwam schuiven riep ze bewonderend: „O, wat is het mooi, zo in de prille ochtend op het water... hoewel ik me nog steeds voel alsof ik in een notedop zit.”
„Ja? Nou, dat wordt dan straks nog wel erger als we een of ander groot schip passeren en je lekker aan het deinen slaat door de golfslag ... dank je voor de koffie, matroosje.” Hij trok haar naast zich op een krukje. „Tot uw dienst, kapitein ... Oh, móeten we langs die joekel van een boot!” Ze klemde zich angstig vast en Rex gaf grinnikend ten antwoord, dat hij echt geen andere uitweg zag maar dat het heus geen kwaad kon.
Hij zag met een vlugge blik, dat ze zich vastklemde en met achterdochtige ogen naar het gevaarte langszij keek.
„Bang?” vroeg Rex. „Je mag terug als je wilt. Het moet wél een genoegen voor je zijn. Jij moet nergens toe gedwongen worden.”
„Ik wil niet terug, ik vind het zalig op het water. Het moest even wennen maar voor de volgende ontmoeting met zo’n reus draai ik m’n hand niet meer om.” Ze nestelde zich wat vaster op haar krukje en dronk haar koffie.
De wind had een ragebol gemaakt van haar donkere haren en Rex constateerde tot zijn genoegen dat ze gelukkig niet zo ijdel was om voortdurend aan haar uiterlijk te denken. Het kon haar niets schelen, dat haar neus blauw zag en haar haren verward waren.
„Waarom had je eigenlijk vanmorgen zo’n pret, toen je naar buiten kwam rennen?” herinnerde Rex zich.
„O... dat... tja!” Ze kleurde en bekeek nadenkend het lege koffiebekertje.
„Nou, ik werd verschrikkelijk kwaad, omdat mijn dierbare zusjes me aan de lopende band lieten weten: Amuseer je maar, kind, maar denk er om ... niet teveel tijd aan een vreemde besteden, want je bent van ons... dat ging me iets te ver. Ik heb tussen hun heel jonge jaren en het heden geen vrienden meer gehad en nu denken ze, dat ze zich er mee moeten bemoeien als ik eens uit ga. Ze lagen vanmorgen, op één na, nog in zoete rust en die ene kwam weer met zo’n opmerking. Toen heb ik even leven in de brouwerij gebracht. Kabaal gemaakt zoveel ik kon en de radio op volle sterkte en op Hilversum 3 laten loeien. Ze waren woedend maar ik weet zéker, dat ze ons nagekeken hebben. Ze wisten toen tenminste, dat ik werkelijk uitgegaan was.”
Rex brulde het uit van het lachen en hij klopte haar goedkeurend en liefkozend op haar schouder. „Je bent wel origineel met je wraakoefeningen en ik geloof ook niet, dat je zoiets vlug doet. Je moet je wel dagenlang geërgerd hebben en niet alleen aan die opmerkingen, hoe benauwend ze ook overkomen. Heb ik dat goed gezien, Stasi?”
„Jij ziet heel veel en heel vlug... goéd!” Het vrolijke gezichtje betrok langzaam. „Ik weet niet... het kwam allemaal zo onverwachts ... iemand die mij mee uit vroeg inplaats van mijn zusjes... ergens ben ik bang, dat je je door medelijden met mij laat drijven.”
„Hoe kom je daarbij! Zeg zulke dingen nooit meer, denk er zelfs niet meer aan.” Rex keek haar aan maar het enige wat hij zag waren lange neergeslagen oogharen en een heel triest klein gezicht onder verward donker haar. „Stasi, geef eens antwoord. Als ik m’n handen niet voor het stuur nodig had dan rammelde ik je even door elkaar... misschien ook niet.”
„Herinner jij je Desi’s reactie toen ze hoorde dat jij me gevraagd had mee uit te gaan?” Ze huiverde even. „Op dat ogenblik had ik een hekel aan haar, hoe ellendig het ook klinkt. Ze treedt gewoonweg provocerend op. Ze had geen zin meer om die school af te maken en zou het liefst naar Amsterdam vertrekken, omdat die Crumèl daarheen gaat.
Ik ben doodsbang dat ze gekke dingen uit zal halen en dat wéét ze. Het is de stok achter de deur voor haar en geen van mijn zussen is zo hondsbrutaal en lastig geweest als zij nu is. De laatste dagen is het volstrekt hopeloos.”
„Is het om dat vriendje, dat jullie niet mogen?” informeerde Rex en hij nam zich voor, terwille van Stasi de jongste dame van huize ’De Zeven’ in het vizier te houden. „Ik zou haar die jongen niet teveel tegen maken want dat heeft natuurlijk averechtse gevolgen.”
„Dat doe ik ook niet, maar ik kan er ook niets aan doen, dat Gardi gisteren aanbood om Kruimel met Sint Nicolaas een fles shampoo te geven.” Stasi’s gevoel voor humor won het weer. „Het is nu eenmaal een echt vrouwenwereldje bij ons, zulke opmerkingen vliegen natuurlijk aan de lopende band heen en weer. Het ging er overigens niet om, dat Kruimel nog ouwerwets lang haar heeft, omdat je dat al haast niet meer ziet, maar het is gewoonweg vies en daar had Gardi gelijk in. Desi nam het natuurlijk niet. Als ze die jongen thuis wil brengen vind ik het goed, maar ze blijft alleen maar voor het tuinhek staan. Ik weet niet of ze ons niet op hem durft loslaten of omgekeerd. Nou, dat was het dan wel. Laten we niet de hele dag over mijn zussen praten want die wil ik vandaag juist zo graag vergeten!”
„Dat is goed, hoor. Als jij het maar prettig hebt vandaag,” gaf Rex onmiddellijk toe en de rest van de morgen was Stasi zo blij, zo opgewekt en vooral spontaan als een kind, dat een dagje mee uit mag. Ze genoot letterlijk overal van. Inderdaad was het na een uur zo warm, dat het mooie witte jasje in de kajuit bleef hangen en ze, veel later, op een rustig plekje, dicht naast elkaar op het dek heerlijke broodjes en lekkere hapjes aten, die door Stasi met kennersoog werden bekeken.
„Heb je dit klaar laten maken of heeft je moeder dit gedaan?” informeerde ze. „Het ziet er allemaal zo heerlijk uit.”
„ja, dat heeft mijn moeder gedaan en ze was heel erg nieuwsgierig wie mijn maal vandaag met me zou delen maar ze weet het niet.” Rex legde zijn arm om haar schouders en hij was benieuwd wat de reactie zou zijn. Ze stopte weliswaar even met het kauwen op haar hapje brood maar bedacht toen blijkbaar, dat ze beter kon doen alsof ze niets merkte en kauwde verder. Ze zat zich toch kennelijk af te vragen waarom die arm om haar schouders nu opeens moest, zodra ze met een man op een eenzaam plekje zat. Er groefde zich een heel fijne frons tussen de mooie donkere wenkbrauwen.
„Kijk eens, wat een verrukkelijk toostjes in dit blik!” zei ze rustig. „Neem er wat van en trek dan meteen je arm maar terug, want dat vind ik nou zo flauw.”
Ze had er wel rekening mee gehouden, dat Rex woedend zou reageren maar ze vergiste zich.
„Mijn lieve Stasi, of je het nu goed vindt of niet, mijn arm blijft om jouw schouders tot ik uitgesproken ben.” Er klonk een lach in zijn stem. „Waarom denk je nou eigenlijk, dat ik je meegenomen heb? Nou, kindlief, kijk maar niet zo verschrikt. Ik wilde je gewoonweg een fijne zorgeloze dag geven en het is zeker niet mijn bedoeling om bij de eerste de beste gelegenheid, zoals deze, een goedkoop avontuurtje op touw te zetten. Ten eerste is het mijn stijl niet en ten tweede ben je me daar te goed voor. Ik heb je ook niet meegenomen, zoals jij denkt, omdat ik 'medelijden’ met je had. Je hebt geen medelijden nodig maar wél iemand die kan proberen je te begrijpen en te helpen. Ik mag je, op zijn zachtst gezegd, verschrikkelijk graag, hoe kort ik je ook ken en het beste wat ik voor je wensen kan is, dat je ook eens een eigen leven mag gaan leiden. Je hebt al zoveel gedaan.”
„Het spijt me, dat ik me zo gek heb aangesteld... en...” met een ondeugend glimlachje, „Iaat je arm dan toch maar waar ze is, het is wel gezelliger en het praat vertrouwelijker... moet je een toostje?”
„Schei toch uit met je toostjes!” Hij trok vastbesloten de doos uit haar handen en zette het ding buiten hun bereik. „Ik kan niet ernstig praten met een toostje in mijn mond en ik wil met jou praten... Stasi, wanneer ga je eigenlijk een eigen leven leiden?”
„Als alle meisjes op hun bestemming zijn, denk ik.” Ze zuchtte diep en dook kouwelijk in elkaar. „Het klinkt erg ouderwets maar wat moet ik dan anders? Ze steunen op mij, ik weet het, maar ik kan moeilijk zeggen: Achter mij de zondvloed... en ik ga! Waarheen overigens... kom nou, zo gemakkelijk ligt het niet en kan ik Desi en Oda op goed geluk loslaten?” „Neen, en jij gaat je eigen leven leiden tegen de tijd dat het hele stel het huis uit is... jou heeft laten zitten ... je beste jaren gaan voorbij en er is er later niet één die voor jou thuis blijft, vergeet dat niet. Jij wordt later 'lieve tante Stasi', de oppas van de hele dierbare familie. Zie het toch in zoals het is, kind.”
„Ik zie het wel in maar ik kan er niets aan veranderen.” Ze wreef met haar hand over haar ogen, het was een kinderlijk verdrietig gebaar.
„O zeker, je kunt ze best aansporen om eens wat meer haast te maken en niet zo aan jou te blijven hangen, het zijn toch volwassen mensen. Waarom gaan ze niet op kamers, Stasi?”
„Maar... maar we hebben met z’n allen ons eigen huis en dat kun je toch zo maar niet opbreken!” Ze keek met betraande ogen naar Rex op. „Neen? Daarom moet jij dan altijd sloofje blijven spelen voor die zes zussen van je... je bent véél te goed... jij!” Rex legde zijn hand onder haar kin en duwde haar gezichtje omhoog. „Zo’n parel als jij hoort in een andere zetting, lieve schat. Kijk maar niet zo verbaasd, ik meen precies wat ik zeg. Je kijkt alsof je verbaasd zeggen wil, en dat héb je trouwens al min of meer gedaan: Wat moet een man nou met mij... wat ben ik nou ... waarom dat 'medelijden'. Allemaal grote nonsens. Je bent mooi en erg lief, je bent nu nog jong, al voel jij je 'oud' omdat je toevallig de oudste, zorgende zus bent... en ik wil niet, dat jouw mooie leven verknoeid wordt voor zes ongewild egoïstische zussen, die je net zover laten gaan als het hun goeddunkt en je meteen waarschuwend voorhouden: 'Als je maar wéét, dat je van ons bent!’ Nu, dat ben je dan niét en ik hoop, dat er een dag komt, dat je niet meer van hén bent maar van mij en dan voorgoed, maar dan ook van mij alléén en niet van je zussen... zo, dat is dat... en nu jij! Mag ik tenslotte nog even opmerken, dat ik je nooit wil délen met je zussen. Ik bedoel niet, dat je ze uit je leven moet schrappen, maar wel, dat ze ook eens leren voor zichzelf te zorgen... ga je gang!”
„Ik... ik weet helemaal niet... wat... wat ik... eh... zéggen moet!” stotterde Stasi. „Je... je... k... kent me nog maar z ... zo kort... en... eh...”
„Ja, daar kan ik ook niets aan doen. Het is niet maatgevend. Ik wist, al vóór ik je werkelijk zag, dat je bijzonder was... dat portret deed het me al aan. Toen kwam jij zelf binnen en op dat moment, mijn lieve Stasi, wist ik... dié of geen andere. Ik weet niet hoe het met jou is. Ik wil je ook niet dwingen tot een uitspraak waaraan je nog niet toe bent.”
Als ik vrij was... dacht Stasi verlangend. Als ik vrij was dan zou ik heel goed weten waaraan ik toe was, maar dat kan ik niet zeggen. Ik kan onmogelijk doen wat Rex wil... na al die jaren tegen de meisjes zeggen dat ik het nu genoeg vind en ze zichzelf maar moeten zien te redden.
„Er zijn nu eenmaal verplichtingen die je niet zo maar naast je neer kunt leggen.” Ze trok zich langzaam en waardig weer terug in haar onaantastbare toren. De warmte, de glans en de blijheid stierven langzaam weg uit haar ogen, het kleine gezicht werd koud en een tikje hooghartig.
„Mijn dierbaar Doornroosje ...” Rex stem werd lichtelijk sarcastisch en de handen op haar schouders dwongen haar zich van het uitzicht op het water af te keren. „Hoe dikwijls in je leven ben je verliefd geweest en hoe vaak heb je dan, zonder meer, met enkele woorden een streep getrokken onder de geschiedenis zoals je nu probeert te doen.”
„Dat is niet waar!” Ze sloeg naar zijn hand en de grijze ogen bliksemden kwaad. „Ik heb nooit iets op die manier afgedaan maar toen ik heel jong was, praatten jongens die ik aardig vond en die mij wel mochten niet eens verder als ze wisten, dat ik zoveel verplichtingen had. Ze kunnen meestal niet eens hun eigen leven aan en nemen wat gemakkelijk te krijgen is. Voor een avondje uit met vrijerij tot slot was ik niet te vinden dus was de zaak wel bekeken. Natuurlijk voelde ik me soms, ondanks een boordevol huis, eenzaam, ontevreden en allesbehalve gelukkig... wat dacht je? Het hielp niet om te gaan lopen kniezen en de meisjes het leven onaangenaam te maken, dus probeerde ik het zo goed mogelijk te doen ... en ik maak me nooit meer illusies. Het is dom genoeg van me geweest, dat ik met jou mee ben gegaan.”
„Och, zo dom is het niet. Waarom zou je niet een dag helemaal uit de zorgen zijn ... doornroosje! Als ik me nog iets van dat sprookje herinner werd ze wakker gekust... na honderd jaar.”
„Ja, wel wat lang... Sneeuwwitje geloof ik ook, maar dat duurde maar zeven jaar, dat bleek toen mode te zijn, maar tegenwoordig!” Ze ging op zijn woorden in en probeerde intussen overeind te krabbelen wat evenwel glansrijk mislukte, want Rex, die bang was, dat ze uit zou glijden hield haar arm stevig vast en toen ze zich afzette, gleed ze inderdaad uit en plofte letterlijk, niet bepaald elegant maar wel afdoende, in de armen van Rex die zich stevig om haar sloten. Hij moest trouwens wel, om te voorkomen dat ze samen onzacht via de harde rand van de boot het water inzeilden. Het betoog over Doornroosje en Sneeuwwitje verdween tussen de mottenballen. „Grote genade... ik schrik me wild!” stamelde Stasi hulpeloos.
„Ja, en nou je er toch bent blijf je maar even, als straf voor je vreemde balletoefeningen. Misschien is het nog steeds mode... je weet wel... dat wakker kussen.” Rex boog zijn hoofd over de aanvankelijk nog stevig tegenspartelende gast aan boord en drukte zijn lippen met zoveel overtuiging op de hare, dat ze verschrikt stil lag, een kleine gevangen vogel. „Waarom ...” Ze duwde hem met weinig overtuiging terug en haar grote ogen zochten zijn gezicht af. „Waarom... is het omdat het er bij hoort? Kan een man dan nooit een uur met een meisje alleen zijn zonder haar op zijn minst te kussen? Het hoéft voor mij niet.”
„Dat ’op zijn minst’ klinkt helemaal fraai! Luister eens, Doornroosje!” Hij trok haar overeind en legde zijn handen op haar schouders, stevig maar ook veilig en liefkozend. „Ik kan urenlang met een meisje alleen zijn, zonder dat ik het gevoel krijg haar beslist... op zijn minst... ik citeer jou ... te willen kussen, maar toevallig, mijn lieve schat, ben ik niet van steen en als het meisje, dat ik vanaf het begin het liefste meisje dat er bestaat heb gevonden, met een enorme plof in mijn armen valt, dan kus ik haar... we hadden bijna samen in het water terecht gekomen, iets minder romantisch. Was dat dan beter geweest?”
„Je plaagt me voortdurend. Ik wéét wel, dat ik een wereldvreemde stuntel ben!” zei Stasi maar ze deed geen poging meer om zich los te rukken. „Ik weet ook niet, wat je nu eigenlijk bedoelt! Ik voel me ... erg onzeker. Tegenwoordig gaat alles zo snel, ik weet het, maar ik kan dat geestelijk niet bijbenen. Je ziet me op een portret, even later zie je mij in werkelijkheid en je vindt me de moeite waard om op te zoeken en mee uit te nemen. Nou... en? Mannen willen allemaal, dat het meisje waarmee ze een paar keer uit zijn geweest hun vriendinnetje wordt en misschien vind jij dat voor mij, die tóch nooit tijd heeft om een eigen leven op te bouwen wel de beste oplossing. Maar ik wil het niet.”
Rex keek haar aan alsof hij jaren ouder was en veel wijzer.
„Domme kleine oliekoek!” Ja, het zal je maar gebeuren, dat de man waar je verliefd op bent je zo noemt en Stasi staarde hem dan ook aan, alsof ze hem niet goed had verstaan. „Ja, je verstaat me drommels goed. Ik méén het. Jij wilt niet... ik evenmin... zo dat is de hoofdzaak.” „Ooooh!” Stasi sloeg haar ogen neer en werd vuurrood. „Wel... nu ja, dat is dan nogal eenvoudig, hè? Dan weten we allebei waaraan we toe zijn en... noem me nóóit meer 'oliekoek’ of ik sla je!”
„Dat is best!” Rex grinnikte en nam haar handen in de zijne. „Ik weet best wat ik wil. Ik ben een tikje ouderwets en ik stel er prijs op, het meisje waarvan ik zeker weet, dat ik het leven wel met haar aandurf, te trouwen. Ik wil geen ’proefhuwelijk’, ik wil doodgewoon en zo gauw als jij je zes zussen onder hebt gebracht, met je trouwen. Is dat duidelijk?”
„Nee ... ja... eh... nee, eigenlijk niet!” Ze reageerde telkens zo origineel, dat ze Rex met de minuut dierbaarder werd. „Ik begrijp eigenlijk helemaal niet waarom je denkt, dat je van mij houdt? Ik ben helemaal niet bijzonder en ik voel me meestal de slovende huismoeder...”
„Je onderschat jezelf, Stasi en ik dénk niet, dat ik van je houd. Ik weet het zeker. Er zijn wel méér meisjes in m’n leven geweest maar deze keer is het anders. Ik wil jou voorgoed, in m’n hart, in m’n leven, in m’n huis ... iedere dag opnieuw... en ik heb het sterke gevoel, dat een levenlang nog te kort zal zijn... om wat je bént. Niet alleen omdat je een lief meisje bent om te zien, maar om de warmte en de goedheid die er van je uitstralen... zonder jou zou dat huis van jullie allang leeg zijn of verschrikkelijk ongezellig. Ik weet, dat je voor jouw zestal de zon bent maar het wordt tijd, dat ze jouw goede voorbeeld eens zélf in de praktijk gaan brengen. Ik wil jou in mijn huis en niet in huize ’De Zeven’... En liefst zo gauw mogelijk. Wat heb je daarop te zeggen, mijn schat?”
„Dat het laatste beter klinkt als oliekoek,” mompelde Stasi.
„Is dat alles?” Rex staarde haar verwonderd en teleurgesteld aan.
Ze moesten voor vreemden wel een komisch schouwspel opgeleverd hebben, zoals ze daar geknield op het kleine dek tegenover elkaar zaten. „Neen ... nog iets...” Ze strekte haar handen naar hem uit en haar glimlach was zacht en warm. „Het ging mij net zoals het jou ging bij onze ontmoeting, anders zou ik helemaal niet met je zijn meegegaan. Ik genoot van iedere ontmoeting en ik was zielsblij, dat je op bezoek kwam. Ik houd van je en ik zou niets liever willen dan alles wat jij wilt maar ik kan niet van de ene dag op de andere zeggen tegen mijn zusjes: Ik vertrek en je zoekt het maar uit. Daar moet diep over gedacht worden en laten we déar vandaag dan niet over praten.”
Rex nam haar gezicht tussen zijn handen en keek haar nadenkend aan. „Wonderlijk... Hoe kon ik een paar weken geleden vermoeden, dat ik zo dicht bij het ogenblik was waaraan ik zelf niet meer geloofde... het opeens zo klaar en duidelijk weten: Dit is ze dan eindelijk... en laat haar nóóit meer gaan. Wat er ook gebeuren mag in je leven, het komt wel goed als je haar maar hebt en houden mag.”
Stasi klemde haar armen om zijn hals en met haar wang tegen de zijne fluisterde ze: „Het is de mooiste liefdesverklaring die ik ooit heb ... eh ... ontvangen, maar dat waren er ook niet zoveel... zelfs erg weinig ... maar dit vergoedt wél alles!”
Deze keer stribbelde Stasi vanzelfsprekend niet tegen en haar lippen waren warm en zacht tegen de zijne.
„O, wat een dag... wat een héérlijke dag...” zei Stasi uit het diepst van haar hart, toen ze later, met de armen om elkaar heen zaten te praten en ze hadden zo verschrikkelijk veel te vertellen alsof ze het hele leven dat ze zonder elkaar hadden doorgebracht moesten inhalen. Ieder woord en iedere blik, iedere glimlach had een gouden glans... een dag om nooit meer te vergeten, zoals er waarschijnlijk maar weinig in een mensenleven voorkomen. Later maakten ze samen eten klaar met alles wat Stasi aan boord had gevonden. Ze hadden pret en plaagden elkaar maar, zoals Rex zei, het eten kon niet mislukken met zo’n culinair talent aan boord.
„Ja, ik denk dat je daarom met me trouwen wilt... tjasses ... Réx...” De halve zoutstrooier schoot in de soep omdat Rex haar zo onstuimig omarmde. „Deze zoute soep is dan jouw schuld! Je zult ze toch moeten eten!”
Ze aten in de kleine kajuit en ze vonden alles wat ze aten lekker, hoewel de soep te zout was en de kroketten brokkelig maar het hinderde allemaal niet. Ze bleven daar ook niet zo lang meer want naast hen legde een boot aan met een buitengewoon luidruchtig gezelschap aan boord. Het weer was de hele dag mooi en zonnig maar het water bleef toch te koud om te zwemmen, waar de inhoud van de andere boot maling aan had. De hilariteit was groot en de baldadigheid ook, er werd met lege bierblikjes gegooid en de woorden die men elkaar speels naar het hoofd gooide, logen er ook niet om. Een paar meisjes en een jongen zaten elkaar achterna op het stuk grasland in een zogenaamde speelse stoeipartij- „Ik vind het hier nu niet zo leuk meer,” zei Stasi. „Ze amuseren zich waarschijnlijk geweldig op hun manier maar voor mij hoéft het niet en waarom die radio zo afgrijselijk tekeer moet gaan...”
„Nou, daar heb je zelf je zussen vanmorgen ook op getrakteerd,” hielp Rex haar herinneren. Ze schoten in de lach en besloten weg te gaan. De toestand op en langs de boot ernaast werd zo baldadig, dat Rex in het voorbijvaren droog tegen Stasi opmerkte: „Hier kun je leren hoe je niét met elkaar moet omgaan. Wat heeft dat nou nog met pret, vriendschap of liefde te maken?”
„Neen, en volgens mij zijn er kinderen van nauwelijks veertien jaar bij. Ik kan goed schatten en deze waren jonger als Desi en Oda.” Stasi keek naar de kinderen, want meer waren ze niet en dacht, dat het nu helemaal een bende kon worden. De oudste aan boord was hooguit negentien of twintig jaar. Wat zouden ze hun ouders wijsgemaakt hebben over een dagje gezellig met z’n allen op het water? Misschien vonden die ouders, dat de kinderen het maar zelf moesten uitzoeken omdat je ze toch niet tegen kunt houden... ook niet die veertienjarigen? Stasi vroeg zich opeens koud van ellende af, wat Desi en Oda vandaag uit zouden spoken? „Wat heb jij opeens?” vroeg Rex. „Je bent zo stil en je kijkt zo verdrietig! Zit je weer thuis met je gedachten?”
„Het was hier zo fantastisch en zulke gouden ogenblikken gaan zo gauw voorbij. Ik voelde me zo zorgeloos en blij en nu opeens... vraag ik me af... wat voeren Desi en Oda uit... ik weet er eigenlijk ook niet zoveel van.”
„Ze zijn zeventien, je kunt ze niet voortdurend aan de hand houden.” Rex’ stem klonk rustig en overredend. „Waarom denk je nu meteen, dat jouw jongste zusjes ook meteen op hol zullen slaan, zoals dat losgeslagen stelletje van zoeven. Dat is toch met je andere zussen ook niet gebeurd?” Toch was er iets van Stasi’s stralende stemming verdwenen. Een paar uurtjes lang had het zo gemakkelijk geleken, er zou wel een oplossing gevonden kunnen worden. Gardi ging toch het huis uit... ja, maar dan waren er nog vijf over.
„Waarom laat je het hele stel niet gewoon in jullie huis? Jij kunt toch wel gaan?” Het leek alsof Rex haar gedachten geraden had.
„Dat lijkt me geen oplossing voor twee meisjes die net zeventien jaar zijn. Niemand die ergens toezicht op houdt.” Stasi kroop op het krukje naast Rex en keek hem smekend aan. „Wat heb jij je ook op de hals gehaald, lieve jongen. Het is gewoonweg hopeloos en buiten het feit, dat ik van m’n zusjes houd, heb ik nog een teveel aan plichtsgevoel. Ik zou tóch toezicht moeten blijven houden ook als ik met jou trouw en dat wil je zéker niet, dat weet ik wel.”
„Je kent me dan al heel goed... neen, dat wil ik beslist niet.” Rex kuste haar vlug maar hartelijk. „Het zou me de toestand wel zijn, dan kon je voortaan twéé huishoudens nalopen. Wil je misschien met z’n allen in één huis trekken? Dat is nog gezelliger maar ik peins er niet over.”
„Doe niet zo hatelijk!” De spanning werd teveel en Stasi barstte in tranen uit. „Zie je wel, dat het allemaal maar een mooie droom is! Daar komen we tenminste wél vlot achter.”
„Stasi... in vredesnaam ...” Hij sloeg een arm om haar heen en hield haar dicht tegen zich aan. „Ik ben de schuldige, niet jij. Ik ben te gauw ongeduldig, ik zou meteen de zaken op mijn manier op willen knappen en dat kan natuurlijk niet. We hebben zo'n heel verschillend leven, ik heb zelfs niet één broer of zus, wat weet ik er eigenlijk van? Het leven is nu eenmaal geen stuk fondant dat zoet is en vanzelf op je tong smelt en als we bij de eerste moeilijkheden al beginnen met aan elkaar te twijfelen, zou onze liefde niet veel waard zijn. Laten we liever geduld hebben, elkaar leren begrijpen. Ik weet, dat ik het verkeerd aanpakte maar weet jij dan ook, dat je verkeerd deed, toen je meteen wanhopig riep, dat het 'alleen maar een mooie droom is?’ Weet je dat, Stasi?”
De zon was weggekropen, het was nu doordringend kil op het water. De zonnige wereld van enkele uren geleden leek zo ver weg.
„Ik weet het, Rex.” Ze drukte een koud gezichtje tegen zijn wang, een beetje vochtig ook van de paar vergeten tranen. „Ik geloof, dat het ’t belangrijkste is, als je altijd probéért elkaar te begrijpen. Het kan best dikwijls zwaar mislopen maar als je dan rustig na gaat denken, dan win je weer. Ik geloof ook, dat het belangrijk is als je je ongelijk durft bekennen. Ik kan heel slecht koppig zijn... jij wel?”
„Wat een geluk, schat, dat jij dat niet kunt. Ik ben wat harder maar het lijkt me moeilijk om tegen jou te blijven mokken over een of ander feit. Wat ben je koud... ga alsjeblieft binnen zitten.”
„Goed... wil je nog koffie?” Ze kuste hem op zijn wang.
„Is dat alles?” Rex keek haar met plagende ogen aan. „Heb ik je niet beter geleerd?”
„Jawel... eh... maar ik ben bang, dat je dan niet op de boot let en we gaan zwalken.” Stasi gaf hem een vlugge zoen. „En nu ga ik inderdaad naar de kombuis om voor koffie te zorgen!”
Rex hoorde haar gezellig zingen en redderen. Het weer was tamelijk ruw geworden en het bootje danste. Er kwamen een paar grote boten langs en Rex had alle aandacht nodig, zodat hij verwonderd omkeek, toen er na een kwartier aan zijn jas getrokken werd. Toen zag hij, dat hij een verdieping lager moest zijn. Stasi had het verstandiger gevonden om maar te kruipen met haar grote mok koffie. Ze zat daar als een klein hondje, dat een been apporteert voor de baas, op twee knieën en een hand leunend, de andere hand moeizaam omhoog houdend.
„Wat een heerlijk gek kind ben je toch!” Rex begon te brullen van de lach. „Was je bang, dat je het staande niet kon halen?”
„Ik heb nog geen zeebenen, die dop danst zo en ik was bang, dat je een lege mok zou krijgen... vandaar!” Ze pufte van opluchting toen hij de koffie had aangenomen en begon achterwaarts de weg terug, tot genoegen van Rex, die zich koninklijk amuseerde. Hij kon zich geen van zijn vroegere kennisjes in zo’n ongedwongen situatie voorstellen.
„Au ... verd ... eh ... ik stoot mijn hoofd!” prevelde de dame achter hem, ze wreef haar schedel krachtig. „Tot straks dan maar. Het dek is nog niet geschikt voor mij, dat merk ik wel.”
Toen ze tegen zes uur het jachthaventje weer binnenliepen had Stasi haar verwarde haren netjes met een wit sjaaltje bijeengeknoopt en daar was ze maar blij om bij nader inzien.
„Hé... wat doen jullie nou hier?” zei Rex, die natuurlijk onmiddellijk lont rook. „O, zijn jullie hiernaast gaan koffiedrinken. Hadden jullie dat afgesproken en wist je, dat ze vandaag aan wal bleven?”
„Ja, toevallig, vind je niet?” De ogen van Rex’ ouders vlogen zo snel als kwik en met onverholen nieuwsgierigheid naar het tengere persoontje, dat achter hem stond. De kennismaking verliep vrij vlot, want Stasi kon goed met mensen omgaan, vriendelijk en open, zonder aanstellerij. Dit was dus Anastasia, het meisje met de vele zussen waar zoonlief tot over zijn oren verliefd op was, dat bleek duidelijk. Ook Rex’ vader vond Stasi aardig en nadat het jonge paar elegant maar beslist de uitnodiging om thuis nog wat te gebruiken, had afgeslagen, reden de heer en mevrouw Oosterberg vriendelijk wuivend weg.
„Je hebt het weer gewonnen, Stasi,” zei Rex, hij trok haar mee naar zijn wagen. „Stap gauw in, het is gewoonweg steenkoud geworden.”
„Als ze zo nieuwsgierig waren heb jij over me gepraat!” Ze rolde schaterend van pret de wagen in. „Je keek kwaad en betrapt tegelijk. Wat hindert het, Rex? Ik vond het wel grappig omdat het allemaal zo doorzichtig was. Ik ben tenminste weer eens een keer plechtig Anastasia genoemd.”
Ze reden naar ’De Zeven’, want Stasi was niet te bewegen om ergens in de stad te gaan eten, ze wilde nu werkelijk naar huis.
„Wil je alsjeblieft voorlopig niets zeggen... over ons?” vroeg Stasi bedeesd. „Ik vind dat prettiger. Ik ben echt niet zo’n hardloopster.”
„Neen, dat is best, maar je zusjes zijn ook niet van gisteren,” merkte Rex droog op. „Ze zullen allemaal met argusogen het resultaat van een dag samen uit bekijken, bereid je daar maar op voor.”
De zondag voor de zes thuis was, dank zij Stasi’s lawaaiige aftocht vroeger begonnen dan ze van plan waren geweest. Noëlla, die het galmend geluid gedempt had, zette toen meteen maar thee, waarna ze keihard op de gong in de hal, die zelden gebruikt werd, timmerde.
„Nog een die van streek is!” Oda keek naar beneden. „Waar is de brand?” „Ik heb thee... dat wilde ik maar zeggen!” Noëlla keek vriendelijk lachend omhoog, alsof er niets ongewoons was. „Thee met beschuit. Wie het hebben wil, komt maar beneden. Doe eens een beetje gezellig!” Zowaar, de een na de ander kwam naar beneden zakken, alsof Noëlla gouden bergen had beloofd inplaats van een eenvoudig kopje thee!
Het werd zowaar gezellig en Gardi opperde, dat ze dan ook maar samen moesten koffiedrinken. Om half elf kwam Erno, Gardi’s aanstaande echtgenoot, en begroette Gardi uitgebreid in de hal.
„We drinken maar hiér koffie. Stasi is uit, zoals je weet, en ze heeft ons vanmorgen voor ze wegging allemaal het bed uitgejaagd.” Ze vertelde lachend over de aftocht en met haar hand door zijn arm gehaakt trok ze hem de grote kamer binnen.
„Ha, méisjes!" Erno grinnikte, zes gezichten die allemaal tegelijk in zijn richting werden gewend en ze leken allemaal min of meer op elkaar, waarbij Ragna’s blonde haar een beetje wonderlijk afstak. Erno was in het begin wat geplaagd met zes aanstaande schoonzussen! In het begin kon hij trouwens slecht tegen plagen maar dat had hij verrassend snel geleerd, dat moest wel als hij zich wilde handhaven.
„Dag kleine broer!” kirde Oda, want Erno was een meter vijfentachtig. „Ga zitten, man!” wuifde Cyntha vermoeid. „In opgevouwen toestand ben je tenminste nog aanvaardbaar voor me en voel ik me geen dwerg.” „Zou Stasi zich amuseren?” vroeg Erno belangstellend.
„Voor zover ze niet over boord spoelt, lijkt het me niet moeilijk je te amuseren met gezelschap van Rex!” Desi’s stem had zo’n ondertoon van hatelijkheid, die ze geen van allen kenden met hun luchtig geplaag, dat ze haar verbaasd aankeken.
„Praat niet zo hatelijk over Stasi, blaag!” wees Noëlla haar terloops terecht, ze tikte Desi op haar hoofd in het voorbijlopen.
„Hou je handen thuis.” Desi trok vinnig haar hoofd terug. „Bovendien is het niet hatelijk als ik niet wil, dat mijn oudste zus een enorme teleurstelling tegemoetblundert? Denk je heus, dat Rex het meent? Hij vond het gewoonweg leuk om ons allemaal te leren kennen door dat portret bij oma en Stasi kwam het eerste opdagen, maar Rex weet héél best, dat Stasi wel wat anders aan haar hoofd heeft en bovendien is ze de oudste!” „Wat maakt dat nou uit? Ze is in ieder geval jong. Als jij jezelf al ’oud’ noemt als je zesentwintig bent, heb je nog maar een heel korte jeugd voor je.” Het was zeldzaam dat de goedige Erno zo uitviel. „Wat zijn jullie toch voor dwazen... sorry, Gardi.”
„Je wordt beleefd bedankt,” zei Gardi op haar tenen getrapt. „Het klinkt niet aardig wat Desi zei, maar je kunt het je nog voorstellen ook. Ze heeft nooit anders geweten dan: Stasi hoort hier thuis en degene van ons, die er anders over denkt, mag het zeggen. Zie je wel... jullie hebt allemaal toch het gevoel: Ach, laat haar maar gaan, het wordt tóch niets, zoals vroeger, toen alle jongens wegliepen als ze begrepen hoe Stasi tot aan haar oren door dit huishouden verslonden wordt.”
„Dat is niet helemaal waar...” Cyntha, die vreselijk zwaar op de hand kon zijn en dan rustig een kwartier lang aan één stuk door haar mening bleef verkondigen, terwijl het niemand vergund was haar in de rede te vallen, nam het woord.
„O, gunst, daar heb je haar weer!”
Ragna zakte met een wanhoopsgebaar onder uit en legde haar handen voor haar ogen. „Het is zondagmorgen, ik ben om zéven uur uit mijn bed gesleurd en ik wens... ja zeker, Cyntha, mede namens de anderen, ik wéns geen zwaarwichtige gesprekken over Stasi’s rechten en plichten. Als je blijft bomen ga ik wel naar m’n kamer.”
„Val om!” wenste Cyntha elegant, ze had tenslotte ook een andere krachtterm, die op haar lippen zweefde, kunnen gebruiken maar ze deed het niet en Oda applaudiseerde geluidloos.
Waarschijnlijk zou er toch een geredekavel ontstaan zijn als de bel geen einde aan het gesprek had gemaakt.
Noëlla, die het dichtst bij de deur zat, ging kijken. Misschien was het oma, maar waarom had ze dan niet even gewaarschuwd, zodat een van de meisjes haar had kunnen afhalen. Natuurlijk was het dom van haar om meteen maar aan te nemen, dat het inderdaad oma was maar met een gastvrij gebaar smeet ze de deur open en riep: „Oma... ooohh!”
„Ik ben je oma niet, maar mag ik ondanks dat binnen komen?” Thorvald keek haar aan met een brede lach.
„Ja... ja, natuurlijk. Ik... eh...” Noëlla werd rood en daarna bleek en begon zowaar te stotteren. „Ik... ik... eh... hoe h... heb je me gevonden? Je wist m’n naam toch niet?”
„Neen, maar wel je autonummer.” Hij greep haar beide handen. „Ik wilde je zo graag terugzien, dat is me dan nu gelukt. Ik heb natuurlijk een fraai smoesje... ik kom je het geschenkje brengen van het bruidspaar voor je lieve hulp, maar ik vind, dat ik dat smoesje niet eens hoef te gebruiken. Ik wilde jou terugzien!"
Noëlla had bij haar haastige tocht naar de voordeur de kamerdeur open laten staan en binnen was het merkwaardig stil geworden.
„Ze vliegen de pan uit. Het loopt storm!” fluisterde Oda ondeugend tegen Desi.
„Daarom liep Noëlla zeker zo stil en onwerkelijk te doen!” Aldus Desi. Een stralende Noëlla voerde Thorvald de kamer binnen.
„Dit is mijn familie... Dit is Thorvald Munstering, de broer van de bruid die ik met haar jurk heb geholpen.”
„Allemaal meisjes!” fluisterde Thorvald, bij de eerste indruk leken het er dubbel zoveel, vooral als je een familie van de gewone samenstelling hebt verwacht. „Is dit echt jouw familie... al die meisjes?”
„Ja, en er is er nog één maar die is niet thuis. Ik ben in ieder geval géén meisje,” troostte Erno hem. „Het went wel.”
Een algemeen lachsalvo volgde en Thorvald had weinig moeite om zich thuis te voelen tussen al die gezellige jongelui.
Ofschoon de meisjes natuurlijk op zondag vaak uitgingen was het nu eigenlijk wat Cyntha ’een landerige zondag’ noemde, waarschijnlijk omdat ze het ongezellig hadden gevonden, dat Stasi niet thuis zou zijn.
Het pakte heel anders uit. Stasi had hen trouwens meteen stevig uit hun rust geschud wat achteraf bezien maar goed was. Het werd een van die zeldzame dagen met een sterretje... veel praten, veel lachen... platen draaien en foto’s kijken... de uren vlogen voorbij. De lunch bestond uit brood uit het vuistje. Thorvald was intussen natuurlijk allang op de hoogte van de samenstelling van het gezin.
„Geen gemakkelijke taak voor Stasi,” zei hij tegen Noëlla, toen ze een poos samen konden praten.
„Ze is ons rustpunt en ons middelpunt, onze vraagbaak en onze hulp. Ja, Stasi is een schat en we zouden haar niet kunnen missen,” zei Noëlla zacht. „Ze zou ook niet zonder ons kunnen. Ik geloof ook nog niet zo erg in de duur van haar huidige vriendschap, hoor.”
Op de een of andere manier beviel deze toch zo vriendelijk en zacht geuite opmerking Thorvald niet, in zekere zin viel het hem tegen van Noëlla. Hij vond, dat deze meisjes wel in een heel klein kringetje leefden en dachten waar het Stasi betrof. Ze verving hun moeder maar dat was ze tenslotte niet en toch, hij had in de loop van hun gesprekken van deze morgen en een deel van de middag opmerkelijk vaak gehoord: Vraag het Stasi... dat is Stasi’s werk ... Stasi zal het wel weten ... oh, laat dat maar liggen voor Stasi... vanavond even aan Stasi vragen. Hij stelde zich Stasi onderhand voor als een nerveus nogal sloverig wezentje dat vreselijk werd gedomineerd door haar half dozijn zussen. Thorvald zuchtte diep. Hij vond één zus al een opgave!
„Ik vind, dat jullie maar wonderlijk over je oudste zus spreekt, alsof ze jullie bezit is, waar je naar goeddunken over kunt beslissen.” Zijn stem klonk een tikje gereserveerd.
„Het klinkt misschien zo, maar de werkelijkheid is heel gewoon, vanzelfsprekend.” Noëlla keek hem peinzend aan, ze kon het wel waarderen dat hij zonder meer zijn mening zei. „We houden van Stasi, weet je.” „Dat is natuurlijk prachtig maar het maakt niet alles goed... noch voor jullie... noch voor haar...” Thorvald legde zijn hand op die van Noëlla. „Ik wil niet preken maar het is misschien de moeite waard om er over na te denken. Ben je boos op me?”
„Neen, dat zeker niet, maar laten we er nu niet meer over praten. Ik vind het een veel te prettige dag om zwaar op de hand te gaan doen. Thorvald, ik moet vanmorgen wel vreemd gekeken hebben, toen ik jou zag inplaats van oma ... wat een gekke situatie!” Ze veranderde nadrukkelijk van onderwerp.
„Je keek erg verwonderd en ook wel blij.” Thorvald observeerde het meisjesgezicht, dat niet uit zijn gedachten was geweest na die zonderlinge morgen.
„Ik was erg verwonderd en erg blij.” Ze glimlachte tegen hem en Thorvald had al ontdekt, dat die speciale warme glimlach een kenmerk was van de zussen. „Ik was er achteraf bezien niet gelukkig mee, dat ik zo onbezonnen weggehold ben maar ik voelde me in die situatie ook nogal overbodig. Een huis vol feestelijke mensen, die gelukkig niets van Lilians pech wisten, en mij vreemd aankeken... hé... wie is dat... en ze ziet er allesbehalve feestelijk gekleed uit. Toen ben ik er maar vandoor gegaan.” „Maar ik kom terug en ik blijf terugkomen. Ik vind dit een geweldig fijne dag maar ik wil binnenkort toch graag rustiger met je praten. Ik bel je morgen en misschien wel iedere dag... hoe vind je dat?” vroeg Thorvald. „Prima, maar het zal een dure telefoonrekening worden...” plaagde Noëlla en geen van de zussen had haar ooit zo zien stralen.
Als jonge mensen eenmaal gaan bomen dan vliegen de uren voorbij en om drie uur dook Cyntha met Ragna de keuken in en voorzag de hele menigte van koppen soep, die eenparig geprezen werd.
„De eer komt aan Stasi toe, wij hebben ze alleen maar warm gemaakt,” zei Cyntha met overdreven bescheidenheid. „Nu ja, en rondgedeeld. Het is hier intussen wél een keet geworden, koffiekopjes, soepkommen, platen en foto-albums overal waar wij niet op de grond of op de stoelen zitten. Geen idee hoe laat Stasi thuiskomt maar voordien mogen we wel een beetje opruimen.”
Tegen zes uur waren ze het er over eens, dat de tijd nog nooit zo snel voorbij was gegaan en opperden het plan om met z’n allen te gaan eten, want de pan soep was grondig leeg geschept.
„Welneen, we gaan de spullen allemaal halen bij het Chinese restaurant om de hoek,” stelde Gardi voor. „Kunnen Erno en Thorvald er op uit! Als ze er maar om denken ...”
Waar ze om moesten denken kwam niemand te weten. Oda liet een blad kopjes uit haar handen vallen, de schade viel mee, er waren vier kopjes stuk en enige schoteltjes.
Iedereen begon te ruimen en te schuiven. De tafel werd op volle lengte uitgetrokken en Oda zwiepte een tafelkleed naar Desi, die het weer terug gooide omdat het te klein was. Temidden van dit feestelijk gebeuren ging de deur open en Stasi en Rex kwamen binnen. Thorvald, die op punt stond om zich met Erno naar de Chinees te spoeden bleef verbaasd staan. Stasi... ongetwijfeld de knapste van allemaal, klein, tenger en jeugdig leek al heel weinig op het zorgelijke en eeuwig zorgende nerveuze wezentje, dat door de zussen beheerst werd.
„Wat zijn jullie nou aan het doen?” Haar stem, helder en verbaasd, beheerste het gezelschap meteen.
„Ze zijn kennelijk een feestje aan het bouwen en we komen precies op tijd!” Rex grinnikte om de schots en scheve toestand in de kamer en Oda, die met een tafellaken om haar schouders gedrapeerd stond.
„Ik vraag me alleen af, wat ze voor 'fantasie’ gaan eten!” Stasi begon te schateren. „De soep is zeker op... oh, sorry... ik zag de nieuwste aanwinst van het gezelschap niet zo vlug!”
Ze stapte op Thorvald af en schudde hem stevig de hand. Noëlla gaf een snelle en nogal verwarde uitleg over Thorvalds aanwezigheid maar Stasi begreep het natuurlijk meteen.
Nadat ook Rex en Thorvald kennis met elkaar gemaakt hadden, kon de film ’Hoe komen we aan eten?’ doordraaien. Ze besloten toen voor het gemak maar alle drie de mannen weg te sturen voor de fourage. Stasi vond zonder moeite het grote tafellaken, dekte de tafel en commandeerde de zussen, die af en aan draafden met schalen, glazen en cola.
„Er is bier, maar ze krijgen daar niet veel van, want ze moeten alledrie nog rijden,” besliste Stasi. „Jullie hebt je blijkbaar enorm geamuseerd. Nou, dat hebben wij ook gedaan en ik snak alweer naar eten.”
Het duurde een half uur voor de drie terugkwamen en de zussen begonnen eenparig te gieren van het lachen.
„En ik heb nog zó gezegd, dat je er aan moest denken...” begon Gardi, nadat de rust min of meer weergekeerd was. „O neen, ik heb niets gezegd, omdat Oda dat blad liet vallen. Ik had willen zeggen: Denk er om, dat je in vredesnaam niet voor iedereen een hele portie meebrengt. Dit is genoeg voor een hele kostschool!”
„Ja, weet ik veel!” Erno keek beteuterd. „Thorvald en Rex wilden minder nemen maar ik was bang dat we daar met tien mensen te weinig aan zouden hebben!”
Alle schalen in huis moesten er aan te pas komen om het eten te herbergen. Ze zouden deze blunder alledrie nog jarenlang moeten horen! „Ik heb nog nooit zo’n volledige Chinese eterij aanschouwd!” Stasi keek met lachende ogen naar Rex en voor het eerst kon hij volledig begrijpen hoe ze aan dit roerige huishouden hing. Omdat ze zelf jong was ving ze vreemde of alleen maar gekke situaties als deze veel soepeler op, kon zich helemaal inleven en was desnoods bereid er een schepje op te doen. Oma had eens hoofdschuddend een nogal vermanende opmerking gemaakt, toen Cyntha bij het ochtendgloren een aan bloemen en struiken knabbelende geit in de voortuin had ontdekt. Touw en ketting sleepten hem na, hij was kennelijk losgebroken.
„Inplaats van dat nu één van jullie dat beest naar het politiebureau gaat brengen,” had Oma nogal kwaad gezegd. „Neen hoor, mevrouw Kleine belde me op... het was geen gezicht, vertelde ze me.”
„Onze buurvrouw is een nieuwsblad en ze doet niets anders dan kijken wat wij uitvoeren,” interrumpeerde Cyntha zo mogelijk nog kwader. „Luister eens, oma. Wij hadden dat beest niet uitgenodigd maar we wilden hem wel kwijt. Niemand kreeg ’m buiten het hek, behalve Stasi en toen begon hij opeens als een gek te rennen ... ze moest wel meerennen... en wij natuurlijk ook! Zeg in vredesnaam niet, dat Stasi de wijste moest zijn, dat is ze ook maar meestal is zij gewoon... eh... gewoon een leuke gekke meid tussen zes andere gekke meiden ...”
Oma had toen nog iets gemompeld over hun verschrikkelijke woordkeus, gewoonlijk nam ze geen aanstoot aan de moderne terminologie, maar het beeld dat de buurdame haar had geschilderd van een laan die overhoop stond, door al haar kleindochters die achter een geit aanholden, was haar in het verkeerde keelgat geschoten.
Het schone toeval sprak een woordje mee, want ze wilden aan tafel gaan, toen Oma op de stoep stond, die met gejuich en goedig geplaag binnen werd geloodst. Ze keek verbaasd rond, naar de mensen en naar de tafel. „Ik kwam kijken hoe eenzaam jullie waren zonder Stasi,” zei ze droog. „Ik zie, dat het volkomen onnodig is.”
„Oma, help in vredesnaam eten, ieder hapje telt!” Stasi sloeg bijna dubbel van het lachen. „De mannen hebben voor eten gezorgd... en hoe!"
Drie mannen keken met vertedering en ook wel met verwondering naar hun uitverkorenen, zelfs Erno. Zo maakte ook hij het stel natuurlijk zelden mee, zo dol en eensgezind.
„Ik heb nog nooit zo’n leuk geïmproviseerd diner meegemaakt!” zei Thorvald zeer voldaan, tegen de tijd dat er enorme bressen waren geslagen in de ongelooflijke hoeveelheid eten.
„O maar ze zijn heel gezellig en als het er op aan komt hangen ze sterk aan elkaar, al kunnen ze elkaar ook ongenadig voor de gek houden of de mantel uitvegen ... zeg, Thorvald en Rex ... we rekenen wel op jullie bij de bruiloft volgende week. Je kunt niet zeggen, dat je er niet helemaal bijhoort na deze gedenkwaardige zondag,” zei Oma.
De uitnodiging werd graag aangenomen, iedereen was werkelijk op zijn best en zelfs Desi bloeide helemaal op, ofschoon ze in het begin had zitten mokken, omdat iedereen hier welkom was, behalve Crumèl... daar hadden ze alleen aanmerkingen op. Nu ja, Crumèl kon natuurlijk niet halen bij Rex ... zelfs die leuke Thorvald niet... aan Erno was ze teveel gewend om hem aantrekkelijk te vinden... maar Rex... Ze keek naar de overkant van de tafel en zag hoe Rex zich naar Stasi toeboog en zij tegen hem glimlachte. Ze wilde, dat Rex zo naar haar zou kijken... ze wilde... „Zit niet te slapen, Dé!” riep Oma haar tot de orde, ze was het krijgsplan voor de terugtocht aan het voorbereiden. „We ruimen met z’n allen de tafel af. Jullie brengt de kamer weer op orde. Een afwassen... wie?? Twee drogers... wie... Stasi zal liever zelf opruimen anders weet ze morgen niets terug te vinden.”
„Oma, dat U niet tot generaal bevorderd bent!” zei Cyntha, het verbaasde haar steeds weer hoe moeiteloos oma de machine altijd op gang kreeg maar dat kwam natuurlijk ook wel, omdat ze goed kon organiseren en niemand het in het hoofd haalde om haar tegen te spreken.
Nauwelijks een uur later was alles opgeruimd, geurde de koffie en merkte oma, die zo eens het oor te luisteren legde, peinzend op: „Al die jeugdherinneringen ... hoe was dat vroéger... en wéét je nog wel... en ... oh, dat had je moeten zien ... Erno of Rex of Thorvald! Wel, waarom doé je dat dan niet? Jullie hebt zo’n sterretjesdag gehad, waarom besluit je die dag niet, met iets wat je al zo vaak hebt willen doen, ik geloof dat ik het nu, voor het eerst, ook wel wil... de film uit jullie jeugd.”
Het was een teder behoed en uiterst kostbaar bezit, de twintig minuten durende film, die de vader van de meisjes, een geoefend amateurfilmer, van zijn groeiend gezin had gemaakt.
De eerste vertoning van de film was geen succes geweest omdat de meisjes door de kort achterelkaar volgende dood van hun geliefde ouders, erg gedeprimeerd waren en ieder op de eigen manier probeerde het verdriet te verwerken. De een na de ander was in tranen uitgebarsten en toen had de oom die hen had willen troosten door de film te vertonen de voorstelling haastig afgebroken en de film was nooit meer vertoond.
Er viel een vreemde stilte na oma's woorden, de zusjes keken elkaar aarzelend aan.
„Ik weet niet of...” zei Noëlla en Thorvald zag, dat ze plotseling erg bleek werd, hij had het liefst zijn arm om haar heengeslagen maar durfde dat toch niet en alledrie de mannen begrepen ook eigenlijk wel, wat hier achter stak. De film was blijkbaar een teer onderwerp.
„Als het moeilijk voor jullie is, dan zal niemand aandringen hoe benieuwd wij ook zijn naar die film.” Rex knikte Stasi bemoedigend toe.
„Daar staat tegenover, dat als we het nu niet doen, het waarschijnlijk nooit meer gebeurt.” Stasi’s ogen hadden de naar binnen gekeerde blik van mensen die intens verlangen naar het verleden en er alles voor over zouden hebben, om nog even iets van dat verleden te kunnen zien, te kunnen voelen... tastbaar... warm... levend!
„En daarvoor heeft vader de film niet gemaakt, geen vergeten document. Hij heeft die film met zijn laatste krachten gemonteerd... het was echt voor óns. Ik geloof, dat het erg verstandig van oma is, dat ze het nu voorstelt, we kunnen het nu, met z’n allen, wel aan en ik wil het ook graag.” Het was opnieuw Stasi, die voor allemaal besliste en niemand had er iets tegen in te brengen.
Die avond zagen elf mensen, ieder op hun eigen manier ontroerd, een film, een liefdevol document. De camera zwierf door het huis en door de tuin... een jonge vrouw die speelde met de baby, ze keek ook recht in de camera en ze lachte, waarna ze Stasi, leeftijd vier maanden, om hoog hield... Stasi in de kinderstoel, één jaar oud, bedachtzaam kijkend naar de taart met één brandend kaarsje. Later zagen ze Stasi ingespannen in de wieg kijken toen de volgende baby gearriveerd was. Het was een zonnig filmpje over gelukkige kleine meisjes en telkens was er wéér een bij, wat op de film een komisch effect maakte.
„Stasi moederde toén al!” zei Ragna en dat brak de spanning, iedereen lachte. „Kijk ze toch eens bedrijvig over het grasveld scharrelen en dan te bedenken, dat er nog twee bijkwamen... o, gunst... daar héb je Desi en Oda al!"
Het was de vader van de meisjes gelukt zijn voltallig en woelig troepje tijdens de tweede verjaardag van de tweeling in de tuin bijzonder ongedwongen te filmen, tijdens het pannekoeken eten aan de versierde tafel. Ragna kaapte op het doek de pannekoek van Gardi’s bord en deze zette een enorme keel op, terwijl de jarige Oda niets beter wist, dan ter verhoging van de feestvreugde haar mede-jarige een dreun met de lepel op het hoofd te verkopen. Gardi zat te schrokken alsof ze bang was, dat iemand aan haar pannekoek zou komen en die mogelijkheid had er dik ingezeten, ze gebruikte in ieder geval alle tien haar vingers en de boter kleefde duidelijk in haar haren. Cyntha at ongestoord, maar stak toen, omdat Noëlla haar duidelijk onder tafel zat te schoppen, haar tong uit en Stasi trok een vies gezicht tegen de pannekoek en bood die vriendelijk aan Cyntha, die ook niet wilde. Stasi liet zich van tafel glijden en probeerde de huilende Desi te sussen... het werd avond en ze werden naar bed gebracht door hun ouders... iemand anders had hier de camera gevoerd. De film eindigde logisch, doordat men de ouders de deuren van de kinderkamers zag dichttrekken, waarna ze samen naar beneden liepen en men nog even de zitkamer zag, vóór de deur achter hen dichtging. „Weg van ons... weg uit ons leven!” zei Stasi schor, ze verborg haar gezicht een ogenblik in haar handen. „Het is zélig om te zien... maar het doet ook verschrikkelijk pijn. Het zijn de dingen waar je je in het leven van alledag zorgvuldig voor afschermt.”
„Ja, het was echt een belevenis!” Zelfs Desi leek ouder en rijper op dit ogenblik, zoals ze daar op de grond zat, met heldere, nadenkende ogen en een ogenblik zonder rancunes of problemen.
„Als ik het zo bekijk waren we toen ook geen lieverdjes!” Ragna hield de toon met opzet luchtig. „Wie heeft mamma en pappa gefilmd, tenslotte?” „Dat was ik.” Mevrouw de Rijk glimlachte weemoedig. „Ik wist er niets van maar met de instructies van jullie papa moest het wel lukken ... overigens na veel gehannes van mijn kant.”
Gardi zat heel erg bleek en stilletjes te kijken, met Erno’s arm om haar heen.
„Wat scheelt er aan, liefje?” fluisterde hij haar toe.
„Ik ben de eerste die trouwt en ook het eerst geconfronteerd wordt met het ellendige feit, dat er... geen ouders... van mij... zijn. Ik had er de laatste weken al moeilijkheden mee, maar nu kreeg ik het met zo’n enorme dreun toegeworpen.” Gardi glimlachte door haar tranen heen. „Het is een wezenlijk verdriet, wat je dan opeens hevig, verstikkend bij de keel grijpt. Op zo’n ogenblik kun je het niet bevatten... is het nog zo kort geleden... geen jaren.”
„Ik geloof, dat ik begrijp hoe je het bedoelt omdat ik van je houd, maar ik heb het zelf niet meegemaakt.” Erno’s hand die zachtjes haar wang raakte. „Huil maar niet of ja ... als je wilt, huil dan wel. Laten we samen nog een eindje omlopen;”
Het einde van de dag met een sterretje voor iedereen eindigde in een zachte, bedachtzame stemming, een vreemde en niet te peilen glans van weemoed en lieflijkheid, van verwondering omdat het niet voorbij was in je hart en gedachten en eigenlijk nooit helemaal voorbij zou gaan. De jeugd en de ouders die je hebt gehad en die zo’n nadrukkelijk en onuitwisbaar stempel op een mensenleven zetten waren glanzend, goed en puur geweest... een paar jaar echt geluk, maar het had te kort geduurd.
Toen Noëlla met Thorvald naar zijn auto liep, probeerde ze haar gedachten onder woorden te brengen.
„Ik geloof, dat het beter is om kort zo gelukkig te zijn geweest, dan een leven boordevol desillusies te moeten doorworstelen.” Thorvald nam Noëlla’s hand en bracht die met een vluchtig en toch intens liefkozend gebaar aan zijn lippen. „Ik was vanmorgen bang, dat het me op dé een of andere manier zou tegenvallen ... het vinden van een meisje, dat je beslist terug wilt zien. Zou ze werkelijk zijn, zoals ik dacht dat ze was... waar leeft ze... hoe leeft ze... wil ze mij eigenlijk wel zien? Ik had zoveel twijfels verzameld, dat het je ongelooflijk zou lijken maar ik vond het een bizondere dag, de hele sfeer... jij... je omgeving... dat filmpje, waarop ik je als kind zag. Ik had het voor geen goud willen missen ... en ... Noëlla ... mag ik terugkomen. Eén keer... vele keren ... altijd? Ik wil dat alleen als jij er ook zo over denkt.”
„Of ik dat wil?” Noëlla glimlachte op de manier waar de zusjes bij hun geboorte blijkbaar allemaal door dezelfde goede petemoei mee begiftigd waren en waardoor heel wat mensen door de knieën gingen. „Ik heb me vanaf die morgen af lopen vragen waarom ik zo nodig weg moest rennen zonder dat je wist wie ik was... Waarom kijk je zo?”
„Wie heeft je geleerd zó te glimlachen, lieve schoonheid?” vroeg Thorvald zwakjes. „Dit is niet alledaags meer, weet je dat?”
„Wat? Oh, dat hebben we niet geleerd, dat dóen we gewoon!” Noëlla lachte hardop. „Alleen zien wij er niets bijzonders aan ... tot ziens, Thorvald, en ik verheug me erop je weer te zien.”
„Tot ziens... vóór je het weet sta ik weer voor je neus ... en morgen bel ik je op.” Twee handen drukten zwaar op haar schouders en voor ze begreep, dat hij het afscheid toch wat te koel vond, had ze een korte, stevige zoen te pakken, die er niet om loog.
„Tot ziens... schoonheid.” Thorvald liet haar los en stapte bruusk zijn wagen in, zelfs iemand die dommer was dan Noëlla had kunnen zien, dat hij werkelijk tot over zijn oren verliefd was.
Noëlla boog haar gezicht naar het opengedraaide raampje en Thorvald keek vragend naar haar op.
„Zal je voorzichtig rijden?” vroeg Noëlla zachtjes. „Ga niet zitten dromen ... dat kunnen we later beter samen doen. In ieder geval tot ziens op Gardi’s trouwdag!”
Intussen zaten Rex en Stasi samen op de trap, want Rex zou Oma thuisbrengen en zij was met kleindochter Ragna op zoek naar een of ander patroon.
„Haast U vooral niet!” had Rex geroepen en hij boog zich naar Stasi toe. „Stasi, wat heb ik je vandaag goed leren kennen en wat is het ongelooflijk boeiend en ook aandoénlijk, om het meisje waar je van houdt als baby en kleutertje te zien. Ik had die film nog wel een eindeloos aantal keren willen bekijken maar ik weet dat het jullie, en vooral jou en Gardi hevig heeft aangepakt. Dat is ook best te begrijpen. Zelfs toen je zo’n klein kind was en niemand het van je vroeg, wilde je al voor dat grut zorgen... je bent altijd erg ’de oudste’ geweest, dacht ik.”
„Ja, dat is waar. Het zal wel aangeboren zijn.” Ze stak haar arm door de zijne en leunde met gesloten ogen tegen zijn schouder. „Wat een geweldige dag... wat een sterrendag... er gebeurde zoveel en dat gevoel van geborgenheid bij een ander mens ... bij jou... dat kende ik eigenlijk ook niet. Daar gaat het ook in hoofdzaak niet om. Ik...”
„Ja, zeg het maar?” Rex boog zich dichter naar haar toe, toen haar stem wegstierf.
„Ik houd zo verschrikkelijk veel van je en ik vraag me af, hoe zoiets in korte tijd mogelijk is. Ik kan me niet meer voorstellen, dat ik jarenlang vrij tevreden voortgeleefd heb zonder dat jij er was... Wat een gek denkbeeld, niet?” Ze klemde zich aan hem vast en wilde haar gezicht tegen zijn schouder verbergen maar Rex nam haar gezicht in de kom van zijn hand.
„Kijk me aan, schat van mijn hart, en dan weet je, dat alles wat jij gezegd hebt, hetzelfde is wat ik voel, wat ik denk. Waarom vragen we ons af, hoe het mogelijk is? Je herkent elkaar, bij ons is het zo gegaan en ik beleef iedere minuut met jou intens en met blijdschap. Ik houd van je Stasi... Anastasia Renlink...”
Stasi trok zijn gezicht naar beneden en Rex kuste haar, teder en vol aandacht. Desi, die de hal in kwam stuiven, deinsde terug. Ze kneep haar handen tot vuisten en haar ogen straalden zoveel pure jaloezie uit, dat Stasi ervan zou zijn geschrokken als ze het had gezien maar Desi beheerste zich onmiddellijk weer.
„Oma staat klaar om naar huis te gaan!” zei ze kortaf. „Als jullie dan ook klaar zijn met afscheidnemen?”
„Goed. Doe niet zo vinnig.” Stasi en Rex hadden geen enkele reden om zich betrapt te voelen en lieten elkaar dus helemaal niet overdreven gehaast los. Rex trok Stasi overeind en kuste haar tot afscheid op haar haren.
„Tot morgen, Stasi. Bedankt voor deze dag, voor iedere minuut.”
Hij knikte vluchtig tegen Desi en nam mevrouw de Rijk onder zijn hoede. De meisjes wuifden oma na en zij leunde met een zucht achteruit. „Bent U moe?” vroeg Rex bezorgd. „Het was de drukte ook wel!”
„O, maar ik ben niet moe. Het was maar zo’n gewoontezucht.” Ze lachte verontschuldigend. „De drukte ben ik gewoon. Alleen de aanmoediging om de film nu te draaien was erg spannend. Ik was zo bang, dat ze nooit meer iets aan dat allerliefste document zouden hebben op deze manier en de kans was nu zo mooi. Voor mij was het ook pijnlijk, en toch ook weer erg goéd, om mijn dochter te zien praten, lachen, met haar kinderen spelen. Ja, misschien heeft dat me toch wel vermoeid maar het is nu over. Ik ben alleen maar blij en dat waren de meisjes ook.”
Rex stopte voor het huis van mevrouw de Rijk en stond er op haar ook veilig tot in huis te brengen, wat ze apprecieerde al vond ze het niet zo nodig. Voor hij afscheid nam keek hij natuurlijk nog even in de richting van het medaljonportret van de zeven zusjes, zijn ogen werden er magisch heengetrokken, naar die krans van jonge gezichten, een boeket van jeugd... zeven verschillende karakters, allen kinderen van de jonge mensen die vanavond zo indringend aanwezig waren geweest en voor ieder van hen tot leven was gekomen. Stasi... de dierbare... die als kind al zorgend rondging en deze groep bijeen had gehouden ... maar niet lang meer, Stasi, niet lang meer beloofde Rex haar, kijkend naar haar beeltenis. Je hebt alles gegeven en gedaan wat je kon en je hebt toch recht op een eigen leven, nu het nog tijd is... maar hoe dan ook, het was een dag met een zilveren ster... een volmaakte dag, zoals Stasi het noemde, ze komen ook niet zo vaak voor.
Diep in zijn hart was Rex er van overtuigd, dat hij vandaag de moeilijkheden onderschat had en dat het niet zo gemakkelijk was als het nu leek om Stasi los te maken van de verantwoordelijkheid, die ze voelde en zou blijven voelen, ook als het allang niet meer nodig zou zijn. Ze zag die grens niet meer, tot ze op een dag alleen zou zijn.
Rex kwam zijn stille flat binnen en had het gevoel, dat hij van de ene wereld in de andere stapte, na de gezellige drukte bij Stasi thuis, want gezellig was het beslist geweest.
De telefoon rinkelde en Rex nam niet bepaald overhaast de hoorn. Zijn moeder had de enerverende gewoonte om te blijven bellen als ze hem niet thuis trof en al werd het middernacht en was dat gesprek van geen enkele importantie, haar zin moest ze hebben.
„Ik ben maar blijven proberen tot je er was,” deelde ze kalmpjes mee. „Morgenochtend komt het er niet van en je wilt niet op kantoor gestoord worden.”
„Moeder, je doorzettingsvermogen is formidabel,” zuchtte Rex terwijl hij in een stoel neerzakte en, zeer verwerpelijk, zijn voeten op een laag tafeitje parkeerde. „Wat heb je op je hart vóór je slapen kunt?”
„Het spijt me, dat ik zo nieuwsgierig geweest ben. Ik heb er vader natuurlijk toe overgehaald om koffie te gaan drinken bij die mensen, maar het is niet leuk voor je, zo’n bemoeizuchtige moeder,” was het verrassende antwoord maar Rex kende zijn moeder beter en grinnikte vriendelijk maar toch een tikje sarcastisch.
„Het kan je wel spijten maar je hebt toch bereikt wat je wilde, moeder-mijne. Je hebt haar gezien. Zeg nou maar wat je van haar vindt en ga dan slapen.”
Rex gedachten dwaalden weg toen zijn moeder hem uitgebreid ging vertellen dat ze een heel gunstige indruk van het meisje had gekregen. Dat was dan meegenomen en voorkwam conflicten maar hij deed altijd rustig wat hem zelf het beste leek en vond haar kritiek alleen maar roerend, soms grappig en vaak erg vervelend. Rex hield van zijn moeder en kon veel van haar verdragen, ook haar eigenaardigheden.
„Dus het is deze keer wel ernst?” De woorden drongen, nadat zijn moeder ze op scherpe toon herhaald had, tot Rex’ zwevende brein door. „Ja, deze keer is het ernst,” antwoordde hij simpelweg. „Ik geloof wel, dat je het zo stellen moet als je het gevoel hebt, dat de toekomst maar een lange donkere tunnel is als je je voor gaat stellen, dat één bepaalde persoon er op de een of andere manier niét zal zijn... en ga nu slapen moeder. Als het aan mij ligt, krijgen jullie binnenkort een schoondochter.” Ze beëindigden het gesprek maar aan beide zijden van de lijn zat iemand nog lang in gedachten verzonken.