Hoofdstuk 7
DE TROUWDAG VAN GARDI EN ERNO
Het was op de dag, voordat Gardi en Erno trouwden en Stasi had voorspellend tegen Rex gezegd: „We zijn de hele week aan het draven en zorgen geweest, maar je zult zien dat het morgen een enorme droedelbende wordt. Zoiets verloopt bij ons altijd abnormaal.”
„Ik heb je de hele week bijna nog niet gezien,” zei Rex somber, hij keek geïnteresseerd naar de handige manier waarop Stasi bezig was een lange jurk te strijken. „Hemel, wie moet die grijze jurk dragen? Dat is toch niets voor jullie!”
„Neen, die is van oma, daar heb ik iets aan veranderd. Jammer, dat we zo weinig tijd voor elkaar hebben maar met een trouwerij in het vooruitzicht ligt het normale leven plat... hier tenminste wel!” Ze hing de jurk aan de kast en nam de volgende, deze keer een van zachtgroene zij. „Mooi, hè? Deze is van mij. Ik zou er zelfs best in willen trouwen ... als ik ooit trouw. Ik...”
Ze schrok van de heftige manier waarop Rex de dierbare jurk uit haar handen greep en weggooide en de bezitster van de jurk in zijn armen trok.
„Zeg niet zulke ellendige dingen Stasi, ik geloof, dat ik je binnenkort ontvoer, want dit is geen leven.” Hij klemde haar in zijn armen en kuste haar heftig. „Zeg niet voortdurend ’Ja, maar...’ Ik wéét, dat je zult zeggen, dat ik wist waaraan ik begon en dat deze tijd door de bruiloft helemaal ongewoon is, maar waarom overdrijf je zo? Je probeert ook helemaal niet of je afstand kunt nemen. Ik kan nog geen kort gesprek met je voeren of er is iemand of iets waar je achteraan moet.”
„Ja, dat Is gewoonweg zo, vooral deze week. Het stoort je heel erg, hè?” Ze leunde stil tegen hem aan, tot ze naar hem opkeek en het hem opviel hoe gelaten, hoe verdrietig het kleine gezicht was. „Het is weer het oude verhaal dat bij mij ook altijd nieuw schijnt te blijven want ik loop er steeds weer in. Ik dacht, dat het deze keer... anders zou zijn, jij bent anders maar je kunt er evenmin tegen op.”
„Jawel, dat kan ik en ik wil het ook. Waarom heb ik het je zo moeilijk gemaakt, mijn lief.” Rex zuchtte, kuste teder het donkere hoofdje en zei zacht: „Ik ben gewoonweg jaloers en dat is een heel verkeerde basis. Ik wil je voor mezelf hebben en dat wordt me dan de baas, maar heb jij dan ook een beetje geduld met mij! Ik wil het je echt niet moeilijk maken. Als je me maar wilt beloven, dat we als al deze drukte voorbij is, eerlijk samen of met z’n allen naar een redelijke oplossing gaan zoeken.” ik dat omdat ik van je houd, dat moet je geloven, Rex.”
Ze zag de oplossing totaal niet maar misschien gebeurde er zoiets ais een klein wonder, dacht ze nogal wanhopig. Natuurlijk wist ze heel goed, dat ze zou moeten kiezen tussen Rex en de zussen, er bestond geen andere oplossing. Ze hoefde zich niet wijs te maken, dat Rex een compromis zou aanvaarden. Het was waar, ze had nooit enkele rustige ogenblikken voor hem en op de duur liep dat mis, al toonde Rex dan nu begrip. Hoe lang zou het duren voor ook deze geschiedenis op de klippen liep en deze keer zou ze het niet kunnen verdragen, dat wist ze zeker. Tussen Rex en haar was het een wederzijds herkennen geweest toen ze elkaar voor het eerst ontmoetten, een onherroepelijk: Deze of geen andere, en het had haar getroffen, dat Rex dezelfde woorden had gebruikt in een van hun heel korte gesprekjes samen. Had ze toch maar meer tijd... alle tijd ... om een eigen leven, samen met Rex, op te bouwen.
Ragna kwam binnenvalen en zei: „Oh ... sorry... wat kijken jullie onvrolijk!”
„Wat is dat nou voor een idiote uitdrukking!” Stasi maakte zich uit Rex’ armen los, waarna ze haar feestjurk van de grond oppakte en zonder enthousiasme naar de strijkplank liep. „Rex zat zich te vervelen met het kijken naar het strijken van al die jurken. We kunnen nooit eens samen uit.”
„O, stonden jullie daarom zo treurig te doen met de armen om elkaar heen... nou ja, hoe kun je nou uitgaan in zo’n drukke week!” Ragna zag de moeilijkheden niet, vond het gewoonweg overdreven dat je in zo’n drukke week kon zeuren over uitgaan maar de ware oorzaak van de moeilijkheden, het nooit tijd hebben voor elkaar, drong niet eens tot haar door. Ze aanvaardde, net zoals de anderen, Rex als iemand die er bij hoorde en of hij dat genoeg vond, was dan zijn zaak. Problemen zag ze niet. Als Stasi wilde trouwen, dan kon Rex er hier ook nog wel bij. Gardi ging toch weg en in dit grote huis liep niemand elkaar voor de voeten, er was genoeg leefruimte voor iedereen. Misschien geen ideale toestand maar wel een die voor Ragna, en voor de anderen, aanvaardbaar was. Ze hadden zich er overigens niet over uitgelaten en vonden dat ook niet nodig. Iedereen was toch tevreden en Stasi vond het vanzelfsprekend prettig om te zorgen, ze kon doen en laten wat ze wilde en had nooit gezegd, dat ze anders wilde. Dat kon ze natuurlijk wel doen maar er waren grenzen, ze kon niet zonder meer haar verantwoordelijkheid afschudden, zo ongeveer was, zonder dat ze er veel dieper over nadachten, de egoïstische zienswijze van een half dozijn meisjes, die heel vreemd zouden hebben gekeken als iemand hun voor egoïsten had uitgemaakt. Desi, die binnen kwam lopen, kreeg de opdracht de jurk even naar oma „Ik heb geen zin,” aldus Desi. „Breng jij me even, Rex... ja, én weer terugbrengen natuurlijk!”
Ze keek hem met grote, kwasi onschuldige ogen aan en ze blééf hem aankijken alsof ze hem wilde dwingen. Rex haalde geërgerd zijn schouders op.
„Welneen, je neemt je fiets maar,” besliste Stasi kortaf. „Rex is je loopjongen niet. Je mankeert niets aan je benen. Fiets maar en blijf geen uren weg.”
„Neen, ma... ja, ma...” Ze streek met opzet vlak langs Rex heen. „Mag ik Rex niet eens even van je lénen? Wat jammer nou toch!”
Stasi reageerde er niet op maar ze werd wel rood. Er waren ogenblikken, en dit was er zo een, dat ze Desi het liefst eens flink links en rechts om haar oren had geslagen maar zoiets deed ze niet. Stasi verloor zelden haar beheersing en misschien had ze daarom zoveel overwicht.
Desi wachtte nog even bij de deur en keek van Stasi naar Rex, maar Ragna kwam tussenbeiden. Ze zei kort en vinnig: „Stel je niet aan, zot! Doe normaal en breng die jurk weg.”
Desi haalde de schouders op en verdween, de jurk in een plastic tasje bungelend. Ze keken haar na en buiten het hek voegde de schimmige figuur die de zussen 'Kruimel’ noemden zich op zijn brommer bij haar. „Ik geloof, dat die knaap tussen de struiken kampeert,” merkte Stasi bitter op. „Laten we hem volgende keer maar binnenhalen, want zo voelt ze zich ook miskend.”
„Ze heeft er niets meer over gezegd en we dachten, dat hij al in Amsterdam zat.” Ragna werd ongeduldig. „Toe, Stasi, schiet nou op met die jurken. Je zou mijn haar nog föhnen, anders zit het morgenochtend zo stijf.”
Oda keek om de hoek en vroeg of Stasi haar blauwe rok van de stomerij had gehaald, toen Cyntha kort daarop binnen kwam stuiven en aan Stasi vroeg of Stasi die middag naar de bank was geweest om geld op Cyntha’s rekening te storten, begonnen Rex’ goede voornemens voor geduld en tact danig af te brokkelen.
„Wat kijk jij venijnig!” merkte Cyntha kattig op. „Wat scheelt eraan?” „Ik vraag me af, of Stasi in dit grote huis vol mensen de enige is die denkt en handelt.” Hij stond op om weg te gaan voor er ruzie kwam.
„Doen jullie nooit iets zelf? Probeer het eens inplaats van altijd om Stasi te gillen.”
„Wel allem...” Cyntha slikte het woord half in en ze staarden verbaasd naar Rex’ haastige aftocht en Stasi, die achter hem aan rende. „Wat een stuk ongenoegen is Rex af en toe! Van zulke scène’s houdt Stasi helemaal niet, dat loopt weer mis, dat zul je beleven!” waarop ze, vanuit de cirkel van zijn armen, met betraand gezicht naar hem opkeek, maakten dat Rex diep spijt had over zijn driftige uitval. „Ik weet het, het helpt niets maar ik wil niet, dat ze jou zo commanderen.” Hij veegde met zijn hand de tranen van haar gezicht. „Jij bent er intussen aan gewend, dat dénk je tenminste, maar ik houd van je en ik vind het onuitstaanbaar. Goed, ik wéét dat ik niets bereik met zo uit te vallen en dat ze op die manier de pest aan me krijgen. Het was niet taktvol en ik wil de dag van morgen ook niet bederven.”
„Neen, ik neem het je ook niet kwalijk, maar ik zit op deze manier telkens knel tussen jou en mijn zussen en dan ben ik opeens zo bang, dat je er meteen genoeg van zult krijgen en... en ... niet meer terug zult komen.” Ze sloeg haar armen stijf om zijn hals. „Laat me even tijd, Rex, ik was juist zo blij, zo gelukkig en deze spanningen bederven het weer. Bekritiseer niet alles vanuit jouw standpunt, want iets wat in jaren gegroeid is, vorm je niet om door hatelijk uit te vallen, dat weet je best.”
„Ik weet het en beloof dat ik me beter zal gedragen ... als jij maar gelukkig bent... Tot morgen dan, liefje, en tob alsjeblieft niet.”
Toen Stasi een paar minuten later weer binnenkwam keken Ragna en Cyntha haar nog steeds verbaasd maar beslist niet kwaad aan.
„Rex had zwaar de pé in, hè?” constateerde Ragna overbodig. „Waarom zo moeilijk? We deden hem toch niets maar ik geloof, dat hij jou in een doosje met watten wil verpakken.”
„Ach, zeur er niet meer over,” verzocht Cyntha, die medelijden kreeg met Stasi’s behuilde gezicht. „Rex voelde zich veronachtzaamd omdat Stasi het druk had en toen waren wij de schuldigen, zij natuurlijk niet, wat wil je?”
Toen zweeg Stasi maar, machteloos, ze had trouwens geen zin er tegen in te praten. Cyntha had wel de waarheid gesproken, maar zo volkomen omgebogen naar hun eigen stijl en levenswijze, dat het grappig zou zijn geweest als ze zich er niet zo verdrietig over had moeten voelen.
Het was een geluk dat Rex de volgende morgen niet aanwezig was om mee te maken, hoe volslagen de droedelbende was. Door het hele huis werd om Stasi’s hulp geschreeuwd en tegen tien uur was Stasi, op het randje van een inzinking, zover dat ze bijna hysterisch teruggilde: „Het is niet normaal meer zo slordig en stom jullie allemaal zijn! Moet ik jullie stuk voor stuk aan komen kleden? Hou allemaal je mond of ik gooi iets goéds aan stukken. Ik wil zélf ook nog wel aangekleed de deur uit. Ik ben jullie voetveeg niet!”
„De leerlinge van Rex!” zei Oda hatelijk maar vanaf dat ogenblik werd het een stuk rustiger en kwam men er althans voor deze morgen toch achter, dat het niet hielp als je in antwoord op je geschreeuw: „Waar is...” alleen maar kéék op de aangegeven plaats maar dat je ook je handen erbij moest laten wapperen. De netheid van Stasi’s keurige kasten ging er toen niet op vooruit maar daar kon niemand bij stilstaan.
Oma arriveerde, koninklijk in parelgrijs, ze vond de bruid er mooi uit zien, zei ze hartelijk, maar van spontaan enthousiasme was geen sprake. Oma dacht natuurlijk aan de witte bruiden uit haar jeugd en kon het niet verkroppen dat de familie in de loop der tijd geen enkele witte bruid met een sluier had opgeleverd.
„Gelukkig maar, dat Erno zijn beide ouders nog heeft,” fluisterde de bruid, ze klemde haar vingers om de zijne. „Op zo’n dag mis je je ouders heel erg. Oma’s aanwezigheid is tenminste een grote troost.”
„Dat begrijp ik heel goed.” Erno legde zijn andere hand ook over de kleine hand in de zijne en hij knikte Gardi bemoedigend toe.
Ze was hem zo dankbaar dat hij niet met nietszeggende troostwoorden kwam.
De trouwerij was sober maar wei stijlvol maar ze konden het ook niet helpen dat een oud mannetje, dat stond te kijken toen ze de kerk binnengingen, keihard en bewonderend riep: „Sjonge, hoe ’st meuglijk! Er komt hier geen eind aan de stoet mooie meissies!”
De opmerking werd hem niet in dank door zijn trouwe echtgenote afgenomen want ze trok hem mee en zei luid, dat hij beter zijn kiezen opelkaar kon houden.
„Nu weten jullie tenminste meteen dat jullie mooi zijn!” fluisterde Thorvald Noëlla in het oor. „Ik ben het met hem eens. Arm kereltje, waarom mocht hij dat niet eens zeggen!”
Noëlla zond hem een lachende blik toe.
„Maar jij bent de mooiste!” Thorvald zei het snel en zacht. „Kijk niet verontwaardigd. Ik méén het en mag ik misschien?”
Ook hier maakte de beroemde glimlach een gelukkig eind aan een niet zo gelukkige opmerking.
Voor het bruidspaar kwam na de korte kerkdienst op de receptie het vreemdste deel van hun trouwdag. Het werd een drukke receptie in de mooie zaal van het gezellige restaurant, dat dicht in de buurt van hun huis lag.
„Wie is dat? Is dat een kennis van jou?” vroeg Erno haastig aan zijn vrouw. Hij staarde naar het woestbehaarde hoofd, boven een onverschillig spijkerpak. De figuur stond aan de ingang van de zaal, groot en breed, niet iemand die men op een receptie verwacht en hij ploegde zich trouwens doelbewust in de richting van het bruidspaar.
„Neen, geen kennis... maar ik heb ’m méér gezien. Dat is die man van het lotje... je weet wel!” siste Gardi.
„Ik weet van geen lotje en ik ken die man niet...” siste Erno terug, een en ander tussen handjes drukken en glimlachjes geven, bedanken voor goede wensen, bedanken voor geschenken en veel prietpraat.
„Wél waar... ik heb toch ’n lot gekocht... toen wij aan het huis werkten. Wacht even ...” Glimlachje, knikje... doorschuiven maar! „Je wéét wel... toen...”
Erno was wel bij de koop van het lot geweest maar had er verder totaal geen aandacht aan geschonken en wist dan ook niet waar Gardi het had opgeborgen.
Het receptiegekibbel zag er later op de foto’s ook nogal belachelijk uit maar vóór Erno om verdere uitleg kon vragen was het zwaar behaarde hoofd, waarvan alleen grote blauwe ogen en witte tanden te zien was, voor het bruidspaar opgedoken.
„Zeg, luister eens... gelukgewenst, hoor!” Hij schudde twee handen op beremanier, zijn stem daverde en de hele zaal luisterde mee. „Moet je eens luisteren, op de achtergebleven strookjes van dat lotenboekje stonden de namen en adressen vermeld maar ik had het me toch wel herinnerd, alleen valt het nou wat ongelukkig. Jij bent uit het huis van die zeven zussen en ik woon in de buurt, dus dat was de moeilijkheid niet, maar die mevrouw die bij jullie thuis aan het opruimen is en bloemen en telegrammen aanneemt, stuurde me hierheen... snap je?”
„Nou, eerlijk gezegd, snap ik er geen woord van,” bekende Gardi en Erno begon beslist glazig te kijken.
„Het is nogal eenvoudig!” galmde de stem. „Jij hebt toch dat leuke lot twee maal zeven negen twee maal zeven... allemaal staartnummers ... en je hebt de prijs... de draagbare T.V., maar als je je lot persoonlijk vóór vijf uur inlevert krijg je de bonusprijs van f. 1000,- dat vertelde ik je toch? Op het bureau van het streekkrantje, kan niet missen!” „Oooooh... oh ja!” Gardi keek hulpeloos rond, met een hoofd zo rood als een gekookte biet. „Uitgerekend op deze dag. Wat moet ik daar nou mee!”
„Verdraaid Gar... die duizend gulden komen best te pas!” Erno sloot zijn kersverse echtgenote juichend in de armen. „Fantastisch!”
Ragna die wel van stoere mannen met baarden hield glimlachte vriendelijk in zijn richting, en zijn dwalende ogen flitsten terug naar haar gezicht.
„Hallo... wat lach jij mooi!” zei de wonderlijke baardmans.
„Zo lachen al mijn zussen,” grinnikte Ragna. „Het is een familiekenmerk. Zeg, is het echt waar, dat Gardi duizend gulden extra krijgt?”
„Neen!” riep Gardi heel hard en doodongelukkig. „Ik zou het wel graag willen... o, Erno, ik ben zo’n enorme eendvogel... zo’n oen ... ik weet helemaal niet meer waar ik dat lot gelaten heb. Misschien is het wel via de zak in mijn jurk de wasmachine ingegaan ... of neen ... of ja... ik wéét het gewoonweg niet!”
De geëikte receptie liep toen plotseling uit in een deels opgewekte deels nerveuze kwebbelpartij, waarbij niemand naar niemand luisterde. Gelukkig liep het tegen het eind van de receptie en baardmans, die Theo Huygens bleek te heten en probeerde schilder te worden liet zich door Ragna van een glas sherry voorzien en samen bekeken ze wijsgerig vanuit de verte de drukte rond het bruidspaar.
„Wat zot, hè?” zei Ragna. „Heb je dat kunnen vermoeden?”
„Ja, natuurlijk!” Hij lachte terug. „Ik wist alleen niet, dat ze het lot kwijt was... hoe zou ik dat weten? Het is echt sneu voor ze... zeg, mag ik jou nog eens spreken?”
„O... eh... ja, daar is niets tegen." Ragna keek nog eens onderzoekend naar de lachende blauwe ogen en witte tanden, die sterk contrasteerden met de omringende baardgroei en kwam tot de conclusie dat het ruige geheel haar goed beviel. „Ik vind het aardig van je, dat je al deze moeite hebt gedaan om mijn zusje aan haar prijs te helpen, jammer dat ze nu dat lot kwijt is en zoveel tijd heeft ze niet meer vóór vijf uur.”
Gardi en Erno bleven met moeite het vriendelijk en gelukkig lachende bruidspaar maar Gardi's hersens werkten voortdurend in razende vaart. Het had nu geen doel om hulpzoekend naar Stasi te kijken want die wist er gewoonweg niets van maar Rex zag deze keer de humor van het geval in toen Gardi in een stil ogenblik tegen Stasi jammerde: „Help jij dan ook dénken!”
„Het enige wat je kan redden is zélf verder denken.” Stasi lachte liefjes en trok Rex met zich mee en ze riep over haar schouder met een tikje leedvermaak in haar stem: „Je bent nu zelfstandig en je moet voor je huishouden denken anders komt er geen spat van terecht.”
Om tien minuten over half vijf kwam er een nogal excentrieke nicht binnenzeilen. Ze bracht haar cadeau mee, dat ze omstandig ging staan aanprijzen en Gardi staarde naar de opzichtige prijs, die ze er natuurlijk niet, zoals ze beweerde, per ongeluk op had laten zitten en met een gilletje van schrik verwijderde toen ze zag, dat Gardi gelezen had hoe duur die vaas wel kostte. Gardi dacht overigens niet aan de vaas maar het dwaze veel te grote prijsetiketje, zo opzichtig geplakt, opende een luikje in Gardi’s hoofd, waar het momenteel nogal een nerveuze warboel was.
„Erno... ik wéét het weer... door dat prijsje...” Gardi's lichte stem galmde door de kleine zaal, ze nam Erno bij de hand en sleurde hem mee. „Wij moéten weg, anders verspelen we duizend gulden en dat kunnen we ons niet veroorloven... hol nou maar méé, Erno... de receptie is toch haast voorbij!”
Nagestaard door de voltallige wederzijdse familie en enkele verlate receptiegangers verdween het bruidspaar in vliegende vaart, maar Erno informeerde in paniek of ze dan over de straat wilde gaan hollen.
„Neen, iemand moet ons rijden... wie helpt er even?” Gardi keek rond en Thorvald kwam meteen in beweging, waarop Noëlla het gezelliger vond om dan ook maar mee te rennen.
„Waarheen?” vroeg Thorvald kort, toen ze hijgend en wel in zijn wagen neervielen.
„Naar ons huis, dat van Erno en mij...” Gardi trommelde Thorvald op zijn schouder. „Schiet zoveel mogelijk op. Ik ben gewoonweg op van de zenuwen, zeggen jullie maar niets want dan ga ik huilen!”
Gelukkig was het maar vijf minuten rijden en ze konden nog parkeren voor de deur.
„Heb je hulp nodig?” riep Thorvald het paar na, dat al bij de voordeur naar de sleutel stond te zoeken. „O genade, als je pech hebt, dan zijn ze die sleutel kwijt! Bespaar ons dat!”
„Neen, die sleutel heeft Erno beslist bij zich want ze blijven thuis en gaan morgen met vakantie. Gelukkig, ze zijn binnen!”
Noëlla lachte berustend en ook een tikje ondeugend tegen Thorvald. „Ik hoop, dat je het niet erg vindt, maar zo gaat dat bij ons! Er is altijd iets ongewoons. Schrikt het je niet af?”
„Integendeel!” Thorvald boog zich om Noëlla een voorzichtige kus te geven. „Je bent zó mooi en ik wil je niet kreuken.”
Ze waren in een romantischer stemming dan het bruidspaar dat in een vaart de lange trap opgehold was. Daar stortte Gardi zich op een klein oud kastje, dat uit Erno’s kamer stamde en dat, door Gardi met artistieke Hindelopen figuren beschilderd, nu dienst deed als heel mooie blikvanger. Gardi rukte het deurtje open en gaf een juichkreet. Het lot had ze destijds om het niet kwijt te raken grondig vastgeplakt aan de binnenkant van het kastje waarmee ze toen bezig was. Dat zou niet zo erg zijn geweest, maar ze had het zo secuur gedaan en met een speciaal soort lijm dat niemand meer loskreeg.
„Dat gaat niet, Erno... daar gaan onze duizend gulden!” De tranen rolden over Gardi’s gezicht. „Ik ben niet zo op geld belust, maar ik kon het nou zo goed gebruiken! ’t Is toch al zo’n dure tijd geweest.”
„Niet huilen, schat, als het niet goedschiks gaat, dan moet het maar kwaadschiks!” Erno had al een schroevedraaier in de hand. „Ga eens uit de weg!”
Slechts enkele minuten later kwam Erno overeind. Hij klemde de deur onder zijn arm en met Gardi achter zich aan spurtte hij naar beneden. Thorvald vroeg maar niets, hij gooide twee deuren open, door de ene deur buitelde Gardi naar binnen en door de andere Erno met een kastdeurtje.
„Rijden maar, geef het adres, Gardi!” commandeerde Erno.
„Laat haar maar, ik weet het wel!” Noëlla loodste Thorvald handig en vlug naar het kantoor van de streekkrant. Het was aan ruige Theo te danken dat men daar ai op de hoogte was van alles wat zich op de achtergrond had afgespeeld. Foto’s moesten er toch gemaakt worden van de eventuele winnaar, het zou natuurlijk ook kunnen dat er niemand kwam en de eigenaar van het lot het ding gewoon vergat, zoals dat zo vaak gaat. De fotograaf zat zich dan ook onbehoorlijk te vervelen, tot Theo laconiek kwam vertellen dat het lot bij een bruidspaar was maar dat ze het ding voorlopig niet konden vinden. Toen werd het voor iedereen een spannende zaak. Om zeven minuten voor vijf stopte er een wagen voor de deur en Theo riep tegen zijn broer, de fotograaf: „Hup Peter, daar heb je ze ... gauw dan!"
Bruid en bruidegom verlieten haastig de auto, het ging allesbehalve stijlvol, want Erno draafde met een kastdeurtje onder zijn arm naar binnen en Gardi holde er, met een hand aan haar grote hoed, achteraan. „Laten we meehollen!” stelde Noëlla voor. „Ik wil wel eens zien hoe dat daarbinnen gaat!”
Fotograaf Peter schoot prachtprentjes en de heleboel stond op zijn kop, nadat Erno het kleine deurtje op de balie had gedeponeerd met vermelding: „Wij hebben de prijs en hier is het lot, nog nét voor vijf uur!”
Het bleef even doodstil, toen hinnikte de jongste bediende benauwd maar onbedwingbaar en op dat moment barstte er een bulderend gelach los. „Nou, en of u de prijs gewonnen hebt... dubbel en dwars!” De hoofdredacteur van het blad schudde enthousiast hun handen en de champagne die er toch al had gestaan voor het plaatje met de eventuele winnaar kwam beter van pas dan iemand op de druilerige middag-wachten op iemand die waarschijnlijk niet zal komen, had durven vermoeden. Het werd een half uur lang een dolle boel, tot Noëlla Gardi influisterde of het geen tijd werd om terug te gaan naar haar eigen feest. Als ze vlug reden konden ze net op tijd voor het diner zijn.
„Ik heb opgebeld en ze weten dat het allemaal goed is,” stelde Noëlla de verschrikte bruid gerust. „Je hebt zo in de roes geleefd, dat je nergens meer aan dacht, maar nu moeten we toch heus gaan.”
Uitgeleide gedaan door het hele personeel vertrokken ze iets waardiger dan ze gekomen waren. Gardi zwaaide met haar bloemen, overigens niet haar bruidsboeket, dat ergens in het restaurant lag. Deze bloemen had ze van de redaktie gekregen en Erno een cheque van duizend gulden. De kastdeur zouden ze onbeschadigd terugkrijgen was hun onder daverend gelach beloofd.
„U bent in ieder geval al bekende buurtgenoten vóór U hier woont,” gaf de hoofdredacteur hun als troost mee en ze wisten niet of ze dat nu wel zo prettig vonden.
Inderdaad waren ze op tijd voor het diner terug. De stemming zat er wel in maar Oma kon de gebeurtenissen helemaal niet waarderen. Zulke voorvallen hoorden niet op een trouwdag thuis merkte ze ongewoon vinnig op.
„Hadden we die duizend gulden dan moeten laten verlopen? We hebben ze zo hard nodig,” merkte Gardi zo intens verbaasd op, dat iedereen in de lach schoot en oma ook meelachte, maar niet van harte.
„Ze is altijd zo goedgehumeurd!” zei Rex tegen Stasi. „Het hoort helemaal niet bij je oma om bij zo’n belangrijk feest van een van haar geliefde kleindochters zo zuinig te kijken. Ze ziet er wél vorstelijk uit!”
Stasi keek peinzend in de richting van haar grootmoeder. „Ze houdt het decorum op, Rex. Dit is dan de eerste kleindochter die trouwt en wat gebeurt er? Het oude lied... een bruid in een roze soort avondjurk met een grote hoed op en zij vindt dat geen bruid. Ze jaagt nog altijd het sprookje uit haar prille jeugd na en zoiets kan een obsessie worden. Oma is gelukkig nuchter genoeg om daar in het leven van alledag geen last van te hebben maar met gelegenheden als deze voelt ze zich miskend.” „Hoe voel jij je, nu er één uit huis is?” vroeg Rex, terwijl hij liefkozend haar hand aanraakte. „We zijn de hele dag bij elkaar en kunnen haast geen woord rustig samen wisselen... hoe voel je je nu?”
„Het zal vreemd zijn maar ik vind het niet erg, want iedereen die weggaat brengt me dichter bij jou. Ik weet wel, dat je niet kunt blijven wachten tot ze allemaal de deur uit zijn, maar toch... ik ben erg blij dat Noëlla Thorvald heeft en tot mijn... eh... verbazing bekeek ik het met een welgevallig oog, dat Ragna ernstig gecharmeerd is geraakt van onze baardige nieuwe vriend, hoewel...”
Ze begon te lachen en keek Rex met sprankelende ogen aan. „Hoewel... het lijkt me wel een waagstuk... Theo lijkt me een heel aardige, eerlijke jongen en hij komt vanaf het eerste moment erg spontaan over maar stel, dat je op zo’n jongen verliefd wordt... je weet helemaal niet, wat voor een gezicht er schuil gaat achter al dat haar. Hij bestaat alleen uit leuke ogen en mooie tanden. Het lijkt me niet erg als je hem vroeger zonder baard hebt gekend, dan weet je tenminste welk gezicht er schuil gaat achter die tropische aanwas.”
Ragna, die schuin aan de overkant zat en, ondanks haar conversatie met een oom, toch een en ander had opgevangen van de conversatie van haar oudste zuster en Rex, keek hen beschuldigend aan.
„Ik hoor heus wel, waarover jullie het hebt. Je vindt iemand toch niet sympathiek omdat hij een baard heeft of juist géén baard... Ik bedoel maar... dat is toch bijzaak... géén hoofdzaak!”
Ze zag de twee met moeite bedwongen pretgezichten tegenover zich en grijnsde breed en faunachtig.
„Nou ja, het is natuurlijk in de letterlijke zin wél een hoofdzaak en lach nou maar gerust, het kan me toch niets schelen. Ik vind hem erg aardig en dat zegt natuurlijk helemaal nog niets, hoor. Ik weet het nog niet zo, Staasje, maar ik geloof, dat jij wél de inventaris zit op te maken en uitverkoop van zussen wilt houden. Sorry hoor, maar zo gauw raak je ons nu ook weer niet kwijt. We hebben het veel te goed bij jou.”
Het was natuurlijk vriendelijk bedoeld, maar zowel bij Rex als bij Stasi kwam het anders over. Voor Stasi betekende het een vernietigend oordeel, ze bleef Ragna verschrikt aankijken en het was alsof er een hand verstikkend om haar keel gekneld werd. Hadden ze dan werkelijk geen van allen door, waar ze voorzichtig op aan stuurde? Wisten ze geen van allen, dat ze Rex niet meer missen kon en alleen nog maar verlangde naar een eigen leven met hem? Dachten ze, dat Rex er genoegen mee zou nemen opzij geschoven te worden of dachten ze, dat ze wel voor hen kon blijven zorgen en dat ze er dan Rex maar als vriendje bij moest houden als een soort tijdpassering voor vrije uren? Of dachten ze eenvoudigweg helemaal niet? Ze durfde helemaal niet naar Rex kijken maar ze voelde de enorme spanning in zijn wezen, juist omdat hij niet reageerde op Ragna’s luchtige opmerking en Stasi kon niet aannemen, dat de woorden niet tot hem waren doorgedrongen. Het beangstigde Stasi, dat Rex er, ook later, toen hij haar thuisbracht, maar heel summier op reageerde en dan nog als antwoord op een voorzichtige vraag van Stasi: „Was je boos op Ragna?”
„Ze vergist zich heel erg,” was het uiterst koele antwoord. „Dat zal ze dan nog wel merken maar het leek me aan een diner nu niet bepaald de juiste plaats om Ragna op haar nummer te zetten, trouwens... dat helpt gewoonweg niet met die zussen van jou!”
De laatste woorden klonken bijzonder hatelijk maar Stasi was te moe om er op te reageren, de voortdurende spanning tussen haar zusjes en Rex werd haar soms teveel. Rex wilde om haar niet te kwetsen, niet te hard en direct tegen de zussen uitvallen want Stasi suste de zaak altijd, door te beweren, dat ze heus zelf wel, maar dan voorzichtig, een oplossing zou vinden. Ze wilde geen breuk met haar zusjes of andere narigheid, wat beslist zou gebeuren als ze kortweg vertelde, dat het nu welletjes was en ze hun verstand eens moesten gaan gebruiken. Ook vond ze het verschrikkelijk, dat Rex zo kribbig uit kon vallen tegen de meisjes en zij hem stuk voor stuk gingen zien als een autoritaire en humeurige jongeman, die ze liever niet in de buurt van hun zusje zagen nu ze hem beter leerden kennen. Stasi meende, dat ze aan Thorvalds houding tegenover Rex kon merken, dat Noëlla zich onvriendelijk over Rex had uitgelaten, het zat haar heel erg dwars. Rex had dat vandaag natuurlijk ook gemerkt en moest langzamerhand wel het gevoel hebben, dat de hele familie zich tegen hem keerde, tot oma toe, die ongewoon stil was geweest. Dat was beslist niet tegen Rex gericht geweest, maar het had de geprikkelde stemming wel een extra accent gegeven en als men het zo bekeek, konden Ragna’s woorden ook beslist wel treiterend bedoeld zijn geweest en niet zo onschuldig als ze eerst had verondersteld.
Waarschijnlijk was dit alles de oorzaak van Rex enigszins koele houding op deze niet helemaal geslaagde trouwdag van Gardi en Erno. Stasi voelde zich zo ongelukkig, dat ze zich het liefst om Rex’ hals had gegooid en gesmeekt: „Doe niet zo, Rex. Ik houd zoveel van je en ik kan niet meer zonder je leven.”
Misschien zou ze het gedaan hebben maar Stasi was, behalve schuw, ook trots en al hield ze zich voor, dat het dwaze jaloezie was, ze vond het op zijn zachtst gezegd, erg vervelend, dat Desi na het diner, toen de familie gezellig nog wat samenbleef, beslag op Rex had gelegd. Hij had het blijkbaar aanvaard en niet naar Stasi gekeken, die alleen had gezeten, tot oma bij haar was komen praten.
Voor vanavond ingepakt door ogendraaiende Desi! had Stasi bitter gedacht. Ze ziet er ook zó lief uit... en denk niet meteen vreselijke dingen omdat je zusje een half uurtje praat met de man waar jij van houdt... tenslotte is hij je eigendom niet... hij is niemands eigendom... nou dan? Natuurlijk had Rex wel gezien, dat Stasi alleen zat en niet begrijpend zijn richting uitkeek maar hij zat op dat ogenblik, al praatte hij ogenschijnlijk nogal geanimeerd met de flitsende Desi, zowel de opmerking van Ragna als die van Desi te verwerken en dat was een moeizame zaak. Desi had tijdens hun gesprek luchtig en langs haar neus weg gezegd: „Stasi ziet er leuk uit vandaag, dat is altijd zo als ze een vriend heeft.
Ze moeten zich alleen geen illusies maken want vandaag of morgen heeft ze er weer opeens genoeg van. Het klinkt beroerd, maar ik zou het zo jammer voor je vinden als je ging geloven, dat ze het met jou wél meent.” „Roerend is die bezorgdheid van jou maar ik zal het zélf wel ondervinden,” had hij kil geantwoord en die kilheid was de hele avond niet meer overgegaan. Waar rook was zou ook wel ergens vuur zijn... zo luidde het gezegde immers?
Rex wagen stopte voor het nog donkere huis en Stasi was er al uit vóór hij goed stil stond.
„Ik vond het een rotdag!” viel ze heftig uit. „En ga maar, laat me met rust als je zó doet. Zeg liever wat je hindert.”
Vóór ze de voordeur had bereikt, had Rex haar ingehaald en haar in zijn armen getrokken.
„Het spijt me zo, Stasi, maar ik was jaloers... hoeveel vrienden heb jij wel gehad... je méénde het nooit met een van hen ... misschien meen je het evenmin ernstig met mij maar ik meen het wel degelijk ernstig met jou.” „Maar ik... ik heb helemaal geen uitgebreide collectie vrienden gehad, hoe kom je aan die nonsens?” Ze duwde hem van zich af en keek naar hem op in het licht van de buitenlantaarn, zodat ze zijn gezicht kon zien. „Natuurlijk meen ik het met jou, ik houd verschrikkelijk veel van je en dat weet je best. Ik wil niet eens wéten wie je dit slangegif heeft toegediend, ik ben alleen niet zo onnozel als ik lijk. Waarom laat je zoiets tussen ons komen, waarom ga je aan me twijfelen, alleen omdat ik niet meteen het huis kan verlaten. Een mens is nu eenmaal meestal met vele draden aan zijn levenssfeer verbonden... begrijp dat dan toch!”
„Ik begrijp heel veel maar soms loopt het wel eens mis... dat zie je. Dat is het niet alleen en dat weet je. Ik mocht je zusjes en zij mochten mij maar ik heb het gevoel dat ze, met vriendelijke gezichtjes, stilletjes om je vechten en als ik dan een scherp antwoord geef, ben ik de bulderbas, het chagrijn en wat niet meer. Het is natuurlijk, dat Noëlla tegen Thorvald kletst en dat hij het voor zoete koek slikt maar als hij doorgaat met dat bevroren smoel van hem zodra ik het woord tegen hem richt komt er zeer beslist vandaag of morgen een enorm ongenoegen. Ik weet niet, of dat tóch niet gebeurt... Ik waarschuw je maar!”
„Rex, wees alsjeblieft kalm!” gebood Stasi heftig en begreep op hetzelfde ogenblik, dat ze opnieuw bezig waren om op een fikse ruzie aan te sturen. „Ik meen het, Rex. Laten we niet verder praten, er komt toch niets goeds van, als je op deze manier je grieven uit. We zijn allebei moe en we voelen ons verongelijkt. Het belangrijkste is... dat ik zoveel van je houd... ga nou, Rex, vóór de anderen dadelijk thuiskomen. Ik wil ze ook niet meer ontmoeten, en ik ga meteen naar m’n kamer.”
„Verstandig meisje!” Rex nam haar in zijn armen en kuste haar, warm en vol liefde. „Het is maar goed, dat jij niet zo driftig bent en kunt bijsturen.” Tamelijk getroost maar beslist niet gelukkig wuifde Stasi Rex na en ging naar binnen. Haar pittige opmerking over de kwaliteit van de dag die voorbij was, had ze van ganser harte gemeend. Niemand was op zijn best geweest, wat iedereen dan voor vaststaand aanneemt als het over een trouwdag gaat! Hier was alles verkeerd gegaan. Het mocht dan wel grappig zijn maar welk bruidspaar verlaat er in paniek hun receptie om ergens anders op te duiken met een deur, waarop een winnend lot zit geplakt... Ragna die hatelijke dingen zei... Thorvald met een lang gezicht zodra hij in Rex’ richting keek... de jongste zussen hadden zich de hele dag nogal aangesteld als overdreven kritische, alles krakende tieners... Desi, die had zitten roddelen tegen Rex, die toen ook op ruzie uit was... zelfs oma was vreemd en nukkig geweest, omdat ze de bruiloft niet stijlvol had gevonden. Natuurlijk had oma ook scherp het gemis van dochter en schoonzoon gevoeld, nu de eerste kleindochter trouwde.
Enfin, alles bijelkaar waren ze een familie op zijn onvoordeligst geweest, dat stond vast. Ze wist toen nog niet, dat Noëlla Thorvald verweten had, dat hij zo onvriendelijk tegen Rex was opgetreden.
„Als ik in vertrouwen iets vertel, hoef je nog niet zo te reageren,” zei ze onredelijk. „Ik mag Rex echt heel graag, al doet hij soms vervelend.” Natuurlijk zei Thorvald een en ander terug, onder andere dat hij niet huichelen kon en vrouwen onbegrijpelijke wezens waren. Tot die overtuiging zijn in de loop van de tijd al ontelbare mannen gekomen, zelfs Cesar had het al moeilijk met Cléopatra. Ook Thorvald ging aan het einde van de lange dag niet al te blij huiswaarts. Gelukkig was het bruidspaar heel tevreden met de gezellige dag en ze hadden helemaal niets vreemds gemerkt!