6. De rode kalebas
Kent kleedde zich aan en ze reden de weg naar de heuvels weer
op. Voorbij de bungalows zagen zij voor zich de kleine heuvels, die
de indruk wekten alsof zij boven op elkaar waren gestapeld. De weg
lag bezaaid met stenen en de bermen waren begroeid met dicht
kreupelhout.
Jeff had alle aandacht nodig om de stenen zoveel mogelijk te
ontwijken en daardoor was hij zwijgzaam. Kents gedachten bleven
hardnekkig cirkelen om twee vragen, die hij niet van zich kon
afzetten. Waarom had iemand zijn kleren van plaats doen
verwisselen? Maar naast een gevoel van ergernis over dat feit
spookte Kent, vanaf het moment dat Jeff hem uit het water had
opgevist, nog iets door het hoofd. En dat was de herinnering aan
het donkere gezicht, dat hij slechts een ogenblik voor het raam van
Billie Groene Booms hut had gezien!
Hij wierp een zijdelingse blik op Jeffs donkere gezicht.
Jij en je opperhoofd Lindsey verlangen wel heel sterk naar de
kalebas van Billie, dacht Kent, terwijl Jeff zijn blik
onverstoorbaar op de weg voor zich gevestigd hield. Ik vraag me af
of het ding nog wel in de hut is na jouw bezoek van
gisteravond.
Eindelijk verbrak Kent de stilte. „Is het nog ver?”
„O nee. We rijden nu de weg langs de rivier op en dan zijn we
er zo.”
Even later veerde Kent van verbazing overeind. „Hee!” riep hij
uit. „Ik weet al waar we zijn! Daarginds tussen die bomen ligt de
hut van Billie Groene Boom. Daar ben ik gisteren geweest met dokter
Endicott.”
„O ja? Waarom heb je me toen niet even opgezocht?” lachte
Jeff.
„Hoe kon dat nu? Ik wist toch niet waar je woonde. Dat weet ik
trouwens nog steeds niet.” Maar plotseling kwam er een vermoeden
bij hem op, dat hij meteen onder woorden bracht. „Zeg, Jeff, woon
je soms in de hut van Billie Groene Boom?”
„Nee. Die is nu immers van dokter Endicott? Ik denk dat die er
wel geen bezwaar tegen zou maken, maar het bevalt me best waar ik
ben. Het is dezelfde plek, die mijn grootvader altijd gebruikte als
hij hier kwam, en toen ik nog klein was nam hij me soms mee. Je
zult het zo meteen wel zien.”
Al vóór Jeff het vrachtwagentje liet stoppen, begreep Kent wat
hij bedoelde. Hij wist dat ze halt zouden houden bij de kleine grot
opzij van de weg.
„Maar, Jeff,” riep hij, toen zijn metgezel uitstapte, „als het
hier is, dan ben ik gisteren wél langs gekomen! Ik ben hier samen
met Sherry Collier geweest. Maar er viel toen geen spoor van je te
bekennen, niet van jou en ook niet van iemand anders.”
„Nou, misschien was ik toen net in de hut van Billie. De auto
had ik tussen die struiken daar gezet en mijn spullen nog niet
uitgepakt. Maar kom, laten we de baarzen gaan schoonmaken. Ik begin
trek te krijgen.”
Jeff klauterde de helling op naar de schuilplaats onder de
overhangende rots.
„Kom je ook?” riep hij zonder zijn hoofd om te keren. „Je bent
zo stil!”
„Wat was dat eigenlijk voor een boze geest?” vroeg Kent en
zijn gedachten gingen uit naar Adelaarsvleugel en het verleden.
„Dokter Endicott en ook jij hebben het erover gehad.”
„O, ben je daarom zo zwijgzaam?” lachte Jeff vrolijk. „Daar
loop je dus aan te denken! Nou, heeft dokter Endicott je dat niet
uitgelegd? Hij zal vast wel een betere verklaring van boze geesten
kunnen geven dan de medicijnmannen van de Cherokezen; meer
wetenschappelijk in ieder geval.”
„Hij zei dat hij en Billie Groene Boom de geest door middel
van verf verbannen hebben.”
Daar moest Jeff nog meer om lachen.
„Mijn grootvader heeft het mij verteld. Hij is nu dood, maar
hij heeft de kalebas gezien toen die geverfd was. Hij heeft hem
zelfs, zonder de minste angst, in zijn handen gehouden. Voordat hij
geverfd was, was hij net zo bang voor de boze geest als Billie.
Maar Billie stelde vertrouwen in dokter Endicott en meende dat
diens middel om de boze geest te verbannen, het gewenste resultaat
opleverde. Was dat niet het geval geweest, dan zou hij de eerste de
beste keer dat hij de kalebas aangeraakt had, ziek geworden en
gestorven zijn, meende hij.
Die arme mensen wisten totaal niets van ziektekiemen. Werden
zij door vreselijke ziekten en de dood bezocht, dan hadden zij dat
volgens hun gedachtengang te danken aan de een of andere boze
geest. Adelaarsvleugel is op deze plaats gestorven, afschuwelijk
geschonden door de pokken. Zijn vrouw en zijn zoon vonden bijna de
dood en waren voor de rest van hun leven door de ziekte getekend.
Ook de blanke, die evenals Adelaarsvleugel in de grot overleed, had
pokken. En naast hem lag de kalebas. De hand van de blanke hield
hem nog omkneld. Geen wonder dat zij meenden, dat de boze geest,
die de oorzaak van al die ellende was, nog steeds in de kalebas
huisde. Iedereen, die hem aanraakte, moest sterven. De weduwe van
Adelaarsvleugel zette haar leven op het spel door de kalebas mee te
nemen naar de hut, maar daarna werd hij door niemand meer
aangeraakt, totdat dokter Endicott Billie Groene Boom ertoe had
overgehaald hem te verven. Tenminste, zo werd het door Billie aan
mijn grootvader verteld. Maar luister eens, Kent, ik verga van de
honger! Wil jij misschien het vuurtje, dat ik vanmorgen heb
aangelegd, wat oprakelen, dan ga ik de vis schoonmaken.”
Kent liep naar het oventje, dat Jeff uit stenen had opgebouwd.
Hij zorgde ervoor, dat de smeulende kooltjes weer opvlamden, en
Jeff ging aan het werk bij de bron, die enkele passen verder uit
een rotsspleet te voorschijn kwam. Maar Kent kon zijn gedachten
niet bij zijn werk bepalen.
„Waarom heeft zij dat risico genomen?” riep hij naar Jeff,
terwijl hij droge takken op het vuur legde.
„Wie?” vroeg Jeff zonder veel aandacht. „En wat voor
risico?”
„De weduwe van Adelaarsvleugel, Billies grootmoeder. Als de
indianen zo’n angst hadden voor de besmette kalebas.... ”
„Ach, zit je daar nog steeds over te denken? Nou, ondanks haar
bijgelovigheid was zij een moedige vrouw. Zie je, mijn voorouders
waren erg gehecht aan de bezittingen, die zij meegebracht hadden.
Vooral op hun muziekinstrumenten waren zij gesteld. Haar verlangen
om de kalebas te behouden zal waarschijnlijk zó sterk zijn geweest,
dat zij bereid was haar leven ervoor te riskeren.”
„En jij, Jeff, ben jij ook zo moedig?” vroeg Kent op plagende
toon. „Het lijkt mij, dat je er erg op gebrand bent de kalebas in
je bezit te krijgen. Zou jij ook bereid zijn je leven ervoor te
wagen?”
Kents vraag veroorzaakte zoveel hilariteit bij Jeff, dat de
echo van diens lach door de rotsachtige heuvelhellingen werd
weerkaats.
„Je bent een grapjas!” zei hij. „Inderdaad wil ik erg graag in
het bezit van de kalebas komen, maar ik zie niet in dat daaraan
gevaar zou zijn verbonden. Na al die jaren ben ik echt niet bang
voor een pokkenbesmetting. En ik veronderstel, dat dokter Endicott
er niets op tegen heeft hem te verkopen.”
„Hoe lang is het geleden?” vroeg Kent. „Ik bedoel, dat dokter
Endicott de kalebas geverfd heeft?”
„Dat zou ik je niet kunnen zeggen. Een jaar of dertig
misschien. Het gebeurde, toen de vrouw van Billie gestorven was.
Volgens mijn grootvader was Billie nog steeds bang voor de kalebas
en hij vertelde dokter Endicott, dat hij dacht dat de kalebas de
oorzaak van haar dood was. De dokter zei hem, dat haar dood te
wijten was aan longontsteking, en probeerde hem iets uit te leggen
over de werking van ziektekiemen en besmetting. Hij verklaarde, dat
de kalebas nooit enig gevaar had kunnen opleveren als hij maar
ontsmet was geweest. Maar om in dit opzicht zekerheid te krijgen,
stelde hij voor er een flinke laag verf over aan te brengen. Net
zoals mijn vader en grootmoeder was Billie. ook al was hij er dan
huiverig voor, zeer gehecht aan de kalebas. Hij wilde hem behouden,
omdat hij in de dagen van weleer aan zijn stam had toebehoord. Maar
de kalebas was al erg oud en feitelijk was het een wonder, dat hij
nog geen barsten vertoonde. Dokter Endicott zei, dat een flinke
laag verf zou bijdragen tot het behoud van de kalebas en tegelijk
de boze geest zou vernietigen. Hij hield de kalebas voor Billie
vast, terwijl die de verf erop aanbracht. Zij gebruikten vuurrode
verf en ik denk, dat ons opperhoofd hem wel zo zal laten, als ik
erin slaag hem te kopen."
„Als je erin slaagt, Jeff!” Kent wendde zich om en keek zijn
nieuwe vriend, die met de vis in zijn handen de helling opkwam,
ernstig aan. „Ik kan je wel vertellen, dat je niet de enige bent,
die probeert beslag te leggen op de kalebas.” „Het is er vreemd mee
gesteld,” zei Jeff, terwijl hij de schoongemaakte baarzen in een
koekepan deed. „Carter Lindsey en ik zijn Cherokezen. Billie Groene
Boom was dat ook en ik denk, dat hij het liefste zou zien, dat wij
hem kregen, omdat hij altijd in het bezit van ons volk is geweest.
En toch zijn er altijd anderen bij geweest. Zelfs hier in deze
grot, toen Adelaarsvleugel stierf, was er iemand anders bij. Een
blanke man.”
„De blanke man hield de kalebas vast,” zei Kent
peinzend.
„De kalebas lag tussen hem en Adelaarsvleugel in en de
boze geest had hen beiden gedood.”
Enige tijd later wandelde hij met Jeff Groeneboom de smalle
weg op, die hij en Sherry de avond tevoren gevolgd hadden. Onder
het eten hadden zij hun gesprek over de kalebas voortgezet en
Kent had te kennen gegeven dat hij hem weleens wilde zien.
Zullen we naar de hut gaan?” had Jeff voorgesteld Dan kan ik
je de kalebas laten zien en ook hoe hij gebruikt wordt."
Terwijl zij voortslenterden in de schaduw van de hoge bomen
langs de weg, vervo!gden zij hun gesprek "
„Gisteren ben ik er ook geweest,” zei Jeff.
„Ja, dacht Kent, we hebben je gezien, maar we wisten
toen niet wie we zagen. Tegen Jeff merkte hij op: „Heb je
de kalebas bekeken?”
„Ik heb er even naar gekeken. maar ik heb hem niet van van de
plank genomen. Hij is zó oud, dat het werkeljk een wonder is, dat
hij nog niet gebarsten is. Ik heb hem niet durven aanraken uit
angst, dat er iets mee zou gebeuren. Zie je, ik zou niet graag
verantwoordelijk zijn voor een eventuele neschadiging, zolang hij
nog niet werkelijk van mij is."
„Ja maar, Jeff, als je hem niet wilt aanraken, hoe kun je me
dan laten zien hoe hij vroeger gebruikt werd?"
„Er zijn nog andere kalebassen in huis. Met één daarvan zal ik
het je laten zien. In de keuken lag een hele stapel, van klein tot
groot. Sommige geverfd, andere niet. De indianen hebben altijd
kalebassen gekweekt en ze voor allerlei doeleinden gebruikt: als
potten en pannen, nappen en schalen, noem maar op. Daarom heeft
Billie ze ook steeds gekweekt. En hij heeft zich er ook op
toegelegd er instrumenten van te maken, want ik heb er één
gevonden, die haast niet van de originele te onderscheiden was.
Precies op dezelfde manier geverfd en zo."
„Hoe zit dat eigenlijk in elkaar, Jeff?" Ik kan me niet goed
voorstellen, dat een kalebas behoorlijke muziek kan
voortbrengen!"
„Toch wel. Ze maakten er een soort rammelaar van. Ons volk
kende destijds vier soorten muziekinstrumenten die erg geliefd
waren. Twee verschillende fluiten, de trom en de rammelaar. Dat
laatste instrument werd vervaardigd door in een grote gedroogde
kalebas met lange steel een gat te boren en hem daarna voorzichtig
uit te hollen. In de lege kalebas werd wat zand gedaan en zoveel
kiezelsteentjes, dat er voldoende ruimte overbleef om ze heen en
weer te schudden. Vervolgens werd de opening gesloten. De kalebas
werd bij de steel vastgehouden en op de maat van de muziek heen en
weer bewogen.”
„Ik heb wel niet veel verstand van kalebassen,” zei Kent „maar
die ik tot nu toe heb gezien, leken me niet erg duurzaam. En dan
zo’n lange tijd, Jeff! Je kunt je eenvoudig niet indenken, dat het
instrument zo lang heeft kunnen meegaan!”
„Ja, het is wel lang, maar de omstandigheden waren gunstig.
Grootvader zei, dat hij bij Billie steeds veilig op de plank boven
de stookplaats lag. Daardoor kon er niets mee gebeuren. En de
verflaag heeft natuurlijk ook een handje geholpen. Oorspronkelijk
was hij behandeld met walnotesap: dat gebruikte ons volk altijd
daarvoor. En door toedoen van dokter Endicott is hij bestreken met
heel goede verf. Maar ik geloof niet, dat ons opperhoofd van plan
is de oude kalebas regelmatig te gebruiken. Volgens mij zal hij hem
meer reserveren als attractie voor speciale gelegenheden.
Hij....”
„Daar is de begraafplaats,” viel Kent hem in de rede, terwiil
hij, net zoals de vorige avond met Sherry, naar de afrastering
wees. „Dokter Endicott heeft verteld, dat de familieleden
van Billie daar begraven zijn.”
„Dat is ook zo. Laten we even gaan kijken.”
Zij baanden zich een weg door het hoog opgeschoten onkruid en
stapten over de gammele afzetting heen.
„Als je het goed nagaat is het een beetje tragisch, vind
je niet. merkte Kent op. toen zij tegenover de rij ruwe, lage
stenen stonden, die de graven bedekten. „Een paar Indianen begraven
in een land van blanken.”
Aan het ene eind van de rij zagen zij een pas gedolven graf
zonder stenen erop.
„Daar zal Billie wel liggen,” zei Kent. „De andere
graven zijn veel ouder."
Met uitgestrekte wijsvinger was Jeff aan het tellen. „Er
ziin er zeven,” zei hij.
„Volgens dokter Endicott,” voegde Kent eraan toe, „moeten hier
liggen: Adelaarsvleugel en zijn vrouw, de zoon
van Adelaarsvleugel met zijn vrouw, de vrouw van Billie
en nu Billie zelf."
„En ook de blanke man. De boer, die zo goedhartig is geweest
voor Billies zieke grootmoeder, heeft haar man en de blanke op
dezelfde dag begraven. Kijk maar naar de data op de stenen, Kent.
Mijn grootvader heeft mij er alles van verteld. Er staat alleen
maar een jaartal op en dat geeft het jaar aan, waarin zij gestorven
zijn. Niemand van Billies familie kon lezen of schrijven, maar hij
had wel geleerd hoe hij de cijfers met verf kon aanbrengen. De
eerste keer heeft de boer dat gedaan, van wie het land was, maar
toen de verf begon weg te slijten, heeft Billie van tijd tot tijd
de cijfers overgeschilderd. De laatste keer heeft hij daarbij rode
verf gebruikt, zoals je ziet.”
„Dat moet al een hele tijd geleden zijn,” zei Kent en hij
bukte zich om de steen aan de andere kant van de rij beter te
kunnen bekijken. „Dit jaartal is bijna onleesbaar.”
„Dat maakt weinig uit, want we kunnen wel raden wat daar
staat: 1838.”
„Ja, hier liggen Adelaarsvleugel en de blanke,”
bevestigde Kent. „En die twee ernaast.... Wat is er aan de
hand, Jeff?”
Jeff, die tussen de twee eerste graven in stond, had
plotseling een stap terug gedaan.
„Mijn oog viel hierop.” Jeff knielde en liet zijn vingers
glijden langs de rand van een vierkante platte steen, die gelijk
met de grond lag.
„Ik stond erbovenop en toen merkte ik ineens, dat er
verfstrepen op zitten. Maar dan moet het een grafsteen zijn!” „Op
die plaats? Daf kan toch niet, Jeff! Er is geen ruimte voor nóg een
graf tussen die twee in.”
„Een kind misschien?”
Kent schudde zijn hoofd.
„Er is nooit sprake geweest van een kind, Jeff. Bovendien
zouden de Cherokezen een van hun kinderen nooit vlak naast een
vreemde blanke begraven hebben. En zeker niet, omdat hij gestorven
is aan de pokken, waar ze zo bang voor waren. Nee, het zal wel wat
gemorste verf zijn. Kun je er cijfers uit opmaken?”
Jeff bekeek de steen beter. Hij haalde een zakdoek te
voorschijn en sloeg het stof weg.
„Het is dezelfde rode verf als die van de andere stenen,” zei
hij. „Nee, ik kan er niets uit opmaken. Dit hier lijkt een beetje
op een 1 en dat op een 9. Nou ja”, hij stond op en liep naar het
hek, „wat doet het er ook eigenlijk toe? We kunnen beter maar gaan,
Kent.”
De twee jongens vervolgden hun weg en sloegen het smalle
paadje in, dat Kent en Sherry ook hadden gevolgd. Zij gingen het
gammele hekje door en Kent dacht: Wat een sombere verwaarloosde
boel. Maar in ieder geval ziet het er nu in de heldere zonneschijn
toch beter uit dan gisteravond. Tegen Jeff zei hij: „Hoe komen we
binnen? De deur zal vast wel gesloten zijn.”
„Ja, hoewel dat niet veel uithaalt.” Jeff lachte. „De meeste
ramen zijn kapot. We zullen er daar maar een van nemen.” Aan de
achterkant van het huisje schoof Jeff een van de gebroken ramen
omhoog en gleed over de vensterbank haar binnen. Kent volgde hem en
bevond zich toen in een kleine, smerige keuken.
„Kijk,” zei Jeff en hij wees naar een hoek, „daar liggen de
kalebassen, waarvan ik je verteld heb.” Op de vloer lag een hoop
kalebassen in allerlei vormen en afmetingen. „De rammelaar bevindt
zich in het andere vertrek,” zei Jeff en hij liep naar de
deur.
„Kent!” Jeffs stem klonk vreemd. „Kom eens kijken!”
Kent rende de kamer binnen.
„Hij.... hij is wég!”
Jeff stond voor de stenen haard en wees naar een plank boven
de schoorsteen. De plank was leeg.
„Heeft hij daar gelegen?” vroeg Kent.
Sprakeloos knikte Jeff.
Kent liet zijn blik door de kamer gaan.
„Laten we zoeken, Jeff,” zei hij, ofschoon hij voor zichzelf
overtuigd was van de nutteloosheid van zijn voorstel. „Per slot van
rekening heb je mijn kleren ook teruggevonden.” Jeff streek met
zijn hand over zijn ogen, alsof hij zijn ogen nog steeds niet
vertrouwde.
„Wie kan hem in vredesnaam hebben weggenomen?” mompelde hij
niet begrijpend. „Zo’n oude, uitgedroogde kalebas!”
Met de wijsvinger van zijn rechterhand begon Kent langzaam op
zijn linkerhand af te tellen.
„Josiah Addison beschouwt de kalebas als een voorwerp van
historische waarde,” noemde hij op. „Kolonel Pepperton heeft bij
dokter Endicott geïnformeerd of er een openbare verkoping zou
worden gehouden. Digby McShane had nogal geheimzinnige
aantekeningen over de kalebas bij zich.” Opeens kreeg hij een
inval. „Misschien is dokter Endicott hem wel komen halen!”
Het gezicht van Jeff klaarde op.
„Ja, natuurlijk! Dat moet het zijn!” riep hij uit. „En daar
ben ik blij om ook! Per slot van rekening kan iedereen hier, net
zoals wij, binnenwandelen. Ik kan me wel niet voorstellen waarom
men dat zou doen, maar de mogelijkheid bestaat; Nou, dat is dan
opgelost. Ik zal even de rode kalebas, waarvan Billie een rammelaar
heeft gemaakt, halen om je te laten zien hoe hij gebruikt moet
worden.”
„Waar is dié dan?” vroeg Kent, toen Jeff terugliep naar de
keuken.
„Hier, bij al die andere. Daar heb ik hem gisteren gezien.”
Kent kreeg ineens kippevel. Hij volgde Jeff naar de keuken, al was
hij ervan overtuigd, dat hij geen rode kalebas te zien zou krijgen.
Even tevoren toch had hij de hele stapel nauwkeurig bekeken en
daarbij had hij onmogelijk een grote, helderrood geverfde kalebas
met lange steel over het hoofd kunnen zien.
Jeff bleef staan en keek verbluft naar de stapel in de hoek.
Eén ogenblik stond hij hoofdschuddend te staren.
„Ook dié is weg!” zei hij tenslotte. „Maar dat kan dokter
Endicott nooit gedaan hebben; het was immers maar een
imitatie!”