29
Ik wist dat Edmond naar ons toe zou komen als hij kon.
Ik probeerde te doen wat ze in films met honden doen, JET HAAL EDMOND! zeggen en dan zo’n beetje in de richting van de Wijde Wereld wijzen maar hij schoot niet als Lassie achter een vers geurspoor aan, maar ging me gewoon een paar seconden beleefd aan zitten staren en verloor zijn belangstelling toen bleek dat ik mijn verzoek verder niet ging toelichten.
Maar kan jij Jet er dan niet op uitsturen om Gin te zoeken? vroeg ik Piper op een toon van Wat Ben Jij Nou Voor Een Hondenfluisteraar. Maar ze schudde haar hoofd en zei Hij zou haar wel vinden als hij wist waar hij moest zoeken.
We keken alle twee naar hem zoals hij daar zat met zijn neus lichtjes in de wind.
Kijk, zei Piper, hij houdt bij wat er in de omgeving gebeurt. Alle geuren van kilometers in de omtrek gaan via zijn neus.
Op een middag trof ik Piper diep in gesprek met Jet aan en toen ik haar vroeg waar ze het over hadden haalde ze haar schouders op en zei Hondendingen. Soms vloog de eenzaamheid me naar de keel omdat ik me bij die gesprekken buitengesloten voelde maar meestal deed ik of ik er geen erg in had. Ik ben dol op oude films. Zij praat weer met honden.
Naarmate de dagen verstreken en er geen teken van Edmond of Isaac kwam moest ik me verzetten tegen de ondraaglijke angst die altijd ergens in mijn achterhoofd op de loer lag. Het duurde lang voordat ik kon toegeven dat ik zijn aanwezigheid niet meer kon voelen en soms lag ik tot het aanbreken van de dag wanhopig naar de stilte te luisteren en probeerde me zijn gezicht voor de geest te halen.
Soms dacht ik dat ik Edmonds stem in mijn hoofd hoorde maar altijd weer was het mijn onderbewustzijn dat vanuit een pervers soort weemoed oude bandjes afspeelde.
Ik ontkende wat een feit leek te zijn.
En toch, ik had de dode mensen gezien. Ik had zorgvuldig elk afschuwelijk, nachtmerrieachtig gezicht bekeken alleen maar om er zeker van te zijn.
Ik merkte dat ik steeds meer naar het grote huis toe werd getrokken, gewoon om me ervan te vergewissen dat Edmond daar niet op ons zat te wachten, of zichzelf tot daar en niet verder had weten te slepen.
Ik verontschuldigde me tegenover Piper dat ik een paar uur weg zou zijn, vertelde haar alleen dat ik in de groentetuin iets had gezien dat nu ieder moment rijp kon zijn zoals tomaten of dat we misschien meer schone sokken nodig hadden. Ze vond het niet erg dat ik alleen ging omdat ze er zelf niet graag heen ging vanwege de geesten en ook omdat ze waarschijnlijk wel zo’n beetje wist waarom ik ging en blij was dat er iemand ging kijken voor het geval dat.
Jet hield haar altijd gezelschap dus had ik geen alarmsysteem en iedere keer dat ik naar het huis toe liep zocht ik naar voortekenen, vreemde wolkenformaties, dertien eksters, kikkers zo groot als een antilope, dat soort dingen. Op sommige dagen was ik ervan overtuigd dat ik een voorgevoel had of ik had een geheimzinnige mystieke gewaarwording, maar het zal niet op het nieuws komen als ik je zeg dat ik het altijd mis had.
Het maakte niet uit. Elke keer begon mijn hart te bonken bij de minste of geringste aanwijzing dat we bezoek hadden. Meestal was het een motje dat tegen een raam tikte. Of muizen. Of helemaal niks.
Als ik daar eenmaal was probeerde ik dingen terug te zetten waar ze hoorden.
Ik schoof met meubels. Borstelde kleden. Waste borden af met koud water en stukken zeep. Schrobde het vuil van de muren.
Soms zat ik alleen maar in mijn kamertje of in de kamer die Edmond met Isaac deelde, in de hoop dat er iets zou gebeuren.
Soms trok ik zijn kleren aan en zwierf door het huis op zoek naar iets maar ik wist niet naar wat.
Ik joeg mezelf angst aan. Ik werd de geest waar Piper zo bang voor was.
Op een dag gingen we samen naar het huis omdat Piper een bad wilde nemen. Het had geen zin om te doen of ik een voorgevoel had als Piper in de buurt was want als er een geest zou verschijnen, dan zou het niet aan mij zijn.
We moesten zoals gewoonlijk emmers water aanslepen en het bad was koud maar het baden voltrok zich in ieder geval in een badkuip, en daarna zaten we een beetje in de tuin en ruilden boeken die we hadden gelezen om voor boeken die we nog niet hadden gelezen en ik denk dat het een beetje leek op naar de film gaan in de goeie oude tijd voor de oorlog, weer eens iets anders.
Het was even volkomen rustig en stil, je kon alleen Piper zachtjes horen neuriën en een tjiftjaf horen tjiftjaffen in de appelboom en mij de bladzijden van mijn boek horen omslaan.
Toen ging de telefoon.
Het was zo’n ongewoon geluid dat we vergeten waren wat we in zo’n geval moesten doen.
Het duurde een eeuwigheid voor een van ons bewoog.
Piper zat doodstil van schrik. Met wijdopen ogen.
Maar ik had nog nooit van mijn leven een telefoontje laten lopen en dat was ik nu ook niet van plan.
Ik nam de hoorn op en hield hem aan mijn oor maar zei niets.
Hallo? zei een stem en even kon ik hem niet thuisbrengen.
Hallo? hoorde ik weer, en toen smekend: Wie u ook bent, zeg alstublieft iets.
En toen herkende ik de stem.
Hallo, zei ik. Met Daisy.