.6.
Lobke bleef klachten houden over moeheid, en ondanks haar protesten maakte Hanneke een afspraak voor haar bij de huisarts. 'Welke dag komt je het beste uit?' vroeg ze met de telefoon in haar hand.
'Nou, doe dan maar op maandagochtend vroeg. Dan ben ik de eerste twee uur vrij en hoef ik geen lessen te missen, ' antwoordde Lobke met tegenzin.
'Moet ik nog mee, of ga je alleen?' vroeg Hanneke.
'Ja zeg, ik ben geen klein kind meer. Ik ga wel alleen,' zei Lobke verontwaardigd, 'je zult zien dat het niks is. Het zal best wel door de drukte van het eindexamenjaar komen. Of een griepje. Er zijn er nog meer die griep hebben gehad op school.'
'Dat kan wel zo zijn, maar ik wil toch dat de huisarts er eens naar kijkt Misschien heb je wel bloedarmoede of Pfeiffer. Daar kun je ook heel moe van worden en opgezette klieren van hebben,' zei Hanneke.
En dus ging Lobke op maandagochtend om half negen naar de huisarts. Ze keek nieuwsgierig om zich heen. Het was voor het eerst dat ze hier kwam. De wachtkamer was een kleine, lichte ruimte, met een kast met folders naast het raam, een rij stoelen langs de muur, een paar lage tafeltjes met wat tijdschriften erop, en zelfs een aparte kinderhoek met een klein felrood tafeltje, twee blauwe stoeltjes en een bak vol speelgoed ernaast.
In de wachtkamer zaten een moeder met een huilende baby op haar schoot en een oude man van een jaar of zeventig. De man zat wat onderuitgezakt, zijn handen gevouwen voor zijn buik, met zijn duimen te draaien.
Lobke lachte vriendelijk, zei: 'Goedemorgen' en ging toen zitten. De man vatte Lobkes groet op als een uitnodiging om een praatje met haar aan te knopen. 'Wat een lekker weertje, hè?' begon hij.
Lobke moest inwendig lachen. Het weer was altijd zo'n dankbaar onderwerp om een praatje mee te beginnen. Of was dat alleen in Nederland zo? 'Nou, zeker voor de tijd van het jaar, ' zei ze om maar eens een cliché te gebruiken.
Goed, dat onderwerp hadden ze gehad. De moeder wiegde de huilende baby heen en weer om hem stil te krijgen, wat echter weinig effect had. Ze keek wat verontschuldigend naar Lobke. De man keek zoekend om zich heen alsof hij zocht naar iets in zijn omgeving wat hem een volgend gespreksonderwerp op zou leveren Lobke kreeg medelijden met de man. 'Vervelend, hè, dat wachten.'
'Nou,' zuchtte de man hartgrondig. 'En ik heb het toch al niet zo op dokters. Maar ja, als het mot, dan mot het.'
Lobke vermoedde dat de man op het punt stond haar uit te leggen wat hem bij de huisarts deed belanden. Ze had echter weinig zin in allerlei medische ontboezemingen, en dus pakte ze een tijdschrift van het stapeltje en ging daarin zitten bladeren.
Op dat moment ging de spreekkamerdeur open, en kwam er een jongeman naar buiten, gevolgd door de huisarts, dokter Rensen.
'De volgende,' riep de arts.
De mevrouw met de huilende baby stond haastig op en liep naar de spreekkamer, waarna de huisarts de deur achter hen sloot.
'Jij ziet er helemaal niet ziek uit.' De man liet zich blijkbaar niet afschrikken door Lobkes afwerende houding.
Lobke haalde haar schouders maar eens op en bladerde verder.
De man boog zich wat naar Lobke over. 'Weet je waarvoor ik naar de dokter moet?' vroeg hij toen.
Lobke schudde haar hoofd en keek in het tijdschrift alsof daar iets in stond waarvoor ze zich hevig interesseerde. Hoe kwam ze nu met goed fatsoen van een gesprek af?
Niet dus. De man ging gewoon door en zei: 'Ik heb allemaal uitslag in mijn nek. Kijk maar,' en hij trok de kraag van zijn overhemd opzij.
Lobke durfde amper opzij te kijken. Dit wilde ze helemaal niet zien. Ze concentreerde zich op de plaatjes in het tijdschrift.
Maar de man ging verder: 'Mijn zoon zei al: 'Pa, je mot maar zo denken, je heb de uitslag al voordat je onderzocht ben. 'Ja, mijn zoon is een grapjas, maar hij heb makkelijk praten...'
Tot grote opluchting van Lobke ging daarna de spreekkamerdeur weer open, en verscheen de mevrouw met de baby, die intussen opgehouden was met huilen.
'De volgende, ' riep de dokter weer.
De man stond op. 'Nou, tot ziens maar weer, hè?'
Liever niet, dacht Lobke. Ik heb al in jaren geen huisarts nodig gehad en ik hoop dat het nu weer een heleboel jaren duurt voordat ik weer naar een dokter moet.
Even daarna ging de spreekkamerdeur weer open, vertrok de man met een knikje naar Lobke, en werd zij binnengeroepen.
Dokter Rensen stelde zich voor en liet haar toen voor zijn bureau plaatsnemen, terwijl hij er zelf achter ging zitten. Hij zocht in zijn computersysteem en keek haar toen aan. 'Lobke Schrijver? Heb ik jou weleens in mijn praktijk gehad?'
'Gelukkig niet, dokter,' lachte Lobke, 'maar eens moet de eerste keer zijn.'
'Wat zijn de klachten?' vroeg de arts.
Lobke legde uit waarvoor ze kwam, waarna de arts haar uitgebreid onderzocht in de onderzoekkamer naast de spreekkamer. Hij stelde wat vragen, nam weer plaats achter zijn bureau en schreef daarna een labformulier voor haar uit.
'Je klachten lijken het meeste op Pfeiffer, maar ik wil voor alle zekerheid een uitgebreid bloedonderzoek laten doen. Kan dat vandaag nog?'
Lobke knikte. 'Ik heb de eerste twee uur vrij. Daarom heb ik deze afspraak ook voor vanmorgen gemaakt. Ik kan meteen wel even door naar het lab. Kan ik daar al terecht?'
De arts knikte. 'Ik bel zo wel dat je eraan komt. Meestal kun je dan wel tussendoor geholpen worden.' Hij gaf haar het formulier en stond op. 'Je bloed wordt ook op kweek gezet. Dat duurt meestal een week. Als je me dus over een week belt, heb ik alle uitslagen wel binnen.' Hij liet haar uit en riep weer: 'De volgende.'
Lobke fietste meteen door naar het laboratorium, en vandaar reed ze nog even langs huis, waar Hanneke gespannen op haar zat te wachten. 'De dokter vermoedt inderdaad dat ik Pfeiffer heb. Ik moest bloed laten prikken, en ik ben maar meteen langs het lab gegaan. Er moesten wel vijf buisjes afgenomen worden. Als ik nog geen bloedarmoede had, zou ik het daardoor wel krijgen. '
'Wanneer krijg je de uitslag?' vroeg Hanneke.
'Ik mag over een week bellen. Het moest ook nog op kweek of zoiets. Nou, doei. Ik ga naar school, naar de Terrrminatorrr. ' Ze pakte haar rugtas, maakte een rollende beweging met haar ogen en zei met een grafstem: I'll be back. '
Hanneke lachte. 'Tot vanmiddag. Wanneer je thuiskomt, ben ik er waarschijnlijk niet. Ik ga straks even naar tante Els. De nieuwe collectie komt vandaag binnen, en ze vroeg of ik vanmiddag tijd had om te helpen alles uit te pakken en op te hangen.'
'Als ik ga trouwen, koop ik mijn jurk ook bij tante Els. Die heeft zulke mooie dingen hangen,' zei Lobke.
'Als jij gaat trouwen, krijg je je jurk van ons,' beloofde Hanneke. 'Je vader verheugt zich er al jaren op jullie officieel 'weg te geven', zoals dat heet. Rare uitdrukking trouwens, alsof dochters een bezit zijn. Maar het heeft wel iets, zo'n vader die de hand van zijn dochter in de hand van haar aanstaande echtgenoot legt. Ook in deze tijd nog.'
'Van mij mag hij, als hij dat zo leuk vindt,' zei Lobke lachend.
'Nou ga ik echt weg. Doei.'
Diezelfde avond klaagde Lobke weer over moeheid. Ze at bijna niets. Zelfs het toetje liet ze staan.
'Da's niks voor jou, meisje, geen toetje,' zei Steven bezorgd.
'Goed voor mijn lijn,' grapte Lobke, maar de moeheid was van haar gezicht af te lezen.
'Met jouw lijn is niks mis. Je doet toch alsjeblieft niet mee met die modegril 'broodmager is mooi'?' vroeg Steven.
'Nee hoor, wees maar niet bang. Ik vind broodmager zelf helemaal niet mooi. En Roel houdt er ook niet van,' zei Lobke.
'Wil je nog wat drinken voordat je naar boven gaat?' vroeg Hanneke. 'Thee, of koffie?'
'Doe maar thee. En ik neem het wel mee naar boven, want ik heb weer een werkstukopdracht gekregen vandaag van de Terminator, en we hebben daar maar een week de tijd voor,' zei Lobke.
'Waarom noemen jullie die man toch zo?' vroeg Steven. 'Hij lijkt helemaal niet op Arnold Schwarzenegger. Integendeel, zou ik zeggen. Hij zal nog geen een meter zeventig zijn.'
'Nee, hij lijkt er uiterlijk niet op, maar het is wel alsof hij erop uit is ons allemaal te laten zakken. Hij maakt op zijn manier zelfs grapjes wanneer we een onvoldoende halen. Ook al vinden de meesten van ons Nederlands nog zo'n leuk vak, bij hem verdwijnt die lol als sneeuw voor de zon. Vandaar de Terminator. Die hielp ook alles en iedereen om zeep,' legde Lobke uit.
'Nou, succes dan maar met je werkstuk,' zei Steven lachend, en hij gaf zijn dochter een kushand mee naar boven.
'Ik maak me toch zorgen om Lobke,' zei Hanneke toen ze op de bank zaten met een kopje koffie. 'Ze blijft maar moe en ze ziet er slecht uit.'
'Wat zei de dokter?' vroeg Steven.
'Hij denkt aan Pfeiffer, en ze heeft vanmorgen meteen bloed moeten laten prikken,' zei Hanneke. 'Volgende week krijgt ze de uitslag.'
'Het zou wel jammer voor haar zijn als het Pfeiffer is, want dan kan ze dit schooljaar waarschijnlijk wel vergeten en kan ze straks geen examen doen,' bedacht Steven.
'Laten we eerst maar eens afwachten wat er uit de bloedonderzoeken komt,' vond Hanneke. 'Maar ik ben er niet erg gerust op.'
Twee dagen later ging 's avonds de deurbel.
Steven deed open.
Hanneke hoorde hem verbaasd zeggen: 'Dokter, u hier?'
Hanneke voelde meteen een vreemd, zwaar gevoel in haar buik, en haar hart begon sneller te kloppen. Ze stond op en liep naar de gang.
Steven hielp de huisarts uit zijn jas.
'Dokter?' Hanneke keek dokter Rensen met een angstige blik aan. 'Mag ik even binnenkomen?' vroeg hij. 'En is Lobke thuis?'
'Ja, ze is boven. Ik zal haar roepen, ' zei Hanneke. Het zware gevoel verplaatste zich naar haar benen. Ze wankelde, en even was het alsof ze geen stap meer kon verzetten.
Steven nam de huisarts mee de kamer in.
Hanneke bleef even in de gang staan, ademde diep door en probeerde haar stem zo rustig mogelijk te laten klinken. Toen pakte ze de trapleuning vast en riep naar boven: 'Lobke, kom je even?'
'Yo, ik kom zo, ben bijna klaar,' riep Lobke van boven.
'Nee, kom nu maar even,' riep Hanneke met schorre stem. Ze merkte dat ze begon te beven. Haar hart klopte als een razende in haar keel. Ze hoorde Lobke haar bureaustoel naar achteren schuiven. Hanneke hield zich nog even vast aan de trapleuning. Ging die bibber nou maar uit haar benen.
Even later verscheen Lobke boven aan de trap. 'Wat is er dan?' vroeg ze verwonderd.
'Dokter Rensen is er, en dat zal wel over jouw bloed gaan,' zei Hanneke.
'O, fijn, dan weet ik tenminste lekker snel wat er aan de hand is en hoef ik niet te bellen.' Lobke kwam met een paar sprongen naar beneden.
Maar Hanneke vond het niet zo fijn. Ze begreep dat de dokter alleen maar zelf langskwam als er iets goed mis was. Met knikkende knieën liep ze achter Lobke aan naar de huiskamer.
Haar bange voorgevoel kwam uit. De arts wachtte totdat ze allemaal zaten en viel toen met de deur in huis. 'Ik heb slecht nieuws,' zei hij. 'De bloeduitslagen waren niet goed, Lobke.'
Lobke keek hem vragend aan. 'Heb ik Pfeiffer?' vroeg ze.
'Was het maar waar,' was het antwoord van dokter Rensen. 'Het vermoeden bestaat dat het ernstiger is. We hebben nog niet alle uitslagen binnen, en er zullen nog meer onderzoeken gedaan moeten worden, waaronder een beenmergpunctie.'
Bij Hanneke gingen allerlei alarmbellen rinkelen bij het woord 'beenmergpunctie'.
Ook Lobke leek het woord te kennen. 'Jeetje, beenmergpunctie?
Dat hoeft toch alleen maar te gebeuren wanneer je kanker hebt of zo?'
Het woord lag daarmee als een tikkende bom op tafel. Het was even stil, alsof iedereen wachtte op het moment waarop de bom zou afgaan.
'Zoals ik al zei, we hebben nog niet alle uitslagen binnen, maar je bloeduitslagen zijn van dien aard dat we vermoeden dat er sprake zou kunnen zijn van een vorm van leukemie,' zei de arts. 'Ik wil daarom dat je zo snel mogelijk naar het ziekenhuis gaat voor vervolgonderzoeken. Dan weten we het definitief.'
'Naar het ziekenhuis? Maar dat kan helemaal niet. Ik heb morgen een toets voor bio. Kan het niet dat er uitslagen verwisseld zijn?' vroeg ze toen. 'Dat hoor je toch weleens?' Ze keek de huisarts hoopvol aan.
Die schudde echter zijn hoofd. 'Nee, Lobke, helaas niet. En als het inderdaad een vorm van leukemie is, zullen we er zo snel mogelijk bij moeten zijn om de kans op genezing te vergroten.'
Lobke begon te stotteren. 'M... maar... ga ik dood?'
'Natuurlijk niet.' Hanneke schrok van haar eigen felheid.
Ook Steven zat ongelovig met zijn hoofd te schudden.
'Laten we nu eerst de vervolgonderzoeken maar afwachten,' zei dokter Rensen. 'Ik heb geregeld dat je morgenochtend om half negen in het AMC terechtkunt. Daar zullen ze je nader onderzoeken. En dan zien we daarna wel verder.'
Er viel een grote stilte. Iedereen leek het afschuwelijke nieuws op zijn of haar eigen manier te verwerken.
Toen stond Lobke als eerste op. 'Ik ga Roel bellen. Die moet het ook weten,' zei ze toen. 'Dan kan hij morgen uitleggen waarom ik niet op school ben.'
Steven bewonderde zijn dochter erom dat die na een bericht als dit nog het benul had om zich af te melden op school.
Hanneke zat nog steeds als verdoofd naast Steven op de bank. De angst leek haar keel te verstikken. Ze reikte opzij naar Stevens hand.
'En nu?' vroeg Steven.
'Tja,' zei de arts, 'het is nu even afwachten wat er uit de nadere onderzoeken komt. Maar het ziet er niet goed uit. Het spijt me,' besloot hij zacht.
'Daar kunt u toch niets aan doen? Dat is gewoon domme pech,' zei Steven hard. Hij vloekte binnensmonds. 'Verdorie, die meid leeft hartstikke gezond, rookt niet, sport regelmatig... Waarom zij?'
'We weten er nog te weinig van om daar een antwoord op te kunnen geven,' zei de arts. 'Het is net wat u zegt: domme pech.'
Hanneke zei nog steeds niets. Het zware gevoel in haar buik had plaatsgemaakt voor een ijzeren klauw die zich om haar maag kneep. Harder, steeds harder. Ze kreunde zacht.
Steven keek opzij. 'Han?'
Hanneke schudde haar hoofd. Ze kon nog steeds geen woord uitbrengen. De klauw ging door met knijpen. Ze boog haar hoofd en kromde haar lijf, alsof ze zich helemaal wilde oprollen. De greep van de klauw verslapte niet. Ze begon weer te beven.
Dokter Rensen keek haar scherp aan. 'Mevrouw Schrijver,' zei hij toen, 'dit moet een verschrikkelijke boodschap zijn, niet alleen voor Lobke zelf, maar ook voor u als ouders. Het is nu belangrijk dat er zo snel mogelijk onderzocht wordt wat er precies aan de hand is met Lobke, zodat daarna gericht met een behandeling begonnen kan worden. Lobke heeft u nu meer nodig dan ooit.'
Hanneke keek de arts aan. De greep van de klauw verslapte nog steeds niet.
'Wat kan ik doen?' vroeg ze toen. 'Praat met elkaar. Als het inderdaad leukemie is, zal jullie gezin met Lobke in een stroomversnelling terechtkomen. Vertel elkaar wat dat met je doet jullie zullen als ouders geregeld het idee hebben dat je machteloos bent en dat je het helemaal moet overlaten aan de specialist. Maar jullie kunnen zelf ook iets doen. Jullie zijn de stevige basis van waaruit Lobke dit zal aankunnen. Zijn jullie gelovig?'
Hanneke knikte. De klauw leek enigszins te verslappen. 'We gaan niet zo vaak naar de kerk, maar we hebben wel vertrouwen in God. We weten dat Hij ons leidt, ook hierin.'
Maar Steven schudde zijn hoofd. 'God moet toch weten dat we al genoeg op ons bordje hebben met de handicap van Sanne. Als dit erge met Lobke nu bewaarheid wordt, heb ik nog grotere twijfels dan voorheen over zijn bestaan en of Hij alles wel leidt. '
Hanneke keek Steven aan. De klauw verstevigde zijn greep weer. 'Steven, hoe kun je dat nu zeggen?'
Maar Steven zweeg en keek stuurs voor zich uit.
De arts stond op. 'Ik ga weer. Het spijt me nogmaals dat ik met zo'n akelig bericht moest komen. Ik zal geregeld even langskomen als u dat op prijs stelt.'
'Graag, dokter.' Hanneke stond op. 'Zal ik u even uitlaten?'
Toen de huisarts de deur uit ging, kwam Roel net aanfietsen. Hij gooide zijn fiets tegen de schuurdeur en vroeg buiten adem: 'Waar is Lobke? Hoe is het met haar?'
'Lobke is boven,' zei Hanneke, waarna Roel de trap op rende.
Hanneke ging weer naar binnen.
Steven liep in de kamer rusteloos heen en weer.
Hanneke had behoefte aan zijn arm om haar heen, zijn stem in haar oor, zijn warme nabijheid, maar ze begreep dat hij nu even genoeg had aan zichzelf. De klauw zat nog steeds om haar maag geklemd.
'Ik ga Aafke even bellen, vragen of ze naar hier komt,' zei ze toen tegen Steven.
Die gaf geen antwoord, knikte alleen maar.
Tegen de tijd dat Aafke gearriveerd was, had Steven zich weer enigszins hersteld.
Hanneke bracht aan Aafke verslag uit. 'Dokter Rensen heeft gezegd dat we moeten praten met elkaar over wat het ons doet. Maar ik vind dat wel moeilijk nu we nog niet eens zeker weten of Lobke... wat er met Lobke aan de hand is.' Ze durfde het woord 'kanker' niet uit te spreken, bang dat het daarmee definitief werd. Even later kwamen Lobke en Roel naar beneden.
Lobke had een betraand gezicht, maar ze keek helder uit haar ogen. 'Roel en ik hebben besloten dat we ervoor gaan,' zei ze.
Roel knikte.
'Roel gaat op internet alles opzoeken wat er maar te lezen is over leukemie, en wat ik zelf kan doen om zo snel mogelijk beter te worden. Want beter worden zal ik,' voegde ze er fel aan toe.
Aafke stond op en liep op Lobke af. Ze gaf Lobke een stevige klap op haar schouder. 'That's the spirit. Ik ben er trots op dat jij mijn zus bent, Lobbepop. ' Ze gebruikte onbewust het koosnaampje van vroeger.
Lobke keek haar ouders aan. 'Mam? Pap?' zei ze toen zacht.
Hanneke en Steven stonden als één man op en liepen ook naar Lobke.
Zo stonden ze een poosje bij elkaar, de armen om elkaar heen.
Niemand zei iets. Maar dat hoefde ook niet.