Het examen

______________

Lenie wilde al weglopen toen hij haar staande hield. ‘Wat is er nou weer?’ vroeg ze.

‘Kan dat niet wat vriendelijker?’

‘Wat is er?’

‘Aanstaande woensdag kan ik niet. Ik heb een examen.’

‘Dan bedenk je daar maar wat anders voor. Ik werk tegenwoordig op woensdag.’

‘Werk jij?’

‘Is dat zo gek?’

‘Waar dan?’

‘Doet dat er wat toe?’

‘En heb je dan nog wel tijd om de kinderen…’

‘Bemoei je d’r niet mee,’ onderbrak ze hem met een snijdende bijklank in haar stem.

Een puur lichamelijke drift welde in hem omhoog. De kinderen stonden een paar meter verderop naar hun ouders te kijken. Martin kon zich alleen beheersen omdat Kim en Jason erbij waren. ‘We zijn verdomme ruim tien jaar getrouwd geweest.’

‘Geweest,’ herhaalde ze met nadruk.

‘Dan kan je toch wel een beetje rekening met me houden? Dan kan je toch wel gewoon antwoord geven als ik wat vraag?’

‘Dat heb ik al lang genoeg gedaan… veel te lang, steeds maar antwoorden geven als jij wat vroeg, en voor mijn vragen bleef er geen tijd meer over.’

‘Maar je hebt toch… Nou ja, goed.’ Het had geen zin om de zaak op de spits te drijven. Hij moest nu gewoon aan zijn eigen belang denken. ‘Woensdag dus…’

Lenie keek van hem weg. Ze was naar de kapper geweest. Het leek of haar haar geverfd was; er lag een roodbruine glans over.

‘Ik kan woensdag echt niet. Je weet hoe dat gaat met een examen. De dag kan je niet zelf bepalen.’

‘Je had van tevoren kunnen zeggen dat een woensdag nooit kan. Dat je dan verhinderd bent. Maar goed, ik zal wel wat regelen voor de kinderen, dat ze met iemand anders meegaan. Ik weet nu meteen dat ik niet op je kan rekenen. De ene keer breng je de kinderen niet op tijd terug, dan kan je ze weer niet ophalen. Laatst heb je ze langer dan een uur alleen gelaten omdat je een leerling had.’

‘Dat was een ingelaste les, vlak voor een examen. Ik heb steeds minder leerlingen en ik kan zo’n les goed gebruiken. Die alimentatie is ook niet niks.’

Lenie deed of ze hem niet gehoord had. ‘Ik heb er genoeg van, finaal genoeg. Er is altijd wat.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Gewoon, wat ik zeg.’

Hij had zin om Kim en Jason bij hun hand te nemen en de auto weer in te trekken. Lenie zou machteloos staan. Ze kon schreeuwen, huilen, met haar vuisten op de auto beuken, maar hij zou gewoon weg kunnen rijden. Ze stonden nu nog tegenover elkaar, Lenie en hij, maar ze was nog nooit zo ver bij hem vandaan geweest. Tot vanavond had hij nog wel iets van haar begrepen, maar dat kleine beetje begrip was ook verpulverd. Daar stond een vreemde vrouw, die op de één of andere manier zijn kinderen in haar macht had gekregen.

‘Je vergeet zogenaamd om kleren of spullen van school mee te geven,’ ging Lenie door. ‘Je maakt ruzie met Kim zodat ze helemaal van de kaart is. Op woensdagmiddag ga je steeds met ze naar de speeltuin terwijl Kim daar niks aan vindt.’

‘Maar ik dacht dat…’

‘En je laat Jason veel te lang ’s avonds buiten spelen met Maikel.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat heeft Kim verteld.’

‘Ik heb hem niet buiten laten spelen met Maikel. Ik heb juist gezegd dat dat niet mocht.’

Lenie leek hem niet te horen. Hij zag hoe Jason probeerde een affiche van een reclamebord los te trekken. Kim bekeek de prijslijst voor de stationsrestaurarie. Ze hoorden beiden niet bij hun ruziemakende ouders.

‘En je hebt hem laatst geslagen.’ Ze keerde zich plotseling naar hem toe en keek hem met vurige ogen aan. ‘Gewoon, zomaar je eigen kind geslagen. Waar ben je eigenlijk mee bezig?’

‘Hij was brutaal… hij wou niet luisteren.’

‘Maar dan ga je toch niet slaan?’

‘Alleen maar één tik… ik heb hem nauwelijks geraakt.’

‘Je hebt hem geslagen. Moest je daarom soms van die dure cadeaus kopen?’ Ze keek misprijzend naar de grote tas van de speelgoedwinkel. ‘Om het goed te maken?’

‘Luister ’s, Lenie…’

‘Ik heet geen Lenie meer,’ onderbrak ze hem. ‘Ik heet gewoon weer Heleen, net zoals vroeger. Dat heb ik je al een paar keer verteld.’

Hij trok haar aan een arm naar zich toe.

‘Laat me los,’ zei ze met haar tanden op elkaar.

Kim kwam aanrennen en wierp zich huilend tegen haar moeder aan. ‘Jullie mogen niet ruzie maken.’

Jelle keek strak voor zich uit. Hij beet op zijn nagels.

‘Probeer je nou maar een beetje te ontspannen,’ zei Martin. ‘Je kan ’t best. We hebben al zo vaak gereden op het examentraject. Alles gaat goed, ik weet het zeker.’

Jelle haalde een paar keer krachtig zijn neus op. ‘Maar de grote weg, die invoegstrook, die is zo kort. Als ik nou…’ Zijn stem zakte weg.

‘Gewoon flink gas geven,’ zei Martin. ‘Ik heb het je vaak genoeg verteld. Geen risico’s nemen, niet wild gaan rijden of zo, maar als je die invoegstrook opgaat, doorschakelen en gas geven. Juist als je bang bent, als je te langzaam gaat, krijg je problemen met invoegen. De laatste keren ging het toch perfect?’

Martin zag hoe Jelles handen licht trilden. Als die zenuwen er niet waren, zou hij fluitend slagen voor het examen. Dat was het stompzinnige: alleen de angst dat ze het niet zouden halen, zorgde ervoor dat ze inderdaad voor het examen zakten. Zoals ruim een maand geleden met Winnifred. Die reed het parkeerterrein af bij het cbr en terwijl er genoeg ruimte was, schampte ze een geparkeerde auto. Weg examen. Of Haverkate, een al wat oudere, bedaagde man, die hij nooit bij zijn voornaam had genoemd; die had altijd keurig gereden, vlekkeloos, zonder een spoortje nervositeit. Maar op het examen had hij midden op een kruispunt gestaan. Van alle kanten kwam verkeer, er stonden fietsen naast en voor de auto. ‘Ik weet ’t niet meer, ik weet ’t niet meer,’ had Haverkate uitgeroepen en zonder verder iets te zeggen was hij uit de auto gestapt. Al zijn collega’s hadden dit soort verhalen.

Jelle haalde zijn neus weer op. Bij het examen zou hij dat beter niet kunnen doen. Toen ze stilstonden op het parkeerterreintje bij het cbr, leek Jelle zelfs niet te weten hoe hij het portier open moest krijgen.

Nederlof… Jelle had Nederlof als examinator. Martin vloekte binnensmonds. Het was bekend hoe die het aanpakte: weinig zeggen, somber kijken, diep steunen en zuchten, en af en toe quasi-laconieke opmerkingen als: ‘Wel ja, scheur er maar langs’.

‘Is er wat?’ vroeg Jelle.

‘Nee, niks, als je je maar niet laat opnaaien.’

‘Hoezo opnaaien?’

‘Gewoon rustig blijven, net zo rijden als je altijd rijdt. Dan is er niks aan de hand.’

‘Dat heb je al tien keer gezegd.’

‘Oké, oké.’

‘Dan ga ik wel naar de vsb,’ zei Jelle.

Martin keek hem niet-begrijpend aan.

‘Een tv-reclame,’ verduidelijkte Jelle. ‘Komt uit een tv-reclame, net zoiets als “foutje bedankt” of “gelukkig heb ik meer verstand van verzekeren”.’

‘Gelukkig heb ík meer verstand van autorijden,’ zei Martin.

Nederlof was onverwachts bij hen komen staan. ‘We zullen eens kijken of dat met deze kandidaat ook het geval is,’ bromde hij. ‘Koper is de naam, dacht ik?’ Hij bladerde in de examenpapieren. ‘Koper, J.’

‘Zegt u maar Jelle.’

‘Zo, dan gaan we eens kijken wat u ervan terechtbrengt, mijn heer Koper, of we u met een gerust geweten over ruim een uur het diploma voor rijvaardigheid kunnen toezeggen, het zo vurig gewenste rijbewijs. Hoeveel lessen heeft u gehad?’

‘Veertig.’

‘Dan zullen we eens onderzoeken of dat voldoende is geweest.’

Martin liep mee het parkeerterrein op en gaf Jelle de sleuteltjes. De eerste• keer dat hij probeerde te starten sloeg de motor dood. Daarna reed hij kruipend het parkeerterrein al. Martin keek de auto na, zijn vuisten gebald en zijn kaken op elkaar geklemd. Hij bleef even staan toen de auto al uit het zicht was verdwenen.

In de kantine zaten een paar andere rij-instructeurs koffie te drinken. Hij ging aan een tafeltje achteraf zitten. Plotseling zag hij Versteeg. Vreemd genoeg had hij hem hier niet verwacht. Overal, maar niet hier. Versteeg hield zijn pakje sigaretten op voor de anderen aan het tafeltje. Wilde zich zeker populair maken. Versteeg vertelde iets en de anderen moesten lachen. Keken ze naar hem? Ging het over hem? Vertelde Versteeg hoe hij de klanten van Martin had afgepikt, welke streken hij had uitgehaald?

Martin had ook wel een aardig verhaal te vertellen. Hij kwam al overeind. Vier lekke banden op een zaterdagochtend, daar kwam je niet ver mee. Hij liet zich weer terugzakken in zijn stoel.

Het wachten duurde gruwelijk lang. Martin pakte de krant die voor hem op het tafeltje lag, maar de letters bleven losse tekens en wilden nauwelijks samensmelten tot woorden. Hij keek op zijn horloge. Vijf voor halfdrie. Nog ruim een half uur. Anders zou hij met Kim en Jason thuis zijn geweest. Nu had Lenie een andere afspraak gemaakt. Lenie… of Heleen, zoals hij haar nu moest noemen. Wanneer had hij haar ook alweer voor het eerst Lenie genoemd? Hij kon het zich niet meer herinneren. Het leek of het verleden heel ver weg lag, alsof het niet meer van hemzelf was. Hoe had Lenie dit toch kunnen doen? Toen ze pas met elkaar gingen, leek ze veel verliefder dan hij. Ja, hij vond haar aardig, lief, leuk om mee uit te gaan, maar aan meer dacht hij nog niet, meer voelde hij niet. Dat kwam pas later. Hij had haar een keer door de stad zien fietsen en was haar achternagegaan. Ze stond voor een kruispunt te wachten en veegde het haar uit haar gezicht. Op een bepaalde manier was dat ontroerend geweest. Maar nu leek het een scène uit een film over anderen waar hij naar zat te kijken. Hij speelde mee en was tegelijkertijd toeschouwer. Lenie stond daar voor dat kruispunt te wachten, zich niet bewust van die kijkende man.

Martin schrok op toen iemand hem op zijn schouder tikte.

‘Wat zit je hier zielig in je eentje,’ zei Ton.

Martin haalde zijn schouders op en bracht het al lege koffiebekertje naar zijn lippen.

Ton ging zitten. ‘Gaat het een beetje?’

‘Met slechte mensen gaat het altijd goed.’ Dat had Martin de ene marktkoopman wel eens tegen de andere horen zeggen.

Ton lachte niet. ‘Dus je begint weer… eh, op te krabbelen.’

‘Opkrabbelen?’ vroeg Martin. ‘Wie zegt dat ik op de grond lag?’

‘Nou ja…’ Ton keek met zoekende ogen om zich heen, maar vond kennelijk bij niemand steun. ‘Je vertelde toch laatst dat je gescheiden bent, dus ik dacht dat…’ Tons stem dreef weg.

Martin reageerde niet.

‘Je zit te wachten op een kandidaat?’ vroeg Ton.

‘Nee, ik zit hier voor m’n lol, omdat ’t zo gezellig is. Dat vinden jullie toch allemaal? Daarom komen jullie toch hier?’

Ton deed een pas naar achteren. Hij schudde even zijn hoofd. ‘Je moet het niet beroerder maken dan het is. Dat is nergens voor nodig. Daar schiet je niks mee op.’

‘Heb je dat advies van Versteeg?’ vroeg Martin. ‘Weet die zo goed hoe het moet?’

Ton keerde hem zijn rug toe en liep weer naar het andere tafeltje. Daar verstomden de stemmen.

Martin haalde een nieuw bekertje koffie. Hij probeerde de instructeurs aan het tafeltje met Versteeg te negeren. Ze konden wat hem betreft doodvallen, nu meteen, en Versteeg als eerste.

Martin keek op de kantineklok en daarna ter controle op zijn horloge: het bleef kwart voor drie. Rond vier uur zou hij straks thuis zijn. Vroeg genoeg om een recept te kiezen. Koken voor jezelf heette het boekje. Toen hij het bij de kassa van de boekhandel neerlegde, had hij zich geschaamd als een man die een pornoblaadje koopt. Hij had nog tijd genoeg om straks boodschappen te doen. Vanavond had hij geen leerlingen. Hij zou de televisie aanzetten, en de beelden zouden hem verdoven, al het gevoel in hem neutraliseren. Waarom gebeurde dat eigenlijk? Omdat hij er met niemand over kon praten? Omdat hij in zijn verlaten huis zelf ook leeg werd?

Vorige week had hij op een radeloze avond Sandra opgebeld. Peter had opgenomen. Hij had eerst de hoorn willen neerleggen, maar had ten slotte hakkelend naar Sandra gevraagd. Toen ze aan de lijn kwam, wist hij niets anders te verzinnen dan te vragen of ze nu inderdaad volgende week maandag een les hadden om drie uur. Ze bevestigde de afspraak. ‘Is er verder iets?’ vroeg ze. ‘Nee, alles gaat perfect.’

‘Je stem klinkt zo raar.’

‘Dat is de telefoon. Tot ziens, tot volgende week.’

Daarna had hij de auto gepakt en was naar het centrum gereden. Hij had de auto bij de winkelpromenade geparkeerd en was naar de Rozensteeg gelopen. Zoals alle mannen hier kende hij de adressen. Jongetjes van twaalf wisten het al. Daar kon je het doen voor geld. Echte hoeren. Ze zaten niet achter het raam, maar dat maakte het nog spannender. Hij had een paar keer voor de panden op en neer gelopen. Op een gegeven moment kwam er uit een van de huizen een man naar buiten. Hij was een jaar of zestig. In het harde licht van de deuropening zag hij het silhouet van een vrouw. Ze droeg een ochtendjas, maar had wel schoenen met hoge hakken aan. ‘Tot volgende week,’ hoorde hij de vrouw zeggen. Martin liep snel door. Hij probeerde het weeë gevoel in zijn onderbuik te negeren.

De andere instructeurs stonden nu op. Bijna drie uur. Martin liep achter hen aan naar buiten. Het was of hij nog steeds deel uitmaakte van een grote familie. De eerste auto reed het parkeerterrein op. De examinator keek peinzend; de leerling hief in een kort gebaar zijn handen naar de hemel en zijn gezicht drukte twijfel uit. Daarna kwam de auto van Versteeg het terrein oprijden. Hetzelfde toneelstukje. Martin keek naar Versteeg. Toen kwam Jelle. Martin moest zichzelf ervan weerhouden om niet onmiddellijk naar de auto te rennen en te vragen hoe het was gegaan. Maar de code schreef voor dat een instructeur dat niet deed. Als toonbeeld van zelfbeheersing bleef je rustig wachten tot je met de examinator om het tafeltje zat waar de formaliteiten werden afgehandeld.

Martin probeerde tevergeefs de uitdrukking op Nederlofs gezicht te interpreteren. Jelle zag eruit alsof hij twee nachten elkaar niet had geslapen.

‘’t Ging wel,’ fluisterde Jelle. ‘In ieder geval geen ingreep.’

Ze zaten om het tafeltje. Nederlof bleef pesterig lang zijn papieren schikken. ‘Tsja,’ zei hij ten slotte, ‘niet echt slecht gereden…’ Hij pakte nog eens het theoriecertificaat en staarde ernaar alsof het allerlei bijzondere mededelingen bevatte.

Jelle haalde zijn neus op. Nederlof keek op van het papier.

‘Toch nog wat onzekerheden,’ vervolgde Nederlof. ‘De kandidaat rijdt af en toe een beetje te onrustig…’

‘Misschien de zenuwen voor het examen,’ zei Martin.

Nederlof keek hem scherp aan. ‘Op de weg moet je elke dag examen doen. Bij het invoegen op de snelweg was mijnheer te traag. Het kostte hem moeite om een constante snelheid aan te houden. Nee, het spijt me, maar ik geloof dat de kandidaat nog iets meer routine op moet doen. Over een paar maanden, een half jaar misschien, zal het allicht beter gaan.’

Martin keek naar Jelle. Die trok bleek weg. Volkomen onverwachts sprong hij op en dook op Nederlof neer. Samen vielen ze op de grond. ‘Vuile schoft,’ riep Jelle, terwijl zijn vuisten op het lichaam van Nederlof beukten, ‘vuile rotschoft.’

Martin probeerde Jelle weg te trekken, maar die klemde zich aan de om hulp roepende Nederlof vast.

‘Ik mocht niet van je slagen, hè?’ schreeuwde Jelle. ‘Ik mocht niet van je slagen, vuile kankerlijer. Je wist het al voor ik begon. Ik mocht niet slagen.’

Martin voelde dat hij zelf Jelle was. Zijn handen trommelden op het weerloze lichaam van Nederlof.

Andere mannen kwamen er nu bij, personeel van het cbr en een paar instructeurs. Gezamenlijk wisten ze Nederlof te bevrijden. Jelle moest door twee mannen worden vastgehouden. ‘Ik krijg je nog wel,’ riep hij, voordat hij werd weggevoerd, ‘ik maak je helemaal kapot.’

Toen Martin wegliep om te vragen wat er met Jelle zou gaan gebeuren, hoorde hij Versteeg nog net tegen een andere instructeur zeggen: ‘Een zielige toestand met die man. Hij kan zelfs z’n eigen leerlingen niet meer in bedwang houden.’

Rond halfacht belde hij naar Lenie.

‘Ik wou de kinderen graag even spreken.’

Ze riep Kim en legde vervolgens de hoorn neer.

Na een paar minuten kwam zijn dochter aan de lijn. ‘Dag pap.’

‘Dag, lieve grote meid van me. Wat heb je gedaan vandaag?’

‘Met Marion gespeeld.’

‘Waar?’

‘Bij haar thuis.’

‘Wat hebben jullie gespeeld?’

‘Gewoon, gespeeld… van alles.’

Het bleef even stil.

‘Ik heb jullie gemist,’ zei Martin. ‘Het was raar, een woensdag zonder jullie.’

Kim zei niets. Hij hoorde haar ademen.

‘Heb je me nog gemist?’ vroeg Martin met een vreemde, verwrongen Mem, die uit de keel van een ander leek te komen.

Kim bleef zwijgen. Martin durfde er iets onder te verwedden dat ze haar magere schouders ophaalde.

‘Goed,’ zei Martin, ‘ik zie jullie volgende week weer. Dan gaan we iets leuks doen. Dat wil je toch wel?’

‘Natuurlijk.’

‘Dag, schat, welterusten voor straks.’

‘Dag, pap.’

Hij hoorde Lenie op de achtergrond zeggen: ‘O, geef mij papa nog even.’

‘Hier komt mama,’ zei Kim.

‘Ik wou ’t nog even met je hebben over de voorjaarsvakantie.’

‘Waarom deed Kim zo stug?’ vroeg Martin. ‘Moest ze dat soms van jou?’

‘Zeg niet van die belachelijke dingen. De voorjaarsvakantie,’ herhaalde Lenie, ‘daarover moeten we iets afspreken. Ik werk op dinsdag, woensdag en op donderdagochtend, dus jij zou dan…’

Martin onderbrak haar. ‘Fluister jij haar allemaal dingen in? Zit jij haar een beetje tegen mij op te stoken?’

‘Jij zou die dagen de kinderen moeten nemen, dan zijn ze de andere dagen bij mij. Ik zeg het maar vroeg genoeg, dan kan je er met afspraken voor lessen een beetje…’

‘Of is dit ook weer het werk van Jeanine? Heeft die nog niet genoeg kapotgemaakt?’

‘Er valt niet redelijk met jou te overleggen,’ zei Lenie, ‘dus hang ik maar op.’

Hij was even bij zijn moeder langsgeweest die tien kilometer verderop woonde, nog steeds in het huis waarin hij zelf geboren was. Er was niets veranderd: hetzelfde behang, dezelfde meubels, dezelfde gordijnen. ‘De kinderen zie ik zo weinig,’ had ze gezegd. ‘Ik ook.’ Toen hij wegging vroeg ze hem de groeten te doen aan Lenie.

Hij zat nu naar het nieuws van tien uur te kijken en zag de beelden uit een ver land: de huilende kinderen, de gelooide, droevige gezichten van een paar bejaarden, de granaten, de kogelgaten, het bloed op het asfalt, de doden, de armzalige kruisen op het kerkhof, de zwartgeblakerde gebouwen, de kogelgaten, de vrouwen die met tranen in hun ogen vertelden dat ze verkracht waren door soldaten, en hij begreep het allemaal. Hij wist het al voordat hij het gezien had.