De politie
______________
‘Mr. Fafa,’ stond er in dikke letters op het kaartje dat Martin in zijn brievenbus had gevonden, en daaronder: ‘groot medium en helderziende. Lost al uw problemen op. Specialist in alles: genezing van kwalen, liefdesproblemen, verdrijving van geesten, verzoening tussen vrienden en echtparen, hulp bij examens en wedstrijden, geneest elk complex. Ook voor geluk en bescherming.’ Daaronder stond een telefoonnummer met de aanbevelingen: ‘Snel, doeltreffend en serieus! Direct resultaat gegarandeerd.’
‘Specialist in alles’, dat boezemde niet veel vertrouwen in. ‘Verzoening tussen echtparen’, dat was voor hem nu voorgoed uitgesloten. Een toenadering tot Jeanine, zou dat mogelijk zijn? Vanochtend was ze zo ver mogelijk bij hem vandaan gaan zitten en was strak uit het raam blijven kijken in de richting van een blinde muur. Hij ging naar haar toe en zei dat het ellendig was allemaal. ‘Ik ben er helemaal kapot van.’ Ze had niet gereageerd. ‘Weten Kim en Jason het al?’
‘Nee.’
‘Ik wil het hun vertellen.’
‘Nee, dat doe ik.’ Hij had nog gevraagd of de politie al meer wist, maar ze gaf geen antwoord. Misschien ging ze ervan uit dat het zijn schuld was omdat hij de afspraak had gemaakt. Of reikten haar vermoedens al verder?
De hartpatiënt hield zijn mond nu dicht. Om beurten had hij naar Jeanine en Martin gekeken, alsof hij de relatie wilde inschatten. Na een minuut of tien was Martin weer naar Jeanine toe gegaan. ‘Laat mij het nou aan Kim en Jason vertellen. Het zijn mijn kinderen.’ Jeanine bleef haar blik op de blinde muur gericht houden en schudde bijna onmerkbaar met haar hoofd.
Martin had de hoofdverpleegster opgezocht en opnieuw gevraagd of hij de intensive care op mocht om zijn ex-vrouw te zien. ‘Ik heb toch gezegd dat ik het u zou laten weten als het kon!’ Hij was teruggegaan naar de wachtkamer. Jeanine zat nog steeds in dezelfde houding, nu met een zakdoekje in haar handen. De hartpatiënt was verdwenen. In plaats van hem zaten er twee jongeren, van wie één in ochtendjas, luidruchtig te praten over een televisieprogramma dat Martin nog nooit gezien had, maar waarin kennelijk een soort practical joke werd uitgehaald, die op video werd vastgelegd.
Het was nu halftwee. Later op de middag ging hij weer. Dat zou een goede indruk maken. Misschien lag ze nog steeds in coma. Niemand had hem precies kunnen vertellen hoe erg het was. Als ze weer bijkwam, wat gebeurde er dan? Wanneer het mogelijk was, zou de politie haar natuurlijk ondervragen. Wist ze zich iets te herinneren? Had ze hem herkend? Was haar gezicht niet alleen van angst verwrongen geweest, maar ook van verbazing, omdat daar, achter het stuur van die onafwendbaar aanstormende auto, haar ex-man zat? Hij probeerde rechtlijnig door te denken: ze zou dood moeten gaan. Dan viel er niets te bewijzen. Maar direct werd hij bestormd door herinneringen aan Lenie, aan alles wat ze samen hadden meegemaakt. Nee, ze mocht niet dood. Hij pakte een glas van tafel en gooide het kapot tegen de muur. Tegelijk met het rinkelend geluid van glasscherven klonk de bel. Zijn adem stokte in zijn keel. Hij wachtte. Er gebeurde niets. Opnieuw klonk de bel, nu langer. Het geluid scheurde door zijn hoofd. Hij wist dat hij naar de deur moest, maar kon nauwelijks in beweging komen. Met voorzichtige stapjes liep hij naar de gang.
Helemaal in elkaar gebogen, een hand met een zakdoekje voor haar gezicht, stond Sandra op de stoep. Ze liet zich meteen snikkend tegen hem aan vallen. Martin keek of een voorbijganger dit had gezien. Hij deed de deur dicht, half gehinderd door Sandra, die zich tegen hem aanklemde. Ze verborg nog steeds haar gezicht. Haar haar kietelde tegen zijn wang.
‘Wat is gebeurd?’ vroeg Martin.
‘Peter… Peter.’
Hij leidde Sandra naar de woonkamer en zette haar op de bank neer. Haar gezicht was gezwollen. Een zin uit een ideële reclame schoot hem door het hoofd: ‘Maar hij is zo lief voor de kinderen.’ En die had ze ook al niet.
‘Ik zie er gewoon niet uit,’ zei ze.
‘Dat is niet erg. Ik bedoel, ’t valt best mee.’
Ze snoot toeterend haar neus in een grote rode zakdoek.
‘Doet ’t pijn?’ vroeg hij, terwijl hij op de stoel tegenover haar ging zitten.
‘Een beetje, maar dat is niet zo erg.’
‘Wil je koffie? Nee? Iets anders misschien?’
Ze schudde haar hoofd.
Ze zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Af en toe haalde ze haar neus op. Martin vroeg ten slotte nogmaals wat er gebeurd was.
‘De auto,’ zei ze, ‘de auto…’
Martin vloekte in zichzelf. Stom dat hij daar niet meteen aan had gedacht. Eigenlijk had hij verwacht dat Sandra bekend had dat ze met hem gevreeën had, en dat Peter haar daarvoor had gestraft. ‘Wat… eh, wat was er dan met de auto?’
‘Hij was helemaal beschadigd. Aan de voorkant een ontzettende deuk en verschrikkelijke krassen, een lamp kapot. Net of-ie een botsing had gehad o zo.’
‘En Peter dacht dat jij…’
Ze knikte.
‘Hoe kwam-ie daarbij?’
‘Zomaar, ik weet niet.’ Ze zocht met haar ogen steun bij Martin, maar die wendde zijn blik af. ‘Hij vroeg ’t me… hij wist dat ik gisteravond de deur uit was geweest.’
‘Je had toch kunnen ontkennen?’
‘Niet tegen Peter.’
Hij stond op en ging voor het raam staan. Dit was een gewone vrijdagmiddag. Er was niets aan de hand. Om de hoek van de straat kwam een oudere vrouw met een tas op wielen, in haar vrije hand een pak met twaalf rollen wc-papier. Verder was er niets te zien. De wind blies een stuk papier weg. Lenie kon ondertussen dood zijn gegaan of ontwaakt zijn uit haar coma. Jeanine zou straks de kinderen van school halen en het hun vertellen. Waarom had hij dit gedonder met Sandra niet voorzien? Zijn plannen waren te impulsief geweest; hij had alles veel te weinig overdacht. Hij had op z’n minst de auto ergens verder weg moeten zetten. Dan had het veel eerder op joyriding geleken.
‘En heb je gezegd dat je een botsing heb gehad?’
Ze snoot haar neus weer krachtig in de grote rode lap. ‘Ik zei dat ik er niks van wist, dat ik gewoon had rondgereden en dat er niks was gebeurd.’
‘En toen?’
‘Toen werd-ie kwaad, toen werd-ie verschrikkelijk kwaad.’ Ze barstte weer in huilen uit.
Hij zou nu eigenlijk troostend naast haar moeten gaan zitten. ‘En heb je mijn naam genoemd?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Natuurlijk niet.’
Hij kon haar nauwelijks verstaan. ‘Weet je ’t zeker?’
Voor ze kon antwoorden, ging de telefoon. Hij zag hoe ze angstig naar het apparaat keek.
‘Met Van Leeuwen, Rijschool Succes.’
Het was de politie die aankondigde dat ze even langs zouden komen. Martin vroeg waarvoor. Dat vertelden ze straks wel. Martin zei dat het niet zo goed uitkwam. ‘Maar ons wel, dus we komen toch maar.’
Martin bleef een tijdje met de hoorn in zijn hand staan.
‘Wat is er?’ vroeg Sandra.
‘Niks, er is niks… Iets met de rijschool, niet belangrijk.’
Ze stond op en liep naar hem toe. Natuurlijk kon ze niet weten wat er met Lenie was gebeurd. Dat mocht ze ook niet weten. Misschien legde ze anders de connectie wel. Hij moest haar de deur uit werken voor de politie kwam. Wat zou er gebeuren als ze hier bleef en over de beschadigde auto begon te praten? Dat is ook toevallig, zou de politie zeggen, we zoeken net zo’n auto. Hij trilde over zijn hele lichaam.
Sandra omhelsde hem. ‘Stil maar, Martin, stil maar, het komt heus wel goed. Peter weet nergens van. Wat er tussen ons is, hou ik geheim; dat is ons geheim, alleen van ons tweeën.’
Achter haar rug balde hij zijn vuisten. ‘Ik krijg straks bezoek, Sandra. Misschien kan je nu beter gaan.’ Hij probeerde de woorden zo vriendelijk mogelijk te laten klinken.
Ze hief haar gezicht naar hem op. ‘Is er wat? Heb ik iets verkeerds gezegd?’
‘Nee, maar het is beter als mensen ons niet samen zien, tenminste niet hier in huis.’ Maar misschien maakte het niets meer uit omdat de politie alles al wist en hij reddeloos verloren was. Ze zouden hem wegleiden, de handboeien om; een leuke scène voor de buurt. Hij sloot zijn ogen en voelde hoe Sandra met haar lippen zijn mond zocht. Waarom ging ze nou verdomme niet weg? Ze drukte haar lippen tegen de zijne, drong haar tong zijn mond binnen. Hij duwde haar zo voorzichtig mogelijk van zich af. Ze keek hem verbaasd aan.
‘Je moet nu echt weggaan.’
‘Heb je… heb je soms iemand anders?’ vroeg ze fluisterend.
‘Natuurlijk niet.’
‘Of schaam je je voor mij?’
‘Het is beter als mensen ons niet samen zien. Je weet nooit of Peter…’
‘Dat is waar, maar ik wil nog wel rijles. Gewoon in de auto, dat kan toch nog wel?’
Hij knikte. ‘Maar je kan beter niet meer hier komen.’
Hij bracht haar naar de deur.
‘Weet je wat gek is?’ zei ze, nadat ze hem nog een lichte zoen op zijn mond had gedrukt ‘Vanochtend vond ik de reservesleuteltjes van de auto terug in de brievenbus. Ik dacht dat je ze aan me gegeven had, maar…’ Ze keek hem vragend aan.
‘Ik had… eh, je was nog maar net thuis en toen merkte ik dat ze nog in m’n jaszak zaten. Toen heb ik ze door de brievenbus gegooid. Ik wist niks anders.’
Ze bleef hem even aankijken. Uit alle macht probeerde hij zijn ogen niet neer te slaan. Eindelijk, het leek of ze zo minutenlang gestaan hadden, draaide ze zich om en liep het pad af.
De politieman was in burger. Het was Mulder, die hij al eerder over de telefoon had gesproken. Ze hadden eerst even over het ongeluk gepraat. Toen vroeg Mulder of hij gisteren de hele avond thuis was geweest.
Martin knikte. ‘Dat heb ik al verteld.’
‘En is er misschien een getuige of zo? Bezoek?’
‘Nee, niemand. Ik zat hier gewoon te wachten tot Jeanine die spullen zou komen ophalen.’ Martin wees naar de tas. ‘Je gaat toch niet de deur uit als je zo’n afspraak hebt gemaakt?’
Mulder haalde zijn schouders op. Hij maakte een notitie. ‘U had dus afgesproken dat Jeanine Lepping die spullen op zou komen halen. U kon, geloof ik, niet zo goed met haar opschieten, is ’t niet?’
‘Ach… De laatste tijd ging het wat beter. Ik moest wennen aan de nieuwe situatie. Bent u getrouwd? Hebt u kinderen?’
Mulder deed of hij Martins vragen niet had gehoord. ‘Zou ik uw auto eens mogen bekijken?’
‘Natuurlijk, maar… maar u denkt toch niet dat ik…’
‘Waar staat-ie?’
‘Hier, om de hoek; kan niet missen, met een groot bord erbovenop.’
Martin ging de politieman voor naar buiten. ‘Kijk, dit is hem.’
Mulder liep om de auto heen.
‘Geen krasje,’ zei Martin. ‘Kan je ook niet hebben met een lesauto… moet er altijd pico bello uitzien, anders is het slechte reclame.’
Ze liepen weer terug naar Martins huis. ‘U heeft geen andere auto?’
‘Waar zou ik die van moeten betalen?’
Mulder keek hem peinzend aan, maar zei niets.
Haar hoofd was voor een groot deel in verband gewikkeld. Er liep een slangetje van een grote zak met vocht naar haar neus. Onder het laken kwamen ook enkele slangetjes vandaan die uitmondden in andere infuuszakjes. Schuin boven haar bed hing een monitor, waarop een lijn regelmatige bergcontouren trok. Zo werd ze dus in leven gehouden. Een half uur geleden had hij aan een arts gevraagd hoe groot de kans was dat Lenie beter werd. Ze wist het niet. ‘Er zijn drie mogelijkheden, mijnheer Van Leeuwen. Eén: ze blijft in coma… hoe lang, dat is onduidelijk. Twee: ze redt het niet, en drie: ze komt er weer bovenop. Maar ik durf nog geen prognose te geven. We weten ook nog niet precies welke inwendige verwondingen ze heeft, wat er allemaal beschadigd is.’
‘En als ze beter wordt?’ had Martin gevraagd, ‘wordt ze dan weer helemaal beter?’
‘Dat lijkt onwaarschijnlijk. Zelfs in het meest gunstige geval zal ze er iets van overhouden.’ Martin had niet verder durven vragen.
Lenie lag nu alleen op een kamertje. Hij keek weer naar haar gezicht. Stel dat ze plotseling haar ogen zou openen, nu, terwijl hij hier naast haar zat. Zou ze het zeggen? Hij heeft het gedaan… Haal hem weg… Hij wil me weer vermoorden. Het zweet brak hem uit. Hij keek om zich heen. Alles was wit, helder wit. Voor zover hij het kon zien was Lenies huid ook ziekelijk wit. Hij ging de mogelijkheden nog eens na die de arts had genoemd. Als ze in coma bleef, hoe lang kon dat duren? Werd ze een levende plant? Zou ze naar een of ander tehuis worden vervoerd waar hij eens per week naast haar bed kwam zitten? En de kinderen, wat gebeurde er dan met de kinderen? Ze zouden waarschijnlijk naar de rechter moeten om de voogdij te veranderen. Kim en Jason kwamen weer bij hem wonen. Vaarwel Jeanine, die kon het dan vergeten. Maar elke week naar dat tehuis, en naast haar bed zitten, hoe lang hield hij dat vol? Hoe lang zou hij dat van angst verwrongen gezicht voor zich blijven zien en de doffe klap horen? Was hij daar tegen opgewassen?
‘Mogelijkheid nummer twee,’ fluisterde hij terwijl hij twee vingers opstak. ‘Ze haalt het niet.’ Dat was misschien minder erg dan mogelijkheid één. Dan was het tenminste afgelopen, niet meer dat vegeterende lichaam als een eeuwig verwijt. Hij keek naar de slangetjes die haar in leven hielden. De herinnering aan wat er gisteravond was gebeurd zou langzaam vervagen. Lenie zou nooit meer iets kunnen zeggen, niemand kon bewijzen wat hij gedaan had. Hij was veilig. De kinderen waren bij hem. Hij kon opnieuw beginnen. De woorden hamerden in zijn hoofd. Opnieuw beginnen, opnieuw beginnen.
Hij boog zich over Lenie heen en luisterde naar haar nauwelijks waarneembare ademhaling. Het was of dat haar lichaam al te veel was, of ze het eigenlijk zelf had opgegeven. Klonk er een onregelmatigheid in die ademhaling? Voorzichtig legde hij een oor op haar borst en hoorde haar hart kloppen. Langer dan een half jaar was hij niet zo dicht bij haar geweest. Hij voelde een merkwaardige opwinding waar hij zich meteen voor schaamde. Plotseling hoorde hij een kuchje.
Er stond een glimlachende verpleegster in de geopende deur. ‘Wilt u straks de patiënt weer alleen laten, mijnheer Van Leeuwen?’
‘Ik deed niks,’ zei Martin. ‘Ik luisterde alleen even naar het kloppen van haar hart.’
‘Het half uur is om.’
‘Natuurlijk, ik ga zo weg. Zuster?’ Ze was al verdwenen.
Martin ging weer zitten. Hij stak drie vingers op.
Ze schrok wakker. Was dat de telefoon? Of de bel? Ze keek op de radiowekker. Negen over twaalf. Ze luisterde scherp. Opnieuw het gerinkel, dus toch de telefoon. Haastig stapte ze uit bed en liep naar beneden, waar ze met trillende hand de hoorn opnam.
‘Met Jeanine Lepping.’
‘U spreekt met het Streekziekenhuis, met Gonnie van Dijk. Helaas moet ik meedelen dat Heleen Zondervan enkele minuten geleden is overleden.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Niets… Ik bedoel, op een gegeven moment was het afgelopen. Ongeveer een half uur geleden werd de ronde gedaan en toen bleek mevrouw Zondervan niet meer te ademen. Het spijt me.’
‘Maar…’ Jeanine wist niet wat ze verder moest vragen. Alles was onduidelijk, vaag en raadselachtig, maar tegelijk was er geen enkele manier om achter de waarheid te komen. Het was of iets in haar lichaam groter werd en zich verhardde. Het was een obstakel dat alles in de weg zat.
‘Kunnen we misschien iets voor u doen?’ vroeg de verpleegster.
Jeanine schudde haar hoofd.
De verpleegster herhaalde haar vraag.
‘Eh… nee, ik geloof het niet,’ zei Jeanine en ze legde de hoorn neer. Daarna bleef ze nog urenlang in de stoel zitten, tot ze tot op het bot was verkild. Boris was een paar meter bij haar vandaan gaan liggen. Met half geloken ogen bleef hij haar aankijken. Ze probeerde te huilen, maar het lukte niet. Beelden van Heleen, van de kinderen, van de vakantie, van hun laatste uitstapjes, niets hielp. Er werd voortdurend een ander beeld voor geschoven, als een dia die steeds weer terugkwam omdat de projector defect was: Martin achter het stuur van een auto.
’s Ochtends belde hij naar het ziekenhuis. Het duurde tien oneindige minuten voor hij iemand aan de lijn kreeg die hem informatie kon geven. Hij vroeg waarom ze hem niet hadden gebeld.
‘We hadden maar één adres en één telefoonnummer van mevrouw Zondervan.’
‘Ik ben ruim tien jaar met haar getrouwd geweest.’
‘Het spijt me… gecondoleerd.’
Martin gooide de hoorn op de haak. Kim en Jason, zouden die het al weten? Hij moest onmiddellijk naar hen toe. Zou Jeanine hem wel binnenlaten? Hij probeerde zich te concentreren op praktische zaken – een rouwadvertentie, de begrafenis, Kim en Jason die weer bij hem kwamen wonen, verhuizing van hun kleren en speelgoed -, maar het lukte niet.
Zonder er verder bij na te denken haalde hij het door Lenie geborduurde tafelkleed uit de kast. Hij ging op de bank zitten, propte het in elkaar en begon erop te stompen. De tranen liepen over zijn wangen. Hij stompte door, op de zitting van de bank, op de leuning. Hij gleed van de bank af op de grond en sloeg tot zijn vuisten pijn deden. Met die handen had hij het stuur vastgehouden. Ze moesten ervoor boeten. Hij schopte met de voet die het gaspedaal had ingedrukt tegen de muur. Keihard, zodat zijn tenen alarmerend pijn deden. Daarna bonkte hij met zijn hoofd op de grond. Hij zou net zo lang door moeten bonken tot zijn hoofd in het verband moest worden gewikkeld.
Uitgeput lag hij op de grond. Lenie, Jeanine, Sandra. Hij sloot zijn ogen en zag drie beelden die langzaam in elkaar overvloeiden.
Ten slotte kwam hij overeind en liep wankelend naar de bank. Nadat hij uitgehijgd was en alles in de kamer weer op zijn plaats stond, draaide hij het nummer van Jeanine. Het duurde lang voor ze opnam.
‘Ik heb het net van het ziekenhuis gehoord,’ zei Martin.
‘’t Is verschrikkelijk.’
‘Ja,’ zei Jeanine.
‘Hoe reageren de kinderen? Weten ze het al?’
‘Ja, natuurlijk.’
Martin vloekte inwendig. Waarom moest hij elk woord uit haar trekken? Kon ze zelfs nu niet een beetje meewerken? ‘En, hoe reageren ze?’
‘Ze zijn helemaal van de kaart, vooral Kim. Die heeft valium van de dokter gekregen. Ze zijn er helemaal kapot van. Jason zit boven op zijn kamer. Hij wil niet dat er iemand bij hem komt.’ Jeanines stem klonk alsof ze van ver weg belde.
‘Kan ik even komen om met de kinderen te praten? Misschien wil Jason dat wel.’
‘’k Weet niet… Het lijkt me…’
‘Ze hebben hun vader toch nodig? Juist nu.’
‘Misschien wel.’
‘Ik ben zo bij je.’
Ze zaten zwijgend tegenover elkaar. Jeanine had hem koffie gegeven. Hij dronk ervan en merkte meteen dat hij die ochtend nog niets gegeten had.
‘Zal ik zo dan maar even naar boven gaan?’ vroeg Martin, terwijl hij bijna automatisch Boris bleef aaien, die meteen bij hem op schoot was komen zitten. Tenminste nog iemand die zijn komst op prijs stelde.
‘Ik zal eerst even met ze praten, om ze een beetje voor te bereiden,’ zei Jeanine, maar ze bleef bewegingloos zitten.
Martin dronk van zijn koffie en voelde elk slokje in zijn maag neerkomen. Als hij opkeek, zag hij hoe ze hem aanstaarde. De kat lag te spinnen op zijn schoot. Martins bovenbenen werden broeierig warm, maar hij durfde Boris niet weg te duwen.
‘Misschien moeten we het een en ander samen proberen te regelen,’ zei Martin. ‘Voor de begrafenis en zo.’
‘Je bent niet meer met haar getrouwd.’
‘Jij ook niet.’ Hij zei het scherper dan hij bedoelde.
‘We hebben een samenlevingscontract.’ Het leek bijna uitdagend zoals Jeanine hem aankeek.
‘En wat houdt dat in?’
‘Van alles, net zoiets als een huwelijk, maar dan anders.’ Weer die blik.
Hij ging er niet op in. Dit was allemaal van later zorg. Hij moest nu eerst met Kim en Jason praten. Zijn kinderen, ze werden nu weer helemaal, voor honderd procent, zijn kinderen. Jeanine kon hier in haar eentje blijven treuren. Hij zou ze nog niet meteen mee naar huis nemen, maar over een paar dagen, misschien na de begrafenis.
‘We hebben ook een testament laten opmaken,’ zei Jeanine, ‘ik waarschuw je maar van tevoren.’
‘Waarschuwen? Waarom?’
Jeanine drukte haar sigaret uit. ‘Daarin staat dat Heleen wil dat ik voogdes word als ze zou komen te overlijden, dat ik haar rol overneem.’