Hoofdstuk 13

Toen ik terugliep door de stad, was ik niet ontevreden over mijn vorderingen. Ik wist nu uit welke richting "Egobarbus" was gekomen, al wist ik niet in welke richting hij was vertrokken. Maar wat had hij op de weg naar Eboracum gedaan? Ik begon te geloven dat mijn naspeuringen mij in die richting zouden leiden. Het feit dat ook het spoor van mijn vrouw naar die stad leidde, had uiteraard niets van doen met mijn besluit.

Ook de andere inlichtingen die ik had verzameld gaven me veel te denken. Ik zou aardig wat aan Marcus te rapporteren hebben. Ik was zo tevreden met de uitkomst van mijn onderzoek dat ik de stad al half door was toen me te binnen schoot dat ik nog helemaal niet geprobeerd had te weten te komen of iemand bij de poort Zetso had gezien.

Maar nu was het te laat. Als ik terugging om nog meer vragen te stellen, zou ik, naar alle waarschijnlijk, niet gearresteerd worden, maar de wachter zou mij - in ieder geval - met de grootste achterdocht bejegenen. Proberen nog meer inlichtingen van hem los te krijgen zou zijn als proberen het vlees uit een van de oesters van Marcus te persen. En potentieel was het even gevaarlijk.

Ik probeerde navraag te doen aan de oostpoort, waar Zetso mij had opgehaald met het rijtuig, maar werd er niets wijzer. Een van de wachters was de knappe kerel die ik de vorige dag met Zetso had zien flirten. Hij gaf mij even hoop - ik zag zijn ogen oplichten bij mijn beschrijving - maar algauw werd hij zo strijdlustig en vijandig (wellicht omdat Zetso de stad ontvlucht leek te zijn) dat ik mijn pogingen ijlings opgaf en terugliep naar het huis van Gaius. Daar, vermoedde ik, moest iets te vinden zijn dat licht op deze zaak kon werpen.

De rij rouwklagers die voor de deur op hun beurt stonden te wachten was korter nu, en ik werd vlot en zonder vragen binnengelaten. Dit keer wachtte ik niet op een slaaf om mij te begeleiden, maar begaf ik mij direct naar de keuken. Er waren nu veel minder bedienden dan op de avond van het feestmaal, en slechts enkele slaven roerden in pannen of bedropen vlees op het houtskoolvuur, terwijl een paar koksmaats kruiden fijn hakten op een marmeren plaat. Enkele levende kippen zaten weggedoken in een ren tegen de muur, dreigend gadegeslagen door de nog levende hond van Gaius, die onder de tafel op repen uitgebakken spekzwoerd lag te knagen. Een van de koks liet zijn borrelende pan staan en kwam terwijl hij zijn handen aan zijn tuniek afveegde met veel omhaal op mij toe gelopen om mij te begroeten. 'Wat kan ik voor u doen, burger? We zijn bezig met het vlees voor in het graf, zoals u ziet.'

Ik vatte mijn vraag kort samen, maar de slaaf schudde zijn hoofd. 'Ik kan u echt niet helpen, burger. Ze hadden vreselijk veel bedienden hierheen gehaald voor het feestmaal. Ik kende bijna niemand van hen, want ze kwamen van wel een stuk of tien huishoudens overal vandaan. Er waren zoveel slaven in de keuken dat we elkaar voor de voeten liepen, maar ik was zo druk bezig met mijn eigen sauzen en lekkernijen dat ik geen tijd had om op hen te letten. Ik betwijfel of ik iemand van hen zou herkennen als ik hen terug zou zien.'

'Zelfs niet,' opperde ik aarzelend, 'twee grote slaven met een rood hoofd?'

De kok glimlachte. 'De bewakers van de Keltische heer? Ja, die heb ik wel gezien. Grote beren van kerels, met handen als dienbladen. Ze waren van boven gekomen en hebben gewacht in de voorkamer. We kwamen zoveel handen tekort om de extra wijn aan te slepen dat ik er nog aan heb gedacht om ook hun hulp in te roepen, maar toen ik met hen in gesprek probeerde te komen, verstond ik nauwelijks wat ze zeiden. En dus heb ik het maar opgegeven. Ik wilde niet dat ze ons een figuur zouden laten slaan door de wijn helemaal verkeerd te serveren, hem in te schenken zonder hem aan te lengen en te filteren. En hier in de keuken hadden we ook niets aan hen gehad.'

Dat kon ik me wel voorstellen. Keltische gerechten kunnen verrukkelijk zijn - naar mijn smaak, tenminste - maar op een Romeins feestmaal worden ze als ordinair beschouwd. De kok schudde zijn hoofd. 'Waar ze daarna heen zijn gegaan, heb ik niet gezien. Volgens mij hebben ze gewoon gewacht tot ze hun meester weer konden escorteren. Die heb ik nog wel even gezien, toen hij naar de latrine ging.'

Ik knikte. Dat zou ten minste één van mijn theorieën kunnen bevestigen. Ik vroeg mij af of Egobarbus gebruik had gemaakt van zijn bezoek aan de latrine om zich van zijn mantel te ontdoen. Aangenomen, natuurlijk, dat die hem niet met geweld was afgenomen.

'Ach ja, de latrine,' zei ik. 'Heb ik goed begrepen dat u erin geslaagd bent het probleem met de afvoer op te lossen?' Het was een onnodige vraag. Het verschil was duidelijk. De stank van rotte vis was grotendeels opgetrokken.

De slaaf keek mij bedenkelijk aan.

'Uw meester heeft het mij uitgelegd. Het stuk vis dat erin vastzat...'

De kok trok een grimas. 'Het was meer dan dat, in ieder geval. Ik heb er vanochtend een van de jongens heen gestuurd met een borstel, en hij heeft nog iets anders gevonden. Het was niet alleen de vis - waarschijnlijk is er ook nog een of ander beest doodgegaan. Misschien was het op de vis afgekomen en is het toen verdronken. De jongen heeft de staart gevonden, die zat klem in een barst in het metselwerk. Voor de rest was er geen spoor te bekennen van het beest - het zal wel weggespoeld zijn, of het is opgevreten door andere beesten. Soms vind je de vreselijkste dingen in het afvalwater.'

'Een staart?' zei ik. Er was een zonderlinge veronderstelling bij me opgekomen. 'Alleen een staart? Weet je dat zeker?'

Hij keek me met een vies gezicht aan. 'Gaat u zelf maar kijken. We hebben het vanochtend op de afvalhoop in de steeg gegooid, samen met de resten van de vis. Het zal er nog wel liggen. U kunt het niet missen. Het ding is een span breed, hard in het midden en taps toelopend. Voor mij zag het eruit als een staart. Maar ik heb het niet van al te dichtbij bekeken.'

Mij leek het ook geen prettig karwei, maar ik zag geen andere oplossing. Ik volgde de aanwijzingen van de kok en liep rond naar de zijkant van het huis waar de stinkende steeg lag. Net als de meeste huizen van de colonia, bood ook het huis van Gaius, aan deze kant tenminste, alleen witte muren aan de buitenwereld, en werd het huishoudelijk afval - bij gebrek aan voldoende binnenplaatsen - simpelweg naar buiten gebracht en achtergelaten in de smallere steegjes, tot de regen het wegspoelde of de ongeregeld werkende vuilnisophalers het afvoerden. In de tussentijd lag het daar te verrotten en trok het aaseters aan, van twee-zowel als vierpotige variëteiten. Ook nu schoot er iets harigs weg toen ik naderde.

Ik zag het ding waar ik belang in stelde boven op de hoop liggen. De stank van rotte vis dreef me bijna terug, maar ik pakte een stok en viste het druipende geval ermee op. Het was te nat en weerzinwekkend om aan te pakken, maar ik onderzocht het zo goed ik kon. Het zou een staart geweest kunnen zijn. Daar had het de juiste lengte voor en het zag er ook kwastig en haarachtige uit. Anderzijds hadden dit ook de haren kunnen zijn, in elkaar gedraaid en bijeengehouden met een soort was, die de ene helft van een lange hangsnor hadden gevormd. Het ding was kleddernat en vies en slijmerig, maar ik kon me voorstellen dat het ooit rood was geweest. Ik liet het terug op de afvalhoop glijden en zocht mij voorzichtig een weg terug naar het huis. De nors kijkende deurwachter liet me opnieuw binnen en nadat ik er een slaaf op uit had gestuurd om een bekken water te halen waar ik mijn handen in kon wassen, begaf ik mij naar het triclinium.

Ik had gehoopt in alle rust met Marcus te kunnen praten, maar hij was er niet meer. Er was echter wel iemand anders, een gestalte die in elkaar gedoken op een van de banken zat en als door een adder gebeten opsprong toen ik binnenkwam.

'Octavius, jij weer,' zei ik.

Hij beantwoordde mijn groet niet, maar liet zich teleurgesteld op de bank terugzakken. 'Ik dacht dat u Phyllidia was,' zei hij verwijtend.

Omdat ik moeilijk voor haar kan worden aangezien, kon ik daar weinig op terugzeggen. Ik deed er het zwijgen toe. Octavius scheen zich te realiseren dat hij onhoffelijk was geweest. Hij poogde te glimlachen. 'Libertus, u liet mij schrikken. Ik heb hier al lange tijd zitten wachten. Phyllidia heeft me laten komen.'

'Hebben ze je gevonden in de herberg?'

Hij kreeg een kleur. 'Ja. Ik was op zoek naar haar. Ik was naar haar kamers gegaan. En voordat u het vraagt, ik had niets gestolen.'

Ik keek hem geamuseerd aan. 'Dat had ik ook niet van je gedacht. Is er dan iets weg?'

Hij zuchtte. 'Niet dat ik heb gehoord. Maar het verbaasde mij u hier aan te treffen. Ik ben hier als de wiedeweerga naartoe gekomen, zodra ik de boodschap had ontvangen, maar nu ik hier ben, zie ik Phyllidia maar niet. Ik moet haar spreken. Hebt u haar gezien?'

Ik knikte.

'Wat heeft zij gezegd? Heeft zij het over mij gehad? Hebt u haar gezegd wat u mij heeft gezegd, over... u weet wel...,' hij blikte om zich heen als een spion in een Griekse tragedie, 'over... Felix?' Het laatste woord sprak hij uit op een doordringende fluistertoon, zo doordringend dat de slaaf, die dit moment had uitgekozen om met mijn waswater binnen te komen, het zeker gehoord moest hebben.

'Zij uit op het ogenblik de rouwklachten bij haar vader,' zei ik, zo zacht mogelijk, om het moment op te vullen. 'Nee,' vervolgde ik, toen de slaaf de waskom had neergezet en zich op mijn bevel had teruggetrokken, 'ik vond dat het beter was om mijn verdenkingen onder ons te houden, hoewel jij je best lijkt te doen om ze rond te bazuinen.'

Octavius had het fatsoen te blozen.

Ik liep naar de waskom en begon mijn handen te wassen. Na wat ik ermee had aangeraakt, ging ik extra grondig te werk. Ik wreef ze herhaaldelijk over elkaar en droogde ze grondig af met de bijgeleverde handdoek.

Octavius keek me nieuwsgierig aan. 'Gaat u ook nog rouwklagen?' vroeg hij ten slotte. Even was ik verbaasd. 'Nee. Er wordt niet van me verwacht dat ik me bij de rouwklagers voeg - tenminste, niet tot de begrafenis. Waarom vraagje dat?'

'Ik dacht dat u rituele wassingen uitvoerde.'

Daar moest ik om glimlachen. Ik koesterde nog steeds enige genegenheid voor deze jongeman met zijn onbeholpen, argeloze manier van doen, hoewel ik begon te vermoeden dat hij niet zo argeloos was als hij zich voordeed. 'Zo plechtig was het niet bedoeld,' zei ik. 'Ik waste gewoon mijn handen omdat ik ze vuil had gemaakt.'

Hij gaapte me nog steeds aan als een uil die verblind is door de zon, en meer om hem op zijn gemak te stellen dan om een andere reden, voegde ik eraan toe: 'Ik heb de afvalhoop uitgekamd op zoek naar bewijs. Bewijs voor het geheim dat jij zojuist bijna aan iedereen bekend gemaakt hebt.'

Ik had het louter schertsend bedoeld, maar was daar klaarblijkelijk niet in geslaagd. Octavius werd nog witter dan de toga van een volder en zei op hese fluistertoon: 'Hebt u iets... gevonden?'

Ik stond op het punt hem een openhartig antwoord geven, maar hij deed zo vreemd en heimelijk dat ik in plaats daarvan zei: 'Ja. Zoals jij klaarblijkelijk wel wist.'

Als antwoord liet Octavius zijn ellebogen op zijn knieën rusten en hij begroef zijn hoofd in zijn handen. Ik kon me niet voorstellen dat een staart - of zelfs een snor - zoveel zichtbare angst bij hem kon opwekken. Dus kennelijk was er daarbuiten nog iets anders wat mij opgevallen had moeten zijn. Ik deed mijn ogen dicht en slaakte een zucht van ergernis. Het vooruitzicht weer in die onwelriekende hoop te moeten delven, was niet erg aanlokkelijk.

Octavius begreep mijn ergernis verkeerd en hief mat zijn hoofd op. 'Nou, goed dan,' zei hij. 'U hebt het gevonden, dus ik zal het maar opbiechten. Ik heb het daar achtergelaten. Gisteravond na het banket. Voordat Phyllidia hier aankwam. Zit er... zat er... iets in?'

Onder de gegeven omstandigheden was dat een moeilijk te beantwoorden vraag. Wat het beklagenswaardige ding ook was, ik vond het moeilijk me voor te stellen dat er iets 'in zat'. Ik zei voorzichtig: 'Jij hebt het daar achtergelaten, Octavius. Had er dan iets in moeten zitten?'

Opnieuw verborg hij zijn hoofd in zijn handen. 'Dus het was leeg! Dat had ik kunnen weten. O, genadige Venus - had ik dit maar niet laten gebeuren. Maar ja, er zal wel niets meer aan te doen zijn.' Hij ging rechtop zitten, keek me recht aan en stond toen langzaam op. Toen strekte hij zijn beide handen uit, met zijn polsen tegen elkaar, als een arrestant die op de boeien wacht. 'Goed dan, Libertus, u bent te slim voor mij. U kunt me beter aan de gerechtsdienaren overleveren. Ik beken. Ik heb Felix vermoord - stiekem vergif in zijn bokaal gedaan en het flesje op de afvalhoop gegooid. Hier.' Opnieuw stak hij zijn handen naar mij uit. 'Roep een slaaf en laat mij boeien en wegvoeren.'

Ik keek hem enkele ogenblikken aan. 'Waarom heb je dat gedaan? Omdat hij je niet met Phyllidia wilde laten trouwen?'

'Met haar trouwen? Hij wilde mij niet eens naar haar laten kijken. En trouwens, hij heeft me half geruïneerd.' Alleen zijn stem al bevatte zoveel gif dat hij Felix er wel twee keer mee had kunnen vermoorden. 'Het was geen misdaad om Felix te vermoorden, maar haast een verplichting tegenover de samenleving.'

'Ja, ja. In dat geval...' Ik liep naar de deur. 'Een slaaf hier!' De bediende kwam gehoorzaam en op een draf de kamer in gelopen.

Octavius slikte en kneep zijn ogen dicht, zijn handen nog steeds voor zich uitgestrekt.

'Neem mee,' zei ik tegen de slaaf, terwijl ik naar de waskom wees. Hij pakte het bekken op en wierp een verschrikte blik op Octavius terwijl hij de kamer uitliep.

Er viel een stilte. Octavius opende zijn ogen. 'Maar u hebt niet...'

'Nee,' antwoordde ik op zachte toon. 'En jij ook niet, volgens mij. Tenminste, niet zoals jij het doet voorkomen. Als ik me goed herinner, was je laat op het feestmaal aangekomen. Wanneer precies is het je gelukt het vergif in zijn drinkbeker te doen?'

Octavius slikte, liep rood aan en slikte nogmaals. 'Ik had hulp,' zei hij stuurs. 'Ik bedoel... een van de bedienden... ik heb het wel eens eerder gedaan...'

Misschien had hij me dan en daar de waarheid gezegd en ons allemaal een hoop moeilijkheden bespaard, als op dat moment de deur niet open was gegaan en Phyllidia binnen was gekomen, in gezelschap van de dienstmeid met het vissengezicht. Octavius sprong op, als een verschrikte schildwacht die is weggedoezeld op zijn post.

'Phyllidia, ik heb bekend.'

Phyllidia verbleekte. 'Bekend?'

'Ik heb Felix vergiftigd en het flesje weggegooid.'

'Octavius! Maar...? Je hebt hem vergiftigd?'

'Deze burger heeft het flesje gevonden,' zei de jongeman, terwijl hij met een hand door zijn terugwijkende haar streek. 'Dus moest ik het hem wel vertellen, natuurlijk.'

Phyllidia wendde zich tot mij. 'Is dat waar? Is mijn vader vergiftigd?'

Op dat moment had ik zelf Octavius kunnen vergiftigen. Dit zou niet geheim kunnen blijven. De bejaarde dienstmeid stond te gapen als een dode karper, en ik kon er niet veel meer aan doen.

Ik deed mijn best. 'Er gaat een gerucht van die strekking. Natuurlijk hebben de meeste mensen er geen aandacht aan besteed. Perennis Felix is in bijzijn van getuigen gestikt in een noot. Maar als wat Octavius zegt de waarheid is...'

Phyllidia zei: 'Octavius? Waarom?' op hetzelfde moment dat hij tegen haar uitriep: 'Maar wat...?'

De oude vrouw perste haar lippen op elkaar. 'Ik wist het wel!'

beweerde zij, op een toon van gerechtvaardigde triomf. Ik heb mijn meester verteld dat er een kleine hoeveelheid van het vergif ontbrak. Maar hij wilde niet luisteren. Dacht dat hij het beter wist, zoals gewoonlijk. Hij weigerde zelfs mij voor de inlichting te betalen.'

'Over welke inlichting hebben jullie het?' Marcus was vanuit de aangrenzende kamer binnengekomen door de verbindingsdeur. 'Wat heb je ontdekt, Libertus? Ik hoorde dat je mij zocht.'

'Over mijn inlichting, zeer eerbiedwaardige heer.' De ouwe tang kroop bijna door het stof voor hem. 'Octavius heeft zojuist schaamteloos bekend dat hij mijn meester heeft vermoord. Ik heb het hem horen zeggen. Ja, en de burger hier heeft het flesje gevonden. Ik kan u zeggen waar Octavius het vergif heeft bemachtigd. Van zijn ondankbare dochter. Mijn meester Felix handelde soms in vergiften - tincturen van dollekervel en dergelijke. Het was bedoeld voor de rechtbanken, voor degenen die tot de dollekervel veroordeeld waren, maar tegen een goede prijs leverde hij het ook aan mensen die tot een pijnlijker dood waren veroordeeld. En Phyllidia is dat te weten gekomen, de laatste keer dat hij het huis heeft bezocht. Dat kan niet anders. Ik had hem wel verteld dat er vergif miste, maar hij was te goed van vertrouwen. En nu, begrijpt u, hebben zij hem vergiftigd die twee daar.'

Marcus wendde zich tot het meisje. 'Is dat waar?'

'Natuurlijk is dat waar,' barstte de oude vrouw uit. 'Zij heeft er een flesje van meegebracht. Ze dacht dat ik het niet wist, maar ik wist het wel. Ik ben te slim voor haar. Gisteravond heb ik het ontdekt - ze had me weggestuurd om water te halen, maar ik bespiedde haar door een deurkier. Ik zag haar het losmaken van haar middel en het onder haar kleren vandaan halen.' Ze glimlachte vleiend naar Marcus. 'Dat is de inlichting, excellentie. Moet u wel een paar sestertiën waard zijn.'

Marcus keek haar walgend aan en wendde zich toen tot mij.

'Welaan, Libertus? Wat heb jij te zeggen?'

'Ik zou zeggen,' zei ik behoedzaam, 'dat dit waar is. En aangezien deze vrouw het flesje gisteravond gezien heeft, kan het niet gebruikt zijn om Felix te vergiftigen.'

Phyllidia's gezicht kreeg weer kleur, maar Octavius zat er uitgeblust bij. 'In dat geval...?'

Phyllidia keek hem bedroefd aan. 'Mijn arme, arme Octavius,' zei ze. 'Ik weet dat je het voor mij gedaan hebt. Maar achteraf was het niet nodig. En zie nu eens wat je hebt aangericht.'

'Burger,' riep Octavius uit, terwijl hij zich tot Marcus wendde, 'het was een vergissing...'

'Inderdaad,' zei Marcus droogjes. 'Een ernstige vergissing.'

Hij draaide zich om naar de slaaf, die met open mond had staan luisteren in het deurgat. 'Haal de wachter. Ik laat deze jongeman achter slot en grendel zetten. Sluit hem zolang ergens hier in huis op. Hij heeft een moord bekend. Ben jij het daarmee eens, Libertus?'

Ik knikte. 'Ik ben het ermee eens.'

Intussen waren twee potige slaven aangekomen bij de deur en Marcus droeg Octavius aan hen over. Hij wendde zich tot de jonge vrouw. 'En jij, Phyllidia. Jij had vergif bij je. Beken je dat?'

Ze keek hem met kille blik aan. 'Er valt niets te bekennen. Ik heb het beslist niet meegebracht om mijn vader om te brengen.'

Marcus fronste zijn wenkbrauwen. 'Waarom dan wel?'

'Als mijn vader nog geleefd had en mij had gedwongen met u te trouwen, had ik het zelf ingenomen.' Ze zei het met bevende stem. 'Maar zoals de zaken er nu voor staan, hoeft dat niet meer. Ziedaar, excellentie, met uw permissie.'

Marcus keek haar verbluft aan, maar knikte om aan te geven dat ze kon gaan, en zij liep de kamer uit.

De ouwe tang kwam dichterbij geschuifeld. 'En ik? Vergeet u mij niet, excellentie.'

Marcus wierp haar een minachtende blik toe. 'En jij! Jij wilde een valse getuigenis afleggen tegen je meesteres. Dat is een strafbaar feit. Dat zal ik niet vergeten, wees maar niet bang. Neem haar mee en sluit haar ook op.'

Ik had mijn beschermheer nog nooit zo furieus horen spreken. En van geen wonder ook. Het idee dat iemand liever zou sterven dan met hem trouwen, moest hard zijn aangekomen voor zijn trots. Zijn gelaatsuitdrukking werd pas weer wat milder toen de wachters de kamer uit waren en de gevangenen hadden afgevoerd.

Marcus wendde zich tot mij. 'Gefeliciteerd, Libertus. Je hebt deze zaak snel tot een einde gebracht.'

'Denkt u dat, excellentie?'

Hij leek zich gekrenkt te voelen. 'Ga je me nu vertellen dat Octavius niet de moordenaar van Felix is?'

'Volgens mij handelt hij zeer verdacht, excellentie, maar ik betwijfel dat hij degene was die het vergif heeft toegediend.'

Marcus trok een nadenkend gezicht. 'Maar dat flesje dat je hebt gevonden...'

'Ik heb geen flesje gevonden, excellentie. Ik had zelfs nog niet aan een flesje gedacht, maar toen begon de jongeman er zelf over. We hebben geen ander bewijs tegen Octavius dan zijn eigen woorden. En hij is een burger. Ik weet niet of het verstandig is om hem naar de gevangenis te sturen. Misschien gaat hij in beroep bij de keizer.'

'Maar waarom heb je dan toegestemd in zijn arrestatie? Ik heb al genoeg problemen met Commodus en kan niet nog meer uitbranders riskeren.' Marcus had een blos op zijn jeugdige gezicht.

Ik dacht zorgvuldig na over mijn antwoord. 'Ik vind dat hij hier opgesloten moet worden, excellentie, voordat hij nog meer problemen voor u veroorzaakt. Als u die twee niet gevangen had laten zetten, zou het gerucht dat Felix vermoord is zich voor het invallen van de duisternis door heel Glevum verspreid hebben. Maar nu hebt u de moordenaar achter slot en grendel, ook al komen er geruchten.'

Marcus keek weifelend. 'Alles goed en wel, maar ik ben Felix niet, en ik zet niet graag onschuldigen gevangen.' Dat was waar. Mijn beschermheer haat onrechtvaardigheid, en zijn rotting tikte vervaarlijk. Ik zei: 'En trouwens, excellentie, ik neem aan dat die vrouw gelijk heeft. Er is ergens een flesje gestolen vergif, en Octavius weet dat het er is. Hoe zou hij anders geconcludeerd kunnen hebben dat ik het had gevonden'