Een
Atlanta, Georgia, vs dinsdag 6 mei,
heden, 10.35 uur
Rechter rachel cutler wierp even een blik over haar schildpadbril. De advocaat had het opnieuw gezegd, en deze keer zou ze de opmerking niet laten passeren.‘Pardon, meneer.’
‘Ik zei dat de gedaagde verzoekt de zaak te
seponeren.’
‘Nee, daarvoor. Wat zei u?’
‘Ik zei:“Ja, meneer.”’
‘Voor het geval u het niet hebt opgemerkt, ik ben geen meneer.’ ‘U
hebt volkomen gelijk, edelachtbare. Excuses.’
‘U hebt dit al vier keer gedaan, vanmorgen. Ik heb het elke keer
genoteerd.’ De advocaat haalde de schouders op.‘Het is zoiets
onbeduidends.Waarom zou
edelachtbare er de tijd voor nemen om mijn eenvoudige verspreking te noteren?’
De onbeschaamde smeerlap glimlachte zelfs. Ze ging rechtop zitten in haar stoel en keek hem woedend aan. Maar ze besefte direct waar T. Marcus Nettles mee bezig was. Ze zei niets.
‘Mijn cliënt staat terecht wegens zware mishandeling, edelachtbare. Toch schijnt het hof meer geïnteresseerd in hoe ik u aanspreek dan in politie die zich misdraagt.’
Ze keek naar de jury, daarna naar de tafel van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie. De hulpofficier van justitie van Fulton County zat er onverstoorbaar bij, kennelijk ingenomen dat haar tegenstander zijn eigen graf groef. Het was duidelijk dat de jonge advocaat niet doorhad waar Nettles op uit was. Maar zij wel.
‘U hebt absoluut gelijk, meneer. Het is iets onbeduidends. Gaat u verder.’
Ze leunde achterover in haar stoel en nam nota
van de kortstondige ergernis op Nettles’ gezicht. Een
gelaatsuitdrukking die zou passen bij een jager die net mis heeft
geschoten.
‘Hoe staat het met mijn verzoek om de zaak te seponeren?’ vroeg
Nettles. ‘Afgewezen. Ga door. Vervolg uw eindpleidooi.’
Rachel keek toe terwijl de voorzitter van de jury opstond en de uitspraak schuldig deed. De beraadslagingen hadden maar twintig minuten geduurd.
‘Edelachtbare,’ zei Nettles, opstaand. ‘Ik
verzoek om een nieuw onderzoek voordat vonnis wordt
gewezen.’
‘Afgewezen.’
‘Ik verzoek om uitstel van het vonnis.’
‘Afgewezen.’
Nettles scheen de fout die hij eerder had gemaakt te beseffen.‘Ik
verzoek het hof zich onbevoegd te verklaren.’
‘Op welke gronden?’
‘Vooringenomenheid.’
‘Jegens wie of wat?’
‘Jegens mij en mijn cliënt.’
‘Verklaar u nader.’
‘Het hof heeft blijk gegeven van vooroordeel.’
‘Hoe?’
‘Met die vertoning vanmorgen in verband met mijn onopzettelijke
gebruik van “meneer”.’
‘Zoals ik me herinner, meneer, heb ik erkend dat het onbeduidend
was.’
‘Ja, dat is zo. Maar onze conversatie vond in het bijzijn van de
jury plaats en de schade was aangericht.’
‘Ik herinner me geen bezwaar of verzoek om de zaak te seponeren met
betrekking tot het gesprek.’
Nettles zei niets. Ze keek naar de hulpofficier van justitie aan de
andere kant.‘Wat is het standpunt van de staat?’
‘De staat bestrijdt het verzoek. Het hof is redelijk
geweest.’
Ze moest bijna glimlachen. De jonge advocaat kende in elk geval het
correcte antwoord.
‘Verzoek om onbevoegdverklaring afgewezen.’ Ze staarde naar de
gedaagde, een jonge, blanke man met onverzorgd haar en een pokdalig
gezicht.‘De gedaagde dient op te staan.’
Dat deed hij. ‘Barry King, u bent schuldig bevonden aan zware
mishandeling. Dit hof zendt u hierbij in preventieve hechtenis
terug naar de Penitentiaire Dienst voor een periode van twintig
jaar. De gerechtsdienaar mag de gedaagde in bewaring
nemen.’
Ze stond op en liep naar de deur met eikenhouten panelen die naar
haar raadkamer leidde. ‘Meneer Nettles, kan ik u een ogenblik
spreken?’ Ook de hulpofficier van justitie kwam naar haar
toe.‘Onder vier ogen.’
Nettles liet zijn cliënt, die werd geboeid, achter en liep achter
haar aan naar het bureau.
‘Doe de deur dicht.’ Ze maakte haar toga los, maar deed die niet
uit. Ze ging achter haar bureau staan.‘Leuk geprobeerd,
meneer.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Toen u eerder dacht dat die steek over meneer en mevrouw me van
mijn stuk zou brengen. U kreeg de wind van voren met die slecht
voorbereide verdediging, en dus dacht u dat als ik kwaad zou worden
u wel een seponering zou krijgen.’
Hij haalde de schouders op.‘Een mens moet doen wat hij moet
doen.’
‘Wat u moet doen is respect tonen voor het hof en een vrouwelijke
rechter geen meneer noemen. Toch ging u ermee door. Met
opzet.’
‘U hebt mijn cliënt juist tot twintig jaar veroordeeld zonder hem
het voordeel van een nieuw onderzoek toe te staan. Als dat geen
vooroordeel is, weet ik het niet meer.’
Ze ging zitten, maar bood de advocaat geen stoel aan.‘Ik had geen
verhoor nodig. Ik heb King twee jaar geleden veroordeeld wegens
ernstige mishandeling. Zes maanden in de gevangenis, zes maanden
proeftijd met ondertoezichtstelling. Ik herinner het me nog. Deze
keer nam hij een honkbalknuppel en sloeg iemand de schedel in. Het
beetje geduld dat ik met hem had, is nu op.’
‘U had u onbevoegd moeten verklaren. Al die informatie heeft uw
oordeel vertroebeld.’
‘Werkelijk? Dat nieuwe onderzoek waar u om jammert zou dat alles in
elk geval boven water hebben gebracht. Ik heb u gewoon de moeite
bespaard om op het onvermijdelijke te wachten.’
‘U bent een kutwijf.’
‘Dat gaat u honderd dollar kosten. Nu meteen te voldoen. Plus nog
eens honderd voor dat foefje in de rechtszaal.’
‘Ik heb recht op een verhoor voordat u me schuldig verklaart aan
minachting voor de rechtbank.’
‘Klopt. Maar dat wilt u niet. Het zal niets bijdragen aan dat
chauvinistische imago dat u zo graag hoog wilt houden.’
Hij zei niets, en ze kon de spanning in hem voelen stijgen. Nettles
was een forse man met een onderkin die de reputatie had vasthoudend
te zijn, en die zeker niet gewend was zich door een vrouw te laten
commanderen. ‘En elke keer dat u in mijn rechtszaal met die dikke
kont van u loopt te paraderen, kost het u honderd
dollar.’
Hij liep naar het bureau, haalde een stapel geld uit zijn binnenzak
en trok er twee honderddollarbiljetten uit, knisperende nieuwe met
die opgeblazen Benjamin Franklin erop. Hij smeet ze allebei op het
bureau en vouwde er nog drie open.
‘Krijg de klere.’
Het eerste biljet viel op het bureau.
‘Krijg de klere.’
Het tweede biljet viel op het bureau.
‘Krijg de klere.’
De derde Ben Franklin dwarrelde neer.
TWEE
Rachel trok haar toga aan, stapte de rechtszaal weer binnen en beklom de drie treden naar het eikenhouten podium waar ze de afgelopen vier jaar had gezeten. Op de klok achter in de zaal was het 13.45 uur. Ze vroeg zich af hoeveel langer ze nog het voorrecht zou hebben rechter te zijn. Het was een verkiezingsjaar, de kandidaatsstelling was twee weken geleden geëindigd en ze had nu twee tegenstanders voor de voorverkiezing in juli. Er waren geruchten geweest dat mensen zich kandidaat zouden stellen, maar er was niemand komen opdagen om het bedrag van bijna vierduizend dollar op tafel te leggen dat vereist was om kandidaat te zijn, tot vrijdag tien voor vijf. Wat een gemakkelijke, onbetwiste verkiezing had kunnen zijn, had zich nu ontwikkeld tot een lange zomer met geldinzamelingsacties en redevoeringen. Die geen van beide aangenaam waren.
Ze kon op dit moment de ergernis er niet bij hebben. Haar agenda was overvol en er kwamen elke dag meer zaken bij. Voor vandaag was de agenda echter bekort door de snelle uitspraak in de rechtzaak tegen Barry King. Minder dan een halfuur beraadslaging was volgens elke maatstaf snel, en de juryleden waren duidelijk niet onder de indruk van het theatrale optreden van T. Marcus Nettles.
Nu ze een vrije middag had, besloot ze te gaan werken aan de achterstallige zaken zonder jury, die zich gedurende de afgelopen twee weken van juryrechtszaken hadden opgestapeld. De periode met juryrechtszaken was productief geweest. Vier veroordelingen, zes schuldigverklaringen en één vrijspraak. Er waren elf strafzaken afgehandeld, zodat er ruimte was voor de nieuwe partij die de griffier volgens haar secretaresse de volgende morgen zou afgeven.
De Fulton County Daily Report beoordeelde elk jaar alle rechters van de plaatselijke hogere rechtbanken. De afgelopen drie jaar had ze een toppositie ingenomen, omdat ze zaken sneller afhandelde dan de meesten van haar collega-rechters, met een vernietigingspercentage van slechts twee procent bij de hoven van appel. Niet kwaad om in 98 procent van de gevallen gelijk te hebben.
Ze nam plaats op de rechtersstoel en keek toe terwijl de middagparade begon. Advocaten liepen in en uit, sommige met een cliënt die een definitieve echtscheiding of handtekening van een rechter nodig had, andere gebrand op een besluit over hangende voorstellen in civiele zaken die nog moesten voorkomen. In totaal omstreeks veertig verschillende kwesties. Tegen de tijd dat ze weer op de klok achter in de zaal keek was het 16.15 uur en was de agenda teruggebracht tot twee zaken. De ene betrof een adoptie, een klus waar ze echt plezier in had. De zevenjarige deed haar denken aan Brent, haar eigen zoon van zeven. De andere was een eenvoudige naamsverandering, waarbij de verzoeker niet door een advocaat werd vertegenwoordigd. Ze had de zaak speciaal als laatste gepland, hopend dat de rechtszaal leeg zou zijn.
De griffier overhandigde haar het dossier.
Ze staarde naar de oude man die in een beige
tweed colbert en geelbruine broek voor haar rechtbank
stond.
‘Uw volledige naam?’ vroeg ze.
‘Karl Bates.’ Zijn vermoeide stem had een Oost-Europees
accent.
‘Hoelang woont u in Fulton County?’
‘Negenendertig jaar.’
‘Bent u niet in dit land geboren?’
‘Nee, ik kom uit Wit-Rusland.’
‘En bent u Amerikaans staatsburger?’
Hij knikte.‘Ik ben een oude man. Eenentachtig. Bijna de helft van
mijn leven hier doorgebracht.’
De vragen en antwoorden hadden niets met het verzoek te maken, maar
noch de griffier noch de gerechtssecretaris zei er iets van. Aan
hun gelaatsuitdrukking was te zien dat ze het moment leken te
begrijpen.
‘Mijn ouders, broers, zussen, allemaal afgemaakt door de nazi’s.
Velen stierven in Wit-Rusland. We waren Wit-Russen. Erg trots. Toen
de sovjets zich ons land na de oorlog toe-eigenden, waren er niet
meer veel van ons over. Stalin was nog erger dan Hitler. Een gek.
Moordenaar. Er was daar niets meer toen hij klaar was, dus ik
vertrek. Dit land is het land van belofte, niet?’
‘Was u Russisch staatsburger?’
‘Ik geloof dat sovjetburger de juiste benaming was.’ Hij schudde
het hoofd. ‘Maar ik heb mezelf nooit als sovjet
beschouwd.’
‘Bent u in dienst geweest in de oorlog?’
‘Alleen noodgedwongen. De Grote Patriottische Oorlog noemde Stalin
het. Ik was luitenant. Gevangengenomen en naar Mauthausen gestuurd.
Zestien maanden in een concentratiekamp.’
‘Wat was uw beroep hier na uw immigratie?’
‘Juwelier.’
‘U hebt een verzoek om naamsverandering aan dit hof gericht. Waarom
wilt u zich Karol Borya laten noemen?’
‘Het is mijn eigenlijke naam. Mijn vader noemde me Karol. Het
betekent ‘wilskrachtig’. Ik was de jongste van zes kinderen en
sterf bijna bij de bevalling. Wanneer ik naar dit land emigreer,
dacht ik, moet ik identiteit beschermen. Ik werkte voor raden van
de regering toen ik in de Sovjet-Unie was. Ik haatte communisten.
Ze vernielen mijn geboorteland en ik verhef mijn stem. Stalin
stuurde veel landgenoten naar Siberische kampen. Ik dacht dat mijn
familie zou lijden. Heel weinig mensen konden toen weg. Maar ik wil
vóór mijn dood mijn erfgoed terug.’
‘Bent u ziek?’
‘Nee. Maar ik vraag me af hoelang dit vermoeide lijf het nog
uithoudt.’
Ze keek naar de oude man die voor haar stond, hij was door de jaren
verschrompeld, maar nog gedistingeerd. De ogen waren
ondoorgrondelijk en diepliggend, haar spierwit, stem knarsend en
mysterieus.‘U ziet er geweldig uit voor een man van uw
leeftijd.’
Hij glimlachte.
‘Wilt u deze verandering om te bedriegen, vervolging te ontlopen of
u schuil te houden voor een schuldeiser?’
‘Zeker niet.’
‘Dan willig ik uw verzoek in. U heet weer Karol Borya.’
Ze ondertekende het bevel dat aan het verzoekschrift was gehecht en
overhandigde het dossier aan de griffier. Ze stond op van de
rechtersstoel en liep naar de oude man toe. Tranen rolden over zijn
stoppelige wangen. Ook zij had tranen in haar ogen gekregen. Ze
omhelsde hem en zei zacht: ‘Ik hou van je, papa.’
DRIE
16.50 uur
Paul cutler stond op uit de eiken armstoel en richtte zich tot het hof, terwijl zijn geduld als advocaat bijna op was. ‘Edelachtbare, de erven bestrijden niet dat de eiser diensten heeft geleverd. In plaats daarvan vechten we alleen het bedrag aan dat hij in rekening probeert te brengen. Twaalfduizenddriehonderd dollar is veel geld voor het schilderen van een huis.’ ‘Het was een groot huis,’ zei de advocaat van de schuldeiser.
‘Dat mag ik hopen,’ voegde de rechter van het hof voor erfrecht eraan toe.
Paul zei: ‘Het huis heeft een oppervlakte van tweehonderd vierkante meter. Er is niets ongewoons aan. Het was een eenvoudige schildersklus. De eiser heeft geen recht op het in rekening gebrachte bedrag.’
‘Wat de eiser deed, edelachtbare, was
profiteren van een 73-zeventigjarige man. Hij heeft geen diensten
geleverd die 12.300 dollar waard zijn.’
‘De overledene beloofde mijn cliënt een premie als hij binnen een
week klaar zou zijn, en dat was hij.’
Hij kon niet geloven dat de andere advocaat zonder een spier te
vertrekken bleef aandringen.‘Dat komt wel zo gelegen, in aanmerking
genomen dat de enige andere persoon die die belofte kan
tegenspreken dood is. Waar het op neerkomt is dat onze firma de
officiële executeur testamentair van de erven is, en we deze
rekening niet naar eer en geweten kunnen betalen.’
‘U wilt erover procederen?’ vroeg de rimpelige rechter aan de
andere partij.
De advocaat van de schuldeiser bukte en sprak fluisterend met de
huisschilder, een jongere man die zich duidelijk onbehaaglijk
voelde in zijn geelbruin polyester kostuum met stropdas. ‘Nee,
edelachtbare. Misschien een compromis.
Vijfenzeventighonderd.’
Paul vertrok geen spier. ‘Twaalfhonderdvijftig. Geen stuiver meer.
We hebben er een andere schilder bij gehaald om het werk te
bekijken. Op grond van wat hij me heeft verteld, kunnen we zeker
een proces aanspannen wegens slordig uitgevoerd werk. De verf
blijkt ook te zijn aangelengd. Wat mij betreft laten we de jury
beslissen.’ Hij keek naar de andere advocaat. ‘Ik ontvang 220
dollar per uur zolang we elkaar bestrijden. Dus neem de tijd,
meneer.’
De andere advocaat raadpleegde zijn cliënt niet eens. ‘We hebben
niet de middelen om over deze kwestie te procederen, zodat we het
aanbod van de erven wel moeten aannemen.’
‘Dat geloof ik graag. Vervloekte afperser,’ mompelde Paul net hard
genoeg voor de advocaat om het te verstaan, terwijl hij zijn
papieren bijeenraapte.
‘Stel de betalingsopdracht op, meneer Cutler,’ zei de
rechter.
Paul liep snel de rechtszaal uit en marcheerde door de gangen van
Fulton County’s afdeling Erfrecht. Die lag drie verdiepingen onder
de melange van de hogere rechtbank en was een andere wereld. Geen
sensationele moorden, geruchtmakende processen of aangevochten
echtscheidingen. Haar beperkte jurisdictie reikte niet verder dan
testamenten, stichtingen en voogdijzaken; alledaags, saai,
bewijsmateriaal dat gewoonlijk bestond uit vage herinneringen en
verhalen over zowel bestaande als ingebeelde banden. Een recent
overheidsstatuut, dat Paul had helpen opstellen, maakte in bepaalde
gevallen juryrechtspraak mogelijk, en af en toe eiste een
procederende partij een dergelijk proces. Maar over het algemeen
werden zaken behandeld door een stal van oudere rechters, ooit zelf
advocaten die op zoek naar testamentaire beschikkingen door
dezelfde gangen doolden.
Sinds de universiteit van Georgia hem met de titel meester in de
rechten de wereld in had gestuurd, was erfrecht Pauls specialisme
geweest. Hij was na de middelbare school niet direct rechten gaan
studeren, omdat hij was afgewezen door de 22 universiteiten
waarvoor hij zich had aangemeld. Zijn vader was verbijsterd. Drie
jaar lang zwoegde hij als veredelde kantoorbediende op de afdeling
Verificatie van testamenten en stichtingen bij de Georgia Citizens
Bank, een ervaring die hem voldoende motiveerde om opnieuw
toelatingsexamen te doen voor de rechtenstudie en zich opnieuw aan
te melden. Drie universiteiten accepteerden hem uiteindelijk, en
een griffiersfunctie in zijn derde jaar resulteerde na zijn
afstuderen in een baan bij Pridgen & Woodworth. Nu, dertien
jaar later, deelde hij een compagnonschap in de firma en was hij
ervaren genoeg op het gebied van erfrecht en stichtingen om als
eerste in aanmerking te komen voor het volledige compagnonschap en
de directeursfunctie binnen de afdeling.
Hij sloeg een hoek om en richtte zijn aandacht op de dubbele deur
achter in de gang.
Het was koortsachtig druk geweest vandaag. Het verzoek van de
schilder om een rechterlijke uitspraak stond al langer dan een week
gepland, maar zijn kantoor kreeg meteen na de lunch een
telefonische vraag van de advocaat van een andere schuldeiser om
een haastig gearrangeerd verzoek te behandelen. Oorspronkelijk zou
de behandeling om halfvijf plaatsvinden, maar de advocaat van de
andere partij kwam niet opdagen. Dus had hij zich naar een
aangrenzende rechtszaal gerept en de poging tot diefstal van de
huisschilder afgehandeld. Hij trok de houten deur open en sloop via
het centrale gangpad de verlaten rechtszaal in.‘Al iets van Marcus
Nettles gehoord?’ vroeg hij de griffier achter in de
zaal.
Het gezicht van de vrouw plooide zich in een glimlach.‘Ja
zeker.’
‘Het is bijna vijf uur. Waar is hij?’
‘Hij logeert op het politiebureau. Zover ik weet hebben ze hem in
de cel gezet.’
Hij liet zijn aktetas op de eiken tafel vallen.‘Je neemt me in de
maling.’
‘Nee. Je ex heeft hem er vanmorgen in laten stoppen.’
‘Rachel?’
De griffier knikte.‘Er wordt gefluisterd dat hij brutaal tegen haar
werd in de raadkamer. Betaalde haar driehonderd dollar en zei
daarna drie keer dat ze de klere kon krijgen.’
De deur van de rechtszaal zwaaide open en T. Marcus Nettles
wankelde binnen. Zijn beige Neiman-Marcuskostuum was gekreukt.
Gucci-das zat scheef, Italiaanse mocassins kaal en
smerig.
‘Werd tijd, Marcus. Wat is er gebeurd?’
‘Die teef die je ooit je vrouw noemde smeet me in de gevangenis en
liet me daar de hele tijd zitten.’ Zijn bariton klonk gespannen.
‘Zeg eens, Paul. Is het echt een vrouw of de een of andere bastaard
met ballen tussen die twee lange benen?’
Hij maakte aanstalten om iets te zeggen en besloot toen om het maar
te laten.
‘Ze geeft me op mijn flikker in het bijzijn van de jury omdat ik
haar “meneer” noemde...’
‘Vier keer, heb ik gehoord,’ zei de griffier.
‘Ja. Waarschijnlijk wel. Nadat ik had verzocht om de zaak te
seponeren, wat ze had moeten toestaan, geeft ze mijn cliënt twintig
jaar zonder nieuw onderzoek. Daarna wil ze me een lesje ethiek
leren. Ik heb dat gelul niet nodig. En helemaal niet van zo’n
pedant wijf. Ik kan je nu meteen zeggen dat ik geld ga steken in
allebei haar tegenstanders. Hopen geld. Ik zal mezelf de tweede
dinsdag van juli van dat probleem verlossen.’
Hij had genoeg gehoord. ‘Ben je bereid om argumenten aan te voeren
voor dat verzoek?’
Nettles legde zijn aktetas op tafel. ‘Waarom niet? Ik dacht dat ik
nog een nacht in die cel zou zitten. Misschien heeft de hoer toch
een hart in haar lijf.’
‘Zo is het wel genoeg, Marcus,’ zei hij, op wat krachtiger toon dan
de bedoeling was.
Nettles kneep zijn ogen samen, een doordringende, woeste blik die
gedachten leek te lezen. ‘Alsof het je een reet kan schelen? Je
bent gescheiden – hoelang? – drie jaar? Ze slaat elke maand een gat
in je salaris om de kinderen te onderhouden.’
Hij zei niets.
‘Wel verdomd,’ zei Nettles.‘Je voelt nog steeds iets voor haar,
niet?’
‘Kunnen we verdergaan?’
‘Klootzak, ik heb gelijk.’ Nettles schudde zijn dikke
kop.
Hij beende naar de andere tafel om zich voor te bereiden op de
behandeling. De griffier glipte uit haar stoel en liep de zaal uit
om de rechter te halen. Hij was blij dat ze weg was. Geroddel in de
rechtszaal ging rond als een lopend vuurtje.
Nettles liet zijn gezette lijf in de armstoel zakken. ‘Paul, mijn
jongen, neem van een vijfvoudige mislukkeling aan: ben je ervan af,
blijf ervan af.’
VIER
17.45 uur
Karol borya reed rustig zijn inrit op en parkeerde de Oldsmobile. Hij was blij dat hij op zijn 81e nog reed. Zijn gezichtsvermogen was verbazend goed en zijn coördinatie, hoewel verminderd, werd door de staat adequaat geacht om zijn rijbewijs te verlengen. Hij reed niet vaak of ver. Naar de supermarkt, nu en dan naar het winkelcentrum en minstens twee keer per week naar Rachels huis. Deze dag had hij maar zes kilometer gereden, naar het martastation, waar hij een trein naar de stad had genomen in verband met de behandeling van zijn naamsverandering in het gerechtsgebouw.
Hij woonde al bijna veertig jaar in het noordoosten van Fulton County, lang
voor Atlanta’s explosieve uitbreiding naar het noorden. De ooit beboste heuvels van rode klei, waarvan het water afvloeide in de nabijgelegen rivier de Chattahoochee, waren nu geheel bedekt met commerciële bebouwing, dure woonwijken, flats en wegen. Om hem heen woonden en werkten nu miljoenen mensen, en Atlanta had gaandeweg de benamingen metropool en Olympisch gastheer gekregen.
Hij kuierde naar zijn brievenbus aan de straat en keek of er wat in zat. Het was een ongewoon warme avond voor mei, goed voor de artritis in zijn gewrichten, die de nadering van de herfst altijd leken te voelen en een grote hekel hadden aan de winter. Hij liep terug naar het huis en merkte op dat de houten dakranden een verfbeurt nodig hadden.
Hij had het land dat hij oorspronkelijk bezat 24 jaar geleden verkocht, en zo genoeg geld vergaard om een nieuw huis contant te kunnen betalen. De wijk was destijds een van de jongste stadsuitbreidingen, en de straat had zich nu ontwikkeld tot een aangenaam oord onder een baldakijn van 25 jaar oude bomen. Zijn dierbare vrouw Maya was twee jaar nadat het huis was voltooid gestorven. Kanker eiste haar snel op. Te snel. Hij had nauwelijks tijd gehad om afscheid te nemen. Rachel was veertien en dapper, hij zevenenvijftig en doodsbang. Het vooruitzicht alleen oud te worden had hem angst aangejaagd. Maar Rachel was altijd in de buurt gebleven. Hij bofte dat hij zo’n goede dochter had. Zijn enig kind.
Hij sjokte het huis binnen en was er nog maar vijf minuten toen de achterdeur openvloog en zijn twee kleinkinderen de keuken in stormden. Ze klopten nooit aan en deden nooit de deur achter zich dicht. Brent was zeven, Marla zes. Ze omhelsden hem allebei. Rachel kwam achter hen aan.
‘Opa, opa, waar is Lucy?’ vroeg Marla.
‘Ze slaapt in de kamer. Waar anders?’ De
zwerfkat was vier jaar geleden de achtertuin in komen lopen en
nooit meer weggegaan.
De kinderen renden naar de voorkant van het huis.
Rachel trok de koelkast open en pakte een kan thee.‘U werd een
beetje emotioneel in de rechtszaal.’
‘Ik weet dat ik te veel zeg. Maar ik dacht aan papa. Had je hem
maar gekend. Hij werkte elke dag op het land. Een tsarist. Tot het
einde toe trouw. Haatte communisten.’ Hij stopte even.‘Ik heb zelfs
geen foto van hem.’
‘Maar u hebt zijn naam weer.’
‘En daar bedank ik je voor, lieveling. Ben je erachter gekomen waar
Paul zat?’
‘Mijn griffier heeft het nagekeken. Hij was in het hof voor
erfrecht en kon er niet op tijd zijn.’
‘Hoe gaat het met hem?’
Ze nipte van haar thee.‘Oké, denk ik.’
Hij bestudeerde zijn dochter. Ze leek erg op haar moeder.
Parelwitte huid, roodbruin haar in fijne krulletjes, scherpzinnige
bruine ogen, de innemende blik van een vrouw die
verantwoordelijkheid draagt. En intelligent. Misschien
intelligenter dan goed voor haar was.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij.
‘Ik red me wel. Zoals altijd.’
‘Weet je het zeker, dochter?’ Hij had de laatste tijd veranderingen
opgemerkt. Een zekere doelloosheid, wat meer afstand en
breekbaarheid. Een terughoudende houding tegenover het leven die
hij verontrustend vond.
‘Maak u geen zorgen over mij, papa. Het komt wel goed.’
‘Nog altijd geen vrijers?’ Hij wist van geen enkele man in de drie
jaar sinds de echtscheiding.
‘Alsof ik daar tijd voor heb. Het enige wat ik doe is werken en
voor die twee daar zorgen. En dan heb ik het nog niet over
u.’
Hij moest het wel zeggen.‘Ik maak me zorgen om je.’
‘Niet nodig.’
Maar ze keek de andere kant op terwijl ze antwoordde. Misschien was
ze niet echt zo zeker van zichzelf.‘Niet goed om alleen oud te
worden.’ Ze leek te begrijpen wat hij bedoelde.‘U bent niet
alleen.’
‘Ik heb het niet over mezelf, dat weet je best.’
Ze liep naar het aanrecht en spoelde haar glas schoon. Hij besloot
niet aan te dringen en deed de televisie in de keuken aan. Hij
stond nog op cnn Headline News van die ochtend. Hij zette het
geluid zachter en vond dat hij moest zeggen:‘Echtscheiding is
verkeerd.’
Ze wierp hem die blik weer toe.‘U begint me de les te
lezen?’
‘Zet je trots opzij. Je zou het opnieuw moeten proberen.’
‘Paul wil niet.’
Zijn blik hield de hare vast.‘Jullie zijn allebei te trots. Denk
aan mijn kleinkinderen.’
‘Dat deed ik toen ik van hem scheidde. We maakten alleen maar
ruzie. U kent dat.’
Hij schudde het hoofd. ‘Koppig, net als je moeder.’ Of was ze net
als hij? Moeilijk te zeggen.
Rachel droogde haar handen af aan de droogdoek. ‘Paul komt rond
zeven uur langs om de kinderen op te halen. Hij zal ze naar huis
brengen.’
‘Waar ga je heen?’
‘Geld inzamelen voor de campagne. Het wordt een zware zomer, en ik
verheug me er niet op.’
Hij richtte zijn aandacht op de televisie en zag bergketens, steile
hellingen en pieken. Het toneel was hem direct bekend. Linksonder
in beeld stond stod, germany. Hij zette het geluid
harder.
‘... miljonair en aannemer Wayland McKoy denkt dat dit gebied in
Midden-Duitsland misschien nog nazi-schatten herbergt. Zijn
expeditie begint volgende week in het Harzgebergte, in wat eens
Oost-Duitsland was. Deze streek is pas sinds kort toegankelijk
dankzij de val van het communisme en de hereniging van Oost- en
West-Duitsland.’ Het beeld veranderde in close-ups van grotten in
beboste hellingen.‘Men gelooft dat in de nadagen van de Tweede
Wereldoorlog nazi-buit haastig werd verborgen in de honderden
tunnels die kriskras door deze oude bergen lopen. Sommige werden
ook als munitieopslag gebruikt, wat het zoeken gecompliceerder en
de onderneming extra riskant maakt. In feite verloren na de Tweede
Wereldoorlog meer dan twintig mensen in dit gebied het leven bij
pogingen die rijkdommen op te sporen.’
Rachel liep naar hem toe en kuste hem op zijn wang.‘Ik moet
gaan.’
Hij wendde zich van de televisie af.‘Is Paul hier om zeven
uur?’
Ze knikte en liep in de richting van de deur.
Onmiddellijk richtte hij zijn aandacht weer op de televisie.
VIJF
Borya wachtte tot het volgende halfuur, in de hoop dat het journaal een herhaling zou bevatten. En hij had geluk. Aan het einde van het halftienjournaal volgde hetzelfde bericht over Wayland McKoys speurtocht naar nazischatten in het Harzgebergte.
Twintig minuten later, toen Paul arriveerde, dacht hij nog na over de infor
matie. Hij zat intussen in de kamer en had een Duitse wegenkaart opengevouwen op de salontafel. Een paar jaar geleden had hij die in het winkelcentrum gekocht, ter vervanging van een verouderde kaart van National Geographic die hij tientallen jaren had gebruikt.
‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg Paul.
‘Mijn tuin aan het besproeien.’
‘Weet u zeker dat uw tuin daar wel tegen kan?’
Hij glimlachte.‘Het is droog geweest. Ze kunnen er geen kwaad.’
Paul plofte met losgeknoopte das en boord in een armstoel.‘Heeft
die dochter
van u verteld dat ze vanmorgen een advocaat in
de gevangenis heeft laten gooien?’ Hij keek niet op van de
kaart.‘Heeft hij het verdiend?’
‘Waarschijnlijk wel. Maar ze wil zich laten herverkiezen, en hem
moet je niet
dwarsbomen. Vroeg of laat krijgt ze problemen door dat opvliegende karakter van haar.’
Hij keek naar zijn voormalige schoonzoon.‘Net
mijn Maya. Die kon ineens half razend weglopen.’
‘En ze luistert naar niemand.’
‘Heeft ze ook van haar moeder.’
Paul glimlachte.‘Dat geloof ik graag.’ Hij gebaarde naar de
kaart.‘Wat bent u aan het doen?’
‘Iets aan het opzoeken. Gezien op cnn. Kerel beweert dat er nog
kunst in het Harzgebergte is.’
‘Daarover stond vanmorgen een verhaal in usa Today. Het trok mijn
aandacht. Een knaap die McKoy heette uit North Carolina. Je zou
denken dat mensen die zaak van de nazi-nalatenschap voor gezien
zouden houden. Vijftig jaar is lang voor een doek van drie honderd
jaar oud om in een vochtige mijn te liggen kwijnen. Het zou een
wonder zijn als het niet helemaal beschimmeld is.’
Hij fronste zijn voorhoofd.‘Het goede spul is al gevonden of is
voorgoed verloren gegaan.’
‘Ik vermoed dat u daar alles van zou moeten weten.’
Hij knikte. ‘Een beetje ervaring daarmee, ja.’ Hij probeerde zijn
intense belangstelling te verbergen, hoewel zijn ingewanden pijn
deden.‘Kun je dat nummer van die usa-krant voor me
kopen?’
‘Is niet nodig. Hij ligt in de auto. Ik pak hem wel
even.’
Paul liep juist door de voordeur naar buiten toen de achterdeur
openging en de twee kinderen de kamer binnendraafden.
‘Jullie papa is er,’ zei hij tegen Marla.
Paul kwam terug, overhandigde hem de krant en zei toen tegen de
kinderen: ‘Hebben jullie de tomaten laten verdrinken?’
Het meisje giechelde. ‘Nee, pap.’ Ze trok aan Pauls arm. ‘Kom naar
opa’s groente kijken.’
Paul keek hem aan en glimlachte.‘Ik ben zo terug. Dat artikel staat
op bladzijde vier of vijf, geloof ik.’
Hij wachtte tot ze door de keuken naar buiten waren gegaan alvorens
het verhaal op te zoeken en woord voor woord te lezen.
DUITSE SCHATTEN LIGGEN TE WACHTEN
Door Fran Downing, redactie
Tweeënvijftig jaar zijn verstreken sinds
nazi-konvooien tunnels in het Harzgebergte binnenreden die speciaal
waren uitgegraven om kunst en andere kostbaarheden van het Rijk te
verbergen. Oorspronkelijk waren de grotten als locatie voor
wapenproductie en munitiedepots gebruikt. Maar in de laatste dagen
van de Tweede Wereldoorlog werden het perfecte opslagplaatsen voor
geroofde buit en nationale schatten.
Deze keer hoopt McKoy, een aannemer, vastgoedontwikkelaar en amateur-schatzoeker uit North Carolina, op een grotere buit. Hij nam deel aan vier eerdere expedities en hoopt dat zijn jongste, die volgende week van start gaat, zijn meest geslaagde zal worden.
‘Sta er eens bij stil. Het is 1945. De Russen komen van de ene kant, de Amerikanen van de andere. U bent conservator van het Museum van Berlijn, dat overladen is met uit elk binnengevallen land gestolen kunst. U hebt een paar uur. Wat laadt u in de trein om de stad uit te krijgen? Het kostbaarste spul uiteraard.’
McKoy vertelt het verhaal van zo’n trein die in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog uit Berlijn vertrok en zuidwaarts naar Midden-Duitsland en het Harzgebergte reed. Er bestaat geen documentatie over de bestemming, en hij hoopt dat de lading in bepaalde grotten ligt die pas verleden najaar zijn ontdekt. Interviews met familieleden van Duitse soldaten die hebben geholpen bij het laden van de trein hebben hem van het bestaan van de trein overtuigd. Eerder dit jaar gebruikte McKoy grondradar om de nieuwe grotten te onderzoeken.
‘Daar zit iets,’ zegt McKoy. ‘Zeker groot
genoeg voor goederenwagons of opslagkisten.’
McKoy heeft van de Duitse autoriteiten al toestemming gekregen om
opgravingen te doen. Hij is bijzonder enthousiast over het
vooruitzicht om deze nieuwe locatie te inspecteren, omdat voorzover
hij weet nog niemand opgravingen heeft gedaan in het gebied. De
streek, die eens deel uitmaakte van Oost-Duitsland, is decennia
lang verboden terrein geweest. De huidige Duitse wet bepaalt dat
McKoy maar een klein deel mag houden van wat niet door de
rechtmatige eigenaars wordt opgeëist. McKoy laat zich echter niet
weerhouden. ‘Het is opwindend. Verdomd, wie weet, de Amberzaal zou
onder al dat gesteente verborgen kunnen liggen.’
Het opgraven zal een langdurig en zwaar karwei zijn. Graafmachines
en bulldozers zouden de schatten kunnen beschadigen, zodat McKoy
gedwongen zal zijn gaten in de rotsen te boren en die vervolgens
chemisch uiteen te laten vallen.
‘Het is een kwestie van langzaam te werk gaan, en het is
gevaarlijk, maar de moeite waard,’ zegt hij. ‘De nazi’s lieten
gevangenen honderden grotten uithakken, en sloegen er munitie op om
ze tegen de bommenwerpers te beschermen. Zelfs grotten die als
kunstopslagplaats werden gebruikt, waren in veel gevallen met
mijnen beveiligd. De kunst is de juiste grot te vinden en er
heelhuids in te komen.’
McKoys uitrusting, zeven werknemers en een televisieploeg staan al
voor hem klaar in Duitsland. Hij is van plan er dit weekeinde heen
te gaan. De kosten, bijna een miljoen dollar, worden gedragen door
particuliere investeerders die munt hopen te slaan uit deze
goudmijn.
McKoy zegt: ‘Er zit daar iets in de grond. Ik weet het zeker.
Iemand zal die kostbaarheden vinden. Waarom ik niet?’
Hij keek op van de krant. Godallemachtig. Was dat het? Zo ja, wat kon hij eraan doen? Hij was een oude man. Realistisch gezien kon hij niet veel meer beginnen.
De achterdeur ging open en Paul kuierde de kamer binnen. Hij gooide de krant op de salontafel.
‘Bent u nog steeds geïnteresseerd in al dat
gedoe over kunst?’ vroeg Paul.
‘Dat zit nu eenmaal in me.’
‘Zou wel spannend zijn om in die bergen te graven. De Duitsers
gebruikten ze als opslagkelders. Het is niet te zeggen wat daar nog
ligt.’
‘Die McKoy heeft het over de Amberzaal.’ Hij schudde het
hoofd.‘Weer iemand die uit is op die zoekgeraakte
panelen.’
Paul grinnikte.‘De verlokking van schatten. Levert geweldige
televisiedocumentaires op.’
‘Ik heb de amberpanelen een keer gezien,’ zei hij, toegevend aan
een impuls om te praten. ‘Nam trein van Minsk naar Leningrad.
Communisten hadden een museum gemaakt van het Catharina Paleis. Ik
heb de zaal in volle glorie gezien.’ Hij gebaarde met zijn handen.
‘Tien bij tien meter. Wanden van amber. Net een reusachtige puzzel.
Al het houtwerk prachtig gesneden en verguld. Verbazend.’
‘Ik heb erover gelezen. Veel mensen beschouwden het als het achtste
wereldwonder.’
‘Alsof je een sprookje binnenstapt. De amber was hard en glanzend
als steen, maar niet koud, zoals marmer. Meer net als hout.
Citroen, whiskybruin, kersrood. Warme kleuren. Alsof je in de zon
zit. Verbazend waar oude meesters toe in staat waren. Uitgesneden
beeldjes, bloemen, schelpen. Het fijnste figuurwerk. Tonnen amber,
allemaal met de hand bewerkt. Nooit eerder door iemand
gedaan.’
‘De nazi’s stalen de panelen in 1941?’
Hij knikte. ‘Schofterige misdadigers. Haalden zaal leeg. Sinds 1944
nooit meer gezien.’ Hij werd kwaad toen hij eraan dacht en wist dat
hij al te veel had gezegd, zodat hij van het onderwerp afstapte.
‘Je zei dat mijn Rachel advocaat in de gevangenis laat
gooien?’
Paul leunde achterover in de stoel en legde zijn enkels over elkaar
geslagen op een lage sofa. ‘De IJskoningin slaat weer toe. Zo
noemen ze haar in en om het gerechtsgebouw.’ Hij zuchtte.‘Omdat we
gescheiden zijn denkt iedereen dat ik dat niet erg vind.’
‘Het zit je dwars?’
‘Toch wel.’
‘Je houdt van mijn Rachel?’
‘En van mijn kinderen. Het wordt behoorlijk stil in de flat. Ik mis
ze alle drie, Karl. Of moet ik Karol zeggen? Het zal even duren om
daaraan te wennen.’
‘Voor ons allebei.’
‘Het spijt me dat ik er niet was vandaag. De zaak die ik deed werd
uitgesteld. De advocaat die Rachel liet opsluiten was
erbij.’
‘Ik waardeer hulp bij het verzoek.’
‘Graag gedaan.’
‘Weet je,’ zei hij met een knipoog, ‘ze heeft geen enkele man gehad
sinds de scheiding. Is ze daarom misschien zo nukkig?’ Paul
monterde zichtbaar op. Hij meende dat hij hem goed had
begrepen.‘Beweert dat ze het te druk heeft. Maar ik vraag het me
af.’
Zijn gewezen schoonzoon hapte niet en deed er eenvoudig het zwijgen
toe. Hij richtte zijn aandacht weer op de kaart. Even later zei
hij:‘Braves op TBS’.
Paul pakte de afstandsbediening en zette de televisie
aan.
Hij noemde Rachel niet meer, maar bleef de hele wedstrijd geregeld
op de kaart kijken. Het lichtgroen was het Harzgebergte, dat van
noord naar zuid liep en vervolgens afboog naar het oosten, waar de
oude grens tussen de beide Duitslanden was verdwenen. De steden
waren in zwart aangegeven. Göttingen. Münden. Osterdode. Warthberg.
Stod. De grotten en tunnels waren niet aangeduid, maar hij wist dat
ze er waren.
Waar lag de juiste grot?
Moeilijk te zeggen nu.
Zat Wayland McKoy op het goede spoor?
ZES
22.25 uur
Paul wiegde marla en droeg haar voorzichtig het huis binnen. Brent kwam er geeuwend achteraan. Er kwam altijd een vreemd gevoel over hem wanneer hij over de drempel stapte. Hij en Rachel hadden het bakstenen koloniale huis met bovenverdieping direct na hun huwelijk, tien jaar geleden, gekocht. Toen ze zeven jaar later scheidden, was hij vrijwillig verhuisd. Het eigendomsrecht bleef op hun naam en, wat interessant was, Rachel wilde per se dat hij een sleutel hield. Hij gebruikte die echter spaarzaam, en liet haar dat altijd van tevoren weten, omdat paragraaf vii van het definitieve echtscheidingsbesluit bepaalde dat zij het recht had op exclusief gebruik en bewoning van het huis, en hij haar privacy respecteerde, hoeveel pijn het hem soms ook deed.
Hij liep de trap op naar de bovenverdieping en legde Marla in haar bed. Beide kinderen waren in het huis van hun opa in bad geweest. Hij kleedde haar uit en hielp haar in haar Beauty and the Beast-pyjama. Twee keer was hij met de kinderen naar een Disney-film geweest. Hij kuste haar welterusten en streelde haar haar tot ze vast in slaap was. Nadat hij Brent had ingestopt, liep hij weer naar beneden.
De kamer en de keuken waren rommelig. Niets ongewoons. Er kwam twee keer per week een hulp omdat Rachel niet bekendstond om haar netheid. Dat was een van de verschillen tussen hen. Hij was iemand die van perfecte orde hield. Niet dwangmatig, maar gewoon gedisciplineerd. Rommel stoorde hem, daar kon hij niets aan doen. Rachel scheen het niet erg te vinden dat er kleren op de vloer lagen, er overal speelgoed rondslingerde en de afwas in de gootsteen stond.
Rachel Bates was van meet af aan een raadsel voor hem geweest. Intelligent, openhartig, zelfbewust, maar bekoorlijk. Dat ze zich tot hem aangetrokken had gevoeld, was verbazend, omdat vrouwen nooit zijn sterke punt waren geweest. Hij had een paar echte relaties gehad op de middelbare school en één relatie die hij als serieus beschouwde tijdens zijn rechtenstudie, maar Rachel had hem betoverd. Waarom, had hij nooit goed begrepen. Haar scherpe tong en kordate manier van doen konden kwetsen, hoewel ze negentig procent van wat ze zei niet meende. In elk geval hield hij zich dat steeds weer voor om haar ongevoeligheid te verontschuldigen. Hij was gemakkelijk in de omgang. Te gemakkelijk. Het leek veel handiger om haar gewoon maar te negeren dan de handschoen op te nemen. Maar soms had hij het gevoel dat ze wilde dat hij tegen haar in ging.
Stelde hij haar teleur door toe te geven? Door
haar haar zin te geven? Moeilijk te zeggen.
Hij liep naar de voorkant van het huis en probeerde helder te
denken, maar
elke kamer bestormde hem met herinneringen. Het mahoniehouten consoletafeltje met een blad van fossiele steen, dat ze in Chattanooga hadden gevonden toen ze een weekeinde op antiekjacht waren. De room-en-zandkleurige sofa waarop ze vele avonden televisie hadden zitten kijken. De glazen credenstafel met de miniatuurhuisjes die ze allebei geestdriftig verzamelden, zodat ze er elkaar met Kerstmis vaak een cadeau deden. Alleen de geur al riep tedere gevoelens op. Het speciale aroma dat een huis leek te bezitten. De muskus van het leven, hun leven, gefiltreerd door de zeef van de tijd.
Hij stapte de hal binnen en merkte op dat het portret van hem en de kinderen er nog hing. Hij vroeg zich af hoeveel gescheiden vrouwen een foto van 25 bij 30 van hun ex voor iedereen zichtbaar lieten hangen. Of erop aandrongen dat hun ex-echtgenoot een sleutel van het huis zou houden. Ze hadden zelfs nog enkele gezamenlijke beleggingen, die hij voor hen beiden beheerde.
De stilte werd verbroken door het geknars van
een sleutel in het voordeurslot.
Een seconde later ging de deur open en kwam Rachel binnen. ‘Zijn de
kinderen lastig geweest?’ vroeg ze.
‘Nee hoor.’
Hij nam het zwarte jasje met robe-princessenaden dat om haar middel
spande, en het korte rokje net boven de knie, in zich op. Lange,
slanke benen eindigden in pumps met een lage hak. Haar roodbruine
haar was gekapt in gelaagde krullen, die nauwelijks tot haar smalle
schouders reikten. Groene, in zilver gevatte tijgerogen hingen aan
haar oorlellen en pasten bij haar ogen, die moe stonden.
‘Het spijt me dat ik er niet was bij de naamsverandering,’ zei hij.
‘Maar je stunt met Marcus Nettles hield dingen op in het hof voor
erfrecht.’
‘Het is een seksistische smeerlap.’
‘Je bent rechter, Rachel, je hoeft de wereld niet te redden. Kun je
niet wat diplomatieker zijn?’
Ze gooide haar tasje en sleutels op de haltafel. Haar ogen werden
hard als knikkers. Hij had die blik eerder gezien.‘Wat verwacht je
dat ik doe? De vetzak smijt honderddollarbiljetten op mijn bureau
en zegt dat ik de klere kan krijgen. Hij verdiende het om een paar
uur in de gevangenis door te brengen.’
‘Moet je jezelf voortdurend bewijzen?’
‘Je bent mijn oppasser niet, Paul.’
‘Iemand moet het zijn. Er staat een verkiezing voor de deur. Twee
sterke tegenstanders, en het is pas je eerste zittingsperiode.
Nettles heeft het er al over om ze allebei te financieren. Wat hij
zich trouwens kan veroorloven. Daar zit je niet op te
wachten.’
‘Nettles kan de pot op.’
De vorige keer had hij de geldinzamelingen georganiseerd, de
publiciteit geregeld, en de mensen gepaaid die nodig waren om
aanbevelingen te krijgen, de pers te lokken, en zich te verzekeren
van stemmen. Hij vroeg zich af wie haar campagne deze keer zou
leiden. Organiseren was niet Rachels sterkste punt. Tot dusver had
ze hem niet om hulp gevraagd, en hij verwachtte eigenlijk ook niet
dat ze dat zou doen.‘Je kunt verliezen, weet je.’
‘Ik heb geen politieke preek nodig.’
‘Wat heb je wel nodig, Rachel?’
‘Heb je niets mee te maken. We zijn gescheiden. Weet je nog
wel?’
Hij moest opeens denken aan wat haar vader had gezegd. ‘Weet jij
het nog wel? We zijn nu drie jaar uit elkaar. Heb je in die tijd
iets met iemand gehad?’
‘Daar heb je ook niets mee te maken.’
‘Misschien niet. Maar ik schijn de enige te zijn die dat iets kan
schelen.’
Ze kwam dicht bij hem staan.‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘De IJskoningin. Zo noemen ze je in het gerechtsgebouw.’
‘Ik doe mijn werk. Best beoordeeld van alle rechters in de county
de laatste keer dat de Daily Report naar de statistieken heeft
gekeken.’
‘Is dat alles waar je je om bekommert? Hoe snel je je agenda
afwerkt?’
‘Rechters kunnen zich geen vrienden veroorloven. Of je wordt
beschuldigd van vooringenomenheid, of ze haten je om je gebrek
eraan. Laat mij maar IJskoningin zijn.’
Het was laat en hij had geen zin in een discussie. Hij liep langs
haar heen naar de voordeur. ‘Op een dag heb je misschien een vriend
nodig. Ik zou niet alle schepen achter me verbranden als ik jou
was.’ Hij opende de deur.
‘Jij bent mij niet,’ zei ze.
‘Goddank.’
En hij vertrok.
ZEVEN
Noordoost-Italië woensdag 7 mei,
1.34 uur
Zijn omberkleurige jumpsuit, zwarte leren handschoenen en antracietgrijze sportschoenen losten op in de nacht. Zelfs zijn kortgeknipte, kastanjebruin geverfde haar, daarbij passende wenkbrauwen en donkere voorkomen hielpen, terwijl twee weken reizen in Noord-Afrika kleur op zijn Noord-Europese gezicht had gebracht.
Grimmige bergtoppen verhieven zich overal om
hem heen, een getand amfi
theater dat zich nauwelijks aftekende tegen de pikzwarte hemel. In
het oosten
stond een volle maan. Er hing nog een voorjaarskoelte in de lucht,
die fris, opwekkend en anders was. De bergen weerkaatsten het
zachte gerommel van verre donderslagen.
Bladeren en gras dempten elke stap die hij in het lichte
struikgewas onder
schrale bomen zette. Door het bladerdak vielen spikkels maanlicht
die het pad
met een kleurenspel marmerden. Hij liep voorzichtig, weerstand
biedend aan
de impuls om zijn zaklampje te gebruiken, zijn ogen gereed en
waakzaam. Het dorp Pont-Saint-Martin lag een goede tien kilometer
naar het zuiden.
De enige weg naar het noorden was een slingerende tweebaansweg die
uiteindelijk, na veertig kilometer, de Oostenrijkse grens bereikte
en naar Innsbruck
leidde. De bmw die hij gisteren op de luchthaven van Venetië had
gehuurd,
stond inmiddels in een bosje, een kilometer achter hem. Zodra hij
zijn taak had
uitgevoerd, was hij van plan noordwaarts naar Innsbruck te rijden,
vanwaar hij
de volgende morgen om 8.35 uur met een pendelvlucht van Austrian
Airlines
rechtstreeks naar Sint-Petersburg zou reizen, waar hij nog meer
werk te doen
had.
Hij was omringd door stilte. Er luidden geen kerkklokken, er
suisden geen
auto’s voorbij over de autostrada. Een lappendeken van groepjes
oude eiken,
dennen en lariksen op de berghellingen. Een tapijt van varens,
mossen en wilde planten bedekte donkere holten. Het was duidelijk
waarom Da Vinci de Dolomieten als achtergrond gebruikte voor de
Mona Lisa.
De bossen hielden op. Een grazig weiland met bloeiende oranje
lelies strekte zich voor hem uit. Daarachter rees het château op,
met aan de voorzijde een grintpad in de vorm van een hoefijzer als
oprijlaan. Het gebouw was twee verdiepingen hoog en de muren van
rode baksteen waren versierd met grijze ruitvormige stenen. Hij
herinnerde zich de stenen, die beslist waren aangebracht door
steenhouwers die het vak van hun vaders en voorvaders hadden
geleerd, nog van zijn vorige bezoek twee weken geleden.
Achter geen van het veertigtal dakkapellen was een lichtschijnsel
te zien. Ook de eiken voordeur tekende zich donker voor hem af.
Geen hekken, honden of bewakers. Geen alarminstallatie. Gewoon een
omvangrijk buitenhuis in de Italiaanse Alpen, eigendom van een
eenzelvige fabrikant die sinds een kleine tien jaar gedeeltelijk
gepensioneerd was.
Hij wist dat Pietro Caproni, de eigenaar van het château, op de
eerste verdieping sliep, in een slaapsuite die deel uitmaakte van
een reeks kamers. Caproni woonde alleen, afgezien van drie
bedienden die dagelijks heen en weer pendelden vanuit
Pont-Saint-Martin. Die avond had Caproni bezoek, en de roomkleurige
Mercedes die aan de voorkant geparkeerd stond, was waarschijnlijk
nog warm van een rit uit Venetië. Zijn gast was een van zijn vele,
dure,‘werkende vrouwen’. Ze kwamen soms voor een nacht of bleven
een weekeinde, werden voor hun moeite betaald in euro’s door een
man die zich de prijs van genot kon permitteren. Het uitstapje van
vanavond had hij zo gepland dat het samenviel met haar bezoek, en
hij hoopte dat de afleiding die ze bood hem in staat zou stellen
snel naar binnen en naar buiten te glippen.
Kiezels knerpten bij elke stap, terwijl hij de oprijlaan overstak
en om de noordoosthoek van het château liep. Via een smaakvolle
tuin kwam hij aan de achterzijde bij een stenen veranda, waar een
ijzeren hekwerk van Italiaanse makelij de tafels en stoelen van het
gazon scheidde. Openslaande glazen tuindeuren boden toegang tot het
huis, maar bleken afgesloten. Hij strekte zijn arm en maakte een
draaiende beweging. Een stiletto kwam los uit de schede en gleed
langs zijn onderarm omlaag, waarna het jade heft zich stevig in
zijn gehandschoende handpalm nestelde. De leren schede had hij zelf
bedacht en was speciaal zo ontworpen dat het mes moeiteloos
vrijkwam.
Hij plantte het lemmet in de houten deurstijl. Eén draai en de
grendel gaf zich gewonnen. Hij bevestigde de stiletto weer in zijn
mouw.
Hij stapte een salon met een tongewelf als plafond binnen en trok
de glazen deur zachtjes dicht. Het neoclassicistisch decor om hem
heen beviel hem. Twee Etruskische bronzen beelden sierden de
achterwand, onder Gezicht op Pompeii, een schilderij waarvan hij
wist dat het een collector’s item was. Tegen twee Corinthische
zuilen stonden achttiende-eeuwse bibliothèques, de planken beladen
met antieke boekdelen. Van zijn vorige bezoek kon hij zich nog het
mooie exemplaar van Guicciardini’s Storia d’Italia en de dertien
delen van Teatro Francese herinneren. Beide waren
onschatbaar.
Hij sloop langs het donkere meubilair, tussen de twee zuilen door,
bleef staan in de hal en luisterde onder aan de trap. Niets te
horen. Hij liep op zijn tenen over de wielpatronen in de marmeren
vloer, waarbij hij goed oplette dat hij geen geluid maakte met zijn
gummizolen. Napolitaanse schilderingen sierden imitatiemarmeren
panelen. Het in het duister gehulde plafond een verdieping hoger
werd door kastanjehouten balken gedragen.
Hij betrad de zitkamer.
Het doel van zijn expeditie lag onschuldig op een ebbenhouten
tafel. Een luciferkistje. Fabergé. Zilver en goud met geëmailleerd
doorschijnend aardbeirood op een geguillocheerde ondergrond. In de
gouden kraag waren bladpunten geciseleerd en het duimstuk was van
halfrond geslepen saffier. Het was gemerkt met cyrillische
initialen, N.R. 1901. Nikolaas Romanov. Nikolaas ii, de laatste
tsaar van Rusland.
Hij haalde een vilten buidel uit zijn achterzak en stak zijn hand
uit naar het kistje.
Plotseling was de kamer helder verlicht, en de stralende
lichtbundels van een kroonluchter boven zijn hoofd deden pijn aan
zijn ogen. Hij knipperde met de ogen en draaide zich om. Pietro
Caproni stond onder de overwelfde gang die in de hal uitkwam, met
een geweer in zijn rechterhand.
‘Buonasera, signor Knoll. Ik vroeg me al af wanneer u zou
terugkomen.’ Hij spande zich in om weer goed te zien en antwoordde
in het Italiaans: ‘Ik realiseerde me niet dat u mijn bezoek had
verwacht.’
Caproni stapte de zitkamer binnen. De Italiaan was een korte,
breedgebouwde vijftiger met onnatuurlijk zwart haar. Hij droeg een
marineblauwe badstof kamerjas die hij om zijn middel had geknoopt.
Zijn benen en voeten waren bloot.
‘Het verhaal dat u bij uw vorige bezoek ophing bleek niet te
kloppen. Christian Knoll, kunsthistoricus en lid van de academie.
Werkelijk. Zo gemakkelijk te verifiëren.’
Zijn blikveld werd weer helder terwijl zijn ogen zich aan het licht
aanpasten. Hij reikte naar het luciferkistje. Caproni stak zijn
geweer naar voren. Hij trok terug en stak zijn handen in
quasi-overgave omhoog. ‘Ik wil het kistje alleen maar
aanraken.’
‘Ga uw gang. Langzaam.’
Hij tilde de schat op. ‘De Russische regering is hier sinds de
oorlog naar op zoek. Het is van Nikolaas zelf geweest. In 1944
gestolen uit Peterhof buiten Leningrad, gegapt door een soldaat die
uit was op een aandenken aan zijn tijd in Rusland. Maar wat een
aandenken. Uniek. In de vrije handel nu omstreeks veertigduizend
Amerikaanse dollar waard. Dat wil zeggen, als iemand zo dwaas zou
zijn om het te verkopen.“Mooie buit” is de uitdrukking, geloof ik,
die de Russen gebruiken om dergelijk spul te
beschrijven.’
‘Na uw bevrijdingsactie vanavond zou het zeker weer snel zijn weg
naar Rusland hebben gevonden?’
Hij glimlachte. ‘De Russen zijn zelf geen haar beter dan dieven. Ze
willen hun schatten alleen terug om ze te verkopen. Weinig
contanten, hoor ik. Kennelijk de prijs van het
communisme.’
‘Ik ben benieuwd. Hoe bent u hier beland?’
‘Een foto van deze kamer waarop het luciferkistje te zien was.
Daarom deed ik me hier voor als docent
kunstgeschiedenis.’
‘U stelde de authenticiteit vast tijdens dat korte bezoek twee
maanden geleden?’
‘Ik ben expert in dit soort dingen. Vooral Fabergé.’ Hij zette het
luciferkistje neer.‘U had mijn bod moeten accepteren.’
‘Veel te laag, zelfs voor “mooie buit”. Bovendien heeft het stuk
sentimentele waarde. Mijn vader was de soldaat die het souvenir
heeft gegapt, zoals u zo treffend beschrijft.’
‘En u pronkt er zo achteloos mee?’
‘Ik nam aan dat het na vijftig jaar niemand nog iets kon schelen.’
‘U zou voorzichtig moeten zijn met bezoekers en foto’s.’
Caproni haalde de schouders op.‘Er komen hier weinig mensen.’
‘Alleen de signorina’s? Zoals die ene die nu boven is?’
‘Ze zijn geen van allen in zulke dingen geïnteresseerd.’
‘Alleen in euro’s?’
‘En in plezier.’
Hij glimlachte en betastte terloops het luciferkistje nog eens.‘U
bent een bemiddeld man, signor Caproni. Deze villa lijkt wel een
museum. Dat Aubussonwandtapijt daar aan de muur is onschatbaar. Die
twee Romeinse capriccio’s zijn zeker gewaardeerde verzamelobjecten.
Hof, geloof ik, negentiende eeuw?’ ‘Klopt, signor Knoll. Ik ben
onder de indruk.’
‘U kunt toch zeker wel afstand doen van dit
luciferkistje.’
‘Ik houd niet van dieven, signor Knoll. En zoals ik bij uw vorige
bezoek heb gezegd, het artikel is niet te koop.’ Caproni gebaarde
met het geweer. ‘U moet nu vertrekken.’
Hij bleef staan.‘Wat een dilemma. U kunt de politie er beslist niet
bij halen. Per slot van rekening bezit u een hooggewaardeerd
souvenir dat de Russische regering erg graag terug zou willen zien,
gejat door uw vader. Wat is er nog meer in deze villa dat in die
categorie thuishoort? Er zouden vragen worden gesteld, onderzoek,
publiciteit. Aan uw vrienden in Rome zult u niet veel hebben, omdat
u dan ook door hen als dief zult worden beschouwd.’
‘Gelukkig voor u, signor Knoll, kan ik de autoriteiten niet
inschakelen.’ Hij ging terloops rechtop staan, maakte vervolgens
een draaiende beweging met zijn rechterarm. Het was een gebaar dat
onopgemerkt bleef, omdat het door zijn bovenbeen deels aan het
zicht werd onttrokken. Hij zag dat Caproni’s blik gericht bleef op
het luciferkistje in zijn linkerhand. De stiletto kwam vrij uit de
schede, gleed langzaam uit de ruime mouw en nestelde zich in zijn
rechterhandpalm.‘U komt er niet op terug, signor
Caproni?’
‘Beslist niet.’ Caproni liep achteruit naar de hal en gebaarde
opnieuw met het geweer.‘Deze kant uit, signor Knoll.’
Hij klemde zijn hand strak om het heft en draaide zijn pols naar
voren. Een klik en het lemmet flitste door de kamer en doorboorde
Caproni’s naakte borst in de behaarde V die door de kamerjas werd
gevormd. De oudere man slaakte een zucht, staarde naar het heft en
viel voorover, terwijl zijn geweer op de terrazzovloer
kletterde.
Snel stopte hij het luciferkistje in de vilten buidel en vervolgens
stapte hij over het lijk heen. Hij trok de stiletto eruit en voelde
of er nog een polsslag was. Niets. Verbazend. De oude man was snel
gestorven.
Hij had dan ook goed gemikt.
Hij veegde het bloed aan de zachte kamerjas af, liet het mes in
zijn achterzak glijden en liep daarna de trap op naar de
bovenverdieping. Ook boven was de hal bekleed met imitatiemarmeren
panelen, hier en daar onderbroken door gelambriseerde deuren, die
allemaal dicht waren. Hij liep geruisloos door de bovenverdieping
naar de achterkant van het huis. Aan het eind van de gang zat een
gesloten deur.
Hij draaide de knop om en trad binnen.
Achter twee marmeren pilaren bevond zich een alkoof met daarin een
enorm hemelbed. Op het nachtkastje brandde een lampje waarvan het
licht werd geabsorbeerd door een symfonie van notenhouten
lambrisering en leer. De kamer was zonder twijfel de slaapkamer van
een rijk man.
De vrouw die op de rand van het bed zat was naakt. Lang, uitbundig
rood haar omlijstte piramidevormige borsten en prachtige
amandelvormige ogen. Ze trok aan een dunne zwart- en goudkleurige
sigaret en wierp hem slechts een verontruste blik toe.‘En wie bent
u?’ vroeg ze kalm in het Italiaans. ‘Een vriend van signor
Caproni.’ Hij stapte de slaapkamer binnen en trok terloops de deur
dicht.
Ze doofde de sigaret, stond op en kwam met doelbewuste passen van
haar lange, slanke benen trots op hem af.‘U bent vreemd gekleed
voor een vriend. U hebt meer weg van een inbreker.’
‘Dat lijkt u weinig te kunnen schelen.’
Ze haalde de schouders op. ‘Vreemde mannen in mijn vak. Hun
behoeften zijn niet anders dan die van wie ook.’ Haar blik
inspecteerde hem van top tot teen.‘U hebt een gemene glans in uw
ogen. Duitser, niet?’
Hij zei niets.
Ze masseerde zijn handen door de leren handschoenen
heen.‘Krachtig.’ Ze streek over zijn borst en schouders.‘Spieren.’
Ze stond nu dicht tegen hem aan, terwijl haar harde tepels zijn
borst bijna raakten.‘Waar is de signor?’ ‘Opgehouden. Hij stelde
voor dat ik van uw gezelschap zou genieten.’ Ze keek hem met een
hongerige blik in haar ogen aan.‘Hebt u dezelfde capaciteiten als
de signor?’
‘Financieel of op een andere manier?’
Ze glimlachte.‘Beide.’
Hij nam de hoer in zijn armen.‘We zullen zien.’
ACHT
Sint-Petersburg, Rusland 10.50 uur
De taxi kwam met een schok tot stilstand en Knoll stapte uit op de drukke Nevski Prospekt, de chauffeur betalend met twee biljetten van twintig dollar. Hij vroeg zich af wat er met de roebel was gebeurd. Die was tegenwoordig niet veel meer waard dan speelgoedgeld. De Russische regering had het gebruik van dollars jaren geleden openlijk verboden, op straffe van gevangenneming, maar de taxichauffeur leek er niet mee te zitten. Gretig nam hij de biljetten aan en stak ze in zijn zak, om vervolgens met de taxi weg te scheuren van het trottoir.
Zijn vlucht vanuit Innsbruck was een uur geleden aangekomen op luchthaven Pulkovo. Hij had het luciferkistje de avond tevoren uit Innsbruck naar Duitsland verzonden, met een briefje dat hij geslaagd was in Noord-Italië. Voordat ook hij naar Duitsland terugkeerde, moest er nog één laatste klus worden geklaard.
De prospekt krioelde van auto’s en mensen. Hij bestudeerde de groene koepel van de Kazankathedraal aan de overkant van de straat, en draaide zich om om rechts in de verte de vergulde spits van de Admiraliteit te ontwaren, die door de ochtendmist gedeeltelijk aan het oog werd onttrokken. Hij stelde zich het verleden van de boulevard voor, toen het verkeer uitsluitend uit paard en wagen bestond en gearresteerde prostituees ’s nachts de ronde straatkeien schoonveegden. Wat zou Peter de Grote nu vinden van zijn ‘venster op Europa’? Warenhuizen, bioscopen, restaurants, musea, winkels, studio’s en cafés omzoomden de drukke vijf kilometer lange route. Flikkerend neon en welvoorziene kiosks die alles verkochten, van boeken tot roomijs, kondigden de snelle opmars van het kapitalisme aan. Wat had Somerset Maugham geschreven? ‘Vuil en vies vervallen’.
Niet meer, dacht hij.
Verandering was de reden dat hij zelfs maar naar Sint-Petersburg
had kunnen komen. Het voorrecht om in oude sovjetarchieven te
snuffelen was pas sinds kort aan buitenstaanders verleend. Hij had
de reis dit jaar al twee keer eerder gemaakt – de eerste keer een
halfjaar geleden, de tweede twee maanden geleden – beide keren voor
een bezoek aan hetzelfde magazijn in Sint-Petersburg, het gebouw
dat hij nu voor de derde keer betrad.
Het telde vier verdiepingen en had een voorgevel van grove stenen, die vuil was van de uitlaatgassen. De Handelsbank van Sint-Petersburg had een drukke vestiging in een deel van de benedenverdieping, en Aeroflot, de Russische nationale luchtvaartmaatschappij, had de rest in gebruik. De begane grond, de eerste, tweede en vierde verdieping waren allemaal sobere overheidskantoren: departement Visa en vreemdelingenregistratie, Exportcontrole, en het regionale departement van Landbouw. De derde verdieping was uitsluitend in gebruik als archiefmagazijn. Het was een van de vele magazijnen overal in het land, een plek waar de overblijfselen van 75 jaar communisme konden worden opgeslagen en in alle rust konden worden bestudeerd.
Jeltsin had de documenten middels de Russische Archiefraad toegankelijk gemaakt voor de wereld, zodat wetenschappers zijn boodschap van anticommunisme konden uitdragen. Handig eigenlijk. Niet nodig om gelederen te zuiveren, goelags vol te stoppen, of de geschiedenis te herschrijven zoals Chroestsjov en Brezjnev hadden gedaan. Laat gewoon historici al die gruweldaden, diefstallen en gevallen van spionage aan het licht brengen, geheimen die decennia lang verborgen zaten in tonnen rottend papier en verblekende inkt. Hun publicaties zouden uiteindelijk meer dan genoeg propaganda zijn om in de behoeften van de staat te voorzien.
Hij liep een zwarte ijzeren trap op naar de
derde verdieping.
Het was een smalle trap, sovjetstijl, waaraan goedgeïnformeerde
mensen zoals hij konden zien dat het gebouw van na de revolutie
dateerde. Door een telefoontje uit Italië, de dag ervoor, wist hij
dat het magazijn tot 15.00 uur open zou zijn. Hij had dit magazijn
en vier andere in het zuiden van Rusland bezocht. Deze faciliteit
was uniek omdat ze er een fotokopieerapparaat hadden.
Op de derde verdieping bood een gehavende houten deur toegang tot
een bedompte ruimte met lichtgroene wanden, die door gebrek aan
ventilatie afbladderden. Er was geen plafond, alleen buizen en
leidingen, omwikkeld met een dikke laag asbest, die kriskras onder
het broze beton van de vierde verdieping liepen. De lucht was er
koel en vochtig. Een vreemde plek om vermoedelijk kostbare
documenten onder te brengen.
Hij stapte over met zand bedekte tegels naar het enige bureau.
Dezelfde beambte met piekerig bruin haar en een paardengezicht
wachtte hem op. Hij had de vorige keer geconcludeerd dat de man een
egocentrische, zichzelf verachtende, nieuwe Russische bureaucraat
was. Typisch. Nauwelijks verschillend van de oude
sovjetversie.
‘Dóbriy den,’ zei hij, met een glimlach.
‘Goedendag,’ antwoordde de beambte.
Hij verklaarde in het Russisch:‘Ik wil de dossiers
bestuderen.’
‘Welke?’ De vraag ging vergezeld van een irritante glimlach, die
hij zich nog van twee maanden geleden kon herinneren.
‘Ik weet zeker dat u mij nog kent.’
‘Uw gezicht kwam me bekend voor. De archieven van de Archiefraad,
klopt?’
De poging tot bescheidenheid van de beambte was een mislukking.‘Da.
Archieven van de raad.’
‘Wilt u dat ik ze ga zoeken?’
‘Njet. Ik weet waar ze liggen. Maar bedankt voor het
aanbod.’
Hij excuseerde zich en liep tussen metalen schappen door die vol
stonden met rottende kartonnen dozen, in een muffe lucht die sterk
naar stof en schimmel rook. Hij wist dat hij omringd was door een
verscheidenheid van archiefmateriaal, waarvan een groot deel
afkomstig was van de nabijgelegen Hermitage, die er geen ruimte
voor had, en het merendeel na een brand jaren geleden was
overgebracht uit de Academie van Wetenschappen. Hij herinnerde zich
het voorval goed.‘Het Tsjernobyl van onze cultuur’, zo bestempelde
de pers de gebeurtenis. Hij had zich echter afgevraagd in hoeverre
de ramp per ongeluk kon zijn gebeurd. In de ussr hadden dingen
altijd de handige gewoonte om precies op het goede moment te
verdwijnen, en het nieuwe Rusland was eigenlijk geen haar
beter.
Hij onderzocht de schappen nauwkeurig, probeerde zich te herinneren
waar hij de vorige keer was gebleven. Het zou jaren kunnen kosten
om alles aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Maar hij
herinnerde zich vooral twee dozen. Bij zijn vorige bezoek had hij
niet genoeg tijd gehad om ze te inspecteren, omdat het magazijn in
verband met de Internationale Dag van de Vrouw eerder
dichtging.
Hij vond de dozen, haalde ze allebei van het schap en zette ze op
een van de kale houten tafels. Elke doos, ongeveer een vierkante
meter groot, woog zo’n vijfentwintig à dertig kilo. De beambte zat
nog steeds ergens voor in het magazijn. Hij realiseerde zich dat
het niet lang zou duren voordat de onbeschaamde dwaas langs kwam
kuieren en een aantekening van het recentste voorwerp van zijn
belangstelling zou maken.
Op het etiket op de bovenkant van de dozen stond in cyrillisch
schrift: Buitengewone staatsraad voor registratie van en onderzoek
naar de misdaden van de Duits-fascistische bezetters en hun
medeplichtigen en de schade door hen toegebracht aan de burgers,
collectieve boerderijen, publieke organisaties, staatsbedrijven en
instellingen van de Unie der Socialistische
Sovjetrepublieken.
Hij kende de raad goed. Deze was in 1942 opgericht om problemen op
te lossen die verbonden waren met de nazi-bezetting, en hield zich
uiteindelijk met allerlei dingen bezig, van het onderzoeken van
door het Rode Leger bevrijde concentratiekampen tot het taxeren van
uit sovjetmusea geroofde kunstschatten. Tegen 1945 had de raad zich
ontwikkeld tot de voornaamste van de verschillende instanties die
duizenden gevangenen en vermeende verraders naar de goelags
stuurden. Het was een van Stalins verzinsels, een manier om de baas
te blijven, en de raad telde uiteindelijk duizenden werknemers,
onder wie onderzoekers die West-Europa, Noord-Afrika en
Zuid-Amerika afspeurden naar door de Duitsers geroofde
kunst.
Hij nam plaats op een metalen stoel en begon de eerste doos
bladzijde voor bladzijde nauwgezet te inspecteren. Door de
hoeveelheid en door de langdradige Russische redevoeringen, in
cyrillisch schrift, vorderde hij langzaam. Uiteindelijk viel de
doos tegen en bevatte hij voornamelijk beknopte rapporten van
verschillende door de raad uitgevoerde onderzoeken. Twee lange uren
verstreken en hij vond niets belangwekkends. Hij begon aan de
tweede doos, waarin nog meer rapporten zaten. Halverwege stuitte
hij op een stapel rapporten van onderzoekers. Acquisiteurs, zoals
hijzelf. Maar betaald door Stalin en uitsluitend werkend voor de
sovjetregering.
Hij inspecteerde de rapporten één voor één.
Het waren in veel gevallen onbeduidende verhalen over mislukte
zoektochten en teleurstellende reizen. Er waren echter ook enkele
successen, vondsten die in gloedvolle bewoordingen waren
beschreven. De Place de la Concorde van Degas. Gauguins Twee
zusters. Van Goghs laatste schilderij, Het witte huis bij avond.
Hij herkende zelfs de namen van de onderzoekers. Sergej Telegin.
Boris Zernov. Pjotr Sabsal. Maxim Volosjin. Hij had andere
rapporten van hen gelezen in andere magazijnen. De doos bevatte een
honderdtal verslagen, die tegenwoordig volstrekt vergeten zijn en
nauwelijks nut hebben behalve voor de weinigen die nog altijd op
zoek zijn.
Er ging nog een uur voorbij, waarin de beambte drie keer langskwam
onder het voorwendsel te willen helpen. Hij had het aanbod elke
keer afgeslagen, en wilde niets liever dan dat het irritante ventje
zich met zijn eigen zaken zou bemoeien. Tegen vijf uur vond hij een
schrijven, gericht aan Nikolai Sjvernik, een genadeloze
Stalin-loyalist die destijds voorzitter was van de Buitengewone
Raad. Deze brief verschilde echter van de andere. Hij was niet
verzegeld op officieel postpapier van de raad. Het was een
handgeschreven en persoonlijk briefje, gedateerd 26 november 1946,
en de zwarte inkt op cellofaan was sterk verbleekt:
Kameraad Sjvernik,
Ik hoop dat u deze boodschap in goede gezondheid ontvangt. Ik heb een bezoek gebracht aan Donnersberg, maar kon geen van de Goethe-manuscripten vinden die zich daar zouden bevinden. Uit vragen die ik stelde, discreet natuurlijk, bleek dat andere sovjetonderzoekers de artikelen mogelijk al in november 1945 hebben verwijderd. Stel voor de Bagorsk-lijsten opnieuw na te kijken. Gisteren had ik een ontmoeting met `Yxo. Hij meldt activiteit van de kant van Loring. Uw vermoedens lijken te kloppen. De mijnen in de Harz zijn herhaaldelijk bezocht door verschillende ploegen arbeiders, maar onder hen waren geen plaatselijke mensen. Alle personen werden aan- en afgevoerd door Loring. Jantarnaja komnata is misschien gevonden en verwijderd. Het is op dit punt onmogelijk te zeggen. `Yxo gaat verdere aanknopingspunten in Bohemen na en zal binnen een week rechtstreeks verantwoording aan u afleggen.
Danja Chapaev
Aan het cellofaan zaten twee nieuwere vellen papier geklemd, allebei fotokopieën. Het waren kgb-inlichtingennota’s, gedateerd maart zeven jaar geleden. Vreemd dat ze erbij zaten, vond hij, zomaar tussen originelen van meer dan vijftig jaar oud gestoken. Hij las de eerste nota, die in cyrillisch schrift was getypt:
` Yxo blijkt Karol Borya te zijn, eens in dienst van de raad, 1946-1958. Geëmigreerd naar de Verenigde Staten, 1958, met toestemming van toenmalige regering. Naam veranderd in Karl Bates. Huidig adres: Stokeswood Avenue 959. Atlanta, Georgia (Fulton County), vs. Contact gelegd. Ontkent enige informatie te hebben over jantarnaja komnata, sinds 1958. Heb Danja Chapaev niet kunnen opsporen. Borya beweerde niet bekend te zijn met Chapaevs verblijfplaats. Verzoek om aanvullende instructies hoe verder te gaan
Danja chapaev was een naam die hij herkende. Hij had vijf jaar geleden naar de oude Rus gezocht, maar had hem niet kunnen vinden, zodat deze de enige was van de nog levende speurders die hij niet had geïnterviewd. Nu was er mogelijk nog een. Karol Borya, alias Karl Bates. Vreemd, die bijnaam. De Russen schenen plezier te hebben in codewoorden. Was het genegenheid of ging het om veiligheid? Moeilijk te zeggen. Aanduidingen als Wolf, Zwarte Beer, Adelaar en Scherpe Ogen was hij tegengekomen. Maar `Yxo? ‘Oren.’ Die was uniek.
Hij bladerde naar het tweede vel papier, ook een in cyrillisch schrift getypte kgb-nota, met meer informatie over Karol Borya. De man moest nu 81 jaar zijn. Juwelier van beroep, gepensioneerd. Zijn vrouw was een kwart eeuw geleden overleden. Hij had een dochter, getrouwd, die nu in Atlanta, Georgia, woonde, en twee kleinkinderen. Toegegeven, informatie die zes jaar oud was. Maar toch meer dan híj had over Karol Borya.
Hij keek nog eens naar het document uit 1946. Speciaal voor de verwijzing naar Loring. Het was de tweede keer dat hij die naam in verslagen had gezien. Ernst Loring kon het niet zijn. Te jong. Meer kans dat het de vader, Josef, was. De conclusie werd steeds onontkoombaarder dat ook de familie Loring het spoor lange tijd had gevolgd. Misschien was de reis naar Sint-Petersburg de moeite waard geweest. Twee directe verwijzingen naar jantarnaja komnata, zeldzaam voor sovjetdocumenten, en enige nieuwe informatie.
Een nieuw aanknopingspunt.
Oren.
‘Bent u bijna klaar?’
Hij keek op. De beambte staarde hem aan. Hij vroeg zich af hoelang
die
smeerlap daar al stond.
‘Het is na vijven,’ zei de man.
‘Ik had het niet in de gaten. Ik ben zo klaar.’
De beambte wierp een tersluikse blik op het blad in zijn hand, in
de hoop
iets te kunnen lezen. Hij stak het blad
nonchalant terug. De man leek de bedoeling te begrijpen en liep
terug naar zijn bureau.
Hij haalde de documenten weer tevoorschijn.
Interessant dat de kgb nog maar enkele jaren geleden naar twee
voormalige leden van de Buitengewone Raad had gezocht. Hij had
gedacht dat de speurtocht naar jantarnaja komnata midden jaren
zeventig was beëindigd. Dat was in elk geval de officiële lezing.
Hij was maar enkele geïsoleerde verwijzingen uit de jaren tachtig
tegengekomen. Niets uit recente tijden, tot nu dan. De Russen geven
niet op, dat moest hij hun nageven. Maar de buit in aanmerking
genomen kon hij het begrijpen. Hij gaf evenmin op. Hij had de
afgelopen acht jaar aanwijzingen nagetrokken. Oude mannen, met
slechte geheugens en weinig spraakzaam, geïnterviewd. Boris Zernov,
Pjotr Sabsal, Maxim Volosjin. Speurders, net als hij, allemaal op
zoek naar hetzelfde. Maar geen van hen wist iets. Misschien was het
anders met Karol Borya. Misschien wist hij waar Danja Chapaev was.
Hij hoopte dat beide mannen nog leefden. Het was zeker een
vliegreis naar de Verenigde Staten waard om erachter te komen. Hij
was al eens eerder naar Atlanta gereisd. Voor de Olympische Spelen.
Heet en vochtig, maar indrukwekkend.
Hij keek om zich heen of hij de beambte zag. De kwelgeest stond aan
de andere kant van de zwaarbeladen schappen en was druk bezig
dossiers te vervangen. Snel vouwde hij de drie bladen op en stak ze
in zijn zak. Hij was niet van plan ook maar iets voor een andere
nieuwsgierige achter te laten. Hij zette de twee dozen zelf terug
op het schap en ging op weg naar de uitgang. De beambte stond aan
de open deur te wachten.
‘Dóbriy den,’ zei hij tegen de beambte.
‘Ook goedendag.’
Hij vertrok en hoorde onmiddellijk het slot achter zich klikken.
Hij stelde zich voor dat het niet lang zou duren voordat de dwaas
het bezoek zou rapporteren, en hij na een paar dagen zeker een
envelop met inhoud voor zijn oplettendheid zou ontvangen. Maakt
niet uit. Hij had een nieuw aanknopingspunt. Misschien iets
definitiefs. Het begin van een spoor. Misschien zelfs een
aanwinst.
Dé aanwinst.
Hij liep met sprongen de trap af, terwijl de woorden van de nota
nog naklonken in zijn oren.
Jantarnaja komnata.
De Amberzaal.
NEGEN
Burg Herz, Duitsland 19.45 uur
Knoll staarde uit het raam. Zijn slaapkamer bevond zich in het bovenste deel van de westtoren van het kasteel. De citadel was eigendom van zijn werkgever, Franz Fellner. Het was een negentiende-eeuwse replica van een origineel dat was platgebrand en geplunderd door de Fransen, toen ze in 1689 door Duitsland heen stormden.
Burg Herz, ‘Kasteel Hart’, was een passende naam, omdat de vesting bijna midden in het verenigde Duitsland lag. Martin, de vader van Franz, had het gebouw en de omliggende bossen gekocht na de Eerste Wereldoorlog, waarin de vorige eigenaar verkeerd had gegokt en de kaiser had gesteund. Knolls slaapkamer, waarin hij de afgelopen elf jaar had gehuisd, was ooit de hofmeesterskamer geweest. Hij was ruim, privé en voorzien van een badkamer. Het uitzicht reikte kilometers ver en omvatte grazige weilanden, de beboste heuvels van de Rothaar en de troebele rivier de Eder die oostwaarts naar Kassel stroomde. De hofmeester had de oude Martin Fellner de laatste twintig jaar van diens leven bediend, en was zelf een week na zijn heer gestorven. Knoll had de roddels gehoord en iedereen horen verklaren dat ze meer waren geweest dan werkgever en werknemer, maar hij had nooit veel waarde gehecht aan geruchten.
Hij was moe. De afgelopen twee maanden waren zonder meer uitputtend geweest. Een lange reis naar Afrika, daarna een tocht door Italië, en ten slotte Rusland. Er was veel gebeurd sinds de tijd van het drieslaapkamerappartement in een gemeentelijk flatgebouw dertig kilometer ten noorden van München, waar hij tot zijn negentiende had gewoond. Zijn vader was fabrieksarbeider, zijn moeder muzieklerares. Herinneringen aan zijn moeder riepen altijd tedere gevoelens op. Ze was een Griekse die zijn vader tijdens de oorlog had leren kennen. Hij noemde haar altijd bij haar voornaam, Amara, wat ‘nimmer verwelkend’ betekent, een perfecte beschrijving. Van haar had hij zijn hoge voorhoofd, smalle neus en onverzadigbare weetgierigheid geërfd. Ze had er ook een passie voor wetenschap bij hem ingehamerd, en noemde hem Christian omdat ze haar leven lang diepgelovig was geweest.
Zijn vader had een man van hem gemaakt, maar hij had aan die verbitterde dwaas ook woede overgehouden. Jakob Knoll streed als fanatiek nazi mee in Hitlers leger. Hij steunde het Duitse Rijk tot het einde toe. Hij was een moeilijk man om lief te hebben, en was al even moeilijk te negeren.
Hij wendde zich van het raam af en wierp een
blik op het nachtkastje naast het hemelbed.
Er lag een exemplaar op van Hitlers gewillige beulen. Het boek had
twee maanden geleden zijn aandacht getrokken. Het behoorde tot de
golf van boeken die de laatste tijd waren uitgekomen over de psyche
van het Duitse volk tijdens de oorlog. Hoe konden zovelen de
barbaarsheid van zo weinigen laten bestaan? Waren het gewillige
deelnemers, zoals de schrijver suggereerde? Moeilijk om dat van
iedereen te zeggen. Maar zijn vader was duidelijk zo iemand. Haat
ging hem gemakkelijk af. Een soort verdovend middel. Wat was de
uitspraak van Hitler die hij vele malen aanhaalde? ‘Ik volg de weg
die de Voorzienigheid voorschrijft met het vertrouwen van een
slaapwandelaar.’
En dat was exact wat Hitler had gedaan, tot het moment dat hij ten
onder ging. Jakob Knoll stierf eveneens alleen en verbitterd,
twaalf jaar nadat Amara aan suikerziekte was bezweken.
Knoll was achttien jaar en alleen toen zijn hoogbegaafdheid hem een
beurs opleverde voor de universiteit van München.
Geesteswetenschappen hadden hem altijd geïnteresseerd, en in zijn
vierde studiejaar kreeg hij een toelage voor de studie
kunstgeschiedenis aan de universiteit van Cambridge. Hij kon zich
nog de zomer herinneren waarin hij zich korte tijd bij neonazi’s
had aangesloten. Destijds waren dergelijke groepen, buiten de wet
gesteld door de Duitse regering, lang niet zo luidruchtig als
tegenwoordig. Hun unieke kijk op de wereld had hij echter niet
interessant gevonden. Toen niet en nu niet. Haat evenmin. Beide
waren onvruchtbaar en contraproductief.
Temeer omdat hij zwarte vrouwen zo bekoorlijk vond.
Hij bracht maar een jaar in Cambridge door alvorens af te haken en
als schade-expert in dienst te treden van Nordstern Fine Art
Limited in Londen. Hij wist nog goed hoe snel hij naam had gemaakt,
nadat hij een Hollandse meester had gered die als voorgoed verloren
werd beschouwd. De dieven belden op en eisten een losgeld van
twintig miljoen pond, of het schilderij zou worden verbrand. Hij
zag nog de ontzetting op het gezicht van zijn superieuren toen hij
de dieven botweg liet weten het dan maar te verbranden. Maar ze
hadden het niet gedaan. Hij wist dat ze het niet zouden doen. Een
maand later kreeg hij het schilderij terug, nadat de schuldigen
vertwijfeld hadden geprobeerd het terug te verkopen aan de
eigenaar.
Meer successen volgden al even gemakkelijk.
Oude meesters ter waarde van driehonderd miljoen dollar, gestolen
uit een museum in Boston, gevonden. Een Jean-Baptiste Oudry van
twaalf miljoen dollar, gestolen van een particuliere verzamelaar in
het noorden van Engeland, teruggevonden. Twee schitterende Turners,
gegapt uit de Tate Gallery in Londen, opgespoord in een bouwvallig
appartement in Parijs.
Franz Fellner ontmoette hem elf jaar geleden, toen Nordstern hem op
pad had gestuurd om een inventaris van Fellners collectie op te
maken. Zoals elke verzamelaar van naam verzekerde Fellner zijn
publieke kunstbezit, de werken die soms werden afgebeeld in
Europese en Amerikaanse kunsttijdschriften en vakbladen, omdat
publiciteit een manier was om naam te maken, en zwarthandelaren
ertoe aanzette zich met zeer waardevolle kostbaarheden bij hem te
melden. Fellner lokte hem bij Nordstern weg met een royaal salaris,
een kamer in Burg Herz, en de sensatie enkele van de grootste
creaties van het mensdom te kunnen terug stelen. Hij had er een
gave voor om dingen op te sporen en genoot enorm van de uitdaging
om datgene te vinden wat mensen uit alle macht probeerden te
verstoppen. De vrouwen die hij tegenkwam waren al even
verleidelijk. Maar vooral het moorden wond hem op. Was dat de
erfenis van zijn vader? Moeilijk te zeggen. Was hij geestesziek?
Verdorven? Maakte het hem eigenlijk iets uit? Nee. Het leven was
mooi.
Verdomd mooi.
Hij wendde zich van het raam af en liep de badkamer in. Het
erkervenster boven het toilet stond open en koele avondlucht
verdampte het vocht, achtergebleven na de douche die hij eerder had
genomen, op de tegels. Hij bestudeerde zichzelf in de spiegel. De
bruine haarverf die hij de afgelopen paar weken had gebruikt, was
verdwenen en zijn haar en wenkbrauwen waren weer blond.
Vermommingen waren gewoonlijk niet zijn sterkste punt, maar hij had
een verandering van uiterlijk onder de omstandigheden verstandig
geacht. Hij had zich geschoren toen hij een douche nam en zijn
gebruinde gezicht was glad en schoon. Het had een uitstraling van
zelfbewustheid, het imago van een openhartig man met sterke
voorkeuren en overtuigingen. Hij sprenkelde wat eau de cologne op
zijn hals, droogde zijn huid met een handdoek af en trok vervolgens
zijn smokingjasje aan.
De telefoon op het nachtkastje aan de andere kant van de slaapkamer
rinkelde. Hij liep door de kamer heen en nam op voordat hij voor de
derde keer overging.
‘Ik zit te wachten,’ zei de vrouwenstem.
‘Geduld is niet een van je deugden?’ ‘Nauwelijks.’
‘Ik kom eraan.’
Knoll liep de wenteltrap af. De smalle stenen structuur draaide met de klok mee, volgens een middeleeuws ontwerp dat binnendringende rechtshandige, met een zwaard gewapende soldaten dwong om het tegen zowel de toren zelf als de verdedigers van het kasteel op te nemen. Het kasteelcomplex was kolossaal. Acht zware torens, met vakwerk verfraaid, boden ruimte aan meer dan honderd kamers. Ramen met vensterstijlen en dakkapellen verlevendigden de gevels en voorzagen in een schitterend uitzicht op de weelderige beboste valleien rondom. De torens stonden in een zeshoek gerangschikt rond een ruime binnenplaats. Ze waren door vier zalen verbonden, en alle delen van het gebouw hadden een steil aflopend leistenen dak dat getuigde van de strenge Duitse winters.
Eenmaal beneden liep hij door een reeks met leisteen overdekte gangen naar de kapel. Boven zijn hoofd hingen dreigende tongewelven. Strijdbijlen, speren, spiezen, helmen met vizier, maliënkolders – allemaal verzamelobjecten – stonden en hingen aan weerskanten. Het grootste harnas, van een ridder van bijna tweeënhalve meter hoog, had hij zelf gekocht van een vrouw in Luxemburg. De muren waren versierd met Vlaamse tapijten, allemaal originelen. De verlichting was zacht en indirect, de gangen warm en droog.
Een overwelfde deur achterin kwam uit in een kruisgang. Via de open gang liep hij naar een van pilaren voorziene ingang. Drie stenen gezichten, uitgehouwen in de gevel van het kasteel, hielden hem in het oog. Ze waren een overblijfsel van het oorspronkelijke zeventiende-eeuwse gebouw en hun identiteit was onbekend, hoewel het volgens een legende de bouwmeester van het kasteel en twee helpers waren, die waren omgebracht en in het gesteente waren gemetseld zodat ze een dergelijk bouwwerk nooit meer zouden kunnen maken.
Hij naderde de Sint-Thomaskapel. Een interessante benaming, omdat het niet alleen de naam was van een augustijner monnik die zeven eeuwen geleden een nabijgelegen klooster had gesticht, maar ook de voornaam van Martin Fellners hofmeester.
Hij duwde de zware eiken deur open.
Ze stond in het centrale gangpad, vlak achter een verguld traliehek
dat de hal scheidde van zes eiken kerkbanken. Stralende wandlampen
verlichtten een zwart en goudkleurig rococo altaar achter in de
kapel. De ronde vensters met donkergroen glas aan weerszijden waren
donker. De wapenschilden, in gebrandschilderd glas, van de ridders
van het kasteel zagen er weinig indrukwekkend uit en wachtten tot
ze door de ochtendzon tot leven zouden worden gewekt. Er werden
weinig erediensten gehouden. De kapel was nu een
tentoonstellingsruimte voor vergulde reliekschrijnen; Fellners
collectie, een van de omvangrijkste ter wereld, stak de meeste
Europese kathedralen naar de kroon.
Hij glimlachte tegen zijn gastvrouw.
Monika Fellner was 34 jaar en de oudste dochter van zijn werkgever.
Haar lange, elegante lichaam had dezelfde teint als die van haar
moeder, een Libanese van wie haar vader veertig jaar
hartstochtelijk had gehouden. De oude Martin was echter niet onder
de indruk van de echtgenote die zijn zoon had gekozen en dwong
uiteindelijk een echtscheiding af, waarna hij haar met achterlating
van twee kinderen had teruggestuurd naar Libanon. Hij dacht vaak
dat Monika’s koele, afgemeten, bijna onaantastbare houding het
gevolg was van de afwijzing die haar moeder had ervaren. Dat was
echter niet iets wat zij ooit ter sprake zou brengen, of hij ooit
zou vragen. Ze stond trots kaarsrecht, als altijd, terwijl haar
ongekamde donkere haar in nonchalante krullen viel. Een vluchtige
glimlach plooide haar lippen. Ze droeg een taupe jasje van brokaat
over een strakke chiffon rok, met een split die tot haar slanke,
soepele dijen reikte. Ze was de enige erfgenaam van het
Fellner-fortuin, door de voortijdige dood van haar oudere broer
twee jaar geleden. Haar naam betekende ‘godvruchtig’. Dat was ze
echter allesbehalve.
‘Sluit hem af,’ zei ze.
Hij duwde de kruk omlaag.
Ze schreed naar hem toe, haar hakken klikten op de oude marmeren
vloer. Ze ontmoetten elkaar bij de open poort in het traliewerk.
Pal onder haar bevond zich het graf van haar grootvader, en in het
gladde grijze marmer was martin fellner 1868-1941 uitgesneden. De
laatste wens van de oude man was dat hij zou worden begraven in het
kasteel waar hij zo van hield. Geen echtgenote om hem gezelschap te
houden in de dood. De hofmeester van de oude Fellner lag naast hem,
en ook diens graf werd gemarkeerd door in steen uitgesneden
letters.
Ze merkte op dat hij naar de vloer keek.
‘Arme grootvader. Zo sterk in zaken, en toch zo zwak in
geestkracht. Moet in die tijd beroerd zijn geweest om homo te
zijn.’
‘Is het misschien erfelijk?’
‘Nauwelijks. Hoewel ik moet zeggen dat een vrouw soms voor
interessante afleiding kan zorgen.’
‘Je vader zou dat niet willen horen.’
‘Ik geloof niet dat het hem op dit moment iets zou kunnen schelen.
Hij zit behoorlijk met jou in zijn maag. Hij heeft een exemplaar
van het Dagblad van Rome. Op de voorpagina staat een verhaal over
de dood van Pietro Caproni.’ ‘Maar hij heeft wel het
luciferkistje.’
Ze glimlachte.‘Je denkt dat succes alles goedmaakt?’
‘Het is me gebleken dat het de beste verzekering is om je baan te
houden.’ ‘Je zei er in je briefje gisteren niets van dat je Caproni
had gedood.’ ‘Het leek een onbelangrijk detail.’
‘Alleen jij zou een mes in de borst als onbelangrijk beschouwen.
Vader wil met je praten. Hij zit te wachten.’
‘Dat had ik verwacht.’
‘Je lijkt je geen zorgen te maken.’
‘Moet dat dan?’
Ze keek hem strak aan.‘Je bent een hardvochtige smeerlap,
Christian.’
Hij realiseerde zich dat ze niets van haar vaders air van
verfijndheid had, maar ze leken in twee opzichten sterk op elkaar,
beiden waren kil en gedreven. Kranten koppelden haar aan de ene man
na de andere, zich afvragend wie haar en het bijbehorende fortuin
uiteindelijk in handen zou kunnen krijgen, maar hij wist dat
niemand haar ooit in zijn macht zou hebben. Fellner had haar de
afgelopen jaren uiterst zorgvuldig voorbereid, zodat ze klaar zou
zijn voor de dag dat ze zijn communicatie-imperium en zijn passie
voor verzamelen zou overnemen, een dag die zeker spoedig zou komen.
Ze was buiten Duitsland opgeleid, in Engeland en de Verenigde
Staten, en had gaandeweg een steeds scherpere tong en
onbeschaamdere houding gekregen. Haar persoonlijkheid was er door
het feit dat ze rijk en verwend was evenmin op
vooruitgegaan.
Ze stak haar hand uit en klopte op zijn rechtermouw. ‘Geen stiletto
vanavond?’
‘Heb ik hem nodig?’
Ze drukte zich tegen hem aan.‘Ik kan heel gevaarlijk
zijn.’
Ze sloeg haar armen om hem heen. Hun monden smolten samen, haar
tong zocht opgewonden de zijne. Hij genoot van haar smaak en
proefde de hartstocht die ze zo royaal aanbood. Toen ze terugtrok,
beet ze hard in zijn onderlip. Hij proefde bloed.
‘Ja, inderdaad.’ Hij bette de wond met een zakdoek. Ze ritste zijn
broek open.
‘Zei je niet dat heer Fellner zat te wachten?’
‘We hebben alle tijd.’ Ze duwde hem op de grond, recht boven haar
grootvaders graf.‘En ik heb geen ondergoed aan.’
TIEN
Knoll volgde monika door de benedenverdieping van het kasteel naar de collectiezaal. De ruimte nam het grootste deel van de noordwestelijke toren in beslag en was verdeeld in een openbare zaal, waar Fellner zijn opmerkelijke en legale stukken tentoonstelde, en de geheime zaal, waarin alleen hij, Fellner en Monika kwamen.
Ze betraden de openbare zaal en Monika deed de zware houten deuren achter zich op slot. Verlichte vitrines stonden in rijen als soldaten in de houding en toonden een verscheidenheid van kostbare voorwerpen. De wanden hingen vol met schilderijen en tapijten. Fresco’s sierden het plafond met voorstellingen van Mozes die de wetten aan het volk gaf, het bouwen van de toren van Babel, en de vertaling van de Septuagint.
Fellners studeerkamer lag aan de noordmuur. Ze liepen binnen en Monika slenterde over het parket naar een serie boekenkasten, alle van ingelegd eikenhout en verguld in zware barokstijl. Hij wist dat alle boeken verzamelobjecten waren. Fellner hield van boeken. Zijn negende-eeuwse Beda Venerabilis was het oudste en kostbaarste exemplaar dat hij bezat, en Knoll had enkele jaren geleden het geluk gehad een geheime bergplaats te vinden in een Franse pastorie, en een priester die meer dan bereidwillig was om het boek af te staan in ruil voor een bescheiden bijdrage aan zowel de kerk als zichzelf.
Monika haalde een zwarte afstandsbediening uit haar jaszak en drukte op een knopje. De middelste boekenkast draaide langzaam om zijn as. Helder licht viel binnen vanuit een kamer erachter. Franz Fellner stond midden in een langwerpige vensterloze ruimte, een galerij die handig verborgen was tussen de muren van twee prachtige zalen. De hoge plafonds en de rechthoekige vorm van het kasteel leverden extra bouwkundige camouflage. De dikke muren waren geluiddicht en de lucht werd volgens een speciaal systeem gezuiverd.
Collectievitrines, verlicht door zorgvuldig geplaatste halogeenlampen, stonden trapsgewijs in rijen opgesteld. Knoll zocht zijn weg tussen de vitrines en nam nota van enkele van de aanwinsten. Een jade beeldhouwwerk dat hij uit een particuliere collectie in Mexico had gestolen, wat geen probleem was omdat de vermeende eigenaar het eveneens had gestolen uit het Stadsmuseum van Jalapa. Een aantal oude Afrikaanse, eskimo- en Japanse beeldjes, gevonden in een appartement in België, oorlogsbuit waarvan lang was gedacht dat die was vernietigd. Hij was bijzonder trots op het beeldhouwwerk van Gauguin links in de zaal, een prachtstuk dat hij een dief in Parijs had ontfutseld.
Schilderijen sierden de muren. Een zelfportret
van Picasso. Correggio’s Heilige Familie. Botticelli’s Florentijnse
Dame. Vermeyens Portret van Maximiliaan i.
Allemaal originelen en als voorgoed verloren beschouwd.
Er hingen twee enorme gobelins aan de stenen muren, die tijdens de
oorlog door Hermann Göring waren buitgemaakt en twintig jaar
geleden op een andere vermeende eigenaar waren heroverd, terwijl er
nog steeds intensief naar werd gezocht door de Oostenrijkse
regering.
Fellner stond voor een glazen vitrine met een dertiende-eeuws
mozaïek dat paus Alexander iv voorstelde. Hij wist dat het een van
de lievelingsstukken van de oude man was. Naast hem bevond zich een
vitrine met het Fabergé luciferkistje. Een minuscuul halogeenlampje
verlichtte het aardbeirode email. Fellner had het stuk
klaarblijkelijk gepoetst. Hij wist dat zijn werkgever elke schat
graag zelf prepareerde, als extra waarborg dat geen vreemde ogen
zijn aanwinsten zouden zien.
Fellner was een magere, roofvogelachtige man met een verweerd
gezicht, dat de kleur van beton had, en emoties die daarbij pasten.
Hij droeg een bril met een fijn metalen montuur dat achterdochtige
ogen omlijstte. Knoll had vaak gedacht dat ze ooit de energieke
blik van een idealist moesten hebben gehad. Nu vertoonden ze de
matheid van een man van bijna tachtig, die een imperium had
opgebouwd met tijdschriften, kranten, televisie en radio, maar de
belangstelling voor geld verdienen had verloren toen hij de grens
van een paar miljard dollar had overschreden. Zijn drang om zich
met anderen te meten was nu in andere, meer persoonlijke banen
geleid. Betrof nu activiteiten waarin mannen met geld in overvloed
en grenzeloze lef veel succes konden hebben.
Fellner pakte met een fel gebaar een exemplaar van de International
Daily News van de vitrine en stak het naar voren.‘Wil je me
vertellen waarom dit nodig was?’ Kettingroken had zijn stem een
raspend geluid bezorgd.
Hij wist dat de krant deel uitmaakte van Fellners ondernemingen en
dat een computer in het voorste deel van de studeerkamer dagelijks
artikelen uit de hele wereld binnenkreeg. De dood van een rijke
Italiaanse industrieel was zeker iets wat de oude man zou opvallen.
Het artikel stond onder aan op de voorpagina:
Pietro Caproni, 58, oprichter van Due Mori Industries, werd gisteren met een fatale steekwond in de borst aangetroffen op zijn Noord-Italiaanse landgoed. Ook werd dood aangetroffen Carmela Terza, 27, volgens identificatie ter plaatse woonachtig te Venetië. De politie vond sporen van inbraak in de benedenverdieping, maar heeft tot dusver niet vastgesteld dat iets uit de villa is ontvreemd. Caproni was teruggetreden bij Due Mori, het conglomeraat dat hij had opgebouwd tot een van de voornaamste producenten van wol en keramiek in Italië. Hij was nog actief als hoofdaandeelhouder en adviseur. Zijn dood laat een leegte achter in de onderneming.
Fellner onderbrak hem bij het lezen.‘We hebben deze discussie al eerder gehad. Je was gewaarschuwd dat je je eigenaardigheden maar in je eigen tijd moest botvieren.’‘ Het was noodzakelijk, Herr Fellner.’ ‘Moorden is nooit noodzakelijk als je je werk goed doet.’Hij wierp een blik op Monika, die toekeek en zich klaarblijkelijk amuseerde. ‘Signor Caproni stoorde me bij mijn bezoek. Hij wachtte me op. Hij was achterdochtig geworden door mijn voorafgaande visite. Die op uw aandringen plaatsvond, als u het u nog herinnert.’
Fellner leek direct te begrijpen wat hij
bedoelde. Het gezicht van de oudere man kreeg een zachtere
uitdrukking. Hij kende zijn werkgever goed.
‘Signor Caproni wilde het luciferkistje niet zonder strijd afstaan.
Ik ging ervan uit dat u het stuk hoe dan ook wilde, en bewees hem
die dienst dus eenvoudig. Het enige alternatief was zonder het
artikel te verdwijnen en ontmaskering te riskeren.’
‘De signor gaf je niet de kans om te vertrekken? Hij kon per slot
van rekening moeilijk de politie bellen.’
Een leugen leek hem beter dan de waarheid.‘De signor wilde me zelfs
neerschieten. Hij was gewapend.’
Fellner zei:‘Daar zegt de krant niets over.’
‘Zo ziet u maar hoe onbetrouwbaar de pers is,’ zei hij met een
glimlach.
‘En hoe zit het met die hoer?’ zei Monika.‘Ook gewapend?’
Hij keek haar aan.‘Ik wist niet dat je zo’n sympathie koesterde
voor werkende vrouwen. Ik weet zeker dat ze de risico’s begreep
toen ze ermee akkoord ging zich met een man als Caproni in te
laten.’
Monika kwam dichter bij hem staan.‘Heb je haar geneukt?’
‘Natuurlijk.’
Haar ogen schoten vuur. Maar ze zei niets. Haar jaloersheid was
bijna even vermakelijk als verrassend. Fellner, verzoenend als
altijd, greep in. ‘Christian, je hebt het luciferkistje gevonden.
Dat stel ik op prijs. Maar moorden trekt alleen maar aandacht. Dat
is het laatste wat we willen. Stel dat ze met dna-onderzoek je
sperma op het spoor komen?’
‘Er is alleen maar sperma van de signor. Het mijne zit in haar
maag.’
‘En vingerafdrukken?’
‘Ik droeg handschoenen.’
‘Ik realiseer me dat je voorzichtig bent. Daar ben ik dankbaar
voor. Maar ik ben een oude man die enkel wat ik heb vergaard, wil
doorgeven aan mijn dochter. Ik wil niemand van ons in de gevangenis
zien. Ben ik duidelijk?’
Fellner klonk geërgerd. Ze hadden dit gesprek al eerder gevoerd, en
hij had er echt het land aan hem teleur te stellen. Zijn werkgever
was goed voor hem geweest en had hem royaal laten delen in de
rijkdom die ze met grote zorgvuldigheid hadden geaccumuleerd. In
veel opzichten was hij meer een vader voor hem geweest dan Jakob
Knoll. Maar Monika was allesbehalve een soort zus.
Hij merkte de blik in haar ogen op. Het praten over seks en dood
had haar beslist geprikkeld. De kans was groot dat ze later naar
zijn kamer zou komen.
‘Wat heb je in Sint-Petersburg gevonden?’ vroeg Fellner ten
slotte.
Hij deed verslag van de verwijzingen naar jantarnaja komnata en
liet beiden vervolgens de documenten zien die hij uit de archieven
had gestolen. ‘Interessant dat de Russen nog altijd informatie
zochten over de Amberzaal, zelfs kort geleden nog. Die Karol
Borya evenwel, `Yxo, is een nieuwe figuur.’
‘Oren?’ Fellner sprak perfect Russisch.‘Een vreemde bijnaam.’
Knoll knikte.‘Ik denk dat een reis naar Atlanta de moeite zou kunnen lonen. Misschien leeft `Yxo nog. Mogelijk weet hij waar Chapaev is. Dat was de enige die ik vijf jaar geleden niet heb gevonden.’
‘Het lijkt me dat de verwijzing naar Loring ook opnieuw een bevestiging is,’ zei Fellner.‘Dat was de tweede keer dat je zijn naam hebt aangetroffen. De sovjets waren kennelijk zeer geïnteresseerd in wat Loring deed.’
Knoll kende de geschiedenis. De familie Loring beheerste de Oost-Europese staal- en wapenmarkt. Ernst Loring was Fellners voornaamste rivaal als verzamelaar. Hij was Tsjech, zoon van Josef Loring, en had een air van superioriteit dat al in zijn jeugd was ontstaan. Een man die duidelijk gewend was zijn zin te krijgen, net als Pietro Caproni.
‘Josef was een vastberaden man. Helaas heeft
Ernst niet het karakter van zijn vader geërfd. Ik vraag me af hoe
het met hem is,’ zei zijn werkgever.‘Iets in hem heeft me altijd
gestoord, die irritante hartelijkheid waarvan hij denkt dat ik die
accepteer.’ Fellner wendde zich tot zijn dochter.‘Wat vind je,
liebling? Zou Christian naar Amerika moeten gaan?’
Monika’s gezicht verstrakte. Op die momenten leek ze het meest op
haar vader. Ondoorgrondelijk. Op haar hoede. Steels. In de komende
jaren zou hij zeker trots op haar kunnen zijn.‘Ik wil de
Amberzaal.’
‘En ik wil die voor jou, liebling. Ik zoek er al veertig jaar naar. Maar niets. Helemaal niets. Ik heb nooit begrepen hoe tonnen amber zomaar konden verdwijnen.’ Fellner wendde zich tot hem.‘Ga naar Atlanta, Christian. Spoor Karol Borya, deze `Yxo op. Kom erachter wat hij weet.’
‘U realiseert u dat als Borya dood is, we geen aanknopingspunten meer hebben? Ik heb de magazijnen in Rusland onderzocht. Alleen dat in Sint-Petersburg heeft enige informatie van betekenis.’
Fellner knikte.
‘De beambte in Sint-Petersburg staat beslist op
iemands loonlijst. Hij lette ook deze keer scherp op. Daarom heb ik
de documenten meegenomen.’
‘Verstandig van je. Ik weet zeker dat Loring en ik niet de enigen
zijn met belangstelling voor jantarnaja komnata. Wat een vondst zou
dat zijn, Christian. Je zou het bijna van de daken willen
schreeuwen.’
‘Bijna. Maar de Russische regering zou hem terug willen, en als hij
hier wordt aangetroffen, zouden de Duitsers hem zeker confisqueren.
Het zou een uitstekende onderhandelingstroef zijn om de
kostbaarheden terug te krijgen die de sovjets hier vandaan hebben
gesleept.’
‘Daarom moeten wíj hem vinden,’ zei Fellner.
Hij richtte zijn blik op hem.‘Om niet te spreken van de bonus die u
hebt beloofd.’
De oude man grinnikte.‘Volkomen juist, Christian. Ik ben het niet
vergeten.’
‘Bonus, vader?’
‘Tien miljoen euro. Ik heb het jaren geleden beloofd.’
‘En ik zal die belofte nakomen,’ maakte Monika duidelijk.
Dat is haar geraden ook, dacht Knoll.
Fellner stapte achter de vitrine vandaan.‘Ernst Loring is beslist
op zoek naar de Amberzaal. Hij zou wel eens de weldoener van die
technocraat in Sint-Petersburg kunnen zijn. Zo ja, dan is hij op de
hoogte van Borya. We mogen hier niet mee talmen, Christian. Je moet
een stap vóór blijven.’
‘Dat ben ik van plan.’
‘Kun je Suzanne aan?’ informeerde de oude man spottend, met een
ondeugende glimlach op zijn magere gezicht.‘Ze zal vechtlustig
zijn.’
Hij merkte op dat Monika zichtbaar nijdig werd bij het noemen van
die naam. Suzanne Danzer werkte voor Ernst Loring. Hoog opgeleid en
beschikkend over een vastberadenheid die zo nodig dodelijk kon
zijn. Nog maar twee maanden geleden hadden ze om het hardst door
het zuidwesten van Frankrijk gereden, op zoek naar een paar
negentiende-eeuwse met juwelen bezette Russische huwelijkskronen.
Een ‘mooie buit’ die tientallen jaren lang door stropers was
verstopt. Danzer had die wedstrijd gewonnen en trof de kronen aan
bij een oude vrouw in de Pyreneeën nabij de Spaanse grens. De
echtgenoot van de vrouw had ze na de oorlog afgenomen van een
nazi-collaborateur. Danzer wist niet van opgeven in haar poging de
buit te bemachtigen, een eigenschap die hij zeer
bewonderde.
‘Minder zou ik van haar niet verwachten,’ zei hij.
Fellner stak zijn hand uit.‘Goede jacht, Christian.’
Hij drukte de hand, draaide zich vervolgens om om weg te gaan en
liep naar de tussenwand. In de stenen muur verscheen een
rechthoekige opening terwijl aan de achterkant de boekenkast weer
openzwaaide.
‘En houd míj op de hoogte,’ riep Monika.
ELF
Woodstock, Engeland 22.45 uur
Suzanne danzer kwam overeind. Naast haar in bed lag de twintigjarige in diepe slaap. Ze nam een ogenblik de tijd om zijn magere naaktheid te bestuderen. De jongeman had het zelfvertrouwen van een springpaard aan de dag gelegd. Wat een genot was het geweest met hem te neuken.
Ze stond op en sloop over de hardhouten planken. De schemerige slaapkamer bevond zich op de tweede verdieping van een zestiende-eeuws slot op een landgoed dat eigendom was van Audrey Whiddon. De oude vrouw had drie termijnen in het Lagerhuis gezeten en mocht zich nu lady noemen. Zij had het slot bij executie gekocht nadat de vroegere eigenaar niet meer in staat bleek een kleine hypotheek af te lossen. Af en toe kwam de oude Whiddon nog op bezoek, maar Jeremy, haar enige kleinzoon, was nu de hoofdbewoner.
Wat was het gemakkelijk geweest om Jeremy te krijgen. Hij was wispelturig en energiek, meer geïnteresseerd in bier en seks dan in kapitaal en winst. Twee jaar in Oxford en al twee keer afgehaakt wegens gebrekkige academische prestaties. De oude dame was dol op hem en gebruikte het beetje invloed dat hij nog had om de jongen weer geplaatst te krijgen, in de hoop dat het niet weer op een teleurstelling zou uitdraaien, maar Jeremy leek weinig inschikkelijk.
Suzanne was bijna twee jaar op zoek geweest naar de laatste snuifdoos. De oorspronkelijke collectie telde er vier. Een gouden doos met een mozaïek op het deksel. Een ovale, afgezet met doorschijnende groene en rode bessen. Een van een harde steensoort, met zilveren beslag. En een geëmailleerde Turkse doos, versierd met een gulden-hoorntafereel. Ze waren allemaal in de negentiende eeuw vervaardigd door dezelfde meester-handwerksman – zijn merk was duidelijk in de onderkant gegraveerd – en tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofd uit een particuliere collectie in België.
Men meende dat ze zoek waren geraakt, waren omgesmolten vanwege hun goud, van hun juwelen waren ontdaan, wat het lot was van veel van zulke kostbare voorwerpen. Vijf jaar geleden was er echter een opgedoken in een Londens veilinghuis. Ze was onder de aanwezigen en had het gekocht. Haar werkgever, Ernst Loring, was gefascineerd door de verfijnde uitvoering van antieke snuifdozen en bezat een uitgebreide verzameling. Sommige waren legaal, in de vrije handel gekocht, maar het merendeel was heimelijk verworven bij eigenaars zoals Audrey Whiddon. De op de veiling gekochte doos had tot een juridische strijd geleid met de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar. Lorings advocaten wonnen uiteindelijk, maar het was een dure en publieke strijd geweest en haar werkgever voelde niets voor herhaling. Verwerving van de resterende drie werd dus aan haar slinkse acquisitiemethoden overgelaten.
Ze had de tweede in Holland gevonden, de derde in Finland, de vierde volkomen onverwachts toen Jeremy hem buiten medeweten van zijn grootmoeder in een veilinghuis probeerde te slijten. De wakkere veilingmeester had het stuk herkend en er, omdat hij wist dat hij het niet kon verkopen, zijn voordeel mee gedaan toen zij hem tienduizend pond betaalde om erachter te komen waar de doos zich bevond. Ze beschikte over veel van zulke informanten, in veilinghuizen overal ter wereld, die hun ogen openhielden voor gestolen kostbaarheden, dingen die ze niet legaal konden verwerken, maar toch heel gemakkelijk konden verkopen.
Ze kleedde zich verder aan en kamde haar
haar.
Het was een fluitje van een cent geweest om Jeremy voor de gek te
houden. Zoals altijd deden haar fotomodelachtige gelaatstrekken,
hemelsblauwe, grote ogen en welverzorgde lichaam hun werk. Dit
alles maskeerde een houding van beheerste kalmte, en wekte de
schijn dat ze iets anders was dan ze eigenlijk was, iets waarvoor
men niet bang hoefde te zijn, iets wat men gemakkelijk kon
beheersen en bedwingen. Mannen voelden zich al snel op hun gemak
bij haar, en ze had geleerd dat schoonheid een veel machtiger wapen
kon zijn dan messen of kogels.
Ze liep op haar tenen de slaapkamer uit en een houten trap af, en
lette goed op zo min mogelijk geluid te maken. Sierlijke
Elizabethaanse sjablonen verfraaiden de hoog oprijzende muren. Ze
had zich ooit voorgesteld dat ze met echtgenoot en kinderen in zo’n
huis zou wonen. Maar dat was voordat haar vader haar de waarde van
onafhankelijkheid en de prijs van toewijding had bijgebracht. Ook
hij had voor Ernst Loring gewerkt en ervan gedroomd op zekere dag
zijn eigen landgoed te kunnen kopen. Maar de ambitie werd nooit
verwezenlijkt, omdat hij elf jaar geleden bij een vliegtuigongeluk
omkwam. Ze was toen 25, kwam net van de universiteit, maar Loring
aarzelde geen moment en ging er onmiddellijk mee akkoord dat ze
haar vader opvolgde. Ze had haar vak in de praktijk geleerd en
ontdekte al snel dat ze net als haar vader over een intuïtieve
speurzin beschikte, en ze genoot enorm van de jacht.
Eenmaal beneden sloop ze door de eetzaal en betrad een met
eikenhout gelambriseerde pianokamer. De ramen die uitzagen op het
naastgelegen terrein tekenden zich donker af en temperden het witte
Jakobus i-plafond. Ze liep naar de tafel en greep naar de
snuifdoos.
Nummer vier.
Hij was van achtttienkaraats goud, het scharnierend deksel en plein
geëmailleerd met een voorstelling van Danaë die door Jupiter, in
een regen van goud, werd bevrucht. Ze schoof het doosje naar zich
toe en staarde naar de afbeelding van de mollige Danaë. Hoe hadden
mannen dergelijke zwaarlijvigheid ooit aantrekkelijk kunnen vinden?
Maar blijkbaar was dat toch het geval en hadden ze er behoefte aan
te fantaseren dat hun goden zo’n dikkerdje begeerden. Ze draaide de
doos om en liet een nagel over de initialen glijden.
b.n.
De maker.
Ze trok een lap uit een zak van haar jeans. De doos, nog geen tien
centimeter lang, verdween gemakkelijk in karmozijnrode plooien. Ze
stopte de bundel in haar zak en liep vervolgens door de
benedenverdieping naar de kamer.
Opgroeien op Lorings landgoed had duidelijke voordelen. Een
heerlijk huis, de beste particuliere leraren, toegang tot kunst en
cultuur. Loring zorgde ervoor dat het gezin Danzer het goed had.
Door het isolement van Kasteel Loukov had ze echter in haar jeugd
geen vrienden of vriendinnen gehad. Haar moeder overleed toen ze
drie jaar was en haar vader was constant op reis. Loring was degene
geweest die de tijd voor haar nam, en boeken werden vertrouwde
metgezellen. Ze had ooit gelezen dat de Chinezen aan boeken de
symbolische macht toeschreven om boze geesten af te weren. Voor
haar deden ze dat. Verhalen werden haar manier om te ontsnappen.
Vooral Engelse literatuur. Marlowes tragedies over koningen en
vorsten, de poëzie van Dryden, de essays van Locke, Chaucers
verhalen, Malory’s Morte d’Arthur.
Eerder, toen Jeremy haar de benedenverdieping had laten zien, had
ze een bepaald boek opgemerkt in de bibliotheek. Terloops had ze
het leren boekwerk van de plank genomen en vond ze het verwachte
opzichtige hakenkruisex-libris, met de inscriptie: ex libris adolf
hitler. Tweeduizend van Hitlers boeken, allemaal uit zijn
persoonlijke bibliotheek, waren haastig uit Berchtesgaden
geëvacueerd en pas enkele dagen voor het einde van de oorlog in een
nabijgelegen zoutmijn verborgen. Later werden ze door Amerikaanse
soldaten ontdekt en uiteindelijk werden ze gecatalogiseerd in de
Library of Congress. Maar sommige werden voordat het zover was
gestolen. Door de jaren heen waren verscheidene van de boeken
opgedoken. Loring bezat geen exemplaar omdat hij niet aan de
gruwelen van het nazisme wenste te worden herinnerd, maar hij kende
andere verzamelaars die er wel een aantal hadden.
Ze trok het boek voorzichtig van de plank. Loring zou ingenomen
zijn met deze extra schat.
Ze draaide zich om om weg te gaan.
Jeremy stond naakt in de donkere deuropening.
‘Is dat hetzelfde boek dat je eerder hebt bekeken?’ vroeg hij.
‘Grootmoeder heeft zo veel boeken. Eentje zal zij er niet
missen.’
Ze kwam dicht bij hem staan en besloot snel haar beste wapen te
gebruiken.
‘Ik vond het fijn vannacht.’
‘Ik ook. Je geeft geen antwoord op mijn vraag.’
Ze zwaaide met het boek.‘Ja, dat is hem.’
‘Heb je het nodig?’
‘Ja.’
‘Kom je nog terug?’
Een vreemde vraag gezien de situatie, maar ze besefte wat hij
eigenlijk wilde. Dus liet ze haar hand zakken en tastte waar ze
wist dat hij geen weerstand zou hebben. Hij reageerde direct op
haar zachte strelingen.
‘Misschien wel,’ zei ze.
‘Ik zag je in de pianokamer. Je bent toch niet zo’n vrouw die net
een slecht huwelijk achter de rug heeft?’
‘Doet het er iets toe, Jeremy? Je had het toch naar je zin.’ Ze
bleef hem strelen.‘Je hebt het nu naar je zin, of niet
soms?’
De jongen zuchtte.
‘Alles hier is trouwens van je grootmoeder. Wat kan het je
schelen?’
‘Niets.’
Ze trok haar hand terug. Zijn lid stond in de houding. Ze kuste hem
zacht op de lippen.‘Ik weet zeker dat we elkaar zullen terugzien.’
Ze streek langs hem en liep naar de voordeur.
‘Zou je me iets hebben aangedaan om het boek en de doos te krijgen,
als ik niet had toegegeven?’
Ze draaide om. Interessant dat een jongen die nog zo weinig van het
leven wist scherpzinnig genoeg kon zijn om te begrijpen hoever haar
verlangens reikten.‘Wat denk je?’
Hij leek echt over de vraag na te denken. Misschien had hij al een
tijd niet meer zo nagedacht.
‘Ik geloof dat ik blij ben dat ik je geneukt heb.’
TWAALF
Volary, Tsjechië vrijdag 9 mei,
14.45 uur
Suzanne stuurde de Porsche scherp naar rechts, en door zijn speciale ophanging en stuursysteem beet de 911 Speedster zich vast in de krappe bocht. Eerder had ze de glasvezelkap opengezet, zodat de middaglucht haar lange krullen geselde. De auto stond altijd klaar bij luchthaven Ruzynè, en de 120 kilometer van Praag naar het zuidwesten van Bohemen was een ontspannen rit van een uur. De auto was een geschenk van Loring, een bonus die ze twee jaar geleden had gekregen na een jaar dat bijzonder rijk was geweest aan nieuwe aanwinsten. Metallic leigrijs, zwartleren interieur, chic fluwelen tapijt. Van het model waren er maar 150 geproduceerd. Haar dashboard was verfraaid met een gouden insigne. Drahá. ‘Lieverdje’, de bijnaam die Loring haar in haar kinderjaren had gegeven.
Ze had de verhalen over Ernst Loring gehoord en artikelen over hem gelezen. De meeste schilderden hem af als onheilspellend, hardvochtig en hooghartig, een man met de energie van een fanaat en de moraal van een despoot. Niet ver bezijden de waarheid. Maar hij had ook een andere kant. Een kant die zij kende, liefhad en respecteerde.
Lorings landgoed omvatte 150 hectare grond in Zuidwest-Tsjechië, op slechts enkele kilometers van de Duitse grens. De familie had gefloreerd onder het communistische bewind, en haar fabrieken en mijnen in Chomutov, Most en Teplice waren destijds van vitaal belang geweest voor de veronderstelde autarkie van het oude Tsjecho-Slowakije. Ze had het altijd vermakelijk gevonden dat de uraniummijnen van de familie in Jáchymov in het noorden, waar het werk werd verricht door politieke gevangenen – en de sterfte onder de arbeiders bijna honderd procent was – door de nieuwe regering officieel als niet van belang werden beschouwd. Eveneens onbelangrijk was dat de Treurige Bergen na jaren zure regen waren veranderd in akelige kerkhoven van rottende bossen. Niet meer dan een voetnoot dat Teplice, eens een bloeiend kuuroord nabij de Poolse grens, nu beroemder was om de korte levensverwachting van zijn inwoners dan om zijn verkwikkende warme water. Ze had lang geleden opgemerkt dat in de fleurige brochures die straatverkopers bij het Kasteel van Praag probeerden te slijten aan de miljoenen die het land jaarlijks bezochten, geen foto’s van de streek voorkwamen. Noord-Tsjechië was een ramp. Een waarschuwing. Ooit noodzaak, nu iets om te vergeten. Het was echter een gebied waar Ernst Loring zijn voordeel mee deed, en de reden waarom hij in het zuiden woonde.
De Fluwelen Revolutie in 1989 verzekerde de ondergang van de communisten. Drie jaar later gingen Tsjechië en Slowakije uit elkaar, waarbij de rijkdommen van het land haastig werden verdeeld. Loring profiteerde van beide gebeurtenissen en sloot zich snel aan bij Havel en de nieuwe regering van de Republiek Tsjechië, een naam die hij waardig maar slap vond. Ze had zijn opvattingen over de veranderingen gehoord. Dat zijn fabrieken en metaalgieterijen meer in trek waren dan ooit. Hoewel voortgebracht door het communisme, was Loring een door de wol geverfde kapitalist. Ook zijn vader Josef en zijn grootvader waren kapitalisten.
Wat zei hij ook weer altijd? ‘Alle politieke
bewegingen hebben staal en kolen nodig.’
Plotseling doemde het slot aan de horizon op. Kasteel Loukov. De
hrad van een vroegere ridder, gelegen op een ontzagwekkend
voorgebergte dat zijn schaduw over de snelstromende Orlík wierp.
Het was in de Bourgondisch-cistercienzer stijl gebouwd, het oudste
deel daterend uit de vijftiende eeuw, het jongste uit halverwege de
zeventiende eeuw. De hoog oprijzende muren waren afgezet met
drievoudige stenen priesterzetels en loofkapitelen. Her en der in
de met klimop begroeide vestingmuren zaten erkervensters. Het lemen
dak schitterde oranje in de middagzon.
In de Tweede Wereldoorlog werd het hele complex door brand
geteisterd, door de nazi’s geconfisqueerd als plaatselijk
hoofdkwartier, en ten slotte door de geallieerden gebombardeerd.
Josef Loring wist het eigendomsrecht echter terug te krijgen door
zich aan te sluiten bij de Russen, die het gebied bevrijdden
tijdens hun opmars naar Berlijn. Na de oorlog wekte de oude Loring
zijn industriële imperium weer tot leven en breidde het uit,
waarbij hij uiteindelijk alles naliet aan Ernst, zijn enige nog
levende kind, een stap waarmee de regering volledig
instemde.
‘Er is ook altijd vraag naar intelligente, energieke mensen,’ had
haar werkgever vele malen gezegd.
Ze schakelde haar Porsche terug naar de derde versnelling. De motor
kreunde en dwong de banden grip te krijgen op de droge ondergrond.
Ze draaide de smalle weg in, waarvan het zwarte asfalt door dichte
bossen was omzoomd, en minderde vaart bij de hoofdpoort van het
kasteel. Wat eens voor bespannen koetsen was aangelegd en agressors
tegenhield, was nu verbreed en verhard om auto’s gemakkelijk
toegang te bieden.
Loring stond op de binnenplaats, informeel gekleed en met
werkhandschoenen aan, en was klaarblijkelijk zijn voorjaarsbloemen
aan het verzorgen. Hij was lang en hoekig, verbazend slank en
krachtig gebouwd voor een man die tegen de tachtig liep. De
afgelopen tien jaar had ze het zijdeachtige, asblonde haar dof en
grijs zien worden, en een bijpassende sik bedekte nu zijn gegroefde
kin en gerimpelde hals. Tuinieren was altijd een van zijn obsessies
geweest. De kassen buiten de kasteelmuren stonden boordevol
exotische planten uit de hele wereld.
‘Dobriy den, lieveling,’ riep Loring in het Tsjechisch.
Ze parkeerde de Porsche en stapte uit, terwijl ze haar reistas van
de passagiersstoel trok.
Loring klopte de aarde van zijn handschoenen en liep naar haar
toe.‘Goede jacht, hoop ik?’
Ze nam een kleine kartonnen doos van de passagiersstoel. Noch de
douane in Londen, noch die in Parijs had vraagtekens geplaatst bij
het kleinood, nadat ze had verklaard het voor nog geen dertig pond
te hebben gekocht in een souvenirwinkel bij Westminster Abbey. Ze
kon zelfs de kwitantie laten zien, omdat ze op weg naar de
luchthaven bij die winkel was langsgegaan en er een goedkope
replica had gekocht, die ze vervolgens op het vliegveld had
weggegooid.
Loring trok zijn handschoenen uit en opende het deksel, de
snuifdoos in het grijze namiddaglicht bestuderend.‘Prachtig,’
fluisterde hij.‘Perfect.’
Ze deed een greep in haar tas en haalde het boek eruit.
‘Wat is dat?’ vroeg hij.
‘Een verrassing.’
Hij zette de gouden schat terug in de kartonnen doos, nam
vervolgens het boekwerk voorzichtig in beide handen, sloeg de
omslag open en verbaasde zich over het ex-libris.
‘Drahá, je verbaast me. Wat een prachtige bonus.’
‘Ik herkende het direct en dacht dat u het mooi zou
vinden.’
‘We kunnen dit zeker verkopen of ruilen. Herr Greimel is dol op die
boeken, en ik zou erg graag een schilderij hebben dat hij
bezit.’
‘Ik wist wel dat u blij zou zijn.’
‘Hier zou Christian van moeten opkijken, hè? Dat wordt een mooie
onthulling op onze volgende bijeenkomst.’
‘En Franz Fellner.’
Hij schudde het hoofd. ‘Niet meer. Ik geloof dat het deze keer
Monika wordt. Ze lijkt alles over te nemen. Langzaam maar
zeker.’
‘Arrogant kreng.’
‘Klopt. Maar ze is niet op haar achterhoofd gevallen. Ik heb
onlangs langdurig met haar gesproken. Een beetje ongeduldig en
gretig. Lijkt het temperament, zo niet de hersens, van haar vader
te hebben geërfd. Maar wie weet? Ze is jong, misschien leert ze het
nog. Franz zal het haar zeker bijbrengen.’
‘En hoe staat het met mijn weldoener, denkt u soms ook aan
rentenieren?’
Loring grinnikte.‘Wat zou ik moeten doen?’
Ze gebaarde naar de bloemen rondom hen.‘Tuin?’
‘Niet echt. Wat we doen is zo verkwikkend. Verzamelen geeft zoveel
opwinding. Ik ben net een kind dat met Kerstmis pakjes
openmaakt.’
Hij hield de beide kleinoden voorzichtig in beide handen en ging
haar voor naar zijn timmerwerkplaats, de benedenverdieping van een
gebouw dat aan de binnenplaats lag.‘Ik heb een telefoontje gehad
uit Sint-Petersburg,’ vertelde hij haar. ‘Christian is maandag
opnieuw in het archievenmagazijn geweest. In de archieven van de
raad. Fellner geeft blijkbaar niet op.’
‘Iets gevonden?’
‘Moeilijk te zeggen. Die idioot van een beambte zou de dozen
intussen doorgenomen moeten hebben, maar ik betwijfel of hij dat
heeft gedaan. Zegt dat het jaren zal duren. Hij lijkt veel meer
geïnteresseerd in loon ontvangen dan in werken. Maar hij merkte wel
op dat Knoll een verwijzing naar Karol Borya had
ontdekt.’
Ze besefte wat dat betekende.
‘Ik begrijp die obsessie van Franz niet,’ zei Loring.‘Er zijn
zoveel dingen die nog opgespoord moeten worden. Bellini’s Madonna
en kind, verdwenen na de oorlog. Wat een vondst zou dat zijn. Van
Eycks altaarstuk met het Mystieke Lam. De twaalf oude meesters die
in ’68 uit het Treves Museum zijn gestolen. Die impressionistische
werken, gestolen in Florence. Er bestaan niet eens foto’s van om ze
te identificeren. Iedereen zou het geweldig vinden om er zelfs maar
één te bemachtigen.’
‘Maar de Amberzaal staat boven aan de lijst van iedere
verzamelaar,’ zei ze.
‘Volkomen juist, en dat schijnt het probleem te zijn.’
‘Denkt u dat Christian op zoek zal gaan naar Borya?’
‘Zonder twijfel. Borya en Chapaev zijn de enige twee speurders die
nog in leven zijn. Knoll wist Chapaev vijf jaar geleden niet te
vinden. Hij hoopt waarschijnlijk dat Borya Chapaevs verblijfplaats
weet. Fellner zou het prachtig vinden als Monika’s eerste
onthulling de Amberzaal zou zijn. Volgens mij lijdt het geen
twijfel dat Franz Knoll naar Amerika zal sturen, om in elk geval te
proberen Borya te vinden.’
‘Maar zou die weg niet dood moeten lopen?’
‘Precies. Letterlijk. Maar alleen als het noodzakelijk is. Laten we
hopen dat Borya nog steeds niets loslaat. Misschien is de oude man
eindelijk gestorven. Hij moet tegen de negentig lopen. Ga naar
Georgia, maar blijf uit de buurt tenzij je gedwongen bent op te
treden.’
Er ging een huivering door haar heen. Fantastisch om het opnieuw
tegen Knoll te moeten opnemen. Hun laatste ontmoeting in Frankrijk
was verfrissend geweest, de seks naderhand memorabel. Hij was een
waardig tegenstander. Maar gevaarlijk. Wat het avontuur extra
opwindend maakte.
‘Wees op je hoede voor Christian, lieve. Niet te dichtbij.
Misschien moet je een paar onaangename dingen doen. Laat hem maar
aan Monika over. Ze verdienen elkaar.’
Ze gaf de oude man een zachte zoen op zijn wang.‘Geen zorgen. Uw
drahá zal u niet teleurstellen.’
DERTIEN
Atlanta, Georgia, vs zaterdag 11 mei,
18.50 uur
Karol borya nestelde zich in de ligstoel en herlas het artikel dat hij altijd raadpleegde wanneer hij zich bijzonderheden moest herinneren. Het stond in de International Art Review, oktober 1972. Hij had het gevonden tijdens een van zijn vaste uitstapjes naar de bibliotheek van Georgia State University in het centrum van de stad. Buiten Duitsland en Rusland hadden de media weinig belangstelling aan de dag gelegd voor de Amberzaal. Sinds de oorlog waren er nauwelijks twintig Engelstalige berichten in de pers verschenen, meestal oude historische feiten of een beschouwing over de jongste theorie omtrent wat er zou kunnen zijn gebeurd. Hij hield van het begin van het artikel, een citaat van Robert Browning dat hij de eerste keer dat hij het las met blauwe inkt had onderstreept: ‘Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd gaat, verdween het.’
Die opmerking was speciaal van toepassing op de Amberzaal. De geschiedenis van de zaal, die sinds 1945 niet meer was gezien, werd gekenmerkt door constante politieke beroering en ging gepaard met dood en intrige.
Het idee kwam van Frederik i van Pruisen, een gecompliceerd man die zijn kostbare stem als keurvorst van de Heilige Roomse Keizer inruilde om zelf erfelijk koning te kunnen worden. In 1701 liet hij panelen van amber vervaardigen voor een studeerkamer in zijn paleis in Charlottenburg. Frederik amuseerde zich dagelijks met schaakstukken, kandelaars en kroonluchters van amber. Hij dronk zijn bier uit kroezen van amber en rookte pijpen met een mondstuk van amber. Waarom geen studeerkamer die van plafond tot vloer was bekleed met een lambrisering van bewerkte amber? Dus droeg hij zijn hofbouwmeester Andreas Schülter op zo’n wonder te creëren.
Oorspronkelijk was de opdracht verleend aan Gottfried Wolffram, maar in 1707 werd de Deen vervangen door Ernst Schact en Gottfried Turau. Meer dan vier jaar lang spanden Schact en Turau zich in en zochten overal langs de Oostzeekust nauwgezet naar amber van juweelkwaliteit. Het gebied had eeuwenlang tonnen van het materiaal opgeleverd, zoveel dat Frederik hele detachementen soldaten liet opleiden om het te verzamelen. Uiteindelijk werd elke ruwe klomp in schijven van niet meer dan vijf millimeter dik gesneden, die vervolgens werden geslepen, en tot slot werden verhit om de kleur te veranderen. De stukken werden daarna als een legpuzzel in elkaar gepast tot mozaïekpanelen met lofwerk, bustes en heraldische symbolen. Elk paneel bevatte een reliëf van het wapen van Pruisen – een gekroonde adelaar in zijaanzicht – en was aan de achterzijde bedekt met zilver voor extra schittering.
De kamer was voor een deel voltooid toen Peter de Grote van Rusland in 1712 op bezoek kwam en het werk bewonderde. Een jaar later overleed Frederik i en hij werd opgevolgd door zijn zoon Frederik-Willem i. Zoals soms het geval is met zonen had Frederik-Willem een hekel aan alles waar zijn vader van hield. Omdat hij er niets voor voelde om nog meer geld van de Kroon aan de gril van zijn vader uit te geven, gaf hij het bevel de panelen te demonteren en op te bergen.
In 1716 ondertekende Frederik-Willem met Peter de Grote een RussischPruisische alliantie tegen Zweden. Om het verdrag te vieren werden de amberpanelen plechtig aan Peter aangeboden en daarna in januari naar Sint-Petersburg overgebracht. Peter, die zich meer bezighield met het opbouwen van de Russische Vloot dan met het verzamelen van kunst, liet ze eenvoudig opslaan. Maar uit dankbaarheid beantwoordde hij het geschenk met 248 soldaten, een draaibank en een wijnbeker die hij zelf met de hand had vervaardigd. Onder de militairen bevonden zich 55 van zijn grootste gardesoldaten, omdat hij op de hoogte was van de passie van de Pruisische koning voor lange soldaten.
Dertig jaar later gaf keizerin Elizabeth, Peters dochter, haar hofbouwmeester Rastrelli de opdracht de panelen te monteren in een studeerkamer in het Winterpaleis te Sint-Petersburg. In 1755 liet Elizabeth ze overbrengen naar het Zomerpaleis in Tsarskoe Selo, vijftig kilometer ten zuiden van Sint-Petersburg, en installeren in wat bekend werd als het Catharina Paleis.
Daar werd de Amberzaal
geperfectioneerd.
In de twintig jaar daarna werd 48 vierkante meter panelen amber,
voor het merendeel geblazoeneerd met het Romanov-helmteken en met
zorg uitgewerkte decoraties, toegevoegd aan de aanvankelijke 36
vierkante meter, toevoegingen die noodzakelijk waren omdat de negen
meter hoge muren in het Catharina Paleis veel hoger waren dan de
oorspronkelijke zaal die door de amber werd opgeluisterd. De
Pruisische koning droeg zelfs aan de creatie bij door een nieuw
paneel te verzenden, met een basreliëf van de tweekoppige adelaar
der Russische tsaren. Uiteindelijk werd 86 vierkante meter amber
vormgegeven, de afgewerkte wanden bezaaid met fantasievolle
beeldjes, guirlandes, tulpen, rozen, schelpen, monogrammen en
rocaille, alles in flonkerende tinten bruin, rood, geel en oranje.
Rastrelli omlijstte elk paneel met een lambrisering van lofwerk, in
Lodewijk xv-stijl, en scheidde de panelen verticaal met paren
smalle, van spiegels voorziene pilasters, versierd met bronzen
kandelabers. Dit alles werd verguld zodat het bij de amber
paste.
Elk viertal panelen was in het midden voorzien van prachtige
Florentijnse mozaïeken, vervaardigd van geslepen jaspis en agaat en
door verguld brons omlijst. Er was een plafondschildering aan
toegevoegd, evenals een fijn bewerkte parketvloer van ingelegd
eiken, sandelhout, esdoorn, palissander, notenhout en mahonie, die
al even schitterend was als de omringende wanden.
Vijf meesters uit Königsberg werkten eraan tot 1770, toen de zaal
voltooid werd verklaard. Keizerin Elizabeth was zo verrukt dat ze
de ruimte voortdurend gebruikte om buitenlandse ambassadeurs te
imponeren. Hij diende voor haar en latere tsaren ook als
kunstkammer, een curiositeitenkabinet waar koninklijke
kostbaarheden konden worden getoond. In 1765 sierden zeventig
voorwerpen van amber – kisten, kandelaars, snuifdozen, schotels,
messen, vorken, kruisbeelden en tabernakels – de zaal. In 1780 werd
er een hoektafel van ingelegd amber aan toegevoegd. De laatste
decoratie kwam er in 1913 bij, een kussen met een kroon van amber,
een stuk dat door tsaar Nikolaas ii was gekocht.
Ongelooflijk genoeg overleefden de panelen 170 jaar en de
Bolsjewistische Revolutie. Restauraties vonden plaats in 1760,
1810, 1830, 1870, 1918, 1935 en 1938. Er was een uitgebreide
restauratie gepland in de jaren veertig, maar op 22 juni 1941
vielen Duitse troepen de Sovjet-Unie binnen. Tegen 14 juli had
Hitlers leger Wit-Rusland, het grootste deel van Letland, Litouwen
en Oekraïne ingenomen, en stond het aan de rivier de Liga op nog
geen 160 kilometer van Leningrad. Op 17 september veroverden
nazi-troepen Tsarskoe Selo en de paleizen in en rond de stad, met
inbegrip van het Catharina Paleis, dat staatsmuseum was geworden
onder de communisten.
In de dagen voordat het museum werd buitgemaakt, lieten
functionarissen haastig alle kleine voorwerpen uit de Amberzaal
naar het oosten van Rusland overbrengen. Maar de panelen bleken
onmogelijk het museum uit te smokkelen. In een poging ze te
camoufleren werd er een laag behang overheen geplakt, maar de
vermomming leidde niemand om de tuin. Hitler beval Erich Koch, de
gouwleider van Oost-Pruisen, de Amberzaal over te brengen naar
Königsberg, waar deze volgens Hitler eigenlijk thuishoorde. Zes
mannen deden er 36 uur over om de panelen te demonteren, en twintig
ton amber werd uiterst zorgvuldig in kisten gepakt, met een konvooi
vrachtwagens en per trein naar het westen getransporteerd, en
uiteindelijk samen met een enorme collectie Pruisische kunst
opnieuw geïnstalleerd in het kasteel van Königsberg. Een Duits
nieuwsbericht maakte de gebeurtenis bekend als de ‘terugkeer van de
amber naar zijn ware thuis, zijn enige echte plaats van herkomst’.
Er werden prentbriefkaarten uitgegeven van de teruggebrachte schat.
De tentoonstelling werd het populairste spektakel van alle
nazi-musea.
Het eerste geallieerde bombardement van Königsberg vond plaats in
augustus 1944. Enkele van de spiegelpilasters en een paar van de
kleinere amberpanelen raakten beschadigd. Wat er daarna gebeurde is
niet duidelijk. Ergens tussen januari en april 1945, toen het
sovjetleger Königsberg naderde, gaf Koch opdracht de panelen in
kisten te pakken en te verstoppen in de kelder van restaurant
Blutgericht. Het laatste Duitse document dat gewag maakte van de
Amberzaal was gedagtekend 12 januari 1945, en vermeldde dat de
panelen werden ingepakt voor transport naar Saksen. Op een bepaald
punt hield Alfred Rohde, de conservator van de zaal, toezicht op
het laden van kisten in een konvooi vrachtwagens. Die kisten zijn
voor het laatst gezien op 6 april 1945, toen de vrachtwagens uit
Königsberg wegreden.
Borya schoof het artikel weg.
Elke keer dat hij het las bleven zijn gedachten hangen bij de
inleidende regel. ‘Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd
gaat, verdween het.’
Volkomen waar.
Hij nam even de tijd om de dossiermap door te bladeren die geopend
op zijn schoot lag. Hij bevatte kopieën van meer artikelen die hij
door de jaren heen had verzameld. Hij nam er een paar vluchtig
door, terwijl meer details zijn herinnering tot leven wekten. Het
was goed om het zich weer te herinneren.
Tot op zekere hoogte.
Hij kwam overeind uit de ligstoel en liep van de patio naar binnen
om de kraan dicht te draaien. Zijn zomerse tuin glinsterde na de
overvloedige besproeiing. Hij had de hele dag gewacht met sproeien,
hopend dat het zou gaan regenen, maar het voorjaar was tot dusver
droog geweest. Lucy keek toe vanaf de patio, rechtop zittend,
terwijl haar kattenogen elke beweging die hij maakte bestudeerden.
Hij wist dat ze niet van het gras hield, zeker niet van het natte
gras, benauwd als ze was voor haar vacht sinds ze de status van
huiskat had verworven.
Hij pakte de dossiermap.‘Kom, poesje, naar binnen.’
De kat liep achter hem aan door de achterdeur en de keuken in. Hij
gooide de map op het aanrecht naast zijn maaltijd, een in bacon
gewikkeld lapje vlees, gemarineerd in teriyakisaus. Hij stond op
het punt wat maïs te gaan koken toen de deurbel ging. Hij sjokte de
keuken uit en liep naar de voorkant van het huis. Lucy liep mee.
Hij tuurde door het kijkgaatje naar een man, gekleed in donker
colbert, wit overhemd en gestreepte das. Waarschijnlijk weer een
getuige van Jehova of mormoon. Ze kwamen vaak om deze tijd langs en
hij praatte graag met hen.
Hij opende de deur.
‘Karl Bates? Ooit bekend als Karol Borya?’
De vraag overviel hem, en zijn ogen verrieden hem met een
bevestigende reactie.
‘Ik ben Christian Knoll,’ zei de man.
Een licht Duits accent, dat hem meteen afkeer inboezemde, lardeerde
de woorden. Een visitekaartje met die naam in zwart reliëf en de
aanduiding bemiddelaar verdwenen antiek werd aangereikt. Het adres
was in München, Duitsland. Hij bestudeerde zijn bezoeker. Midden
veertig, breedgeschouderd, golvend blond haar, door de zon
gelooide, kaneelkleurig gebruinde huid, en grijze ogen die
prominent aanwezig waren in een ijskoud gezicht, een gezicht dat
aandacht eiste.
‘Wat wilt u van me, meneer Knoll?’
‘Mag ik?’ Zijn bezoeker gaf te kennen dat hij binnen wilde
komen.
‘Hangt ervan af.’
‘Ik wil over de Amberzaal praten.’
Hij overwoog nee te zeggen, maar besloot het niet te doen.
Eigenlijk had hij al jaren bezoek verwacht.
Knoll liep achter hem aan naar de kamer. Ze gingen allebei zitten.
Lucy liep omzichtig binnen voor inspectie, om daarna een
strategische positie in een stoel in de buurt in te
nemen.
‘U werkt voor de Russen?’ vroeg hij.
Knoll schudde het hoofd.‘Ik zou kunnen liegen en ja kunnen zeggen,
maar nee. Ik ben in dienst van een particuliere verzamelaar die op
zoek is naar de Amberzaal. Ik ben onlangs op uw naam en adres
gestuit in een sovjetarchief. Het lijkt erop dat u ook ooit zo’n
speurtocht hebt ondernomen.’
Hij knikte.‘Lang geleden.’
Knoll stak een hand in zijn binnenzak en haalde er drie
dichtgevouwen vellen papier uit. ‘Ik vond deze verwijzingen in de
sovjetarchieven. Ze duiden u
aan als `Yxo.’
Hij nam de papieren aandachtig door. Er waren
decennia verstreken sinds hij voor het laatst cyrillisch had
gelezen.‘Zo werd ik in Mauthausen genoemd.’
‘U hebt daar gevangengezeten?’
‘Vele maanden.’ Hij rolde de mouw van zijn rechterarm op en wees op
de tatoeëring.‘10901. Ik probeer weg te krijgen, maar lukt niet.
Duits vakmanschap.’ Knoll gebaarde naar de papieren.‘Wat weet u van
Danja Chapaev?’ Hij nam er met belangstelling nota van dat Knoll de
etnische steek negeerde.‘Danja was mijn partner. We werkten samen
tot mijn vertrek.’
‘Hoe kwam het dat u voor de raad ging werken?’
Hij keek zijn bezoeker aan, overwegend of hij zou antwoorden. Hij
had tientallen jaren niet over die tijd gesproken. Alleen Maya wist
alles, en die informatie was 25 jaar geleden met haar het graf in
gegaan. Rachel wist genoeg om het te begrijpen en nooit te
vergeten. Zou hij erover moeten praten? Waarom niet? Hij was een
oude man en had zijn tijd gehad. Wat deed het er nog toe?
‘Na dodenkamp ga ik terug naar Wit-Rusland, maar mijn geboorteland
was weg. Duitsers net sprinkhanen. Mijn hele familie was dood. Raad
leek goede plek om te helpen opbouwen.’
‘Ik heb de raad nauwkeurig bestudeerd. Een interessante
organisatie. De nazi’s hadden hun aandeel in het plunderen, maar de
sovjets overtroffen hen ruimschoots. Soldaten leken tevreden met
alledaagse luxe zoals fietsen en horloges. Maar officieren
verscheepten gesloten goederenwagons en vliegtuigladingen vol
kunstvoorwerpen, porselein en sieraden mee naar huis. De raad was
klaarblijkelijk de grootste plunderaar van allemaal. Miljoenen
artikelen, geloof ik.’
Hij schudde het hoofd.‘Geen plundering. Duitsers vernietigen land,
huizen, fabrieken, steden. Doden miljoenen. Sovjets dachten toen
aan schadeloosstelling.’
‘En nu?’ Knoll leek zijn aarzeling te hebben bespeurd.
‘Ik ben het met u eens. Plundering. Communisten erger dan nazi’s.
Verbazend hoe tijd ogen opent.’
Knoll was blijkbaar ingenomen met de concessie.‘De raad veranderde
in een karikatuur, vindt u niet? Uiteindelijk hielp die Stalin om
miljoenen naar goelags te sturen.’
‘Reden waarom ik vertrok.’
‘Leeft Chapaev nog?’
De vraag kwam snel. Onverwachts. Beslist bedoeld om een even snel
antwoord uit te lokken. Hij moest bijna glimlachen. Knoll was goed.
‘Heb geen idee. Danja niet gezien sinds vertrek. kgb kwam jaren
geleden. Grote Tsjech die stonk. Ik vertel hem dat.’
‘Dat was erg brutaal, meneer Bates. De kgb dient niet zo licht te
worden opgevat.’
‘Mijn vele jaren maken me brutaal. Wat kon hij doen? Een oude man
vermoorden? Die tijd is voorbij, Herr Knoll.’
Hij schakelde met opzet over van meneer naar Herr, maar Knoll ging
er ook nu niet op in. In plaats daarvan begon de Duitser over iets
anders. ‘Ik heb veel van de voormalige speurders gesproken.
Telegin. Zernov. Volosjin. Chapaev kon ik nooit vinden. Van u was
ik niet eens op de hoogte tot afgelopen maandag.’
‘Anderen noemden me niet?’
‘Als ze dat hadden gedaan, zou ik eerder zijn gekomen.’
Wat geen verbazing wekte. Net als hij hadden ze allemaal de waarde
geleerd van niets loslaten.
‘Ik ken de geschiedenis van de raad,’ zei Knoll.‘Ze namen speurders
in dienst om Duitsland en Oost-Europa af te zoeken naar kunst. Een
wedstrijd met het leger om het recht te mogen roven. De raad was
echter heel succesvol en slaagde erin het goud van Troje, het
Altaar van Pergamum, Rafaëls Sixtijnse Madonna en de complete
collectie van het Museum van Dresden te bemachtigen, geloof
ik.’
Hij knikte.‘Veel, veel dingen.’
‘Zover ik weet, komen pas nu enkele van deze objecten weer boven
water. Het merendeel is tientallen jaren verstopt geweest in
kastelen of in kamers achter slot en grendel bewaard.’
‘Ik lees verhalen. Glasnost.’ Hij besloot terzake te komen. ‘U
denkt dat ik weet waar de Amberzaal is?’
‘Nee. Anders had u hem al gevonden.’
‘Misschien beter zoek blijven.’
Knoll schudde het hoofd. ‘Iemand met uw achtergrond, een liefhebber
van schone kunsten, zou zeker niet willen dat zo’n meesterwerk door
de tijd en de elementen zou worden vernietigd.’
‘Amber blijft altijd goed.’
‘Maar de manier waarop die is vormgegeven niet. Zo effectief kan
achttiende-eeuwse mastiek niet zijn.’
‘U hebt gelijk. Als die panelen nu zouden worden gevonden, zou het
zoiets zijn als legpuzzel in doos.’
‘Mijn werkgever is bereid het opnieuw leggen van die van die puzzel
te financieren.’
‘Wie is werkgever?’
Zijn bezoeker grinnikte. ‘Dat kan ik niet zeggen. Die persoon
blijft liever anoniem. Zoals u wel weet, kan de verzamelaarswereld
een verraderlijk oord zijn als men bekend is.’
‘Ze zijn op zoek naar grootse buit. Amberzaal meer dan vijftig jaar
niet gezien.’
‘Maar stel u voor Herr Bates, neem me niet kwalijk, meneer
Bates...’
‘Het is Borya.’
‘Goed. Meneer Borya. Stel u voor dat de zaal in zijn oude glorie
wordt hersteld. Wat een schouwspel zou dat zijn. Nu bestaan er
alleen een paar kleurenfoto’s, en enkele zwartwitfoto’s die zijn
schoonheid beslist geen recht doen.’
Ik heb die foto’s gezien toen ik zocht. Ik heb kamer ook voor de
oorlog gezien. Echt schitterend. Geen foto zou ooit kunnen
weergeven. Treurig, maar lijkt voorgoed verloren gegaan.’
‘Mijn werkgever weigert dat te geloven.’
‘Bewijsmateriaal is goed dat panelen werden vernietigd toen
Königsberg in 1944 bommentapijt kreeg. Volgens sommigen liggen ze
op de bodem van de Oostzee. Ik onderzocht de Wilhelm Gustloff zelf.
9500 doden toen sovjets schip naar kelder joegen. Sommigen zeggen
Amberzaal in vrachtruim. Van Königsberg per vrachtwagen vervoerd
naar Danzig, daarna overgeladen voor reis naar Hamburg.’
Knoll ging verzitten in de stoel.‘Ik heb ook onderzoek gedaan naar
de Gustloff. Het bewijsmateriaal spreekt zichzelf op zijn gunstigst
tegen. Eerlijk gezegd was het geloofwaardigste verhaal dat ik heb
onderzocht dat de panelen samen met munitie door de nazi’s vanuit
Königsberg werden overgebracht naar een mijn bij Göttingen. Toen de
Britten het gebied in 1945 bezetten, bliezen ze de mijn op. Maar er
is reden tot twijfel, net als bij al die andere versies.’
‘Sommigen zwoeren zelfs dat Amerikanen hem vonden en over
Atlantische Oceaan verscheepten.’
‘Dat heb ik ook gehoord. En ook een versie die suggereert dat de
sovjets de panelen toch hebben gevonden en ergens hebben opgeslagen
zonder medeweten van personen die nu aan de macht zijn. Uitgaande
van de hoeveelheid van de geroofde goederen op zich is dat
volstrekt mogelijk. Maar uitgaande van de waarde van deze schat en
het verlangen die terug te vinden, niet waarschijnlijk.’
Zijn bezoeker scheen goed op de hoogte van het onderwerp. Hij had
al die theorieën een poos geleden nog eens nagelezen. Hij keek
scherp naar het granieten gezicht, maar de uitdrukkingloze ogen
verrieden niets van wat de Duitser dacht. Hij herinnerde zich
hoeveel oefening het vergde om zich onopvallend zo af te
sluiten.‘Maakt u zich geen zorgen over de vloek?’
Knoll grinnikte. ‘Ik heb ervan gehoord. Dat soort dingen is echter
voor onwetenden of sensatiezoekers.’
‘Wat ben ik onbeleefd,’ zei hij plotseling.‘Wilt u iets
drinken?’
‘Dat zou fijn zijn,’ zei Knoll.
‘Ik ben zo terug.’ Hij maakte een gebaar naar de kat die uitgezakt
op de bank lag.‘Lucy zal u gezelschap houden.’
Hij ging naar de keuken en wierp nog een blik op zijn bezoeker
alvorens door de klapdeurtjes te lopen. Hij vulde twee glazen met
ijs en schonk er thee bij. Ook legde hij het lapje vlees dat nog
lag te marineren in de koelkast. Hij had eigenlijk geen honger
meer, zijn gedachten joegen door zijn hoofd, net als in de oude
tijd. Hij keek naar de dossiermap met artikelen die nog op de tafel
lag.
‘Meneer Borya?’ riep Knoll.
De stem ging vergezeld van voetstappen. Misschien was het beter dat
de artikelen niet werden gezien. Hij trok snel de koelkast open en
schoof de map op het bovenste rek onder het vriesvak. Hij sloeg de
deur juist dicht toen Knoll de klapdeurtjes openduwde en de keuken
binnen liep.‘Ja, Herr Knoll?’
‘Zou ik uw toilet mogen gebruiken?’
‘Eind van de gang. Bij de kamer.’
‘Dank u.’
Hij geloofde geen moment dat Knoll naar het toilet moest. Het was
waarschijnlijker dat hij een bandje in een cassetterecorder wilde
verwisselen zonder zich zorgen te hoeven maken dat hij zou worden
gestoord, of dat hij het voorwendsel nodig had als gelegenheid om
rond te kijken. Het was een truc die hij in de oude tijd vele malen
had toegepast. De Duitser werd lastig. Hij besloot een grapje uit
te halen. Uit het kastje naast de gootsteen haalde hij het
laxeermiddel dat hij in verband met zijn ouder wordende ingewanden
minstens een paar keer per week moest innemen. Hij liet de reuk- en
smaakloze korrels in een van de glazen thee vallen en roerde ze
erdoorheen. Nu zou de rotzak echt naar het toilet moeten.
Hij bracht de gekoelde drankjes de kamer binnen. Knoll kwam terug,
pakte het glas thee aan en nam verscheidene grote
slokken.
‘Voortreffelijk,’ zei Knoll.‘Echt een Amerikaanse drank.
IJsthee.’
‘We zijn er trots op.’
‘We? U beschouwt uzelf als Amerikaan?’
‘Vele jaren hier. Mijn thuis nu.’
‘Is Wit-Rusland niet weer onafhankelijk?’
Hij verslikte zich bijna. ‘Leiders daar geen haar beter dan
sovjets. Stellen grondwet buiten werking. Alleen maar
dictators.’
‘Maar dat hebben de mensen toch zelf gedaan?’
‘Wit-Rusland heeft meer weg van provincie van Rusland, geen echte
onafhankelijkheid. Kost eeuwen om onderworpenheid af te
schudden.’
‘U schijnt van zowel communisten als Duitsers weinig te moeten
hebben.’
Hij begon genoeg te krijgen van het gesprek en herinnerde zich hoe
diep hij Duitsers haatte.‘Zestien maanden in een doodskamp kan
andere kijk geven.’
Knoll dronk het glas leeg. De ijsklontjes tinkelden toen het glas
de salontafel raakte.
Hij vervolgde:‘De Duitsers en communisten onteren Wit-Rusland en
Rusland. Nazi’s gebruikten Catharina Paleis als kazerne, daarna als
schietschijf. Ik was er na de oorlog. Weinig over van koninklijke
schoonheid. Probeerden de Duitsers Russische cultuur niet te
vernietigen? Bombardeerden paleizen tot puinhopen om ons een lesje
te leren.’
‘Ik ben geen nazi, meneer Borya, dus ik kan uw vraag niet
beantwoorden.’
Even hing er een gespannen stilte. Toen vroeg Knoll: ‘Waarom houden
we niet op met kibbelen? Hebt u de Amberzaal gevonden?’
‘Zoals ik zei, zaal voorgoed verloren.’
‘Waarom geloof ik u niet?’
Hij haalde de schouders op.‘Ik ben een oude man. Binnenkort sterf
ik. Geen reden om te liegen.’
‘Op de een of andere manier betwijfel ik die laatste opmerking,
meneer Borya.’
Hij beantwoordde Knolls blik. ‘Ik vertel u een verhaal, misschien
hebt u er iets aan bij uw speurtocht. Maanden voordat Mauthausen
viel kwam Göring naar het kamp. Hij dwong me te helpen bij het
martelen van vier Duitsers. Göring liet hen in de vrieskou naakt
aan palen vastbinden. We goten water over hen heen tot ze dood
waren.’
‘De reden?’
‘Göring wilde de Amberzaal. De vier mannen hadden meegeholpen bij
het evacueren van amberpanelen uit Königsberg voordat de Russen
binnenvielen. Göring wilde de Amberzaal, maar Hitler kreeg hem het
eerst in handen.’
‘Lieten de soldaten nog informatie los?’
‘Niets. Roepen alleen “Mein Führer” tot ze doodvriezen. Ik zie soms
nog hun bevroren gezichten in mijn dromen. Vreemd, Herr Knoll, in
zekere zin dank ik mijn leven aan een Duitser.’
‘Hoezo?’
‘Als een van de vier spreekt, had Göring mij aan de paal gebonden
en op dezelfde manier gedood.’ Hij was het zat om eraan terug te
denken. Hij wilde de smeerlap zijn huis uit hebben voordat het
laxeermiddel begon te werken. Misschien zou het toeslaan in de auto
terwijl hij terugreed naar het hotel. ‘Ik haat Duitsers, Herr
Knoll. Ik haat communisten. Ik heb kgb niets verteld. Ik vertel u
niets. Vertrek nu.’
Knoll leek te voelen dat verder vragen vruchteloos zou zijn en hij
stond op. ‘Best, meneer Borya. Ik zal niet aandringen. Ik wens u
een goede avond.’
Ze liepen naar de hal en hij maakte de voordeur open. Knoll stapte
naar buiten, draaide om en wilde een hand geven. Een achteloos
gebaar, ogenschijnlijk eerder uit beleefdheid dan uit
plichtsbesef.
‘Het was me een genoegen, meneer Borya.’
Hij dacht weer aan de Duitse soldaat, Mathias, zoals die in de
vrieskou had gestaan, en hoe die op Göring had
gereageerd.
Hij spuugde op de uitgestoken handpalm.
Knoll zei niets, en enkele seconden lang verroerde hij zich niet.
Toen nam de Duitser kalm een zakdoek uit zijn broekzak en veegde
het speeksel af terwijl de deur voor zijn neus werd
dichtgeslagen.
VEERTIEN
21.35 uur
Borya nam het artikel uit het tijdschrift International Art Review nog eens nauwkeurig door en vond het gedeelte dat hij zich herinnerde:
... Alfred Rohde, de man die toezicht hield op de verwijdering van de Amberzaal uit Königsberg, werd na de oorlog spoedig gevangengenomen en door de sovjetautoriteiten ontboden. De zogenaamde Buitengewone Staatsraad voor Schade Aangericht door de Fascistisch-Duitse Invallers was op zoek naar de Amberzaal en wilde informatie. Rohde en zijn echtgenote werden echter dood aangetroffen op de ochtend dat ze voor ondervraging moesten verschijnen. De officiële oorzaak was dysenterie, wat geloofwaardig is omdat destijds epidemieën heersten door verontreinigd water, maar er werd veel gespeculeerd dat ze waren vermoord om de locatie van de Amberzaal geheim te houden.
Dezelfde dag verdween
dr. Paul Erdmann, de arts die de overlijdensakte van het echtpaar
Rohde had ondertekend.
Erich Koch, Hitlers persoonlijke plaatsvervanger in Pruisen, werd
uiteindelijk door de Polen gearresteerd en wegens oorlogsmisdaden
veroordeeld. Koch werd in 1946 ter dood veroordeeld, maar zijn
executie werd voortdurend uitgesteld op verzoek van de
sovjetautoriteiten. Men geloofde algemeen dat Koch de enige nog
levende persoon was die de feitelijke verblijfplaats kende van de
kisten die in 1945 uit Königsberg werden weggehaald. Paradoxaal
genoeg hing Kochs overleving louter af van zijn weigering die
locatie prijs te geven, omdat er geen reden was te geloven dat de
sovjets ten behoeve van hem zouden interveniëren zodra ze weer in
bezit van de Amberzaal zouden zijn.
In 1965 kregen Kochs advocaten eindelijk de verzekering van de
sovjets dat zijn leven zou worden gespaard wanneer de informatie
eenmaal
was prijsgegeven. Koch maakte toen bekend dat de kisten waren ingemetseld in een bunker buiten Königsberg, maar beweerde zich de exacte locatie niet te kunnen herinneren als gevolg van de sovjetwederopbouw na de oorlog. Hij ging het graf in zonder te hebben onthuld waar de panelen waren.
In de daaropvolgende decennia stierven drie West-Duitse journalisten op geheimzinnige wijze, terwijl ze naar de Amberzaal zochten. Een van hen viel in de schacht van een niet meer gebruikte zoutmijn in Oostenrijk, een plek die volgens geruchten een opslagplaats van nazi-buit was. De twee anderen kwamen om het leven bij aanrijdingen waarbij de chauffeur doorreed. George Stein, een Duitse onderzoeker die lang onderzoek deed naar de Amberzaal, zou zelfmoord hebben gepleegd. Al deze gebeurtenissen gaven voedsel aan de speculatie dat op de Amberzaal een vloek rustte, wat de speurtocht naar de schat nog intrigerender maakt.
Hij was boven, in wat eens Rachels kamer was. Nu was het een studeerkamer waar hij zijn boeken en papieren bewaarde. Er stonden een antiek schrijfbureau, een eikenhouten kaartenkast en een fauteuil waar hij graag in zat te lezen. Evenals vier notenhouten boekenkasten met romans, historische verhandelingen en klassieke literatuur.
Hij was na het eten naar boven gegaan, nog denkend aan Christian Knoll, en ontdekte meer artikelen in een van de kasten. Ze waren allemaal kort, overwegend onbeduidend, en bevatten geen echte informatie. De rest lag nog in de koelkast. Hij moest ze eigenlijk gaan halen, maar had geen zin om daarna de trap weer op te lopen.
Over het algemeen spraken de verhalen over de Amberzaal in kranten en tijdschriften elkaar tegen. In het ene werd gesteld dat de panelen in januari 1945 verdwenen, in het andere zou het in april zijn gebeurd. Werden ze in vrachtwagens of per trein vervoerd, of per schip over zee? Verschillende schrijvers presenteerden verschillende gezichtspunten. Het ene bericht merkte op dat de sovjets de Wilhelm Gustloff met de panelen naar de bodem van de Oostzee hadden getorpedeerd, het andere maakte er melding van dat het schip was gebombardeerd. Het ene wist met zekerheid dat 72 kisten uit Königsberg waren weggevoerd, het andere noemde een aantal van 26, weer een ander had het over 18. Volgens verscheidene verslagen was het zeker dat de panelen in Königsberg waren verbrand tijdens de bombardementen. Een ander verslag trok aanwijzingen na die impliceerden dat ze op slinkse wijze over de Atlantische Oceaan naar Amerika zouden zijn gesmokkeld. Het viel niet mee er iets bruikbaars uit te halen en in geen enkel artikel werd de bron van de informatie genoemd. Het konden geruchten zijn, uit de tweede of derde hand. Of, erger nog, pure speculatie.
Slechts één obscure publicatie, The Military Historian, maakte melding van een verhaal over een trein die rond 1 mei 1945 uit het bezette Rusland zou zijn vertrokken, met aan boord de in kisten verpakte Amberzaal. Getuigen wisten zeker dat de kisten in het kleine Tsjecho-Slowaakse stadje Tynec-nad-Sávazou waren gelost. Vandaar zouden ze in vrachtwagens naar het zuiden zijn gebracht en zijn opgeslagen in een onderaardse bunker waar het hoofdkwartier was gevestigd van veldmaarschalk Von Schörner, bevelhebber van het Duitse leger van een miljoen soldaten, dat een week voor de overgave nog standhield in Tsjecho-Slowakije. Het artikel vermeldde echter dat bij uitgraving van de bunker door de sovjets in 1989 niets was aangetroffen.
Dicht bij de waarheid, dacht hij. Heel
dicht.
Zeven jaar geleden, toen hij het artikel voor het eerst had
gelezen, had hij zich afgevraagd wie of wat de bron ervan kon zijn
en zelfs geprobeerd in contact te komen met de schrijver, maar hij
was er niet in geslaagd. Nu was een man die Wayland McKoy heette
aan het wroeten in het Harzgebergte bij Stod, Duitsland. Zat hij op
het goede spoor? Duidelijk was alleen dat er mensen waren gestorven
terwijl ze naar de Amberzaal zochten. Wat er met Alfred Rohde en
Erich Koch was gebeurd, was gedocumenteerde geschiedenis. Hetzelfde
gold voor de andere sterfgevallen en verdwijningen. Samenloop van
omstandigheden? Zou kunnen. Maar hij was er niet zo zeker van.
Vooral in aanmerking genomen wat er negen jaar geleden was gebeurd.
Hoe kon hij het vergeten? De herinnering bestormde hem elke keer
dat hij naar Paul Cutler keek. Hij vroeg zich vaak af of de lijst
van slachtoffers niet met twee namen zou moeten worden
uitgebreid.
In de hal klonk een krakend geluid.
Geen geluid zoals het huis wel vaker maakte wanneer er niemand
was.
Hij keek op, verwachtend Lucy de kamer binnen te zien springen,
maar de kat was nergens te bekennen. Hij legde de artikelen opzij
en hees zich uit de stoel. Hij schuifelde naar de overloop, tuurde
over de eikenhouten trapleuning naar de hal beneden. De smalle
zijramen aan weerskanten van de voordeur waren donker, en de
benedenverdieping werd door één lamp in de kamer verlicht. Ook
boven was het donker, op de staande lamp in de studeerkamer na.
Vlak voor hem stond de deur van zijn slaapkamer open. Het was er
donker en stil.
‘Lucy? Lucy?’
De kat reageerde niet. Hij luisterde scherp. Geen geluiden meer.
Alles leek rustig. Hij draaide zich om en liep de studeerkamer weer
in. Plotseling deed iemand van achteren, vanuit de slaapkamer, een
uitval naar hem. Voordat hij zich kon omdraaien, sloot een machtige
arm zich om zijn nek en werd hij van de grond getild. Een geur van
gummi kwam van gehandschoende handen.
‘Können wir mehr reden, `Yxo.’
De stem was die van zijn bezoeker, Christian Knoll. Hij begreep het
direct.
Nu praten we verder, Oren.
Knoll kneep zijn keel dicht, zijn adem stokte.
‘Vervloekte ellendige Rus. Op mijn hand spugen. Wie denk je
verdomme wel dat je bent? Ik heb mensen voor minder om zeep
geholpen.’
Hij zei niets, een mensenleven van ervaring waarschuwde hem te
zwijgen.
‘Je vertelt me wat ik wil weten, oude man, of ik vermoord
je.’
Hij herinnerde zich dat dergelijke woorden ook 52 jaar geleden
waren gezegd. Göring die de naakte soldaten kort voordat het water
werd gegoten, liet weten wat hun lot was. Wat had de Duitse
soldaat, Mathias, gezegd?
Het is een eer om je overwinnaar te tarten.
Ja, dat was nog altijd zo.
‘Je weet waar Chapaev is, of niet soms?’
Hij probeerde nee te schudden.
Knoll verstevigde zijn greep.‘Je weet waar de Amberzaal zich
bevindt,nietwaar?’
Hij stond op het punt buiten bewustzijn te raken. Knoll liet zijn
greep verslappen. Lucht stroomde zijn longen binnen.
‘Je kunt me maar beter serieus nemen. Ik heb een lange reis gemaakt
voor deze informatie.’
‘Ik zeg niets.’
‘Weet je dat zeker? Je zei eerder dat je tijd bijna voorbij is. Nu
is hij nog eerder voorbij dan je dacht. Wat denk je van je dochter?
Je kleinkinderen. Zou je niet graag nog een paar jaar bij hen
blijven?’
Dat wel, maar niet graag genoeg om voor een Duitser door het stof
te kruipen.‘Loop naar de hel, Herr Knoll.’
Zijn broze lichaam werd van de trap gesmeten. Hij wilde schreeuwen,
maar voordat hij er genoeg lucht voor had sloeg hij met zijn hoofd
tegen de eikenhouten leuning en begon hij te rollen. Ledematen
strekten zich. Armen en benen ranselden de spijlen, terwijl de
zwaartekracht hem verder liet buitelen. Er brak iets. Bewustzijn
knipperde aan en uit. Verzengende pijn in zijn rug. Eindelijk kwam
hij tot stilstand, ruggelings op de harde tegels, terwijl
folterende pijn door heel zijn bovenlichaam trok. Hij had geen
gevoel in zijn benen. Het plafond tolde. Hij hoorde Knoll van de
trap rennen, zag vervolgens dat hij zijn hand uitstak en hem aan
zijn haar overeind trok. Ironisch. Hij dankte zijn leven aan een
Duitser en nu zou hij het aan een Duitser verliezen.
‘Tien miljoen euro is één ding. Maar ik laat me door geen Russische
kinkel bespugen.’
Hij probeerde genoeg speeksel te verzamelen om nog eens te spugen,
maar zijn mond was droog, zijn kaak verstijfd.
Knolls arm omklemde zijn nek.
VIJFTIEN
Suzanne danzer keek door het raam en hoorde het kraken toen Knoll de nek van de oude man brak. Ze zag de man slap worden, het hoofd in een onnatuurlijke hoek wegvallen.
Toen duwde Knoll Borya van zich af en schopte
hem tegen zijn borst. Ze had Knolls spoor vanmorgen gevonden, nadat
ze met het vliegtuig vanuit Praag in Atlanta was aangekomen. Zijn
gangen waren tot dusver voorspelbaar gebleken, en ze kreeg hem voor
het eerst in het oog toen hij een verkennende autorit door de buurt
maakte. Elke competente acquisiteur bestudeerde altijd eerst het
landschap, omdat het moeilijk te zeggen was of iets realiteit was
of een valstrik.
En Knoll was goed.
Het grootste deel van de dag was hij in zijn hotel in het
stadscentrum gebleven, en ze had hem eerder die dag gevolgd toen
hij zijn eerste bezoek aan Borya bracht. Maar in plaats van terug
te gaan naar zijn hotel, wachtte Knoll drie straten verderop in
zijn auto om zodra het donker was geworden op zijn schreden terug
te keren. Ze had hem binnen zien gaan door de achterdeur, die
blijkbaar niet was afgesloten omdat de deurknop bij de eerste
poging meegaf.
Klaarblijkelijk was de oude man niet inschikkelijk geweest. Knolls
opvliegendheid was legendarisch. Hij had Borya net zo achteloos van
de trap gesmeten als iemand papier in een prullenmand mikt, waarna
hij hem met zichtbaar genoegen de nek had gebroken. Ze had respect
voor de talenten van haar tegenstander, wist van de stiletto die
hij op zijn onderarm droeg en van de vastberadenheid waarmee hij
die kon gebruiken.
Maar zij had zo haar eigen talenten.
Knoll stond om zich heen te kijken.
Ze had goed zicht vanuit haar gunstige positie. De zwarte jumpsuit
en de zwarte muts die ze over haar blonde haar droeg deden haar in
de nacht opgaan. De kamer waar ze door het raam binnenkeek, een
zitkamer aan de voorkant, was onverlicht.
Voelde hij haar aanwezigheid?
Ze liet zich onder de vensterbank zakken en verschool zich tussen
de hoge hulstbomen die het huis omringden, waarbij ze uitkeek voor
de stekelige bladeren. Het was een warme avond. Op haar voorhoofd,
waar het elastiek van de muts zat, parelden zweetdruppels. Ze
richtte zich voorzichtig weer op en zag Knoll de trap op lopen. Zes
minuten later kwam hij terug, met lege handen, jas rechtgestreken,
stropdas perfect. Ze zag dat hij bukte en Borya’s pols voelde en
vervolgens naar de achterkant van het huis liep. Enkele seconden
later hoorde ze een deur open- en dichtgaan.
Ze wachtte tien minuten en sloop toen naar de tuin achter het huis.
Gehandschoend draaide ze de knop van de achterdeur om en stapte
binnen. Er hing een geur van desinfecterende middelen en ouderdom.
Ze liep door de keuken heen en begaf zich naar de hal.
In de eetkamer kruiste plotseling een kat haar pad. Ze bleef met
bonzend hart staan en verwenste het beest.
Ze haalde diep adem en betrad de kamer.
Het decor was niet veranderd sinds haar laatste bezoek drie jaar
geleden. Dezelfde met de hand doorgestikte sofa met hoge
rugleuning, hangklok en ijzeren Cambridge-lampen. De lithografieën
aan de muren hadden haar aanvankelijk geïntrigeerd. Ze had zich
afgevraagd of het originelen konden zijn, maar nauwkeurige
inspectie bij haar laatste bezoek maakte duidelijk dat het allemaal
kopieën waren. Ze had op een avond ingebroken nadat Borya het huis
had verlaten, maar haar speurtocht had niets opgeleverd over de
Amberzaal behalve wat berichten in tijdschriften en kranten. Niets
van enige waarde. Als Borya iets belangrijks wist over de
Amberzaal, had hij het zeker niet opgeschreven of had hij de
informatie niet thuis bewaard.
Ze liep langs het lijk in de hal en liep de trap op. Een tweede
snelle inspectie in de studeerkamer onthulde niets behalve dat
Borya blijkbaar nog maar pas een deel van het materiaal over de
Amberzaal had gelezen. In dezelfde geelbruine fauteuil lagen
verscheidene artikelen die ze zich nog van de vorige keer
herinnerde.
Ze sloop weer naar beneden.
De oude man lag op zijn buik. Ze voelde of er nog een polsslag was.
Niets.
Goed.
Knoll had haar de moeite bespaard.
ZESTIEN
zondag 11 mei,
8.35 uur
Rachel stuurde de auto haar vaders inrit op. De ochtendhemel was die dag, half mei, uitnodigend blauw. De garagedeur was open en de Oldsmobile stond buiten, terwijl op het kastanjebruine exterieur dauw glinsterde. Het was een vreemde plek, omdat haar vader de auto meestal binnen parkeerde.
Het huis was weinig veranderd sinds haar kinderjaren. Rode baksteen, wit houtwerk, antracietkleurige dakspaan. De magnolia en rode kornoelje aan de voorkant, 25 jaar geleden geplant toen het gezin er kwam wonen, rezen nu hoog op, samen met de hulstbomen en jeneverbesstruiken in de voortuin en naast het huis. De luiken verrieden hun ouderdom en schimmel kroop langzaam omhoog tegen de bakstenen muren. De buitenkant moest worden opgeknapt en ze nam zich voor het er met haar vader over te hebben.
Ze parkeerde en de kinderen sprongen uit de
auto en renden achterom naar de achterdeur.
Ze inspecteerde haar vaders auto. Open. Ze schudde het hoofd. Hij
weigerde eenvoudig om ook maar iets af te sluiten. De Constitution
van die ochtend lag op de inrit en ze liep erheen om hem op te
rapen, waarna ze over de betonnen stoep achterom ging. Marla en
Brent riepen Lucy in de achtertuin.
De keukendeur was evenmin afgesloten. De verlichting boven het
aanrecht brandde. Zo achteloos als haar vader was met afsluiten, zo
volslagen neurotisch was hij met licht, dat hij alleen liet branden
als het absoluut noodzakelijk was. Hij zou het altijd uitdoen
voordat hij ging slapen.
Ze riep:‘Papa? Bent u daar? Hoe vaak moet ik nog zeggen dat u de
deur niet open moet laten?’
De kinderen riepen Lucy en duwden vervolgens de klapdeurtjes naar
de eetkamer en huiskamer open.
‘Papa?’ Haar stem klonk harder.
Marla rende terug naar de keuken.‘Opa ligt op de grond te slapen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Hij ligt naast de trap op de grond te slapen.’
Ze stormde van de keuken naar de hal. De vreemde hoek in haar
vaders nek maakte haar direct duidelijk dat hij niet sliep.
‘ Welkom in het Grote Museum der Kunsten,’ zei
de gastheer tegen iedere bezoeker die door de brede glazen deuren
liep. ‘Welkom. Wel
kom.’ Mensen liepen één voor één door de tourniquet. Paul stond in
de rij en
wachtte op zijn beurt.
‘Goedemorgen, meneer Cutler,’ zei de gastheer.‘U had niet hoeven
wachten.
Waarom liep u niet gewoon door?’
‘Dat zou niet eerlijk zijn, meneer Braun.’
‘Lid zijn van de raad mag wel enige voorrang geven, of niet soms?’
Paul glimlachte. ‘Dat lijkt me wel. Wacht er een verslaggever op
me? Ik zou
hem hier om tien uur ontmoeten.’
‘Jawel. De knaap is al in de voorste galerij sinds ik de deuren heb
geopend.’ Hij ging verder, terwijl zijn leren hakken klikten op het
glanzende terrazzo.
Het drie verdiepingen hoge atrium was tot aan het plafond volledig
open, voetgangerspaden liepen in een halve cirkel langs de hoge
muren van elke verdieping, overal slenterden mensen rond,
geroezemoes van gedempte conversatie
zweefde in de geklimatiseerde lucht.
Hij kon geen betere manier bedenken om een zondagmorgen door te
brengen dan in het museum. Hij was nooit een echte kerkganger
geweest. Dat kwam
niet omdat hij niet gelovig was, maar gewoon omdat hij echte
menselijke prestaties bewonderen bevredigender vond dan over een
almachtig wezen nadenken. Rachel was net zo. Hij vroeg zich vaak af
of hun luchtige instelling tegenover religie invloed had op Marla
en Brent. Misschien moesten de kinderen
ermee in contact worden gebracht, had hij wel eens aangevoerd.
Rachel was het
daar echter niet mee eens. ‘Laat ze zelf beslissen als ze eraan toe
zijn.’ Ze was
onwrikbaar antireligieus.
Een van hun vele discussies.
Hij slenterde naar de voorste galerij, met schilderijen die een
tantaliserend
voorproefje waren van wat overal in de rest van het gebouw wachtte.
De verslaggever, een magere, kwiek ogende man met een ruige baard,
cameratas aan zijn
rechterschouder, stond voor een groot olieverfschilderij.
‘Bent u Gale Blazek?’
De jongeman draaide zich om en knikte.
‘Paul Cutler.’ Ze gaven elkaar een hand en hij gebaarde naar het
schilderij.
‘Prachtig, hè?’
‘Del Sarto’s laatste, geloof ik,’ zei de verslaggever.
Hij knikte. ‘We hadden het geluk een particuliere verzamelaar te
kunnen overhalen het een poos aan ons uit te lenen, samen met
verscheidene andere mooie schilderijen. Ze bevinden zich op de
eerste verdieping bij de rest van de veertiende- en
achttiende-eeuwse Italianen.’
‘Ik ga er beslist naar kijken voordat ik wegga.’
Hij keek naar de enorme wandklok. 10.15 uur.‘Het spijt me dat ik te
laat ben. Waarom dwalen we niet wat rond terwijl u uw vragen
stelt?’
De man glimlachte en haalde een cassetterecorder uit de
schoudertas. Ze wandelden naar de andere kant van de uitgestrekte
galerij.
‘Ik kom meteen terzake. Hoelang zit u in de raad van het museum?’
vroeg de verslaggever.
‘Negen jaar nu.’
‘Bent u verzamelaar?’
Hij grinnikte. ‘Nauwelijks. Alleen een paar olieverfschilderijen en
enkele aquarellen. Stelt niets voor.’
‘Ik heb me laten vertellen dat u organisatietalent hebt. Het
bestuur geeft hoog op van u.’
‘Ik doe mijn werk als vrijwilliger graag. Dit is een speciale plek
voor me.’ Een lawaaiige groep tieners stroomde binnen vanaf de
tussenverdieping. ‘Hebt u een kunstopleiding gevolgd?’
Hij schudde het hoofd.‘Niet echt. Ik heb een kandidaatsgraad
politicologie van Emory, en wat postkandidaats kunstgeschiedenis.
Toen kwam ik erachter wat kunsthistorici verdienen en ging ik
rechten studeren.’ Hij sloeg het verhaal over dat hij bij zijn
eerste aanmeldingen was afgewezen. Niet uit ijdelheid, maar gewoon
omdat het er na dertien jaar eigenlijk niet meer toe deed. Ze
liepen om twee vrouwen heen die een schilderij van de H. Maria
Magdalena bewonderden.
‘Hoe oud bent u?’ vroeg de verslaggever.
‘Eenenveertig.’
‘Getrouwd?’
‘Gescheiden.’
‘Ik ook. Hoe gaat het u af?’
Hij haalde de schouders op. Niet nodig om daar in het openbaar iets
over te zeggen.‘Ik red me wel.’
In feite betekende de echtscheiding een karige flat met twee
slaapkamers en alleen of met collega’s eten, met uitzondering van
de twee avonden per week waarop hij samen met de kinderen at.
Gezelligheid beperkte zich tot bijeenkomsten van de Orde van
Advocaten, wat de enige reden was waarom hij in zoveel raden en
commissies zat, iets waarmee hij zijn vrije tijd en de weekeinden
waarin de kinderen niet bij hem waren kon vullen. Rachel maakte het
hem niet moeilijk als hij op bezoek kwam. Kon eigenlijk altijd.
Maar hij wilde haar relatie met de kinderen niet verstoren, en hij
besefte de waarde van een regeling en de noodzaak consequent te
zijn.
‘Wat vindt u ervan uzelf te beschrijven voor mij?’
‘Pardon?’
‘Ik vraag dat aan alle mensen van wie ik een profielschets maak. Ze
kunnen dat veel beter dan ik. Wie zou u beter kennen dan
uzelf?’
‘Toen de directeur me vroeg of ik dit interview wilde doen en u
rond wilde leiden, dacht ik dat het stuk over het museum zou gaan,
niet over mij.’ ‘Dat is ook zo. Voor de weekeindbijlage van
Constitution van aanstaande zondag. Maar mijn redacteur wil wat
kadertjes over belangrijke mensen. De personen achter de
tentoonstellingen.’
‘Wat zou u denken van de conservatoren?’
‘De directeur zegt dat u hier een van de echte centrale figuren
bent. Iemand op wie hij echt kan rekenen.’
Hij stond stil. Hoe kon hij zichzelf beschrijven? Een meter
tweeënzeventig, bruin haar, lichtbruine ogen? Het gestel van iemand
die dagelijks vijf kilometer hardloopt? Nee. ‘Wat zou u zeggen van
een alledaags gezicht en een alledaags lichaam met een alledaagse
persoonlijkheid. Betrouwbaar. Het type man met wie je in een
schuttersputje zou willen zitten.’
‘Het type man dat ervoor zorgt dat je nalatenschap goed wordt
geregeld nadat je bent overleden?’
Hij had er niets over gezegd dat hij zich als advocaat met erfrecht
bezighield. De verslaggever had duidelijk enig huiswerk
gedaan.‘Zoiets.’
‘U had het over schuttersputjes. Ooit militair geweest?’
‘Ik ben van na de dienstplicht. Post-Vietnam en zo.’
‘Hoelang bent u al werkzaam als advocaat?’
‘U weet dat ik als advocaat gespecialiseerd ben in erfrecht, dus ik
neem aan dat u ook weet hoelang ik al praktiseer.’
‘Eigenlijk ben ik dat vergeten te vragen.’
Een eerlijk antwoord. Goed. ‘Ik werk nu dertien jaar bij Pridgen en
Woodworth.’
‘Uw partners hebben een hoge dunk van u. Ik heb vrijdag met hen
gesproken.’ Hij trok verwonderd een wenkbrauw op. ‘Daar heeft
niemand iets van gezegd.’
‘Ik vroeg of ze dat niet wilden doen. Althans vandaag nog niet. Ik
wilde een spontaan gesprek tussen ons.’
Er stroomden meer bezoekers binnen. Het begon druk en rumoerig te
worden in de zaal. ‘We kunnen maar beter naar de Edwards Galerij
gaan. Minder mensen. Er staat voortreffelijk beeldhouwwerk’. Hij
ging voor naar de andere kant van de tussenverdieping. Zonlicht
viel door hoge wanden van dik glas, vervlochten in een porseleinwit
gebouw, over de looppaden binnen. Een enorme inkttekening met
juweelachtige tinten sierde de noordwand aan de overzijde. Uit een
open café dreef de geur van koffie en amandelen hen tegemoet.
‘Prachtig,’ zei de verslaggever, rondkijkend.‘Hoe noemde de New
York Times het? Het beste museum dat een stad in deze generatie
heeft gebouwd?’ ‘We waren ingenomen met hun enthousiasme. We kregen
er de galerijen mee gevuld. Donateurs voelden zich direct thuis bij
ons.’
Voor hen stond de gepolijste roodgranieten monoliet in het midden
van het atrium. Hij liep er automatisch heen, passerde hem nooit
zonder even stil te staan. De verslaggever liep achter hem aan. Een
lijst van 29 namen was in de steen gegraveerd. Zijn blik werd
altijd naar het midden getrokken:
YANCY CUTLER
4 juni 1936-23 oktober 1998 toegewijd advocaat beschermheer van de kunst vriend van het museum
MARLENE CUTLER
14 mei 1938-23 oktober 1998 toegewijd echtgenote beschermvrouw van de kunst vriendin van het museum
‘ Uw vader zat ook in de raad, nietwaar?’ vroeg
de verslaggever. ‘Hij was dertig jaar in functie. Hielp om het geld
voor dit gebouw bijeen
te brengen. Mijn moeder was er ook bij betrokken.’
Hij zweeg. Uit respect, zoals altijd. Het was het enige gedenkteken
voor zijn
ouders dat bestond. De airbus was boven volle zee ontploft.
Negenentwintig
mensen dood. De hele raad van bestuur van het museum, hun partners
en verscheidene werknemers. Geen enkel lijk gevonden. Geen andere
verklaring voor
de oorzaak dan de korte conclusie van Italiaanse autoriteiten dat
separatistische terroristen verantwoordelijk waren. Men
veronderstelde dat de Italiaanse
minister van Oudheden, die aan boord was, het doelwit was geweest.
Yancy en
Marlene Cutler bevonden zich eenvoudig op het verkeerde moment op
de verkeerde plek.
‘Het waren goede mensen,’ zei hij.‘We missen ze
allemaal.’
Hij draaide zich om en ging de verslaggever voor naar de Edwards
Galerij.
Een assistent-conservator kwam door het atrium
aangesneld.
‘Meneer Cutler, wacht.’ De vrouw haastte zich naar hen toe, met een
bezorgde uitdrukking op haar gezicht.‘Er is net opgebeld voor u.
Het spijt me. Uw ex-schoonvader is overleden.’
ZEVENTIEN
Karol borya werd om elf uur begraven, midden in het voorjaar, op een sombere, bewolkte morgen die nog ongewoon kil was voor mei. Er waren veel mensen bij de rouwdienst. Paul fungeerde als ceremoniemeester en gaf het woord aan drie van Borya’s oude vrienden, die ieder een ontroerende lofrede hielden. Daarna hield hij zelf een korte toespraak.
Rachel stond vooraan, met Marla en Brent aan haar zijde. De met een mijter getooide priester van de orthodoxe Sint-Methodiuskerk leidde de dienst, omdat Karol een trouwe parochiaan was geweest. De plechtigheid verliep ongehaast, met veel tranen, en werd opgeluisterd door een koor dat Tsjaikovsky en Rachmaninov zong. De teraardebestelling vond plaats op het orthodoxe kerkhof naast de kerk, een glooiend terrein van rode klei met bermudagras in de schaduw van brede esdoornkruinen. Terwijl men de kist liet zakken, klonken de laatste woorden van de priester oprecht: ‘Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren.’
Hoewel Borya de Amerikaanse cultuur volledig had overgenomen, had hij altijd een religieuze band met zijn geboorteland bewaard en zich strikt aan de orthodoxe leer gehouden. Paul herinnerde zich zijn ex-schoonvader niet als een bovenmatig godvruchtig man, alleen als iemand die echt geloofde en dat geloof omzette in een goed leven. De oude man had vele malen aangegeven dat hij graag begraven wilde worden in Wit-Rusland, tussen de berkenbosjes, het moerasland en de glooiende akkers met het blauwe vlas. Zijn ouders, broers en zussen lagen in massagraven, waarvan de exacte locaties alleen bekend waren bij de ss-officieren en Duitse soldaten die hen hadden afgemaakt, en die nu niet meer leefden. Paul wilde met iemand van het ministerie van Buitenlandse Zaken praten over de mogelijkheid van teraardebestelling in het buitenland, maar Rachel verwierp het idee en zei dat ze haar vader en moeder bij zich in de buurt wilde houden. Rachel drong er ook op aan dat het samenzijn na de begrafenis bij haar thuis zou plaatsvinden, en ruim zeventig mensen drentelden meer dan twee uur lang in en uit. Buren zorgden voor eten en drinken. Ze sprak beleefd met iedereen, nam condoleances in ontvangst en betuigde haar dank.
Paul hield haar scherp in het oog. Ze leek zich goed staande te houden. Rond twee uur ging ze naar boven. Hij trof haar alleen in hun vroegere slaapkamer. Hij was er een tijd niet meer geweest.
‘Gaat het?’ vroeg hij.
Ze zat op de rand van het hemelbed, starend
naar de vloerbedekking, en haar ogen waren gezwollen van het
huilen.
Hij liep naar haar toe.
‘Ik wist dat deze dag zou komen,’ zei ze.‘Nu zijn ze er allebei
niet meer.’ Ze zweeg even.‘Ik weet nog dat mama doodging. Ik dacht
dat het het einde van de wereld was. Ik kon niet begrijpen waarom
ze van ons was weggenomen.’
Hij had zich vaak afgevraagd of dat de bron was van haar
antireligieuze opvattingen. Wrok jegens een zogenaamd barmhartige
God die een jong meisje zo hardvochtig haar moeder ontnam. Hij
wilde haar vasthouden en troosten, haar vertellen dat hij van haar
hield en dat altijd zou doen. Maar hij bleef staan, vechtend tegen
zijn tranen.
‘Ze las me altijd voor. Vreemd, maar wat ik me het beste van haar
herinner is haar stem. Zo vriendelijk. En de verhalen die ze
vertelde. Apollo en Daphne. De gevechten van Perseus. Jason en
Medea. Iedereen kreeg sprookjes.’ Een flauwe glimlach.‘Ik kreeg
mythologie.’
De opmerking was een van de zeldzame keren dat ze iets specifieks
over haar kindertijd zei. Dat was geen onderwerp waar ze over
uitweidde en ze had in het verleden duidelijk gemaakt dat ze het
stellen van vragen als een inbreuk beschouwde.
‘Lees je daarom dezelfde stof aan de kinderen voor?’
Ze veegde de tranen van haar wangen en knikte.
‘Je vader was een goede man. Ik was dol op hem.’
‘Al hebben jij en ik het niet gered samen, hij beschouwde je altijd
als zijn zoon. Zei me dat hij dat altijd zou doen.’ Ze keek hem
aan.‘Het was zijn liefste wens dat we weer bij elkaar zouden
komen.’
De zijne ook, maar hij zei niets.
‘Ruziemaken was schijnbaar het enige wat jij en ik ooit deden,’ zei
ze.‘Twee koppige mensen.’
Hij moest zeggen:‘Dat was niet het enige wat we deden.’
Ze haalde de schouders op.‘Jij was altijd al de optimist in
huis.’
Hij merkte de gezinsfoto op die op de ladekast stond. Ze hadden hem
een jaar voor de echtscheiding laten maken. Hij, Rachel en de
kinderen. Hun trouwfoto was er ook nog, net als de foto beneden in
de hal.
‘Het spijt me van afgelopen dinsdag,’ zei ze. ‘Wat ik zei toen je
wegging. Je weet hoe ik er soms iets uit kan flappen.’
‘Ik had me er niet mee moeten bemoeien. Wat er met Nettles is
voorgevallen was mijn zaak niet.’
‘Nee, je had gelijk. Ik reageerde overtrokken op hem. Mijn
opvliegendheid brengt me vaker in moeilijkheden.’ Ze veegde meer
tranen weg. ‘Ik heb zoveel te doen. Dit wordt een moeilijke zomer.
Ik had deze keer niet gerekend op een strijd met meer kandidaten.
En nu dit.’
Hij sprak niet uit wat voor de hand lag. Als ze een beetje
diplomatie gebruikte, zouden de advocaten die voor haar verschenen
zich misschien niet zo bedreigd voelen.
‘Hoor eens, Paul, zou jij vaders nalatenschap kunnen afhandelen? Ik
kan dat nu gewoon niet aan.’
Hij kneep haar zacht in de schouder. Ze bood geen verzet tegen het
gebaar. ‘Natuurlijk.’
Ze raakte zijn hand even aan. Het was de eerste keer in maanden dat
dat gebeurde.‘Ik vertrouw je. Ik weet dat het goed zal gebeuren.
Papa zou hebben gewild dat jij dingen regelt. Hij respecteerde
je.’
Ze trok haar hand terug.
Hij deed hetzelfde. Hij begon als advocaat te denken. Om zijn
aandacht op iets anders te richten.‘Weet je waar het testament
is?’
‘Kijk eens rond in huis. Het ligt waarschijnlijk in de
studeerkamer. Het zou ook in zijn safeloket bij de bank kunnen
liggen. Hij heeft me een sleutel gegeven.’
Ze liep naar de toilettafel. IJskoningin? Voor hem niet. Hij kon
zich hun eerste ontmoeting op een bijeenkomst van de Orde van
Advocaten van Atlanta herinneren. Hij was nog geen jaar een
onopvallende medewerker bij Pridgen & Woodworth. Zij een
strijdlustige hulpofficier van justitie. Ze gingen twee jaar met
elkaar uit en ten slotte stelde zij voor dat ze zouden trouwen. In
het begin waren ze gelukkig en de jaren gingen snel voorbij. Wat
ging er mis? Waarom kon het niet weer in orde komen? Misschien had
ze gelijk. Wellicht was het beter dat ze vrienden waren dan
geliefden.
Hij hoopte van niet.
Hij nam de sleutel van het safeloket die ze aanreikte aan en
zei:‘Maak je geen zorgen, Rach. Ik regel alles.’
Hij verliet Rachels huis en reed recht naar dat van Karol Borya. Het was een rit van nog geen halfuur door drukke winkelboulevards en hectische woonstraten.
Hij parkeerde op de inrit en zag Borya’s Oldsmobile in de garage staan. Rachel had hem de huissleutel gegeven en hij maakte de voordeur open, richtte zijn blik direct op de vloertegels in de hal, vervolgens op de spijlen van de trap, waarvan er sommige waren gespleten, andere in vreemde hoeken uitstaken. De eikenhouten treden vertoonden geen sporen van een harde klap, maar de politie zei dat de oude man met een smak tegen een trede was geslagen, vervolgens een dodelijke buiteling had gemaakt en daarbij zijn 81-jarige nek had gebroken. Een lijkschouwing bevestigde het letsel en de klaarblijkelijke oorzaak ervan.
Een tragisch ongeval.
Terwijl hij daar in de stilte stond, trok een huivering van spijt
en bedroefdheid, een vreemde combinatie, door hem heen. Hij was
altijd graag langsgekomen, om over kunst en over de Braves te
praten. Nu was de oude man er niet meer. Nog een band met Rachel
die was doorgesneden. Maar hij was ook een vriend kwijt. Borya was
bijna een vader voor hem. Ze hadden speciaal een innige band
gekregen nadat zijn ouders om het leven waren gekomen. Borya en
zijn vader waren goede vrienden geweest die zich door kunst
verbonden voelden. Hij dacht nu met een steek van pijn in zijn hart
terug aan beide mannen.
Goede mannen, voorgoed verdwenen.
Hij besloot Rachels raad op te volgen en eerst boven in de
studeerkamer te zoeken. Hij wist dat er een testament was. Hij had
het een paar jaar geleden zelf opgesteld en betwijfelde of Borya
iemand anders zou hebben ingeschakeld om iets aan de formulering te
veranderen. Er was zeker nog een kopie op het kantoor in de
pensioendossiers, en desnoods zou hij die kunnen gebruiken. Maar
het origineel kon sneller en goedkoper gerechtelijk worden geverifi
e e r d .
Hij liep de trap op en doorzocht de studeerkamer. In de fauteuil
lagen verscheidene tijdschriften en een paar lagen er verspreid op
de vloerbedekking. Hij bladerde ze door. Ze gingen allemaal over de
Amberzaal. Borya had door de jaren heen vaak over het object
gesproken, en zijn overtuiging klonk als die van een Wit-Rus die
ernaar verlangde dat de schat terugkeerde naar het Catharina
Paleis. Maar verder had hij zich niet gerealiseerd dat de
belangstelling van de man zo intens was, intens genoeg blijkbaar om
artikelen en krantenknipsels te verzamelen die soms wel dertig jaar
oud waren.
Hij snuffelde door de bureauladen en kaartenkasten en vond geen
testament.
Hij inspecteerde de boekenkast. Borya was een gretige lezer.
Homerus, Hugo, Poe en Tolstoi stonden op de planken naast een boek
met Russische sprookjes, Churchills Histories en een in leer
gebonden exemplaar van Ovidius’ Metamorfosen. Hij leek ook te
houden van schrijvers uit het zuiden van de vs, en werken van
Flannery O’Connor en Katherine Anne Porter behoorden tot de
verzameling.
Zijn aandacht werd getrokken door een vaandel aan de muur. De oude
man had het in een kiosk in Centennial Park gekocht tijdens de
Olympische Spelen. Een zilveren ridder op een steigerend paard, met
getrokken zwaard, en een gouden schild versierd met een kruis van
drie balken. De achtergrond was bloedrood, het symbool van
dapperheid en moed volgens Borya, afgezet met wit dat vrijheid en
zuiverheid uitdrukte. Het was het nationale embleem van
Wit-Rusland, een uitdagend symbool van zelfbeschikking.
Net als Borya zelf.
Borya hield van de Olympische Spelen. Ze waren bij verscheidene
onderdelen aanwezig geweest en waren erbij toen Wit-Rusland goud
won bij het roeien voor vrouwen. Het land bemachtigde nog veertien
andere medailles – zes zilveren en acht bronzen – voor
discuswerpen, zevenkamp, gymnastiek en worstelen, en Borya was
trots op elke medaille. Alhoewel Amerikaan door osmose, was zijn
ex-schoonvader in zijn hart ongetwijfeld Wit-Rus.
Hij liep weer naar beneden, doorzocht zorgvuldig de laden en
kastruimte in alle meubels en vond geen testament. De kaart van
Duitsland lag nog opengevouwen op de salontafel. De usa Today die
hij aan Borya had gegeven, lag er ook nog.
Hij slenterde de keuken in en doorzocht de kasten, in de hoop dat
belangrijke papieren misschien juist daar waren verborgen. Hij had
ooit een geval behandeld van een vrouw die haar testament in de
koelkast bewaarde, dus trok hij voor de grap de deuren van de
koelkast open. De aanblik van een dossiermap onder het vriesvak
verraste hem.
Hij haalde de koude map van manillapapier eruit en opende
hem.
Artikelen over de Amberzaal, daterend uit de jaren veertig en
vijftig, maar sommige niet ouder dan twee jaar. Hij vroeg zich af
wat die in de koelkast deden.
Omdat het testament op dat moment belangrijker leek, besloot hij de
map mee te nemen en naar de bank te gaan.
Het bord dat de weg wees naar de Georgia Citizens Bank aan Carr Boulevard gaf aan dat het 15.23 uur was toen Paul de drukke parkeerplaats op reed. Hij deed zijn bankzaken al jaren bij Georgia Citizens, sinds hij er had gewerkt voordat hij rechten ging studeren.
De directeur, een kleurloze man met een kalend hoofd, weigerde hem aanvankelijk de toegang tot Borya’s safeloket. Na een telefoontje naar zijn kantoor faxte Pauls secretaresse een volmacht, die Paul ondertekende, als bewijs dat hij de advocaat was die belast was met de nalatenschap van wijlen Karol Borya. De brief scheen de directeur tevreden te stellen. Nu hadden ze in elk geval iets in het dossier om een klagende erfgenaam duidelijk te maken dat het safeloket leeg was.
De wet van de staat Georgia kende een specifieke bepaling die vertegenwoordigers van erven toestond safeloketten in te zien om testamenten te zoeken. Hij had zich vele malen op de wet beroepen en de meeste bankdirecteuren waren op de hoogte van de bepaling. Nu en dan deed er echter een moeilijk.
De man ging hem voor naar de kluis met rijen roestvrijstalen loketten. Het bezit van de sleutel voor nummer 45 leek zijn authenticiteit verder te bevestigen. Hij wist dat de directeur wettelijk verplicht was te blijven, de inhoud te bekijken en exact te inventariseren wat eruit werd gehaald en door wie. Hij deed het loket van het slot en trok onder geknars van metaal op metaal de smalle rechthoek open.
De inhoud was een stapel papieren, met elastiek bijeengehouden. Eén document had een blauwe achterkant, en hij herkende onmiddellijk het testament dat hij jaren geleden had opgesteld. Ongeveer een dozijn witte enveloppen was eraan bevestigd. Hij bekeek ze één voor één. Ze hadden allemaal een zekere Danja Chapaev als afzender en waren geadresseerd aan Borya. De stapel bevatte verder netjes in drieën gevouwen kopieën van brieven van Borya aan Chapaev. Alles was in het Engels geschreven. Het laatste document was een gewone witte enveloppe, gesloten, met op de voorkant in blauwe inkt Rachels naam.
‘De brieven en deze envelop zijn aan het testament bevestigd. Meneer Borya heeft ze kennelijk als eenheid bedoeld. Verder zit er niets in het loket. Ik zal alles meenemen.’
‘We hebben opdracht in zulke gevallen alleen het testament vrij te geven.’
‘Het zat bij elkaar. Deze enveloppen kunnen
verband houden met het testament. Volgens de wet mag ik ze
meenemen.’
De directeur stond in dubio.‘Ik zal het bureau van onze
hoofdadvocaat in de stad moeten bellen voor akkoord.’
‘Wat is het probleem? Er is niemand die ergens over kan klagen. Ik
heb dit testament geschreven. Ik weet wat erin staat. De enige
erfgenaam van meneer Borya is zijn dochter. Ik ben hier namens
haar.’
‘Ik moet het toch verifiëren bij onze advocaat.’
Hij was het zat.‘Doet u dat. Vertelt u aan Cathy Holden dat Paul
Cutler in uw bank is en de les wordt gelezen door iemand die
blijkbaar de wet niet kent. Vertel haar dat als ik naar de rechter
moet voor een gerechtelijk bevel dat me toestaat mee te nemen wat
ik toch al mag meenemen, de bank me de 220 dollar per uur moet
vergoeden die ik voor de moeite in rekening zal brengen.’ De
directeur scheen de woorden te overwegen. ‘Kent u onze
hoofdadvocaat?’
‘Ik heb ooit voor haar gewerkt.’
De directeur dacht in stilte na over zijn positie en zei ten
slotte: ‘Neem ze maar mee. Maar u moet er wel voor tekenen.’
ACHTTIEN
Danja,
Elke dag heb ik nog veel pijn in mijn hart vanwege wat Yancy Cutler is overkomen. Wat een beste man, zijn echtgenote zo’n goede vrouw. Ook alle andere mensen in dat vliegtuig waren goede mensen. Goede mensen zouden niet zo gewelddadig of zo plotseling mogen sterven. Mijn schoonzoon is erg treurig en de gedachte dat ik misschien verantwoordelijk ben pijnigt me. Yancy belde de avond voor het ongeluk op. Hij was erin geslaagd de man die je noemde, wiens broer op Lorings landgoed werkte, op te sporen. Je had gelijk. Ik had Yancy nooit mogen vragen opnieuw onderzoek te doen toen hij in Italië was. Het was niet goed om anderen erbij te betrekken. De last rust op mijn en jouw schouders. Maar waarom leven wij nog? Weten ze niet waar we zijn? Wat we weten? Zijn we misschien geen bedreiging meer? Alleen wie vragen stelt en te dicht in de buurt komt vestigt hun aandacht op zich. Onverschilligheid is misschien veel beter dan nieuwsgierigheid. Er zijn zoveel jaren verstreken dat de Amberzaal eerder een herinnering lijkt dan een wereldwonder. Kan het iemand eigenlijk nog iets schelen? Let goed op jezelf, Danja. Houd contact.
Karol
Danja,
Vandaag is de kgb geweest. Een dikke Tsjech die naar het riool stonk. Hij zei dat hij mijn naam in de archieven van de raad had aangetroffen. Ik dacht dat het spoor te oud en te koud was om te volgen. Maar ik had het mis. Wees voorzichtig. Hij vroeg of jij nog leefde. Ik vertelde hem het gebruikelijke verhaal. Ik denk dat wij de enige twee van de ouden zijn die nog over zijn. Al die vrienden zijn er niet meer. Erg droevig. Misschien heb je gelijk. Geen brieven meer, voor de zekerheid. Vooral nu niet, aangezien ze weten waar ik ben. Mijn dochter staat op het punt een kind te krijgen. Mijn tweede kleinkind. Een meisje deze keer, vertellen ze me. Moderne wetenschap. Geef mij maar zoals het vroeger ging, waarbij het de vraag was. Maar een klein meisje zou fijn zijn. In mijn kleinzoon heb ik erg veel plezier. Ik hoop dat jouw kleinkinderen het goed maken. Wees voorzichtig, oude vriend.
Karol
Beste Karol,
Het bijgesloten knipsel komt uit het dagblad van Bonn. Jeltsin arriveerde in Duitsland en verkondigde dat hij wist waar de Amberzaal zich bevond. In de kranten en tijdschriften heerste opwinding over de bekendmaking. Is het aan de andere kant van de oceaan tot je doorgedrongen? Hij beweerde dat geleerden de informatie hadden opgediept uit sovjetarchieven. De Buitengewone Raad voor Misdaden tegen Rusland noemde Jeltsin ons. Ha! Het enige wat die gek deed was Bonn een half miljoen mark aan hulp aftroggelen, waarna hij zich verontschuldigde en zei dat de archieven niet over de Amberzaal gingen, maar over andere schatten die uit Leningrad waren gegapt. Meer Russische nonsens. De Russen, sovjets, nazi’s. Allemaal hetzelfde. Het gepraat tegenwoordig over het terugbrengen van Russisch erfgoed is gewoon de zoveelste propaganda. Wat ze doen is ons erfgoed verkopen. De kranten staan elke dag vol verhalen over schilderijen, beeldhouwwerken en juwelen die worden verkocht. Onze geschiedenis als vlooienmarkt. We moeten zorgen dat de panelen in veiligheid blijven. Ik waardeer de foto van je kleindochter. Ze zal je veel vreugde schenken. Goede gezondheid, vriend.
Danja
Danja,
Ik hoop dat het goed met je gaat wanneer je deze brief ontvangt. Het is te lang geleden dat we elkaar voor het laatst schreven. Ik dacht dat het na drie jaar weer veilig zou kunnen zijn. Ik heb verder geen bezoek meer gehad, en ik heb weinig berichten gelezen over zaken die met de panelen te maken hebben. Sinds we voor het laatst contact hebben gehad, zijn mijn dochter en haar man gescheiden. Ze houden van elkaar, maar kunnen eenvoudig niet samenwonen. Mijn kleinkinderen maken het goed. Ik hoop die van jou ook. We zijn allebei oud. Het zou aardig zijn om te gaan bekijken of de panelen er echt zijn. Maar we kunnen de reis geen van beiden maken. Bovendien is het misschien nog te gevaarlijk. Iemand was er getuige van toen Yancy Cutler vragen stelde over Loring. Diep in mijn hart weet ik dat de bom niet was bedoeld voor een Italiaanse minister. Ik treur nog altijd om de Cutlers. Zovelen zijn gestorven terwijl ze naar de Amberzaal speurden. Misschien zou de zaal zoek moeten blijven. Het doet er niet toe. We kunnen hem geen van beiden nog veel langer beschermen. Goede gezondheid, oude vriend.
Karol
Rachel,
Mijn lieve schat. Mijn enig kind. Je vader rust nu in vrede bij je moeder. We zijn beslist samen, want een genadige God zou twee mensen die van elkaar hielden de kans op eeuwig geluk niet onthouden. Ik heb dit briefje geschreven om te zeggen wat misschien tijdens mijn leven gezegd had moeten worden. Je bent altijd op de hoogte geweest van mijn leven, wat ik voor de sovjets deed voordat ik emigreerde. Ik roofde kunst. Niets meer dan een dief, maar met goedkeuring en aanmoediging van Stalin. Ik rationaliseerde het destijds op grond van mijn haat jegens de nazi’s, maar ik had het mis. We stalen zoveel van zovelen, alles onder het mom van genoegdoening. Waar we het meest op uit waren was de Amberzaal. Onze erfenis, gestolen door invallers. De bijgesloten brieven vertellen een deel van het verhaal van onze speurtocht. Mijn oude vriend Danja en ik hebben ijverig gezocht. Hebben we hem ooit gevonden? Misschien wel. We zijn eigenlijk geen van beiden ooit gaan kijken. Te veel mensen keken toe in die tijd, en tegen de tijd dat we op het goede spoor zaten, beseften we allebei dat de sovjets veel erger waren dan de Duitsers. Dus staakten we onze zoektocht. Danja en ik zwoeren nooit te onthullen wat we wisten, of misschien enkel wat we dachten te weten. Pas toen Yancy aanbood discreet onderzoek te doen, informatie na te trekken die ik ooit als geloofwaardig beschouwde, zocht ik weer verder. Hij deed onderzoek tijdens zijn laatste reis in Italië. Of die explosie in het vliegtuig toe te schrijven was aan zijn vragen of aan iets anders, zal nooit bekend worden. Maar wat ik wel weet is dat de zoektocht naar de Amberzaal gevaarlijk is gebleken. Misschien komt het gevaar van wat Danja en ik vermoeden. Misschien niet. Ik heb al vele jaren niets van mijn oude kameraad gehoord. Mijn laatste brief aan hem een poos geleden werd niet beantwoord. Misschien is hij nu ook bij me. Mijn dierbare Maya. Mijn vriend Danja. Goede metgezellen voor de eeuwigheid. Hopelijk duurt het nog vele jaren voordat je je bij ons voegt, mijn lieveling. Ik wens je een fijn leven toe. Wees succesvol. Zorg voor Marla en Brent. Ik hou veel van ze. Ik ben erg trots op je. Leef goed. Geef Paul misschien nog een kans. Maar houd je nooit, absoluut nooit, bezig met de Amberzaal. Denk aan het verhaal over Phaëthon en de tranen van de Heliaden. Neem zijn eerzucht en hun verdriet ter harte. Misschien zullen de panelen op een dag worden gevonden. Ik hoop van niet. Aan politici zou zo’n schat niet mogen worden toevertrouwd. Laat ze in hun graf rusten. Zeg tegen Paul dat het me erg spijt. Ik hou van je.
NEGENTIEN
18.34 uur
Pauls hart bonsde toen Rachel opkeek van de laatste brief van haar vader, terwijl de tranen haar uit de bedroefde groene ogen stroomden. Hij kon de pijn voelen. Moeilijk te zeggen waar zijn pijn eindigde en de hare begon.
‘Hij kon zo elegant schrijven,’ zei
ze.
Dat vond hij ook.
‘Hij had het Engels goed geleerd, las onophoudelijk. Hij wist meer
van participiale constructies en zwevende bepalingen dan ik ooit
heb gedaan. Ik denk dat zijn gebrekkige spreken gewoon een manier
was om vast te houden aan zijn erfgoed. Arme papa.’
Ze droeg haar roodbruine haar in een paardenstaart. Ze had zich niet opgemaakt, droeg alleen een witte badstof kamerjas over een flanellen nachtjapon. Het huis was eindelijk vrij van alle rouwklagers. De kinderen waren op hun kamer, nog overstuur van de emotionele dag. Lucy draafde door de eetkamer.
‘Heb je al deze brieven gelezen?’ vroeg Rachel.
Hij knikte.‘Nadat ik weg was gegaan bij de
bank. Ik ging weer naar het huis van je vader en haalde de rest van
de spullen op.’
Ze zaten in Rachels eetkamer. Hun oude eetkamer. De twee mappen met
nieuwsberichten over de Amberzaal, een kaart van Duitsland, de usa
Today, het testament, alle brieven en het briefje aan Rachel lagen
allemaal uitgespreid op tafel. Hij had haar verteld wat hij had
gevonden en waar. Hij vertelde haar ook over het usa-artikel waar
haar vader die vrijdag speciaal om had gevraagd, en over zijn
vragen over Wayland McKoy.
‘Papa keek naar iets op cnn wat daarover ging, toen ik de kinderen
bij hem achterliet. Ik kan me de naam nog herinneren.’ Ze zakte weg
in de stoel. ‘Wat deed dat dossier in de koelkast? Dat is niets
voor papa. Wat is er aan de hand, Paul?’
‘Dat weet ik niet. Maar Karol had duidelijk belangstelling voor de
Amberzaal.’ Hij wees naar Borya’s laatste brief.‘Wat bedoelde hij
met Phaëthon en de tranen van de Heliaden?’
‘Zo’n verhaal dat mama me vroeger vertelde toen ik klein was.
Phaëthon, de sterfelijke zoon van Helios, de god van de zon. Ik was
erdoor gefascineerd. Papa was dol op mythologie. Hij zei dat aan
fantasieën denken een van de dingen was die hem door Mauthausen
sleepten.’ Ze bladerde door de knipsels en fotokopieën en bekeek er
een paar goed.‘Hij dacht dat hij verantwoordelijk was voor wat je
ouders en de rest van de mensen in dat vliegtuig is overkomen. Dat
begrijp ik niet.’
Hij ook niet. En hij had de afgelopen twee uur aan weinig anders
gedacht. ‘Waren je ouders niet voor museumzaken in Italië?’ vroeg
Rachel.
‘De hele raad was meegegaan. De reis was bedoeld om werk uit
Italiaanse musea te lenen.’
‘Papa leek te denken dat er een verband was.’
Hij herinnerde zich nog iets wat Borya had geschreven: ik had hem
nooit mogen vragen opnieuw onderzoek te doen toen hij in Italië
was.
Wat bedoelde hij met opnieuw?
‘Wil je niet weten wat er is gebeurd?’ vroeg Rachel plotseling, met
stemverheffing.
Die toon had hem jaren geleden niet aangestaan en hij stelde hem
ook nu niet op prijs.‘Dat heb ik helemaal niet gezegd. Er zijn
alleen negen jaar verstreken en het zou vrijwel onmogelijk zijn om
erachter te komen. Mijn god, Rachel, ze hebben niet eens lijken
gevonden.’
‘Paul, je ouders zijn mogelijk vermoord en je wilt helemaal niets
ondernemen?’
Onstuimig en halsstarrig. Wat had Karol gezegd? Heeft beide
eigenschappen van haar moeder. Klopt.
‘Dat heb ik ook niet gezegd. Maar we kunnen niets doen.’
‘We kunnen Danja Chapaev gaan zoeken.’
‘Wat bedoel je?’
‘Chapaev. Misschien leeft hij nog.’ Ze keek naar de enveloppen, de
afzenders. ‘Kehlheim kan niet zo moeilijk te vinden
zijn.’
‘Het ligt in het zuiden van Duitsland, Beieren. Ik heb het op de
kaart opgezocht.’
‘Je hebt opgezocht?’
‘Het was niet moeilijk. Karol had het omcirkeld.’
Ze vouwde de kaart open en keek zelf.‘Papa zei dat ze iets van de
Amberzaal wisten, maar nooit op onderzoek waren geweest. Zou
Chapaev ons misschien kunnen vertellen wat het was?’
Hij kon niet geloven wat ze zei.‘Heb je gelezen wat je vader zei?
Hij vertelde je de Amberzaal met rust te laten. Hij wilde dus
beslist niet dat je op zoek gaat naar Chapaev.’
‘Chapaev zou wel eens meer kunnen weten over wat je ouders is
overkomen.’
‘Ik ben advocaat, Rachel, geen internationaal
rechercheur.’
‘Oké,dan gaan we hiermee naar de politie.Ze zouden het kunnen
onderzoeken.’
‘Dat is heel wat praktischer dan je eerste voorstel. Maar het spoor
is nog altijd jaren oud.’
Haar gezicht verstrakte.‘Ik hoop toch echt dat Marla en Brent jouw
zelfvoldaanheid niet erven. Ik ga ervan uit dat ze zouden willen
weten wat er is gebeurd als een vliegtuig met jou en mij aan boord
in de lucht zou zijn ontploft.’
Ze wist precies hoe ze een gevoelige snaar kon raken. Het was een
van de dingen in haar waar hij gemakkelijk aanstoot aan nam.‘Heb je
die artikelen gelezen?’ vroeg hij. ‘Er zijn mensen omgekomen die
naar de Amberzaal zochten. Misschien mijn ouders wel. Misschien
niet. Eén ding is zeker. Je vader wilde niet dat je je ermee
bezighield. Het is ook helemaal jouw terrein niet. Wat jij van
kunst weet past in een vingerhoed.’
‘Net als jouw lef.’
Hij keek strak in haar boze ogen, verbeet zich en deed zijn best
begripvol te zijn. Ze had vanmorgen haar vader begraven. Toch bleef
één woord naklinken in zijn brein.
Teef.
Hij haalde diep adem en zei toen rustig: ‘Je tweede voorstel is het
meest praktisch. Waarom laten we dit niet aan de politie
over?’
Hij zweeg even. ‘Ik besef dat je van streek bent. Maar Karols dood
was een ongeluk, Rachel.’
‘Het vervelende is, Paul, dat je in het andere geval mijn vader,
net als jouw ouders, kunt bijschrijven op de slachtofferlijst.’ Ze
wierp hem die blik weer toe. Die hij te vaak had gezien.‘Wil je nog
steeds praktisch zijn?’
TWINTIG
woensdag 14 mei, 10.25 uur
Rachel dwong zichzelf uit bed te stappen en te zorgen dat de kinderen zich aankleedden. Daarna bracht ze de kinderen naar school en ging ze met tegenzin op weg naar het gerechtsgebouw. Ze was sinds afgelopen vrijdag niet meer in haar raadkamer geweest omdat ze maandag en dinsdag vrij had genomen.
De hele morgen maakte haar secretaresse het haar gemakkelijk, door te voorkomen dat ze werd gestoord, door telefoontjes op te vangen en door advocaten en de andere rechters af te wimpelen. Oorspronkelijk waren voor die week civiele juryprocessen gepland, maar ze waren allemaal in aller ijl uitgesteld. Een uur eerder had ze het politiebureau in Atlanta gebeld en verzocht of ze iemand van Moordzaken naar de raadkamer wilden sturen. Ze was niet de populairste rechter bij de politie. Iedereen leek aan te nemen dat ze op de hand van de politie zou zijn, omdat ze ooit een onbuigzame aanklager was geweest. Maar haar beslissingen, als er al een etiket op kon worden geplakt, waren echter gewoonlijk verdediging-georiënteerd.‘Vrijzinnig’ was het woord dat de politievakbond en de pers graag gebruikten.‘Verraadster’ was de beschrijving die, zo had men haar verteld, de rechercheurs van de narcoticabrigade vaak fluisterend gebruikten. Het kon haar echter niets schelen. De grondwet was er om mensen te beschermen. De politie werd geacht binnen haar grenzen, niet erbuiten, te werken. Het was haar taak ervoor te zorgen dat de politie het zich niet gemakkelijk maakte. Hoe vaak had haar vader niet gepreekt: wanneer overheid vóór wet komt, is tirannie niet ver. En als iemand het zou moeten weten, was hij het wel.
‘Rechter Cutler,’ zei haar secretaresse door de luidspreker van de telefoon. Meestal was het gewoon Rachel en Sami, en werd ze alleen rechter genoemd wanneer zich een bezoeker meldde. ‘Inspecteur Barlow van de politie van Atlanta is hier. In reactie op uw telefoontje.’
Ze veegde snel haar ogen droog met een papieren zakdoekje. Kijkend naar de foto van haar vader op de credenza had ze opnieuw tranen in de ogen gekregen. Ze stond op en streek haar katoenen rok en bloes recht.
De paneeldeur ging open en een magere man met golvend zwart haar schreed binnen. Hij trok de deur achter zich dicht en stelde zich voor als Mike Barlow van de afdeling Moordzaken.
Ze hervond haar rechterlijke kalmte en nodigde
hem uit te gaan zitten. ‘Ik stel het op prijs dat u bent gekomen,
inspecteur.’
‘Geen punt. Het bureau wil de rechtbank altijd gerieven.’
Ze vroeg het zich af. Zijn toon was irritant hartelijk, bijna
neerbuigend.
‘Nadat u had opgebeld, heb ik het incidentrapport over de dood van
uw vader tevoorschijn gehaald. Ik betuig u mijn medeleven. Het
lijkt een van die ongelukken die soms gebeuren.’
‘Mijn vader was tamelijk zelfstandig. Reed nog auto. Hij had niet
echt problemen met zijn gezondheid, en hij liep die trap al jaren
moeiteloos op en af.’
‘Wat wilt u daarmee zeggen?’
Zijn toon beviel haar nog minder.‘Zegt u het maar.’
‘Edelachtbare, ik begrijp wat u bedoelt. Maar niets wijst hier op
boos opzet.’
‘Hij had een concentratiekamp overleefd, inspecteur, ik denk dat
hij wel trappen kon lopen.’
Barlow leek niet overtuigd. ‘Volgens het rapport is er niets
meegenomen. Zijn portefeuille lag op de toilettafel. De
telvisietoestellen, stereo, video, het stond er nog allemaal. De
deuren waren niet afgesloten. Nergens enig bewijs dat er is
ingebroken. Waar ziet u inbraak?’
‘Mijn vader sloot de deuren nooit af.’
‘Dat is niet verstandig, maar het lijkt niet tot zijn dood te
hebben geleid. Kijkt u eens, ik ben het met u eens dat het
ontbreken van sporen van beroving in de richting van moord zou
kunnen wijzen, maar niets suggereert dat er zelfs maar iemand in de
buurt was toen hij stierf.’
Ze was nieuwsgierig.‘Hebben jullie mensen het huis
doorzocht?’
‘Men heeft me verteld dat ze hebben rondgekeken. Niet grondig. Dat
leek niet nodig. Ik ben benieuwd wat volgens u het motief voor
moord was. Had uw vader vijanden?’
Ze gaf hem geen antwoord. In plaats daarvan vroeg ze: ‘Wat zei de
politiearts?’
‘Gebroken nek. Veroorzaakt door de val. Geen sporen van ander
letsel behalve kneuzingen op armen en benen als gevolg van de val.
Nogmaals, edelachtbare, wat brengt u op het idee dat de dood van uw
vader iets anders was dan een ongeluk?’
Ze dacht erover hem te vertellen over het dossier in de koelkast,
Danja Chapaev, de Amberzaal en Pauls ouders. Maar de arrogante ezel
wilde hier niet eens zijn, en ze zou overkomen als zo’n uilskuiken
dat overal samenzweringen ziet. De smeerlap had gelijk. Er was geen
enkel bewijs dat haar vader van de trap was geduwd. Niets wat op
een verband wees tussen zijn dood en een ‘vloek van de Amberzaal’,
zoals sommige van de artikelen suggereerden. Wat dan nog, als haar
vader belangstelling had voor het onderwerp? Hij hield van kunst.
Het was ooit zijn dagelijks werk geweest. Wat dan nog, als hij
artikelen las in zijn studeerkamer, er een paar in zijn koelkast
bewaarde, een kaart openvouwde in de kamer, en zeer geïnteresseerd
was in een man die naar Duitsland afreisde om in vergeten grotten
te gaan wroeten? Een geweldige sprong van dat uitgangspunt naar
moord. Misschien had Paul gelijk. Ze besloot het aan deze knaap
over te laten.
‘Niets, inspecteur. U hebt volkomen gelijk. Gewoon een tragische
valpartij. Fijn dat u langs bent gekomen.’
Rachel zat somber op haar kantoor en dacht aan de tijd dat ze zestien was, toen haar vader haar voor het eerst uitleg gaf over Mauthausen, over hoe Russen en Hollanders in de steengroeve werkten, tonnen rotsblokken over een lange rij smalle traptreden naar het kamp sleepten, waar andere gevangenen er bouwstenen van hiewen.
De joden hadden het echter minder getroffen. Elke dag werden joden gewoon voor de grap van de steile rotswand in de steengroeve gegooid, waarbij hun kreten door de groeve galmden terwijl ze door de lucht zeilden, en waarbij de bewakers met elkaar wedden hoe vaak vlees en botten zouden stuiteren voordat de stilte van de dood intrad. Uiteindelijk, zo verklaarde haar vader, moest de ss een einde maken aan het gesmijt, omdat het werk er zo door werd onderbroken.
‘Niet omdat ze mensen vermoordden,’ herinnerde
ze zich dat hij zei, ‘alleen omdat het van invloed was op het
werk.’
Haar vader huilde die dag, een van de weinige keren dat ze hem dat
ooit had zien doen, en zij ook. Haar moeder had haar verteld over
zijn oorlogservaringen en wat hij daarna had gedaan, maar haar
vader nam die periode nauwelijks in de mond. Ze had altijd nota
genomen van de vage tatoeëring op zijn linkeronderarm, zich
afvragend wanneer hij er iets over zou zeggen.
‘Ze dwongen ons tegen elektrische omheining op te lopen. Sommigen
deden het gewillig, de folteringen beu. Anderen werden
doodgeschoten, opgehangen of kregen een spuitje in het hart. Het
gas kwam later.’
Ze had gevraagd hoeveel personen er in Mauthausen waren omgekomen.
En hij vertelde haar zonder aarzelen dat zestig procent van de
tweehonderdduizend er nooit meer uit was gekomen. Hij belandde er
in april 1944. De Hongaarse joden kwamen vlak daarna en werden
allemaal als schapen afgeslacht. Hij had de lijken van de gaskamer
naar de oven helpen slepen, een dagelijks ritueel, heel gewoon, net
als vuilnis buiten zetten, zo zeiden de bewakers altijd. Ze
herinnerde zich dat hij haar vertelde over één avond in het
bijzonder, tegen het einde, toen Hermann Göring in parelgrijs
uniform het kamp binnen kwam marcheren.
‘Het kwaad op twee benen,’ noemde hij hem.
Göring had het bevel gegeven vier Duitsers te vermoorden, en haar
vader had tot het detachement behoord dat water over hun naakte
lichamen goot tot ze doodvroren. Göring stond er de hele tijd
onverstoorbaar bij, wrijvend over een klompje amber, en wilde iets
weten over de Amberzaal. Van alle gruwelijkheden die in Mauthausen
hadden plaatsgevonden, zo zei haar vader, was juist die avond met
Göring hem bijgebleven.
En had de koers van zijn leven bepaald.
Na de oorlog had hij tijdens de Neurenbergse processen opdracht
gekregen om Göring in de gevangenis te ondervragen.
‘Kende hij u nog?’ had ze gevraagd.
‘Mijn gezicht betekende niets voor hem in Mauthausen.’
Göring kon zich de foltering echter wel herinneren en zei de
soldaten er enorm om te hebben bewonderd dat ze volhielden. Duitse
superioriteit, opvoeding, had hij gezegd. Haar liefde voor haar
vader was vertienvoudigd sinds hij haar eindelijk over Mauthausen
had verteld. Wat hij had doorgemaakt, was onvoorstelbaar en zijn
overleving was op zich al een prestatie. Maar overleving met behoud
van zijn gezond verstand leek niets minder dan een
wonder.
Rachel zat in de stilte van haar raadkamer en huilde. Deze dierbare
man was er niet meer. Zijn stem voorgoed stil, zijn liefde alleen
nog een herinnering. Voor het eerst in haar leven was ze alleen. De
hele familie van haar ouders was hetzij in de oorlog omgekomen,
hetzij onbereikbaar, ergens in Wit-Rusland, eigenlijk vreemden en
louter in hun genen met haar verbonden. Alleen haar twee kinderen
had ze nog. Ze herinnerde zich hoe ze dat gesprek over Mauthausen
24 jaar geleden hadden beëindigd.
‘Papa, hebt u de Amberzaal ooit gevonden?’
Hij staarde haar met droevige ogen aan. Ze vroeg zich toen en nu af
of er iets was wat hij haar wilde vertellen. Iets wat zij moest
weten. Of was het beter dat ze het niet wist? Moeilijk te zeggen.
En zijn woorden hielpen niet.
‘Nooit, lieveling.’
Maar zijn toon deed denken aan die keer dat hij uitlegde dat de
kerstman, de paashaas en kabouters echt bestonden. Holle woorden
die alleen maar hoefden te worden uitgesproken. Nu ze de
briefwisseling tussen haar vader en Danja Chapaev en zijn
handgeschreven brief aan haar had gelezen, was ze ervan overtuigd
dat er meer achter het verhaal stak. Haar vader koesterde een
geheim, en deed dat blijkbaar al jaren.
Maar hij was er niet meer.
Slechts één aanwijzing restte.
Danja Chapaev.
Ze wist wat haar te doen stond.
Rachel stapte op de 22e verdieping uit de lift en stevende af op de paneeldeuren met het bordje Pridgen & Woodworth. Het advocatenbureau nam de complete 22e en 23e verdieping van de hoogbouw in het stadscentrum in beslag, en de afdeling erfrecht bevond zich op de 22e.
Paul was meteen na zijn rechtenstudie bij het bureau begonnen. Zij had eerst op het bureau van de officier van justitie gewerkt, daarna bij een ander bureau in Atlanta. Ze ontmoetten elkaar elf maanden later en trouwden twee jaar daarna. Hun lange relatie voordat ze trouwden was typisch voor Paul, die nooit haast had met wat dan ook. Zo voorzichtig. Bedachtzaam. Bang om risico te nemen, een gok te wagen of mislukking te riskeren. Zij was het geweest die voorstelde te trouwen, en hij had gewillig ingestemd.
Het was een knappe man, altijd geweest. Niet stoer, of zwierig, gewoon op een normale manier aantrekkelijk. En hij was eerlijk. En daarnaast was hij uiterst betrouwbaar. Maar zijn onbuigzame toewijding aan traditie werd langzamerhand vervelend. Waarom de zondagse maaltijd niet af en toe variëren? Gebraden vlees, aardappelen, maïs, peultjes, broodjes en ijsthee. Elke zondag hetzelfde, jarenlang. Niet dat Paul dat eiste, maar hij vond het nu eenmaal prettig. Aanvankelijk had ze die voorspelbaarheid aangenaam gevonden. Die had iets geruststellends. Een vaste factor die haar wereld stabiliseerde. Op het laatst werd het iets volstrekt onuitstaanbaars.
Maar waarom?
Waren vaste gewoonten zo erg?
Paul was een goede, fatsoenlijke, succesvolle man. Ze was trots op
hem, hoewel ze er zelden uiting aan gaf. Hij stond op de nominatie
om de leiding van de afdeling erfrecht over te nemen. Niet slecht
voor een 41-jarige die pas bij zijn tweede poging om rechten te
gaan studeren was toegelaten. Maar Paul kende het erfrecht. Hij had
dat en niets anders gestudeerd, zich concentrerend op alle nuances
ervan, had zelfs in wetgevende commissies gezeten. Hij was een
erkend deskundige op het vakgebied, en Pridgen & Woodworth
betaalde hem genoeg om te voorkomen dat een ander bureau hem zou
weglokken. Het bureau behandelde duizenden nalatenschappen, vaak
van aanzienlijke omvang, en de meeste waarvan zij op de hoogte was
waren te danken aan Paul Cutlers reputatie overal in de staat.
Ze duwde de deuren open en liep door de doolhof van gangen naar Pauls kantoor. Ze had opgebeld voordat ze haar raadkamer verliet, zodat hij haar verwachtte. Ze liep recht naar binnen, trok de deur dicht en kondigde aan: ‘Ik ga naar Duitsland.’
Paul keek op.‘Hè?’
‘Ik stotter niet. Ik ga naar Duitsland.’
‘Om Chapaev te zoeken? Hij is waarschijnlijk dood. Hij heeft je
vaders laatste brief niet eens beantwoord.’
‘Ik moet iets doen.’
Paul stond op achter zijn bureau.‘Waarom moet je toch altijd iets
doen?’ ‘Papa was op de hoogte van de Amberzaal. Ik ben het hem
verplicht om het
na te trekken.’
‘Het hem verplicht?’ Hij sprak met stemverheffing.‘Je bent het hem
verplicht
zijn laatste wens te respecteren, namelijk je erbuiten te houden,
wat dat ook
mag zijn. Als je hem al iets verplicht bent, tussen twee haakjes.
Verdomme, Rachel, je bent veertig. Wanneer word je eens
volwassen?’
Ze bleef verbazend kalm, in aanmerking genomen wat ze ervan vond
als
hij haar de les las.‘Ik wil geen ruziemaken, Paul. Ik wil dat je
voor de kinderen
zorgt. Doe je dat?’
‘Echt iets voor jou, Rachel. Geen enkele beheersing. Meteen maar
doen wat
bij je opkomt. Niet nadenken. Gewoon doen.’
‘Pas je op de kinderen?’
‘Zou je blijven als ik nee zei?’
‘Ik zou je broer opbellen.’
Paul ging weer zitten. De uitdrukking op zijn gezicht duidde op
overgave. ‘Je kunt blijven logeren,’ zei ze.‘Dat is prettiger voor
de kinderen. Ze zijn nog
behoorlijk van streek over papa.’
‘Ze zouden nog meer van streek zijn als ze wisten wat hun moeder
deed. En
ben je de verkiezing vergeten? Je hebt nog geen twee maanden meer,
en je hebt
twee tegenstanders die zich uit de naad werken om je te verslaan,
en die nu geld
van Marcus Nettles krijgen.’
‘De verkiezing kan de pot op. Nettles mag het verdomde rechtersambt
hebben. Dit is belangrijker.’
‘Wat is belangrijker? We weten niet eens wat dít is. En je agenda
dan? Hoe
kun je zomaar weggaan?’
Ze gaf hem een paar punten voor zijn moeite, maar liet zich niet
ontmoedigen.‘De president van de rechtbank had er begrip voor. Ik
heb hem verteld dat ik wat tijd nodig had om te rouwen. Ik heb in
geen twee jaar vakantie genomen.
Het verlof komt me toe.’
Paul schudde het hoofd.‘Je gaat als een kip zonder kop naar Beieren
om een
man te vinden die waarschijnlijk dood is, om te zoeken naar iets
wat waarschijnlijk voorgoed verloren is gegaan. Je bent niet de
eerste die op zoek is naar de Amberzaal. Mensen hebben hun hele
leven eraan gewijd en niets gevonden.’ Ze liet zich niet
vermurwen.‘Papa wist iets belangrijks. Dat weet ik
gewoon.
Deze Chapaev weet het misschien ook.’
‘Je droomt.’
‘En jij bent deerniswekkend.’ Ze had meteen spijt van haar woorden
en toon.
Het was niet nodig hem te kwetsen.
‘Ik negeer dat omdat ik weet dat je overstuur bent,’ zei hij
langzaam. ‘Ik vertrek morgenavond en neem een vliegtuig naar
München. Ik heb een
kopie van vaders brieven en van de artikelen uit zijn dossiers
nodig.’ ‘Ik geef ze op weg naar huis wel even af.’ In zijn stem
klonk totale berusting. ‘Ik zal je vanuit Duitsland opbellen om je
te laten weten waar je me kunt
bereiken.’ Ze liep naar de deur. ‘Haal de kinderen morgen op bij de
kinderopvang.’
‘Rachel.’
Ze stond stil, maar draaide zich niet om.
‘Wees voorzichtig.’
Ze opende de deur en vertrok.