Een

Atlanta, Georgia, vs dinsdag 6 mei,

 heden, 10.35 uur


Rechter rachel cutler wierp even een blik over haar schildpadbril. De advocaat had het opnieuw gezegd, en deze keer zou ze de opmerking niet laten passeren.‘Pardon, meneer.’

‘Ik zei dat de gedaagde verzoekt de zaak te seponeren.’
‘Nee, daarvoor. Wat zei u?’
‘Ik zei:“Ja, meneer.”’
‘Voor het geval u het niet hebt opgemerkt, ik ben geen meneer.’ ‘U hebt volkomen gelijk, edelachtbare. Excuses.’
‘U hebt dit al vier keer gedaan, vanmorgen. Ik heb het elke keer genoteerd.’ De advocaat haalde de schouders op.‘Het is zoiets onbeduidends.Waarom zou

edelachtbare er de tijd voor nemen om mijn eenvoudige verspreking te noteren?’

De onbeschaamde smeerlap glimlachte zelfs. Ze ging rechtop zitten in haar stoel en keek hem woedend aan. Maar ze besefte direct waar T. Marcus Nettles mee bezig was. Ze zei niets.

‘Mijn cliënt staat terecht wegens zware mishandeling, edelachtbare. Toch schijnt het hof meer geïnteresseerd in hoe ik u aanspreek dan in politie die zich misdraagt.’

Ze keek naar de jury, daarna naar de tafel van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie. De hulpofficier van justitie van Fulton County zat er onverstoorbaar bij, kennelijk ingenomen dat haar tegenstander zijn eigen graf groef. Het was duidelijk dat de jonge advocaat niet doorhad waar Nettles op uit was. Maar zij wel.

‘U hebt absoluut gelijk, meneer. Het is iets onbeduidends. Gaat u verder.’

Ze leunde achterover in haar stoel en nam nota van de kortstondige ergernis op Nettles’ gezicht. Een gelaatsuitdrukking die zou passen bij een jager die net mis heeft geschoten.
‘Hoe staat het met mijn verzoek om de zaak te seponeren?’ vroeg Nettles. ‘Afgewezen. Ga door. Vervolg uw eindpleidooi.’

Rachel keek toe terwijl de voorzitter van de jury opstond en de uitspraak schuldig deed. De beraadslagingen hadden maar twintig minuten geduurd.

‘Edelachtbare,’ zei Nettles, opstaand. ‘Ik verzoek om een nieuw onderzoek voordat vonnis wordt gewezen.’
‘Afgewezen.’
‘Ik verzoek om uitstel van het vonnis.’
‘Afgewezen.’
Nettles scheen de fout die hij eerder had gemaakt te beseffen.‘Ik verzoek het hof zich onbevoegd te verklaren.’
‘Op welke gronden?’
‘Vooringenomenheid.’
‘Jegens wie of wat?’
‘Jegens mij en mijn cliënt.’
‘Verklaar u nader.’
‘Het hof heeft blijk gegeven van vooroordeel.’
‘Hoe?’
‘Met die vertoning vanmorgen in verband met mijn onopzettelijke gebruik van “meneer”.’
‘Zoals ik me herinner, meneer, heb ik erkend dat het onbeduidend was.’
‘Ja, dat is zo. Maar onze conversatie vond in het bijzijn van de jury plaats en de schade was aangericht.’
‘Ik herinner me geen bezwaar of verzoek om de zaak te seponeren met betrekking tot het gesprek.’
Nettles zei niets. Ze keek naar de hulpofficier van justitie aan de andere kant.‘Wat is het standpunt van de staat?’
‘De staat bestrijdt het verzoek. Het hof is redelijk geweest.’
Ze moest bijna glimlachen. De jonge advocaat kende in elk geval het correcte antwoord.
‘Verzoek om onbevoegdverklaring afgewezen.’ Ze staarde naar de gedaagde, een jonge, blanke man met onverzorgd haar en een pokdalig gezicht.‘De gedaagde dient op te staan.’
Dat deed hij. ‘Barry King, u bent schuldig bevonden aan zware mishandeling. Dit hof zendt u hierbij in preventieve hechtenis terug naar de Penitentiaire Dienst voor een periode van twintig jaar. De gerechtsdienaar mag de gedaagde in bewaring nemen.’
Ze stond op en liep naar de deur met eikenhouten panelen die naar haar raadkamer leidde. ‘Meneer Nettles, kan ik u een ogenblik spreken?’ Ook de hulpofficier van justitie kwam naar haar toe.‘Onder vier ogen.’
Nettles liet zijn cliënt, die werd geboeid, achter en liep achter haar aan naar het bureau.
‘Doe de deur dicht.’ Ze maakte haar toga los, maar deed die niet uit. Ze ging achter haar bureau staan.‘Leuk geprobeerd, meneer.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Toen u eerder dacht dat die steek over meneer en mevrouw me van mijn stuk zou brengen. U kreeg de wind van voren met die slecht voorbereide verdediging, en dus dacht u dat als ik kwaad zou worden u wel een seponering zou krijgen.’
Hij haalde de schouders op.‘Een mens moet doen wat hij moet doen.’
‘Wat u moet doen is respect tonen voor het hof en een vrouwelijke rechter geen meneer noemen. Toch ging u ermee door. Met opzet.’
‘U hebt mijn cliënt juist tot twintig jaar veroordeeld zonder hem het voordeel van een nieuw onderzoek toe te staan. Als dat geen vooroordeel is, weet ik het niet meer.’
Ze ging zitten, maar bood de advocaat geen stoel aan.‘Ik had geen verhoor nodig. Ik heb King twee jaar geleden veroordeeld wegens ernstige mishandeling. Zes maanden in de gevangenis, zes maanden proeftijd met ondertoezichtstelling. Ik herinner het me nog. Deze keer nam hij een honkbalknuppel en sloeg iemand de schedel in. Het beetje geduld dat ik met hem had, is nu op.’
‘U had u onbevoegd moeten verklaren. Al die informatie heeft uw oordeel vertroebeld.’
‘Werkelijk? Dat nieuwe onderzoek waar u om jammert zou dat alles in elk geval boven water hebben gebracht. Ik heb u gewoon de moeite bespaard om op het onvermijdelijke te wachten.’
‘U bent een kutwijf.’
‘Dat gaat u honderd dollar kosten. Nu meteen te voldoen. Plus nog eens honderd voor dat foefje in de rechtszaal.’
‘Ik heb recht op een verhoor voordat u me schuldig verklaart aan minachting voor de rechtbank.’
‘Klopt. Maar dat wilt u niet. Het zal niets bijdragen aan dat chauvinistische imago dat u zo graag hoog wilt houden.’
Hij zei niets, en ze kon de spanning in hem voelen stijgen. Nettles was een forse man met een onderkin die de reputatie had vasthoudend te zijn, en die zeker niet gewend was zich door een vrouw te laten commanderen. ‘En elke keer dat u in mijn rechtszaal met die dikke kont van u loopt te paraderen, kost het u honderd dollar.’
Hij liep naar het bureau, haalde een stapel geld uit zijn binnenzak en trok er twee honderddollarbiljetten uit, knisperende nieuwe met die opgeblazen Benjamin Franklin erop. Hij smeet ze allebei op het bureau en vouwde er nog drie open.
‘Krijg de klere.’
Het eerste biljet viel op het bureau.
‘Krijg de klere.’
Het tweede biljet viel op het bureau.
‘Krijg de klere.’
De derde Ben Franklin dwarrelde neer.



TWEE

Rachel trok haar toga aan, stapte de rechtszaal weer binnen en beklom de drie treden naar het eikenhouten podium waar ze de afgelopen vier jaar had gezeten. Op de klok achter in de zaal was het 13.45 uur. Ze vroeg zich af hoeveel langer ze nog het voorrecht zou hebben rechter te zijn. Het was een verkiezingsjaar, de kandidaatsstelling was twee weken geleden geëindigd en ze had nu twee tegenstanders voor de voorverkiezing in juli. Er waren geruchten geweest dat mensen zich kandidaat zouden stellen, maar er was niemand komen opdagen om het bedrag van bijna vierduizend dollar op tafel te leggen dat vereist was om kandidaat te zijn, tot vrijdag tien voor vijf. Wat een gemakkelijke, onbetwiste verkiezing had kunnen zijn, had zich nu ontwikkeld tot een lange zomer met geldinzamelingsacties en redevoeringen. Die geen van beide aangenaam waren.

Ze kon op dit moment de ergernis er niet bij hebben. Haar agenda was overvol en er kwamen elke dag meer zaken bij. Voor vandaag was de agenda echter bekort door de snelle uitspraak in de rechtzaak tegen Barry King. Minder dan een halfuur beraadslaging was volgens elke maatstaf snel, en de juryleden waren duidelijk niet onder de indruk van het theatrale optreden van T. Marcus Nettles.

Nu ze een vrije middag had, besloot ze te gaan werken aan de achterstallige zaken zonder jury, die zich gedurende de afgelopen twee weken van juryrechtszaken hadden opgestapeld. De periode met juryrechtszaken was productief geweest. Vier veroordelingen, zes schuldigverklaringen en één vrijspraak. Er waren elf strafzaken afgehandeld, zodat er ruimte was voor de nieuwe partij die de griffier volgens haar secretaresse de volgende morgen zou afgeven.

De Fulton County Daily Report beoordeelde elk jaar alle rechters van de plaatselijke hogere rechtbanken. De afgelopen drie jaar had ze een toppositie ingenomen, omdat ze zaken sneller afhandelde dan de meesten van haar collega-rechters, met een vernietigingspercentage van slechts twee procent bij de hoven van appel. Niet kwaad om in 98 procent van de gevallen gelijk te hebben.

Ze nam plaats op de rechtersstoel en keek toe terwijl de middagparade begon. Advocaten liepen in en uit, sommige met een cliënt die een definitieve echtscheiding of handtekening van een rechter nodig had, andere gebrand op een besluit over hangende voorstellen in civiele zaken die nog moesten voorkomen. In totaal omstreeks veertig verschillende kwesties. Tegen de tijd dat ze weer op de klok achter in de zaal keek was het 16.15 uur en was de agenda teruggebracht tot twee zaken. De ene betrof een adoptie, een klus waar ze echt plezier in had. De zevenjarige deed haar denken aan Brent, haar eigen zoon van zeven. De andere was een eenvoudige naamsverandering, waarbij de verzoeker niet door een advocaat werd vertegenwoordigd. Ze had de zaak speciaal als laatste gepland, hopend dat de rechtszaal leeg zou zijn.

De griffier overhandigde haar het dossier.

Ze staarde naar de oude man die in een beige tweed colbert en geelbruine broek voor haar rechtbank stond.
‘Uw volledige naam?’ vroeg ze.
‘Karl Bates.’ Zijn vermoeide stem had een Oost-Europees accent.
‘Hoelang woont u in Fulton County?’
‘Negenendertig jaar.’
‘Bent u niet in dit land geboren?’
‘Nee, ik kom uit Wit-Rusland.’
‘En bent u Amerikaans staatsburger?’
Hij knikte.‘Ik ben een oude man. Eenentachtig. Bijna de helft van mijn leven hier doorgebracht.’
De vragen en antwoorden hadden niets met het verzoek te maken, maar noch de griffier noch de gerechtssecretaris zei er iets van. Aan hun gelaatsuitdrukking was te zien dat ze het moment leken te begrijpen.
‘Mijn ouders, broers, zussen, allemaal afgemaakt door de nazi’s. Velen stierven in Wit-Rusland. We waren Wit-Russen. Erg trots. Toen de sovjets zich ons land na de oorlog toe-eigenden, waren er niet meer veel van ons over. Stalin was nog erger dan Hitler. Een gek. Moordenaar. Er was daar niets meer toen hij klaar was, dus ik vertrek. Dit land is het land van belofte, niet?’
‘Was u Russisch staatsburger?’
‘Ik geloof dat sovjetburger de juiste benaming was.’ Hij schudde het hoofd. ‘Maar ik heb mezelf nooit als sovjet beschouwd.’
‘Bent u in dienst geweest in de oorlog?’
‘Alleen noodgedwongen. De Grote Patriottische Oorlog noemde Stalin het. Ik was luitenant. Gevangengenomen en naar Mauthausen gestuurd. Zestien maanden in een concentratiekamp.’
‘Wat was uw beroep hier na uw immigratie?’
‘Juwelier.’
‘U hebt een verzoek om naamsverandering aan dit hof gericht. Waarom wilt u zich Karol Borya laten noemen?’
‘Het is mijn eigenlijke naam. Mijn vader noemde me Karol. Het betekent ‘wilskrachtig’. Ik was de jongste van zes kinderen en sterf bijna bij de bevalling. Wanneer ik naar dit land emigreer, dacht ik, moet ik identiteit beschermen. Ik werkte voor raden van de regering toen ik in de Sovjet-Unie was. Ik haatte communisten. Ze vernielen mijn geboorteland en ik verhef mijn stem. Stalin stuurde veel landgenoten naar Siberische kampen. Ik dacht dat mijn familie zou lijden. Heel weinig mensen konden toen weg. Maar ik wil vóór mijn dood mijn erfgoed terug.’
‘Bent u ziek?’
‘Nee. Maar ik vraag me af hoelang dit vermoeide lijf het nog uithoudt.’
Ze keek naar de oude man die voor haar stond, hij was door de jaren verschrompeld, maar nog gedistingeerd. De ogen waren ondoorgrondelijk en diepliggend, haar spierwit, stem knarsend en mysterieus.‘U ziet er geweldig uit voor een man van uw leeftijd.’
Hij glimlachte.
‘Wilt u deze verandering om te bedriegen, vervolging te ontlopen of u schuil te houden voor een schuldeiser?’
‘Zeker niet.’
‘Dan willig ik uw verzoek in. U heet weer Karol Borya.’
Ze ondertekende het bevel dat aan het verzoekschrift was gehecht en overhandigde het dossier aan de griffier. Ze stond op van de rechtersstoel en liep naar de oude man toe. Tranen rolden over zijn stoppelige wangen. Ook zij had tranen in haar ogen gekregen. Ze omhelsde hem en zei zacht: ‘Ik hou van je, papa.’

DRIE

16.50 uur

Paul cutler stond op uit de eiken armstoel en richtte zich tot het hof, terwijl zijn geduld als advocaat bijna op was. ‘Edelachtbare, de erven bestrijden niet dat de eiser diensten heeft geleverd. In plaats daarvan vechten we alleen het bedrag aan dat hij in rekening probeert te brengen. Twaalfduizenddriehonderd dollar is veel geld voor het schilderen van een huis.’ ‘Het was een groot huis,’ zei de advocaat van de schuldeiser.

‘Dat mag ik hopen,’ voegde de rechter van het hof voor erfrecht eraan toe.

Paul zei: ‘Het huis heeft een oppervlakte van tweehonderd vierkante meter. Er is niets ongewoons aan. Het was een eenvoudige schildersklus. De eiser heeft geen recht op het in rekening gebrachte bedrag.’

‘Wat de eiser deed, edelachtbare, was profiteren van een 73-zeventigjarige man. Hij heeft geen diensten geleverd die 12.300 dollar waard zijn.’
‘De overledene beloofde mijn cliënt een premie als hij binnen een week klaar zou zijn, en dat was hij.’
Hij kon niet geloven dat de andere advocaat zonder een spier te vertrekken bleef aandringen.‘Dat komt wel zo gelegen, in aanmerking genomen dat de enige andere persoon die die belofte kan tegenspreken dood is. Waar het op neerkomt is dat onze firma de officiële executeur testamentair van de erven is, en we deze rekening niet naar eer en geweten kunnen betalen.’
‘U wilt erover procederen?’ vroeg de rimpelige rechter aan de andere partij.
De advocaat van de schuldeiser bukte en sprak fluisterend met de huisschilder, een jongere man die zich duidelijk onbehaaglijk voelde in zijn geelbruin polyester kostuum met stropdas. ‘Nee, edelachtbare. Misschien een compromis. Vijfenzeventighonderd.’
Paul vertrok geen spier. ‘Twaalfhonderdvijftig. Geen stuiver meer. We hebben er een andere schilder bij gehaald om het werk te bekijken. Op grond van wat hij me heeft verteld, kunnen we zeker een proces aanspannen wegens slordig uitgevoerd werk. De verf blijkt ook te zijn aangelengd. Wat mij betreft laten we de jury beslissen.’ Hij keek naar de andere advocaat. ‘Ik ontvang 220 dollar per uur zolang we elkaar bestrijden. Dus neem de tijd, meneer.’
De andere advocaat raadpleegde zijn cliënt niet eens. ‘We hebben niet de middelen om over deze kwestie te procederen, zodat we het aanbod van de erven wel moeten aannemen.’
‘Dat geloof ik graag. Vervloekte afperser,’ mompelde Paul net hard genoeg voor de advocaat om het te verstaan, terwijl hij zijn papieren bijeenraapte.
‘Stel de betalingsopdracht op, meneer Cutler,’ zei de rechter.
Paul liep snel de rechtszaal uit en marcheerde door de gangen van Fulton County’s afdeling Erfrecht. Die lag drie verdiepingen onder de melange van de hogere rechtbank en was een andere wereld. Geen sensationele moorden, geruchtmakende processen of aangevochten echtscheidingen. Haar beperkte jurisdictie reikte niet verder dan testamenten, stichtingen en voogdijzaken; alledaags, saai, bewijsmateriaal dat gewoonlijk bestond uit vage herinneringen en verhalen over zowel bestaande als ingebeelde banden. Een recent overheidsstatuut, dat Paul had helpen opstellen, maakte in bepaalde gevallen juryrechtspraak mogelijk, en af en toe eiste een procederende partij een dergelijk proces. Maar over het algemeen werden zaken behandeld door een stal van oudere rechters, ooit zelf advocaten die op zoek naar testamentaire beschikkingen door dezelfde gangen doolden.
Sinds de universiteit van Georgia hem met de titel meester in de rechten de wereld in had gestuurd, was erfrecht Pauls specialisme geweest. Hij was na de middelbare school niet direct rechten gaan studeren, omdat hij was afgewezen door de 22 universiteiten waarvoor hij zich had aangemeld. Zijn vader was verbijsterd. Drie jaar lang zwoegde hij als veredelde kantoorbediende op de afdeling Verificatie van testamenten en stichtingen bij de Georgia Citizens Bank, een ervaring die hem voldoende motiveerde om opnieuw toelatingsexamen te doen voor de rechtenstudie en zich opnieuw aan te melden. Drie universiteiten accepteerden hem uiteindelijk, en een griffiersfunctie in zijn derde jaar resulteerde na zijn afstuderen in een baan bij Pridgen & Woodworth. Nu, dertien jaar later, deelde hij een compagnonschap in de firma en was hij ervaren genoeg op het gebied van erfrecht en stichtingen om als eerste in aanmerking te komen voor het volledige compagnonschap en de directeursfunctie binnen de afdeling.
Hij sloeg een hoek om en richtte zijn aandacht op de dubbele deur achter in de gang.
Het was koortsachtig druk geweest vandaag. Het verzoek van de schilder om een rechterlijke uitspraak stond al langer dan een week gepland, maar zijn kantoor kreeg meteen na de lunch een telefonische vraag van de advocaat van een andere schuldeiser om een haastig gearrangeerd verzoek te behandelen. Oorspronkelijk zou de behandeling om halfvijf plaatsvinden, maar de advocaat van de andere partij kwam niet opdagen. Dus had hij zich naar een aangrenzende rechtszaal gerept en de poging tot diefstal van de huisschilder afgehandeld. Hij trok de houten deur open en sloop via het centrale gangpad de verlaten rechtszaal in.‘Al iets van Marcus Nettles gehoord?’ vroeg hij de griffier achter in de zaal.
Het gezicht van de vrouw plooide zich in een glimlach.‘Ja zeker.’
‘Het is bijna vijf uur. Waar is hij?’
‘Hij logeert op het politiebureau. Zover ik weet hebben ze hem in de cel gezet.’
Hij liet zijn aktetas op de eiken tafel vallen.‘Je neemt me in de maling.’
‘Nee. Je ex heeft hem er vanmorgen in laten stoppen.’
‘Rachel?’
De griffier knikte.‘Er wordt gefluisterd dat hij brutaal tegen haar werd in de raadkamer. Betaalde haar driehonderd dollar en zei daarna drie keer dat ze de klere kon krijgen.’
De deur van de rechtszaal zwaaide open en T. Marcus Nettles wankelde binnen. Zijn beige Neiman-Marcuskostuum was gekreukt. Gucci-das zat scheef, Italiaanse mocassins kaal en smerig.
‘Werd tijd, Marcus. Wat is er gebeurd?’
‘Die teef die je ooit je vrouw noemde smeet me in de gevangenis en liet me daar de hele tijd zitten.’ Zijn bariton klonk gespannen. ‘Zeg eens, Paul. Is het echt een vrouw of de een of andere bastaard met ballen tussen die twee lange benen?’
Hij maakte aanstalten om iets te zeggen en besloot toen om het maar te laten.
‘Ze geeft me op mijn flikker in het bijzijn van de jury omdat ik haar “meneer” noemde...’
‘Vier keer, heb ik gehoord,’ zei de griffier.
‘Ja. Waarschijnlijk wel. Nadat ik had verzocht om de zaak te seponeren, wat ze had moeten toestaan, geeft ze mijn cliënt twintig jaar zonder nieuw onderzoek. Daarna wil ze me een lesje ethiek leren. Ik heb dat gelul niet nodig. En helemaal niet van zo’n pedant wijf. Ik kan je nu meteen zeggen dat ik geld ga steken in allebei haar tegenstanders. Hopen geld. Ik zal mezelf de tweede dinsdag van juli van dat probleem verlossen.’
Hij had genoeg gehoord. ‘Ben je bereid om argumenten aan te voeren voor dat verzoek?’
Nettles legde zijn aktetas op tafel. ‘Waarom niet? Ik dacht dat ik nog een nacht in die cel zou zitten. Misschien heeft de hoer toch een hart in haar lijf.’
‘Zo is het wel genoeg, Marcus,’ zei hij, op wat krachtiger toon dan de bedoeling was.
Nettles kneep zijn ogen samen, een doordringende, woeste blik die gedachten leek te lezen. ‘Alsof het je een reet kan schelen? Je bent gescheiden – hoelang? – drie jaar? Ze slaat elke maand een gat in je salaris om de kinderen te onderhouden.’
Hij zei niets.
‘Wel verdomd,’ zei Nettles.‘Je voelt nog steeds iets voor haar, niet?’
‘Kunnen we verdergaan?’
‘Klootzak, ik heb gelijk.’ Nettles schudde zijn dikke kop.
Hij beende naar de andere tafel om zich voor te bereiden op de behandeling. De griffier glipte uit haar stoel en liep de zaal uit om de rechter te halen. Hij was blij dat ze weg was. Geroddel in de rechtszaal ging rond als een lopend vuurtje.
Nettles liet zijn gezette lijf in de armstoel zakken. ‘Paul, mijn jongen, neem van een vijfvoudige mislukkeling aan: ben je ervan af, blijf ervan af.’

VIER

17.45 uur

Karol borya reed rustig zijn inrit op en parkeerde de Oldsmobile. Hij was blij dat hij op zijn 81e nog reed. Zijn gezichtsvermogen was verbazend goed en zijn coördinatie, hoewel verminderd, werd door de staat adequaat geacht om zijn rijbewijs te verlengen. Hij reed niet vaak of ver. Naar de supermarkt, nu en dan naar het winkelcentrum en minstens twee keer per week naar Rachels huis. Deze dag had hij maar zes kilometer gereden, naar het martastation, waar hij een trein naar de stad had genomen in verband met de behandeling van zijn naamsverandering in het gerechtsgebouw.

Hij woonde al bijna veertig jaar in het noordoosten van Fulton County, lang

voor Atlanta’s explosieve uitbreiding naar het noorden. De ooit beboste heuvels van rode klei, waarvan het water afvloeide in de nabijgelegen rivier de Chattahoochee, waren nu geheel bedekt met commerciële bebouwing, dure woonwijken, flats en wegen. Om hem heen woonden en werkten nu miljoenen mensen, en Atlanta had gaandeweg de benamingen metropool en Olympisch gastheer gekregen.

Hij kuierde naar zijn brievenbus aan de straat en keek of er wat in zat. Het was een ongewoon warme avond voor mei, goed voor de artritis in zijn gewrichten, die de nadering van de herfst altijd leken te voelen en een grote hekel hadden aan de winter. Hij liep terug naar het huis en merkte op dat de houten dakranden een verfbeurt nodig hadden.

Hij had het land dat hij oorspronkelijk bezat 24 jaar geleden verkocht, en zo genoeg geld vergaard om een nieuw huis contant te kunnen betalen. De wijk was destijds een van de jongste stadsuitbreidingen, en de straat had zich nu ontwikkeld tot een aangenaam oord onder een baldakijn van 25 jaar oude bomen. Zijn dierbare vrouw Maya was twee jaar nadat het huis was voltooid gestorven. Kanker eiste haar snel op. Te snel. Hij had nauwelijks tijd gehad om afscheid te nemen. Rachel was veertien en dapper, hij zevenenvijftig en doodsbang. Het vooruitzicht alleen oud te worden had hem angst aangejaagd. Maar Rachel was altijd in de buurt gebleven. Hij bofte dat hij zo’n goede dochter had. Zijn enig kind.

Hij sjokte het huis binnen en was er nog maar vijf minuten toen de achterdeur openvloog en zijn twee kleinkinderen de keuken in stormden. Ze klopten nooit aan en deden nooit de deur achter zich dicht. Brent was zeven, Marla zes. Ze omhelsden hem allebei. Rachel kwam achter hen aan.

‘Opa, opa, waar is Lucy?’ vroeg Marla.

‘Ze slaapt in de kamer. Waar anders?’ De zwerfkat was vier jaar geleden de achtertuin in komen lopen en nooit meer weggegaan.
De kinderen renden naar de voorkant van het huis.
Rachel trok de koelkast open en pakte een kan thee.‘U werd een beetje emotioneel in de rechtszaal.’
‘Ik weet dat ik te veel zeg. Maar ik dacht aan papa. Had je hem maar gekend. Hij werkte elke dag op het land. Een tsarist. Tot het einde toe trouw. Haatte communisten.’ Hij stopte even.‘Ik heb zelfs geen foto van hem.’
‘Maar u hebt zijn naam weer.’
‘En daar bedank ik je voor, lieveling. Ben je erachter gekomen waar Paul zat?’
‘Mijn griffier heeft het nagekeken. Hij was in het hof voor erfrecht en kon er niet op tijd zijn.’
‘Hoe gaat het met hem?’
Ze nipte van haar thee.‘Oké, denk ik.’
Hij bestudeerde zijn dochter. Ze leek erg op haar moeder. Parelwitte huid, roodbruin haar in fijne krulletjes, scherpzinnige bruine ogen, de innemende blik van een vrouw die verantwoordelijkheid draagt. En intelligent. Misschien intelligenter dan goed voor haar was.
‘Hoe gaat het met je?’ vroeg hij.
‘Ik red me wel. Zoals altijd.’
‘Weet je het zeker, dochter?’ Hij had de laatste tijd veranderingen opgemerkt. Een zekere doelloosheid, wat meer afstand en breekbaarheid. Een terughoudende houding tegenover het leven die hij verontrustend vond.
‘Maak u geen zorgen over mij, papa. Het komt wel goed.’
‘Nog altijd geen vrijers?’ Hij wist van geen enkele man in de drie jaar sinds de echtscheiding.
‘Alsof ik daar tijd voor heb. Het enige wat ik doe is werken en voor die twee daar zorgen. En dan heb ik het nog niet over u.’
Hij moest het wel zeggen.‘Ik maak me zorgen om je.’
‘Niet nodig.’
Maar ze keek de andere kant op terwijl ze antwoordde. Misschien was ze niet echt zo zeker van zichzelf.‘Niet goed om alleen oud te worden.’ Ze leek te begrijpen wat hij bedoelde.‘U bent niet alleen.’
‘Ik heb het niet over mezelf, dat weet je best.’
Ze liep naar het aanrecht en spoelde haar glas schoon. Hij besloot niet aan te dringen en deed de televisie in de keuken aan. Hij stond nog op cnn Headline News van die ochtend. Hij zette het geluid zachter en vond dat hij moest zeggen:‘Echtscheiding is verkeerd.’
Ze wierp hem die blik weer toe.‘U begint me de les te lezen?’
‘Zet je trots opzij. Je zou het opnieuw moeten proberen.’
‘Paul wil niet.’
Zijn blik hield de hare vast.‘Jullie zijn allebei te trots. Denk aan mijn kleinkinderen.’
‘Dat deed ik toen ik van hem scheidde. We maakten alleen maar ruzie. U kent dat.’
Hij schudde het hoofd. ‘Koppig, net als je moeder.’ Of was ze net als hij? Moeilijk te zeggen.
Rachel droogde haar handen af aan de droogdoek. ‘Paul komt rond zeven uur langs om de kinderen op te halen. Hij zal ze naar huis brengen.’
‘Waar ga je heen?’
‘Geld inzamelen voor de campagne. Het wordt een zware zomer, en ik verheug me er niet op.’
Hij richtte zijn aandacht op de televisie en zag bergketens, steile hellingen en pieken. Het toneel was hem direct bekend. Linksonder in beeld stond stod, germany. Hij zette het geluid harder.
‘... miljonair en aannemer Wayland McKoy denkt dat dit gebied in Midden-Duitsland misschien nog nazi-schatten herbergt. Zijn expeditie begint volgende week in het Harzgebergte, in wat eens Oost-Duitsland was. Deze streek is pas sinds kort toegankelijk dankzij de val van het communisme en de hereniging van Oost- en West-Duitsland.’ Het beeld veranderde in close-ups van grotten in beboste hellingen.‘Men gelooft dat in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog nazi-buit haastig werd verborgen in de honderden tunnels die kriskras door deze oude bergen lopen. Sommige werden ook als munitieopslag gebruikt, wat het zoeken gecompliceerder en de onderneming extra riskant maakt. In feite verloren na de Tweede Wereldoorlog meer dan twintig mensen in dit gebied het leven bij pogingen die rijkdommen op te sporen.’
Rachel liep naar hem toe en kuste hem op zijn wang.‘Ik moet gaan.’
Hij wendde zich van de televisie af.‘Is Paul hier om zeven uur?’
Ze knikte en liep in de richting van de deur.
Onmiddellijk richtte hij zijn aandacht weer op de televisie.



VIJF

Borya wachtte tot het volgende halfuur, in de hoop dat het journaal een herhaling zou bevatten. En hij had geluk. Aan het einde van het halftienjournaal volgde hetzelfde bericht over Wayland McKoys speurtocht naar nazischatten in het Harzgebergte.

Twintig minuten later, toen Paul arriveerde, dacht hij nog na over de infor

matie. Hij zat intussen in de kamer en had een Duitse wegenkaart opengevouwen op de salontafel. Een paar jaar geleden had hij die in het winkelcentrum gekocht, ter vervanging van een verouderde kaart van National Geographic die hij tientallen jaren had gebruikt.

‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg Paul.
‘Mijn tuin aan het besproeien.’
‘Weet u zeker dat uw tuin daar wel tegen kan?’
Hij glimlachte.‘Het is droog geweest. Ze kunnen er geen kwaad.’ Paul plofte met losgeknoopte das en boord in een armstoel.‘Heeft die dochter

van u verteld dat ze vanmorgen een advocaat in de gevangenis heeft laten gooien?’ Hij keek niet op van de kaart.‘Heeft hij het verdiend?’
‘Waarschijnlijk wel. Maar ze wil zich laten herverkiezen, en hem moet je niet

dwarsbomen. Vroeg of laat krijgt ze problemen door dat opvliegende karakter van haar.’

Hij keek naar zijn voormalige schoonzoon.‘Net mijn Maya. Die kon ineens half razend weglopen.’
‘En ze luistert naar niemand.’
‘Heeft ze ook van haar moeder.’
Paul glimlachte.‘Dat geloof ik graag.’ Hij gebaarde naar de kaart.‘Wat bent u aan het doen?’
‘Iets aan het opzoeken. Gezien op cnn. Kerel beweert dat er nog kunst in het Harzgebergte is.’
‘Daarover stond vanmorgen een verhaal in usa Today. Het trok mijn aandacht. Een knaap die McKoy heette uit North Carolina. Je zou denken dat mensen die zaak van de nazi-nalatenschap voor gezien zouden houden. Vijftig jaar is lang voor een doek van drie honderd jaar oud om in een vochtige mijn te liggen kwijnen. Het zou een wonder zijn als het niet helemaal beschimmeld is.’
Hij fronste zijn voorhoofd.‘Het goede spul is al gevonden of is voorgoed verloren gegaan.’
‘Ik vermoed dat u daar alles van zou moeten weten.’
Hij knikte. ‘Een beetje ervaring daarmee, ja.’ Hij probeerde zijn intense belangstelling te verbergen, hoewel zijn ingewanden pijn deden.‘Kun je dat nummer van die usa-krant voor me kopen?’
‘Is niet nodig. Hij ligt in de auto. Ik pak hem wel even.’
Paul liep juist door de voordeur naar buiten toen de achterdeur openging en de twee kinderen de kamer binnendraafden.
‘Jullie papa is er,’ zei hij tegen Marla.
Paul kwam terug, overhandigde hem de krant en zei toen tegen de kinderen: ‘Hebben jullie de tomaten laten verdrinken?’
Het meisje giechelde. ‘Nee, pap.’ Ze trok aan Pauls arm. ‘Kom naar opa’s groente kijken.’
Paul keek hem aan en glimlachte.‘Ik ben zo terug. Dat artikel staat op bladzijde vier of vijf, geloof ik.’
Hij wachtte tot ze door de keuken naar buiten waren gegaan alvorens het verhaal op te zoeken en woord voor woord te lezen.


DUITSE SCHATTEN LIGGEN TE WACHTEN

Door Fran Downing, redactie

Tweeënvijftig jaar zijn verstreken sinds nazi-konvooien tunnels in het Harzgebergte binnenreden die speciaal waren uitgegraven om kunst en andere kostbaarheden van het Rijk te verbergen. Oorspronkelijk waren de grotten als locatie voor wapenproductie en munitiedepots gebruikt. Maar in de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog werden het perfecte opslagplaatsen voor geroofde buit en nationale schatten.

Twee jaar geleden leidde Wayland McKoy een expeditie naar de Heimkehlgrotten nabij Uftrugen, Duitsland, op zoek naar twee spoorwagons die daar onder tonnen gips begraven zouden zijn. McKoy vond de wagons, met daarin verscheidene schilderijen van oude meesters, waarvoor de Franse en Nederlandse regering een royaal vindersloon betaalden.
Deze keer hoopt McKoy, een aannemer, vastgoedontwikkelaar en amateur-schatzoeker uit North Carolina, op een grotere buit. Hij nam deel aan vier eerdere expedities en hoopt dat zijn jongste, die volgende week van start gaat, zijn meest geslaagde zal worden.

‘Sta er eens bij stil. Het is 1945. De Russen komen van de ene kant, de Amerikanen van de andere. U bent conservator van het Museum van Berlijn, dat overladen is met uit elk binnengevallen land gestolen kunst. U hebt een paar uur. Wat laadt u in de trein om de stad uit te krijgen? Het kostbaarste spul uiteraard.’

McKoy vertelt het verhaal van zo’n trein die in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog uit Berlijn vertrok en zuidwaarts naar Midden-Duitsland en het Harzgebergte reed. Er bestaat geen documentatie over de bestemming, en hij hoopt dat de lading in bepaalde grotten ligt die pas verleden najaar zijn ontdekt. Interviews met familieleden van Duitse soldaten die hebben geholpen bij het laden van de trein hebben hem van het bestaan van de trein overtuigd. Eerder dit jaar gebruikte McKoy grondradar om de nieuwe grotten te onderzoeken.

‘Daar zit iets,’ zegt McKoy. ‘Zeker groot genoeg voor goederenwagons of opslagkisten.’
McKoy heeft van de Duitse autoriteiten al toestemming gekregen om opgravingen te doen. Hij is bijzonder enthousiast over het vooruitzicht om deze nieuwe locatie te inspecteren, omdat voorzover hij weet nog niemand opgravingen heeft gedaan in het gebied. De streek, die eens deel uitmaakte van Oost-Duitsland, is decennia lang verboden terrein geweest. De huidige Duitse wet bepaalt dat McKoy maar een klein deel mag houden van wat niet door de rechtmatige eigenaars wordt opgeëist. McKoy laat zich echter niet weerhouden. ‘Het is opwindend. Verdomd, wie weet, de Amberzaal zou onder al dat gesteente verborgen kunnen liggen.’
Het opgraven zal een langdurig en zwaar karwei zijn. Graafmachines en bulldozers zouden de schatten kunnen beschadigen, zodat McKoy gedwongen zal zijn gaten in de rotsen te boren en die vervolgens chemisch uiteen te laten vallen.
‘Het is een kwestie van langzaam te werk gaan, en het is gevaarlijk, maar de moeite waard,’ zegt hij. ‘De nazi’s lieten gevangenen honderden grotten uithakken, en sloegen er munitie op om ze tegen de bommenwerpers te beschermen. Zelfs grotten die als kunstopslagplaats werden gebruikt, waren in veel gevallen met mijnen beveiligd. De kunst is de juiste grot te vinden en er heelhuids in te komen.’
McKoys uitrusting, zeven werknemers en een televisieploeg staan al voor hem klaar in Duitsland. Hij is van plan er dit weekeinde heen te gaan. De kosten, bijna een miljoen dollar, worden gedragen door particuliere investeerders die munt hopen te slaan uit deze goudmijn.
McKoy zegt: ‘Er zit daar iets in de grond. Ik weet het zeker. Iemand zal die kostbaarheden vinden. Waarom ik niet?’



Hij keek op van de krant. Godallemachtig. Was dat het? Zo ja, wat kon hij eraan doen? Hij was een oude man. Realistisch gezien kon hij niet veel meer beginnen.

De achterdeur ging open en Paul kuierde de kamer binnen. Hij gooide de krant op de salontafel.

‘Bent u nog steeds geïnteresseerd in al dat gedoe over kunst?’ vroeg Paul.
‘Dat zit nu eenmaal in me.’
‘Zou wel spannend zijn om in die bergen te graven. De Duitsers gebruikten ze als opslagkelders. Het is niet te zeggen wat daar nog ligt.’
‘Die McKoy heeft het over de Amberzaal.’ Hij schudde het hoofd.‘Weer iemand die uit is op die zoekgeraakte panelen.’
Paul grinnikte.‘De verlokking van schatten. Levert geweldige televisiedocumentaires op.’
‘Ik heb de amberpanelen een keer gezien,’ zei hij, toegevend aan een impuls om te praten. ‘Nam trein van Minsk naar Leningrad. Communisten hadden een museum gemaakt van het Catharina Paleis. Ik heb de zaal in volle glorie gezien.’ Hij gebaarde met zijn handen. ‘Tien bij tien meter. Wanden van amber. Net een reusachtige puzzel. Al het houtwerk prachtig gesneden en verguld. Verbazend.’
‘Ik heb erover gelezen. Veel mensen beschouwden het als het achtste wereldwonder.’
‘Alsof je een sprookje binnenstapt. De amber was hard en glanzend als steen, maar niet koud, zoals marmer. Meer net als hout. Citroen, whiskybruin, kersrood. Warme kleuren. Alsof je in de zon zit. Verbazend waar oude meesters toe in staat waren. Uitgesneden beeldjes, bloemen, schelpen. Het fijnste figuurwerk. Tonnen amber, allemaal met de hand bewerkt. Nooit eerder door iemand gedaan.’
‘De nazi’s stalen de panelen in 1941?’
Hij knikte. ‘Schofterige misdadigers. Haalden zaal leeg. Sinds 1944 nooit meer gezien.’ Hij werd kwaad toen hij eraan dacht en wist dat hij al te veel had gezegd, zodat hij van het onderwerp afstapte. ‘Je zei dat mijn Rachel advocaat in de gevangenis laat gooien?’
Paul leunde achterover in de stoel en legde zijn enkels over elkaar geslagen op een lage sofa. ‘De IJskoningin slaat weer toe. Zo noemen ze haar in en om het gerechtsgebouw.’ Hij zuchtte.‘Omdat we gescheiden zijn denkt iedereen dat ik dat niet erg vind.’
‘Het zit je dwars?’
‘Toch wel.’
‘Je houdt van mijn Rachel?’
‘En van mijn kinderen. Het wordt behoorlijk stil in de flat. Ik mis ze alle drie, Karl. Of moet ik Karol zeggen? Het zal even duren om daaraan te wennen.’
‘Voor ons allebei.’
‘Het spijt me dat ik er niet was vandaag. De zaak die ik deed werd uitgesteld. De advocaat die Rachel liet opsluiten was erbij.’
‘Ik waardeer hulp bij het verzoek.’
‘Graag gedaan.’
‘Weet je,’ zei hij met een knipoog, ‘ze heeft geen enkele man gehad sinds de scheiding. Is ze daarom misschien zo nukkig?’ Paul monterde zichtbaar op. Hij meende dat hij hem goed had begrepen.‘Beweert dat ze het te druk heeft. Maar ik vraag het me af.’
Zijn gewezen schoonzoon hapte niet en deed er eenvoudig het zwijgen toe. Hij richtte zijn aandacht weer op de kaart. Even later zei hij:‘Braves op TBS’.
Paul pakte de afstandsbediening en zette de televisie aan.
Hij noemde Rachel niet meer, maar bleef de hele wedstrijd geregeld op de kaart kijken. Het lichtgroen was het Harzgebergte, dat van noord naar zuid liep en vervolgens afboog naar het oosten, waar de oude grens tussen de beide Duitslanden was verdwenen. De steden waren in zwart aangegeven. Göttingen. Münden. Osterdode. Warthberg. Stod. De grotten en tunnels waren niet aangeduid, maar hij wist dat ze er waren.
Waar lag de juiste grot?
Moeilijk te zeggen nu.
Zat Wayland McKoy op het goede spoor?

ZES

22.25 uur


Paul wiegde marla en droeg haar voorzichtig het huis binnen. Brent kwam er geeuwend achteraan. Er kwam altijd een vreemd gevoel over hem wanneer hij over de drempel stapte. Hij en Rachel hadden het bakstenen koloniale huis met bovenverdieping direct na hun huwelijk, tien jaar geleden, gekocht. Toen ze zeven jaar later scheidden, was hij vrijwillig verhuisd. Het eigendomsrecht bleef op hun naam en, wat interessant was, Rachel wilde per se dat hij een sleutel hield. Hij gebruikte die echter spaarzaam, en liet haar dat altijd van tevoren weten, omdat paragraaf vii van het definitieve echtscheidingsbesluit bepaalde dat zij het recht had op exclusief gebruik en bewoning van het huis, en hij haar privacy respecteerde, hoeveel pijn het hem soms ook deed.

Hij liep de trap op naar de bovenverdieping en legde Marla in haar bed. Beide kinderen waren in het huis van hun opa in bad geweest. Hij kleedde haar uit en hielp haar in haar Beauty and the Beast-pyjama. Twee keer was hij met de kinderen naar een Disney-film geweest. Hij kuste haar welterusten en streelde haar haar tot ze vast in slaap was. Nadat hij Brent had ingestopt, liep hij weer naar beneden.

De kamer en de keuken waren rommelig. Niets ongewoons. Er kwam twee keer per week een hulp omdat Rachel niet bekendstond om haar netheid. Dat was een van de verschillen tussen hen. Hij was iemand die van perfecte orde hield. Niet dwangmatig, maar gewoon gedisciplineerd. Rommel stoorde hem, daar kon hij niets aan doen. Rachel scheen het niet erg te vinden dat er kleren op de vloer lagen, er overal speelgoed rondslingerde en de afwas in de gootsteen stond.

Rachel Bates was van meet af aan een raadsel voor hem geweest. Intelligent, openhartig, zelfbewust, maar bekoorlijk. Dat ze zich tot hem aangetrokken had gevoeld, was verbazend, omdat vrouwen nooit zijn sterke punt waren geweest. Hij had een paar echte relaties gehad op de middelbare school en één relatie die hij als serieus beschouwde tijdens zijn rechtenstudie, maar Rachel had hem betoverd. Waarom, had hij nooit goed begrepen. Haar scherpe tong en kordate manier van doen konden kwetsen, hoewel ze negentig procent van wat ze zei niet meende. In elk geval hield hij zich dat steeds weer voor om haar ongevoeligheid te verontschuldigen. Hij was gemakkelijk in de omgang. Te gemakkelijk. Het leek veel handiger om haar gewoon maar te negeren dan de handschoen op te nemen. Maar soms had hij het gevoel dat ze wilde dat hij tegen haar in ging.

Stelde hij haar teleur door toe te geven? Door haar haar zin te geven? Moeilijk te zeggen.
Hij liep naar de voorkant van het huis en probeerde helder te denken, maar

elke kamer bestormde hem met herinneringen. Het mahoniehouten consoletafeltje met een blad van fossiele steen, dat ze in Chattanooga hadden gevonden toen ze een weekeinde op antiekjacht waren. De room-en-zandkleurige sofa waarop ze vele avonden televisie hadden zitten kijken. De glazen credenstafel met de miniatuurhuisjes die ze allebei geestdriftig verzamelden, zodat ze er elkaar met Kerstmis vaak een cadeau deden. Alleen de geur al riep tedere gevoelens op. Het speciale aroma dat een huis leek te bezitten. De muskus van het leven, hun leven, gefiltreerd door de zeef van de tijd.

Hij stapte de hal binnen en merkte op dat het portret van hem en de kinderen er nog hing. Hij vroeg zich af hoeveel gescheiden vrouwen een foto van 25 bij 30 van hun ex voor iedereen zichtbaar lieten hangen. Of erop aandrongen dat hun ex-echtgenoot een sleutel van het huis zou houden. Ze hadden zelfs nog enkele gezamenlijke beleggingen, die hij voor hen beiden beheerde.

De stilte werd verbroken door het geknars van een sleutel in het voordeurslot.
Een seconde later ging de deur open en kwam Rachel binnen. ‘Zijn de kinderen lastig geweest?’ vroeg ze.
‘Nee hoor.’
Hij nam het zwarte jasje met robe-princessenaden dat om haar middel spande, en het korte rokje net boven de knie, in zich op. Lange, slanke benen eindigden in pumps met een lage hak. Haar roodbruine haar was gekapt in gelaagde krullen, die nauwelijks tot haar smalle schouders reikten. Groene, in zilver gevatte tijgerogen hingen aan haar oorlellen en pasten bij haar ogen, die moe stonden.
‘Het spijt me dat ik er niet was bij de naamsverandering,’ zei hij. ‘Maar je stunt met Marcus Nettles hield dingen op in het hof voor erfrecht.’
‘Het is een seksistische smeerlap.’
‘Je bent rechter, Rachel, je hoeft de wereld niet te redden. Kun je niet wat diplomatieker zijn?’
Ze gooide haar tasje en sleutels op de haltafel. Haar ogen werden hard als knikkers. Hij had die blik eerder gezien.‘Wat verwacht je dat ik doe? De vetzak smijt honderddollarbiljetten op mijn bureau en zegt dat ik de klere kan krijgen. Hij verdiende het om een paar uur in de gevangenis door te brengen.’
‘Moet je jezelf voortdurend bewijzen?’
‘Je bent mijn oppasser niet, Paul.’
‘Iemand moet het zijn. Er staat een verkiezing voor de deur. Twee sterke tegenstanders, en het is pas je eerste zittingsperiode. Nettles heeft het er al over om ze allebei te financieren. Wat hij zich trouwens kan veroorloven. Daar zit je niet op te wachten.’
‘Nettles kan de pot op.’
De vorige keer had hij de geldinzamelingen georganiseerd, de publiciteit geregeld, en de mensen gepaaid die nodig waren om aanbevelingen te krijgen, de pers te lokken, en zich te verzekeren van stemmen. Hij vroeg zich af wie haar campagne deze keer zou leiden. Organiseren was niet Rachels sterkste punt. Tot dusver had ze hem niet om hulp gevraagd, en hij verwachtte eigenlijk ook niet dat ze dat zou doen.‘Je kunt verliezen, weet je.’
‘Ik heb geen politieke preek nodig.’
‘Wat heb je wel nodig, Rachel?’
‘Heb je niets mee te maken. We zijn gescheiden. Weet je nog wel?’
Hij moest opeens denken aan wat haar vader had gezegd. ‘Weet jij het nog wel? We zijn nu drie jaar uit elkaar. Heb je in die tijd iets met iemand gehad?’
‘Daar heb je ook niets mee te maken.’
‘Misschien niet. Maar ik schijn de enige te zijn die dat iets kan schelen.’
Ze kwam dicht bij hem staan.‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘De IJskoningin. Zo noemen ze je in het gerechtsgebouw.’
‘Ik doe mijn werk. Best beoordeeld van alle rechters in de county de laatste keer dat de Daily Report naar de statistieken heeft gekeken.’
‘Is dat alles waar je je om bekommert? Hoe snel je je agenda afwerkt?’
‘Rechters kunnen zich geen vrienden veroorloven. Of je wordt beschuldigd van vooringenomenheid, of ze haten je om je gebrek eraan. Laat mij maar IJskoningin zijn.’
Het was laat en hij had geen zin in een discussie. Hij liep langs haar heen naar de voordeur. ‘Op een dag heb je misschien een vriend nodig. Ik zou niet alle schepen achter me verbranden als ik jou was.’ Hij opende de deur.
‘Jij bent mij niet,’ zei ze.
‘Goddank.’
En hij vertrok.

ZEVEN

Noordoost-Italië woensdag 7 mei,

 1.34 uur

Zijn omberkleurige jumpsuit, zwarte leren handschoenen en antracietgrijze sportschoenen losten op in de nacht. Zelfs zijn kortgeknipte, kastanjebruin geverfde haar, daarbij passende wenkbrauwen en donkere voorkomen hielpen, terwijl twee weken reizen in Noord-Afrika kleur op zijn Noord-Europese gezicht had gebracht.

Grimmige bergtoppen verhieven zich overal om hem heen, een getand amfi
theater dat zich nauwelijks aftekende tegen de pikzwarte hemel. In het oosten
stond een volle maan. Er hing nog een voorjaarskoelte in de lucht, die fris, opwekkend en anders was. De bergen weerkaatsten het zachte gerommel van verre donderslagen.
Bladeren en gras dempten elke stap die hij in het lichte struikgewas onder
schrale bomen zette. Door het bladerdak vielen spikkels maanlicht die het pad
met een kleurenspel marmerden. Hij liep voorzichtig, weerstand biedend aan
de impuls om zijn zaklampje te gebruiken, zijn ogen gereed en waakzaam. Het dorp Pont-Saint-Martin lag een goede tien kilometer naar het zuiden.
De enige weg naar het noorden was een slingerende tweebaansweg die uiteindelijk, na veertig kilometer, de Oostenrijkse grens bereikte en naar Innsbruck
leidde. De bmw die hij gisteren op de luchthaven van Venetië had gehuurd,
stond inmiddels in een bosje, een kilometer achter hem. Zodra hij zijn taak had
uitgevoerd, was hij van plan noordwaarts naar Innsbruck te rijden, vanwaar hij
de volgende morgen om 8.35 uur met een pendelvlucht van Austrian Airlines
rechtstreeks naar Sint-Petersburg zou reizen, waar hij nog meer werk te doen
had.
Hij was omringd door stilte. Er luidden geen kerkklokken, er suisden geen
auto’s voorbij over de autostrada. Een lappendeken van groepjes oude eiken,
dennen en lariksen op de berghellingen. Een tapijt van varens, mossen en wilde planten bedekte donkere holten. Het was duidelijk waarom Da Vinci de Dolomieten als achtergrond gebruikte voor de Mona Lisa.
De bossen hielden op. Een grazig weiland met bloeiende oranje lelies strekte zich voor hem uit. Daarachter rees het château op, met aan de voorzijde een grintpad in de vorm van een hoefijzer als oprijlaan. Het gebouw was twee verdiepingen hoog en de muren van rode baksteen waren versierd met grijze ruitvormige stenen. Hij herinnerde zich de stenen, die beslist waren aangebracht door steenhouwers die het vak van hun vaders en voorvaders hadden geleerd, nog van zijn vorige bezoek twee weken geleden.
Achter geen van het veertigtal dakkapellen was een lichtschijnsel te zien. Ook de eiken voordeur tekende zich donker voor hem af. Geen hekken, honden of bewakers. Geen alarminstallatie. Gewoon een omvangrijk buitenhuis in de Italiaanse Alpen, eigendom van een eenzelvige fabrikant die sinds een kleine tien jaar gedeeltelijk gepensioneerd was.
Hij wist dat Pietro Caproni, de eigenaar van het château, op de eerste verdieping sliep, in een slaapsuite die deel uitmaakte van een reeks kamers. Caproni woonde alleen, afgezien van drie bedienden die dagelijks heen en weer pendelden vanuit Pont-Saint-Martin. Die avond had Caproni bezoek, en de roomkleurige Mercedes die aan de voorkant geparkeerd stond, was waarschijnlijk nog warm van een rit uit Venetië. Zijn gast was een van zijn vele, dure,‘werkende vrouwen’. Ze kwamen soms voor een nacht of bleven een weekeinde, werden voor hun moeite betaald in euro’s door een man die zich de prijs van genot kon permitteren. Het uitstapje van vanavond had hij zo gepland dat het samenviel met haar bezoek, en hij hoopte dat de afleiding die ze bood hem in staat zou stellen snel naar binnen en naar buiten te glippen.
Kiezels knerpten bij elke stap, terwijl hij de oprijlaan overstak en om de noordoosthoek van het château liep. Via een smaakvolle tuin kwam hij aan de achterzijde bij een stenen veranda, waar een ijzeren hekwerk van Italiaanse makelij de tafels en stoelen van het gazon scheidde. Openslaande glazen tuindeuren boden toegang tot het huis, maar bleken afgesloten. Hij strekte zijn arm en maakte een draaiende beweging. Een stiletto kwam los uit de schede en gleed langs zijn onderarm omlaag, waarna het jade heft zich stevig in zijn gehandschoende handpalm nestelde. De leren schede had hij zelf bedacht en was speciaal zo ontworpen dat het mes moeiteloos vrijkwam.
Hij plantte het lemmet in de houten deurstijl. Eén draai en de grendel gaf zich gewonnen. Hij bevestigde de stiletto weer in zijn mouw.
Hij stapte een salon met een tongewelf als plafond binnen en trok de glazen deur zachtjes dicht. Het neoclassicistisch decor om hem heen beviel hem. Twee Etruskische bronzen beelden sierden de achterwand, onder Gezicht op Pompeii, een schilderij waarvan hij wist dat het een collector’s item was. Tegen twee Corinthische zuilen stonden achttiende-eeuwse bibliothèques, de planken beladen met antieke boekdelen. Van zijn vorige bezoek kon hij zich nog het mooie exemplaar van Guicciardini’s Storia d’Italia en de dertien delen van Teatro Francese herinneren. Beide waren onschatbaar.
Hij sloop langs het donkere meubilair, tussen de twee zuilen door, bleef staan in de hal en luisterde onder aan de trap. Niets te horen. Hij liep op zijn tenen over de wielpatronen in de marmeren vloer, waarbij hij goed oplette dat hij geen geluid maakte met zijn gummizolen. Napolitaanse schilderingen sierden imitatiemarmeren panelen. Het in het duister gehulde plafond een verdieping hoger werd door kastanjehouten balken gedragen.
Hij betrad de zitkamer.
Het doel van zijn expeditie lag onschuldig op een ebbenhouten tafel. Een luciferkistje. Fabergé. Zilver en goud met geëmailleerd doorschijnend aardbeirood op een geguillocheerde ondergrond. In de gouden kraag waren bladpunten geciseleerd en het duimstuk was van halfrond geslepen saffier. Het was gemerkt met cyrillische initialen, N.R. 1901. Nikolaas Romanov. Nikolaas ii, de laatste tsaar van Rusland.
Hij haalde een vilten buidel uit zijn achterzak en stak zijn hand uit naar het kistje.
Plotseling was de kamer helder verlicht, en de stralende lichtbundels van een kroonluchter boven zijn hoofd deden pijn aan zijn ogen. Hij knipperde met de ogen en draaide zich om. Pietro Caproni stond onder de overwelfde gang die in de hal uitkwam, met een geweer in zijn rechterhand.
‘Buonasera, signor Knoll. Ik vroeg me al af wanneer u zou terugkomen.’ Hij spande zich in om weer goed te zien en antwoordde in het Italiaans: ‘Ik realiseerde me niet dat u mijn bezoek had verwacht.’
Caproni stapte de zitkamer binnen. De Italiaan was een korte, breedgebouwde vijftiger met onnatuurlijk zwart haar. Hij droeg een marineblauwe badstof kamerjas die hij om zijn middel had geknoopt. Zijn benen en voeten waren bloot.
‘Het verhaal dat u bij uw vorige bezoek ophing bleek niet te kloppen. Christian Knoll, kunsthistoricus en lid van de academie. Werkelijk. Zo gemakkelijk te verifiëren.’
Zijn blikveld werd weer helder terwijl zijn ogen zich aan het licht aanpasten. Hij reikte naar het luciferkistje. Caproni stak zijn geweer naar voren. Hij trok terug en stak zijn handen in quasi-overgave omhoog. ‘Ik wil het kistje alleen maar aanraken.’
‘Ga uw gang. Langzaam.’
Hij tilde de schat op. ‘De Russische regering is hier sinds de oorlog naar op zoek. Het is van Nikolaas zelf geweest. In 1944 gestolen uit Peterhof buiten Leningrad, gegapt door een soldaat die uit was op een aandenken aan zijn tijd in Rusland. Maar wat een aandenken. Uniek. In de vrije handel nu omstreeks veertigduizend Amerikaanse dollar waard. Dat wil zeggen, als iemand zo dwaas zou zijn om het te verkopen.“Mooie buit” is de uitdrukking, geloof ik, die de Russen gebruiken om dergelijk spul te beschrijven.’
‘Na uw bevrijdingsactie vanavond zou het zeker weer snel zijn weg naar Rusland hebben gevonden?’
Hij glimlachte. ‘De Russen zijn zelf geen haar beter dan dieven. Ze willen hun schatten alleen terug om ze te verkopen. Weinig contanten, hoor ik. Kennelijk de prijs van het communisme.’
‘Ik ben benieuwd. Hoe bent u hier beland?’
‘Een foto van deze kamer waarop het luciferkistje te zien was. Daarom deed ik me hier voor als docent kunstgeschiedenis.’
‘U stelde de authenticiteit vast tijdens dat korte bezoek twee maanden geleden?’
‘Ik ben expert in dit soort dingen. Vooral Fabergé.’ Hij zette het luciferkistje neer.‘U had mijn bod moeten accepteren.’
‘Veel te laag, zelfs voor “mooie buit”. Bovendien heeft het stuk sentimentele waarde. Mijn vader was de soldaat die het souvenir heeft gegapt, zoals u zo treffend beschrijft.’
‘En u pronkt er zo achteloos mee?’
‘Ik nam aan dat het na vijftig jaar niemand nog iets kon schelen.’ ‘U zou voorzichtig moeten zijn met bezoekers en foto’s.’
Caproni haalde de schouders op.‘Er komen hier weinig mensen.’ ‘Alleen de signorina’s? Zoals die ene die nu boven is?’
‘Ze zijn geen van allen in zulke dingen geïnteresseerd.’
‘Alleen in euro’s?’
‘En in plezier.’
Hij glimlachte en betastte terloops het luciferkistje nog eens.‘U bent een bemiddeld man, signor Caproni. Deze villa lijkt wel een museum. Dat Aubussonwandtapijt daar aan de muur is onschatbaar. Die twee Romeinse capriccio’s zijn zeker gewaardeerde verzamelobjecten. Hof, geloof ik, negentiende eeuw?’ ‘Klopt, signor Knoll. Ik ben onder de indruk.’
‘U kunt toch zeker wel afstand doen van dit luciferkistje.’
‘Ik houd niet van dieven, signor Knoll. En zoals ik bij uw vorige bezoek heb gezegd, het artikel is niet te koop.’ Caproni gebaarde met het geweer. ‘U moet nu vertrekken.’
Hij bleef staan.‘Wat een dilemma. U kunt de politie er beslist niet bij halen. Per slot van rekening bezit u een hooggewaardeerd souvenir dat de Russische regering erg graag terug zou willen zien, gejat door uw vader. Wat is er nog meer in deze villa dat in die categorie thuishoort? Er zouden vragen worden gesteld, onderzoek, publiciteit. Aan uw vrienden in Rome zult u niet veel hebben, omdat u dan ook door hen als dief zult worden beschouwd.’
‘Gelukkig voor u, signor Knoll, kan ik de autoriteiten niet inschakelen.’ Hij ging terloops rechtop staan, maakte vervolgens een draaiende beweging met zijn rechterarm. Het was een gebaar dat onopgemerkt bleef, omdat het door zijn bovenbeen deels aan het zicht werd onttrokken. Hij zag dat Caproni’s blik gericht bleef op het luciferkistje in zijn linkerhand. De stiletto kwam vrij uit de schede, gleed langzaam uit de ruime mouw en nestelde zich in zijn rechterhandpalm.‘U komt er niet op terug, signor Caproni?’
‘Beslist niet.’ Caproni liep achteruit naar de hal en gebaarde opnieuw met het geweer.‘Deze kant uit, signor Knoll.’
Hij klemde zijn hand strak om het heft en draaide zijn pols naar voren. Een klik en het lemmet flitste door de kamer en doorboorde Caproni’s naakte borst in de behaarde V die door de kamerjas werd gevormd. De oudere man slaakte een zucht, staarde naar het heft en viel voorover, terwijl zijn geweer op de terrazzovloer kletterde.
Snel stopte hij het luciferkistje in de vilten buidel en vervolgens stapte hij over het lijk heen. Hij trok de stiletto eruit en voelde of er nog een polsslag was. Niets. Verbazend. De oude man was snel gestorven.
Hij had dan ook goed gemikt.
Hij veegde het bloed aan de zachte kamerjas af, liet het mes in zijn achterzak glijden en liep daarna de trap op naar de bovenverdieping. Ook boven was de hal bekleed met imitatiemarmeren panelen, hier en daar onderbroken door gelambriseerde deuren, die allemaal dicht waren. Hij liep geruisloos door de bovenverdieping naar de achterkant van het huis. Aan het eind van de gang zat een gesloten deur.
Hij draaide de knop om en trad binnen.
Achter twee marmeren pilaren bevond zich een alkoof met daarin een enorm hemelbed. Op het nachtkastje brandde een lampje waarvan het licht werd geabsorbeerd door een symfonie van notenhouten lambrisering en leer. De kamer was zonder twijfel de slaapkamer van een rijk man.
De vrouw die op de rand van het bed zat was naakt. Lang, uitbundig rood haar omlijstte piramidevormige borsten en prachtige amandelvormige ogen. Ze trok aan een dunne zwart- en goudkleurige sigaret en wierp hem slechts een verontruste blik toe.‘En wie bent u?’ vroeg ze kalm in het Italiaans. ‘Een vriend van signor Caproni.’ Hij stapte de slaapkamer binnen en trok terloops de deur dicht.
Ze doofde de sigaret, stond op en kwam met doelbewuste passen van haar lange, slanke benen trots op hem af.‘U bent vreemd gekleed voor een vriend. U hebt meer weg van een inbreker.’
‘Dat lijkt u weinig te kunnen schelen.’
Ze haalde de schouders op. ‘Vreemde mannen in mijn vak. Hun behoeften zijn niet anders dan die van wie ook.’ Haar blik inspecteerde hem van top tot teen.‘U hebt een gemene glans in uw ogen. Duitser, niet?’
Hij zei niets.
Ze masseerde zijn handen door de leren handschoenen heen.‘Krachtig.’ Ze streek over zijn borst en schouders.‘Spieren.’ Ze stond nu dicht tegen hem aan, terwijl haar harde tepels zijn borst bijna raakten.‘Waar is de signor?’ ‘Opgehouden. Hij stelde voor dat ik van uw gezelschap zou genieten.’ Ze keek hem met een hongerige blik in haar ogen aan.‘Hebt u dezelfde capaciteiten als de signor?’
‘Financieel of op een andere manier?’
Ze glimlachte.‘Beide.’
Hij nam de hoer in zijn armen.‘We zullen zien.’

ACHT

Sint-Petersburg, Rusland 10.50 uur

De taxi kwam met een schok tot stilstand en Knoll stapte uit op de drukke Nevski Prospekt, de chauffeur betalend met twee biljetten van twintig dollar. Hij vroeg zich af wat er met de roebel was gebeurd. Die was tegenwoordig niet veel meer waard dan speelgoedgeld. De Russische regering had het gebruik van dollars jaren geleden openlijk verboden, op straffe van gevangenneming, maar de taxichauffeur leek er niet mee te zitten. Gretig nam hij de biljetten aan en stak ze in zijn zak, om vervolgens met de taxi weg te scheuren van het trottoir.

Zijn vlucht vanuit Innsbruck was een uur geleden aangekomen op luchthaven Pulkovo. Hij had het luciferkistje de avond tevoren uit Innsbruck naar Duitsland verzonden, met een briefje dat hij geslaagd was in Noord-Italië. Voordat ook hij naar Duitsland terugkeerde, moest er nog één laatste klus worden geklaard.

De prospekt krioelde van auto’s en mensen. Hij bestudeerde de groene koepel van de Kazankathedraal aan de overkant van de straat, en draaide zich om om rechts in de verte de vergulde spits van de Admiraliteit te ontwaren, die door de ochtendmist gedeeltelijk aan het oog werd onttrokken. Hij stelde zich het verleden van de boulevard voor, toen het verkeer uitsluitend uit paard en wagen bestond en gearresteerde prostituees ’s nachts de ronde straatkeien schoonveegden. Wat zou Peter de Grote nu vinden van zijn ‘venster op Europa’? Warenhuizen, bioscopen, restaurants, musea, winkels, studio’s en cafés omzoomden de drukke vijf kilometer lange route. Flikkerend neon en welvoorziene kiosks die alles verkochten, van boeken tot roomijs, kondigden de snelle opmars van het kapitalisme aan. Wat had Somerset Maugham geschreven? ‘Vuil en vies vervallen’.

Niet meer, dacht hij.
Verandering was de reden dat hij zelfs maar naar Sint-Petersburg had kunnen komen. Het voorrecht om in oude sovjetarchieven te snuffelen was pas sinds kort aan buitenstaanders verleend. Hij had de reis dit jaar al twee keer eerder gemaakt – de eerste keer een halfjaar geleden, de tweede twee maanden geleden – beide keren voor een bezoek aan hetzelfde magazijn in Sint-Petersburg, het gebouw dat hij nu voor de derde keer betrad.

Het telde vier verdiepingen en had een voorgevel van grove stenen, die vuil was van de uitlaatgassen. De Handelsbank van Sint-Petersburg had een drukke vestiging in een deel van de benedenverdieping, en Aeroflot, de Russische nationale luchtvaartmaatschappij, had de rest in gebruik. De begane grond, de eerste, tweede en vierde verdieping waren allemaal sobere overheidskantoren: departement Visa en vreemdelingenregistratie, Exportcontrole, en het regionale departement van Landbouw. De derde verdieping was uitsluitend in gebruik als archiefmagazijn. Het was een van de vele magazijnen overal in het land, een plek waar de overblijfselen van 75 jaar communisme konden worden opgeslagen en in alle rust konden worden bestudeerd.

Jeltsin had de documenten middels de Russische Archiefraad toegankelijk gemaakt voor de wereld, zodat wetenschappers zijn boodschap van anticommunisme konden uitdragen. Handig eigenlijk. Niet nodig om gelederen te zuiveren, goelags vol te stoppen, of de geschiedenis te herschrijven zoals Chroestsjov en Brezjnev hadden gedaan. Laat gewoon historici al die gruweldaden, diefstallen en gevallen van spionage aan het licht brengen, geheimen die decennia lang verborgen zaten in tonnen rottend papier en verblekende inkt. Hun publicaties zouden uiteindelijk meer dan genoeg propaganda zijn om in de behoeften van de staat te voorzien.

Hij liep een zwarte ijzeren trap op naar de derde verdieping.
Het was een smalle trap, sovjetstijl, waaraan goedgeïnformeerde mensen zoals hij konden zien dat het gebouw van na de revolutie dateerde. Door een telefoontje uit Italië, de dag ervoor, wist hij dat het magazijn tot 15.00 uur open zou zijn. Hij had dit magazijn en vier andere in het zuiden van Rusland bezocht. Deze faciliteit was uniek omdat ze er een fotokopieerapparaat hadden.
Op de derde verdieping bood een gehavende houten deur toegang tot een bedompte ruimte met lichtgroene wanden, die door gebrek aan ventilatie afbladderden. Er was geen plafond, alleen buizen en leidingen, omwikkeld met een dikke laag asbest, die kriskras onder het broze beton van de vierde verdieping liepen. De lucht was er koel en vochtig. Een vreemde plek om vermoedelijk kostbare documenten onder te brengen.
Hij stapte over met zand bedekte tegels naar het enige bureau. Dezelfde beambte met piekerig bruin haar en een paardengezicht wachtte hem op. Hij had de vorige keer geconcludeerd dat de man een egocentrische, zichzelf verachtende, nieuwe Russische bureaucraat was. Typisch. Nauwelijks verschillend van de oude sovjetversie.
‘Dóbriy den,’ zei hij, met een glimlach.
‘Goedendag,’ antwoordde de beambte.
Hij verklaarde in het Russisch:‘Ik wil de dossiers bestuderen.’
‘Welke?’ De vraag ging vergezeld van een irritante glimlach, die hij zich nog van twee maanden geleden kon herinneren.
‘Ik weet zeker dat u mij nog kent.’
‘Uw gezicht kwam me bekend voor. De archieven van de Archiefraad, klopt?’
De poging tot bescheidenheid van de beambte was een mislukking.‘Da. Archieven van de raad.’
‘Wilt u dat ik ze ga zoeken?’
‘Njet. Ik weet waar ze liggen. Maar bedankt voor het aanbod.’
Hij excuseerde zich en liep tussen metalen schappen door die vol stonden met rottende kartonnen dozen, in een muffe lucht die sterk naar stof en schimmel rook. Hij wist dat hij omringd was door een verscheidenheid van archiefmateriaal, waarvan een groot deel afkomstig was van de nabijgelegen Hermitage, die er geen ruimte voor had, en het merendeel na een brand jaren geleden was overgebracht uit de Academie van Wetenschappen. Hij herinnerde zich het voorval goed.‘Het Tsjernobyl van onze cultuur’, zo bestempelde de pers de gebeurtenis. Hij had zich echter afgevraagd in hoeverre de ramp per ongeluk kon zijn gebeurd. In de ussr hadden dingen altijd de handige gewoonte om precies op het goede moment te verdwijnen, en het nieuwe Rusland was eigenlijk geen haar beter.
Hij onderzocht de schappen nauwkeurig, probeerde zich te herinneren waar hij de vorige keer was gebleven. Het zou jaren kunnen kosten om alles aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Maar hij herinnerde zich vooral twee dozen. Bij zijn vorige bezoek had hij niet genoeg tijd gehad om ze te inspecteren, omdat het magazijn in verband met de Internationale Dag van de Vrouw eerder dichtging.
Hij vond de dozen, haalde ze allebei van het schap en zette ze op een van de kale houten tafels. Elke doos, ongeveer een vierkante meter groot, woog zo’n vijfentwintig à dertig kilo. De beambte zat nog steeds ergens voor in het magazijn. Hij realiseerde zich dat het niet lang zou duren voordat de onbeschaamde dwaas langs kwam kuieren en een aantekening van het recentste voorwerp van zijn belangstelling zou maken.
Op het etiket op de bovenkant van de dozen stond in cyrillisch schrift: Buitengewone staatsraad voor registratie van en onderzoek naar de misdaden van de Duits-fascistische bezetters en hun medeplichtigen en de schade door hen toegebracht aan de burgers, collectieve boerderijen, publieke organisaties, staatsbedrijven en instellingen van de Unie der Socialistische Sovjetrepublieken.
Hij kende de raad goed. Deze was in 1942 opgericht om problemen op te lossen die verbonden waren met de nazi-bezetting, en hield zich uiteindelijk met allerlei dingen bezig, van het onderzoeken van door het Rode Leger bevrijde concentratiekampen tot het taxeren van uit sovjetmusea geroofde kunstschatten. Tegen 1945 had de raad zich ontwikkeld tot de voornaamste van de verschillende instanties die duizenden gevangenen en vermeende verraders naar de goelags stuurden. Het was een van Stalins verzinsels, een manier om de baas te blijven, en de raad telde uiteindelijk duizenden werknemers, onder wie onderzoekers die West-Europa, Noord-Afrika en Zuid-Amerika afspeurden naar door de Duitsers geroofde kunst.
Hij nam plaats op een metalen stoel en begon de eerste doos bladzijde voor bladzijde nauwgezet te inspecteren. Door de hoeveelheid en door de langdradige Russische redevoeringen, in cyrillisch schrift, vorderde hij langzaam. Uiteindelijk viel de doos tegen en bevatte hij voornamelijk beknopte rapporten van verschillende door de raad uitgevoerde onderzoeken. Twee lange uren verstreken en hij vond niets belangwekkends. Hij begon aan de tweede doos, waarin nog meer rapporten zaten. Halverwege stuitte hij op een stapel rapporten van onderzoekers. Acquisiteurs, zoals hijzelf. Maar betaald door Stalin en uitsluitend werkend voor de sovjetregering.
Hij inspecteerde de rapporten één voor één.
Het waren in veel gevallen onbeduidende verhalen over mislukte zoektochten en teleurstellende reizen. Er waren echter ook enkele successen, vondsten die in gloedvolle bewoordingen waren beschreven. De Place de la Concorde van Degas. Gauguins Twee zusters. Van Goghs laatste schilderij, Het witte huis bij avond. Hij herkende zelfs de namen van de onderzoekers. Sergej Telegin. Boris Zernov. Pjotr Sabsal. Maxim Volosjin. Hij had andere rapporten van hen gelezen in andere magazijnen. De doos bevatte een honderdtal verslagen, die tegenwoordig volstrekt vergeten zijn en nauwelijks nut hebben behalve voor de weinigen die nog altijd op zoek zijn.
Er ging nog een uur voorbij, waarin de beambte drie keer langskwam onder het voorwendsel te willen helpen. Hij had het aanbod elke keer afgeslagen, en wilde niets liever dan dat het irritante ventje zich met zijn eigen zaken zou bemoeien. Tegen vijf uur vond hij een schrijven, gericht aan Nikolai Sjvernik, een genadeloze Stalin-loyalist die destijds voorzitter was van de Buitengewone Raad. Deze brief verschilde echter van de andere. Hij was niet verzegeld op officieel postpapier van de raad. Het was een handgeschreven en persoonlijk briefje, gedateerd 26 november 1946, en de zwarte inkt op cellofaan was sterk verbleekt:

Kameraad Sjvernik,

Ik hoop dat u deze boodschap in goede gezondheid ontvangt. Ik heb een bezoek gebracht aan Donnersberg, maar kon geen van de Goethe-manuscripten vinden die zich daar zouden bevinden. Uit vragen die ik stelde, discreet natuurlijk, bleek dat andere sovjetonderzoekers de artikelen mogelijk al in november 1945 hebben verwijderd. Stel voor de Bagorsk-lijsten opnieuw na te kijken. Gisteren had ik een ontmoeting met `Yxo. Hij meldt activiteit van de kant van Loring. Uw vermoedens lijken te kloppen. De mijnen in de Harz zijn herhaaldelijk bezocht door verschillende ploegen arbeiders, maar onder hen waren geen plaatselijke mensen. Alle personen werden aan- en afgevoerd door Loring. Jantarnaja komnata is misschien gevonden en verwijderd. Het is op dit punt onmogelijk te zeggen. `Yxo gaat verdere aanknopingspunten in Bohemen na en zal binnen een week rechtstreeks verantwoording aan u afleggen.

Danja Chapaev

Aan het cellofaan zaten twee nieuwere vellen papier geklemd, allebei fotokopieën. Het waren kgb-inlichtingennota’s, gedateerd maart zeven jaar geleden. Vreemd dat ze erbij zaten, vond hij, zomaar tussen originelen van meer dan vijftig jaar oud gestoken. Hij las de eerste nota, die in cyrillisch schrift was getypt:

` Yxo blijkt Karol Borya te zijn, eens in dienst van de raad, 1946-1958. Geëmigreerd naar de Verenigde Staten, 1958, met toestemming van toenmalige regering. Naam veranderd in Karl Bates. Huidig adres: Stokeswood Avenue 959. Atlanta, Georgia (Fulton County), vs. Contact gelegd. Ontkent enige informatie te hebben over jantarnaja komnata, sinds 1958. Heb Danja Chapaev niet kunnen opsporen. Borya beweerde niet bekend te zijn met Chapaevs verblijfplaats. Verzoek om aanvullende instructies hoe verder te gaan

Danja chapaev was een naam die hij herkende. Hij had vijf jaar geleden naar de oude Rus gezocht, maar had hem niet kunnen vinden, zodat deze de enige was van de nog levende speurders die hij niet had geïnterviewd. Nu was er mogelijk nog een. Karol Borya, alias Karl Bates. Vreemd, die bijnaam. De Russen schenen plezier te hebben in codewoorden. Was het genegenheid of ging het om veiligheid? Moeilijk te zeggen. Aanduidingen als Wolf, Zwarte Beer, Adelaar en Scherpe Ogen was hij tegengekomen. Maar `Yxo? ‘Oren.’ Die was uniek.

Hij bladerde naar het tweede vel papier, ook een in cyrillisch schrift getypte kgb-nota, met meer informatie over Karol Borya. De man moest nu 81 jaar zijn. Juwelier van beroep, gepensioneerd. Zijn vrouw was een kwart eeuw geleden overleden. Hij had een dochter, getrouwd, die nu in Atlanta, Georgia, woonde, en twee kleinkinderen. Toegegeven, informatie die zes jaar oud was. Maar toch meer dan híj had over Karol Borya.

Hij keek nog eens naar het document uit 1946. Speciaal voor de verwijzing naar Loring. Het was de tweede keer dat hij die naam in verslagen had gezien. Ernst Loring kon het niet zijn. Te jong. Meer kans dat het de vader, Josef, was. De conclusie werd steeds onontkoombaarder dat ook de familie Loring het spoor lange tijd had gevolgd. Misschien was de reis naar Sint-Petersburg de moeite waard geweest. Twee directe verwijzingen naar jantarnaja komnata, zeldzaam voor sovjetdocumenten, en enige nieuwe informatie.

Een nieuw aanknopingspunt.
Oren.
‘Bent u bijna klaar?’
Hij keek op. De beambte staarde hem aan. Hij vroeg zich af hoelang die

smeerlap daar al stond.
‘Het is na vijven,’ zei de man.
‘Ik had het niet in de gaten. Ik ben zo klaar.’
De beambte wierp een tersluikse blik op het blad in zijn hand, in de hoop

iets te kunnen lezen. Hij stak het blad nonchalant terug. De man leek de bedoeling te begrijpen en liep terug naar zijn bureau.
Hij haalde de documenten weer tevoorschijn.
Interessant dat de kgb nog maar enkele jaren geleden naar twee voormalige leden van de Buitengewone Raad had gezocht. Hij had gedacht dat de speurtocht naar jantarnaja komnata midden jaren zeventig was beëindigd. Dat was in elk geval de officiële lezing. Hij was maar enkele geïsoleerde verwijzingen uit de jaren tachtig tegengekomen. Niets uit recente tijden, tot nu dan. De Russen geven niet op, dat moest hij hun nageven. Maar de buit in aanmerking genomen kon hij het begrijpen. Hij gaf evenmin op. Hij had de afgelopen acht jaar aanwijzingen nagetrokken. Oude mannen, met slechte geheugens en weinig spraakzaam, geïnterviewd. Boris Zernov, Pjotr Sabsal, Maxim Volosjin. Speurders, net als hij, allemaal op zoek naar hetzelfde. Maar geen van hen wist iets. Misschien was het anders met Karol Borya. Misschien wist hij waar Danja Chapaev was. Hij hoopte dat beide mannen nog leefden. Het was zeker een vliegreis naar de Verenigde Staten waard om erachter te komen. Hij was al eens eerder naar Atlanta gereisd. Voor de Olympische Spelen. Heet en vochtig, maar indrukwekkend.
Hij keek om zich heen of hij de beambte zag. De kwelgeest stond aan de andere kant van de zwaarbeladen schappen en was druk bezig dossiers te vervangen. Snel vouwde hij de drie bladen op en stak ze in zijn zak. Hij was niet van plan ook maar iets voor een andere nieuwsgierige achter te laten. Hij zette de twee dozen zelf terug op het schap en ging op weg naar de uitgang. De beambte stond aan de open deur te wachten.
‘Dóbriy den,’ zei hij tegen de beambte.
‘Ook goedendag.’
Hij vertrok en hoorde onmiddellijk het slot achter zich klikken. Hij stelde zich voor dat het niet lang zou duren voordat de dwaas het bezoek zou rapporteren, en hij na een paar dagen zeker een envelop met inhoud voor zijn oplettendheid zou ontvangen. Maakt niet uit. Hij had een nieuw aanknopingspunt. Misschien iets definitiefs. Het begin van een spoor. Misschien zelfs een aanwinst.
Dé aanwinst.
Hij liep met sprongen de trap af, terwijl de woorden van de nota nog naklonken in zijn oren.
Jantarnaja komnata.
De Amberzaal.

NEGEN

Burg Herz, Duitsland 19.45 uur


Knoll staarde uit het raam. Zijn slaapkamer bevond zich in het bovenste deel van de westtoren van het kasteel. De citadel was eigendom van zijn werkgever, Franz Fellner. Het was een negentiende-eeuwse replica van een origineel dat was platgebrand en geplunderd door de Fransen, toen ze in 1689 door Duitsland heen stormden.

Burg Herz, ‘Kasteel Hart’, was een passende naam, omdat de vesting bijna midden in het verenigde Duitsland lag. Martin, de vader van Franz, had het gebouw en de omliggende bossen gekocht na de Eerste Wereldoorlog, waarin de vorige eigenaar verkeerd had gegokt en de kaiser had gesteund. Knolls slaapkamer, waarin hij de afgelopen elf jaar had gehuisd, was ooit de hofmeesterskamer geweest. Hij was ruim, privé en voorzien van een badkamer. Het uitzicht reikte kilometers ver en omvatte grazige weilanden, de beboste heuvels van de Rothaar en de troebele rivier de Eder die oostwaarts naar Kassel stroomde. De hofmeester had de oude Martin Fellner de laatste twintig jaar van diens leven bediend, en was zelf een week na zijn heer gestorven. Knoll had de roddels gehoord en iedereen horen verklaren dat ze meer waren geweest dan werkgever en werknemer, maar hij had nooit veel waarde gehecht aan geruchten.

Hij was moe. De afgelopen twee maanden waren zonder meer uitputtend geweest. Een lange reis naar Afrika, daarna een tocht door Italië, en ten slotte Rusland. Er was veel gebeurd sinds de tijd van het drieslaapkamerappartement in een gemeentelijk flatgebouw dertig kilometer ten noorden van München, waar hij tot zijn negentiende had gewoond. Zijn vader was fabrieksarbeider, zijn moeder muzieklerares. Herinneringen aan zijn moeder riepen altijd tedere gevoelens op. Ze was een Griekse die zijn vader tijdens de oorlog had leren kennen. Hij noemde haar altijd bij haar voornaam, Amara, wat ‘nimmer verwelkend’ betekent, een perfecte beschrijving. Van haar had hij zijn hoge voorhoofd, smalle neus en onverzadigbare weetgierigheid geërfd. Ze had er ook een passie voor wetenschap bij hem ingehamerd, en noemde hem Christian omdat ze haar leven lang diepgelovig was geweest.

Zijn vader had een man van hem gemaakt, maar hij had aan die verbitterde dwaas ook woede overgehouden. Jakob Knoll streed als fanatiek nazi mee in Hitlers leger. Hij steunde het Duitse Rijk tot het einde toe. Hij was een moeilijk man om lief te hebben, en was al even moeilijk te negeren.

Hij wendde zich van het raam af en wierp een blik op het nachtkastje naast het hemelbed.
Er lag een exemplaar op van Hitlers gewillige beulen. Het boek had twee maanden geleden zijn aandacht getrokken. Het behoorde tot de golf van boeken die de laatste tijd waren uitgekomen over de psyche van het Duitse volk tijdens de oorlog. Hoe konden zovelen de barbaarsheid van zo weinigen laten bestaan? Waren het gewillige deelnemers, zoals de schrijver suggereerde? Moeilijk om dat van iedereen te zeggen. Maar zijn vader was duidelijk zo iemand. Haat ging hem gemakkelijk af. Een soort verdovend middel. Wat was de uitspraak van Hitler die hij vele malen aanhaalde? ‘Ik volg de weg die de Voorzienigheid voorschrijft met het vertrouwen van een slaapwandelaar.’
En dat was exact wat Hitler had gedaan, tot het moment dat hij ten onder ging. Jakob Knoll stierf eveneens alleen en verbitterd, twaalf jaar nadat Amara aan suikerziekte was bezweken.
Knoll was achttien jaar en alleen toen zijn hoogbegaafdheid hem een beurs opleverde voor de universiteit van München. Geesteswetenschappen hadden hem altijd geïnteresseerd, en in zijn vierde studiejaar kreeg hij een toelage voor de studie kunstgeschiedenis aan de universiteit van Cambridge. Hij kon zich nog de zomer herinneren waarin hij zich korte tijd bij neonazi’s had aangesloten. Destijds waren dergelijke groepen, buiten de wet gesteld door de Duitse regering, lang niet zo luidruchtig als tegenwoordig. Hun unieke kijk op de wereld had hij echter niet interessant gevonden. Toen niet en nu niet. Haat evenmin. Beide waren onvruchtbaar en contraproductief.
Temeer omdat hij zwarte vrouwen zo bekoorlijk vond.
Hij bracht maar een jaar in Cambridge door alvorens af te haken en als schade-expert in dienst te treden van Nordstern Fine Art Limited in Londen. Hij wist nog goed hoe snel hij naam had gemaakt, nadat hij een Hollandse meester had gered die als voorgoed verloren werd beschouwd. De dieven belden op en eisten een losgeld van twintig miljoen pond, of het schilderij zou worden verbrand. Hij zag nog de ontzetting op het gezicht van zijn superieuren toen hij de dieven botweg liet weten het dan maar te verbranden. Maar ze hadden het niet gedaan. Hij wist dat ze het niet zouden doen. Een maand later kreeg hij het schilderij terug, nadat de schuldigen vertwijfeld hadden geprobeerd het terug te verkopen aan de eigenaar.
Meer successen volgden al even gemakkelijk.
Oude meesters ter waarde van driehonderd miljoen dollar, gestolen uit een museum in Boston, gevonden. Een Jean-Baptiste Oudry van twaalf miljoen dollar, gestolen van een particuliere verzamelaar in het noorden van Engeland, teruggevonden. Twee schitterende Turners, gegapt uit de Tate Gallery in Londen, opgespoord in een bouwvallig appartement in Parijs.
Franz Fellner ontmoette hem elf jaar geleden, toen Nordstern hem op pad had gestuurd om een inventaris van Fellners collectie op te maken. Zoals elke verzamelaar van naam verzekerde Fellner zijn publieke kunstbezit, de werken die soms werden afgebeeld in Europese en Amerikaanse kunsttijdschriften en vakbladen, omdat publiciteit een manier was om naam te maken, en zwarthandelaren ertoe aanzette zich met zeer waardevolle kostbaarheden bij hem te melden. Fellner lokte hem bij Nordstern weg met een royaal salaris, een kamer in Burg Herz, en de sensatie enkele van de grootste creaties van het mensdom te kunnen terug stelen. Hij had er een gave voor om dingen op te sporen en genoot enorm van de uitdaging om datgene te vinden wat mensen uit alle macht probeerden te verstoppen. De vrouwen die hij tegenkwam waren al even verleidelijk. Maar vooral het moorden wond hem op. Was dat de erfenis van zijn vader? Moeilijk te zeggen. Was hij geestesziek? Verdorven? Maakte het hem eigenlijk iets uit? Nee. Het leven was mooi.
Verdomd mooi.
Hij wendde zich van het raam af en liep de badkamer in. Het erkervenster boven het toilet stond open en koele avondlucht verdampte het vocht, achtergebleven na de douche die hij eerder had genomen, op de tegels. Hij bestudeerde zichzelf in de spiegel. De bruine haarverf die hij de afgelopen paar weken had gebruikt, was verdwenen en zijn haar en wenkbrauwen waren weer blond. Vermommingen waren gewoonlijk niet zijn sterkste punt, maar hij had een verandering van uiterlijk onder de omstandigheden verstandig geacht. Hij had zich geschoren toen hij een douche nam en zijn gebruinde gezicht was glad en schoon. Het had een uitstraling van zelfbewustheid, het imago van een openhartig man met sterke voorkeuren en overtuigingen. Hij sprenkelde wat eau de cologne op zijn hals, droogde zijn huid met een handdoek af en trok vervolgens zijn smokingjasje aan.
De telefoon op het nachtkastje aan de andere kant van de slaapkamer rinkelde. Hij liep door de kamer heen en nam op voordat hij voor de derde keer overging.
‘Ik zit te wachten,’ zei de vrouwenstem.
‘Geduld is niet een van je deugden?’ ‘Nauwelijks.’
‘Ik kom eraan.’

Knoll liep de wenteltrap af. De smalle stenen structuur draaide met de klok mee, volgens een middeleeuws ontwerp dat binnendringende rechtshandige, met een zwaard gewapende soldaten dwong om het tegen zowel de toren zelf als de verdedigers van het kasteel op te nemen. Het kasteelcomplex was kolossaal. Acht zware torens, met vakwerk verfraaid, boden ruimte aan meer dan honderd kamers. Ramen met vensterstijlen en dakkapellen verlevendigden de gevels en voorzagen in een schitterend uitzicht op de weelderige beboste valleien rondom. De torens stonden in een zeshoek gerangschikt rond een ruime binnenplaats. Ze waren door vier zalen verbonden, en alle delen van het gebouw hadden een steil aflopend leistenen dak dat getuigde van de strenge Duitse winters.

Eenmaal beneden liep hij door een reeks met leisteen overdekte gangen naar de kapel. Boven zijn hoofd hingen dreigende tongewelven. Strijdbijlen, speren, spiezen, helmen met vizier, maliënkolders – allemaal verzamelobjecten – stonden en hingen aan weerskanten. Het grootste harnas, van een ridder van bijna tweeënhalve meter hoog, had hij zelf gekocht van een vrouw in Luxemburg. De muren waren versierd met Vlaamse tapijten, allemaal originelen. De verlichting was zacht en indirect, de gangen warm en droog.

Een overwelfde deur achterin kwam uit in een kruisgang. Via de open gang liep hij naar een van pilaren voorziene ingang. Drie stenen gezichten, uitgehouwen in de gevel van het kasteel, hielden hem in het oog. Ze waren een overblijfsel van het oorspronkelijke zeventiende-eeuwse gebouw en hun identiteit was onbekend, hoewel het volgens een legende de bouwmeester van het kasteel en twee helpers waren, die waren omgebracht en in het gesteente waren gemetseld zodat ze een dergelijk bouwwerk nooit meer zouden kunnen maken.

Hij naderde de Sint-Thomaskapel. Een interessante benaming, omdat het niet alleen de naam was van een augustijner monnik die zeven eeuwen geleden een nabijgelegen klooster had gesticht, maar ook de voornaam van Martin Fellners hofmeester.

Hij duwde de zware eiken deur open.
Ze stond in het centrale gangpad, vlak achter een verguld traliehek dat de hal scheidde van zes eiken kerkbanken. Stralende wandlampen verlichtten een zwart en goudkleurig rococo altaar achter in de kapel. De ronde vensters met donkergroen glas aan weerszijden waren donker. De wapenschilden, in gebrandschilderd glas, van de ridders van het kasteel zagen er weinig indrukwekkend uit en wachtten tot ze door de ochtendzon tot leven zouden worden gewekt. Er werden weinig erediensten gehouden. De kapel was nu een tentoonstellingsruimte voor vergulde reliekschrijnen; Fellners collectie, een van de omvangrijkste ter wereld, stak de meeste Europese kathedralen naar de kroon.
Hij glimlachte tegen zijn gastvrouw.
Monika Fellner was 34 jaar en de oudste dochter van zijn werkgever. Haar lange, elegante lichaam had dezelfde teint als die van haar moeder, een Libanese van wie haar vader veertig jaar hartstochtelijk had gehouden. De oude Martin was echter niet onder de indruk van de echtgenote die zijn zoon had gekozen en dwong uiteindelijk een echtscheiding af, waarna hij haar met achterlating van twee kinderen had teruggestuurd naar Libanon. Hij dacht vaak dat Monika’s koele, afgemeten, bijna onaantastbare houding het gevolg was van de afwijzing die haar moeder had ervaren. Dat was echter niet iets wat zij ooit ter sprake zou brengen, of hij ooit zou vragen. Ze stond trots kaarsrecht, als altijd, terwijl haar ongekamde donkere haar in nonchalante krullen viel. Een vluchtige glimlach plooide haar lippen. Ze droeg een taupe jasje van brokaat over een strakke chiffon rok, met een split die tot haar slanke, soepele dijen reikte. Ze was de enige erfgenaam van het Fellner-fortuin, door de voortijdige dood van haar oudere broer twee jaar geleden. Haar naam betekende ‘godvruchtig’. Dat was ze echter allesbehalve.
‘Sluit hem af,’ zei ze.
Hij duwde de kruk omlaag.
Ze schreed naar hem toe, haar hakken klikten op de oude marmeren vloer. Ze ontmoetten elkaar bij de open poort in het traliewerk. Pal onder haar bevond zich het graf van haar grootvader, en in het gladde grijze marmer was martin fellner 1868-1941 uitgesneden. De laatste wens van de oude man was dat hij zou worden begraven in het kasteel waar hij zo van hield. Geen echtgenote om hem gezelschap te houden in de dood. De hofmeester van de oude Fellner lag naast hem, en ook diens graf werd gemarkeerd door in steen uitgesneden letters.
Ze merkte op dat hij naar de vloer keek.
‘Arme grootvader. Zo sterk in zaken, en toch zo zwak in geestkracht. Moet in die tijd beroerd zijn geweest om homo te zijn.’
‘Is het misschien erfelijk?’
‘Nauwelijks. Hoewel ik moet zeggen dat een vrouw soms voor interessante afleiding kan zorgen.’
‘Je vader zou dat niet willen horen.’
‘Ik geloof niet dat het hem op dit moment iets zou kunnen schelen. Hij zit behoorlijk met jou in zijn maag. Hij heeft een exemplaar van het Dagblad van Rome. Op de voorpagina staat een verhaal over de dood van Pietro Caproni.’ ‘Maar hij heeft wel het luciferkistje.’
Ze glimlachte.‘Je denkt dat succes alles goedmaakt?’
‘Het is me gebleken dat het de beste verzekering is om je baan te houden.’ ‘Je zei er in je briefje gisteren niets van dat je Caproni had gedood.’ ‘Het leek een onbelangrijk detail.’
‘Alleen jij zou een mes in de borst als onbelangrijk beschouwen. Vader wil met je praten. Hij zit te wachten.’
‘Dat had ik verwacht.’
‘Je lijkt je geen zorgen te maken.’
‘Moet dat dan?’
Ze keek hem strak aan.‘Je bent een hardvochtige smeerlap, Christian.’
Hij realiseerde zich dat ze niets van haar vaders air van verfijndheid had, maar ze leken in twee opzichten sterk op elkaar, beiden waren kil en gedreven. Kranten koppelden haar aan de ene man na de andere, zich afvragend wie haar en het bijbehorende fortuin uiteindelijk in handen zou kunnen krijgen, maar hij wist dat niemand haar ooit in zijn macht zou hebben. Fellner had haar de afgelopen jaren uiterst zorgvuldig voorbereid, zodat ze klaar zou zijn voor de dag dat ze zijn communicatie-imperium en zijn passie voor verzamelen zou overnemen, een dag die zeker spoedig zou komen. Ze was buiten Duitsland opgeleid, in Engeland en de Verenigde Staten, en had gaandeweg een steeds scherpere tong en onbeschaamdere houding gekregen. Haar persoonlijkheid was er door het feit dat ze rijk en verwend was evenmin op vooruitgegaan.
Ze stak haar hand uit en klopte op zijn rechtermouw. ‘Geen stiletto vanavond?’
‘Heb ik hem nodig?’
Ze drukte zich tegen hem aan.‘Ik kan heel gevaarlijk zijn.’
Ze sloeg haar armen om hem heen. Hun monden smolten samen, haar tong zocht opgewonden de zijne. Hij genoot van haar smaak en proefde de hartstocht die ze zo royaal aanbood. Toen ze terugtrok, beet ze hard in zijn onderlip. Hij proefde bloed.
‘Ja, inderdaad.’ Hij bette de wond met een zakdoek. Ze ritste zijn broek open.
‘Zei je niet dat heer Fellner zat te wachten?’
‘We hebben alle tijd.’ Ze duwde hem op de grond, recht boven haar grootvaders graf.‘En ik heb geen ondergoed aan.’

TIEN

Knoll volgde monika door de benedenverdieping van het kasteel naar de collectiezaal. De ruimte nam het grootste deel van de noordwestelijke toren in beslag en was verdeeld in een openbare zaal, waar Fellner zijn opmerkelijke en legale stukken tentoonstelde, en de geheime zaal, waarin alleen hij, Fellner en Monika kwamen.

Ze betraden de openbare zaal en Monika deed de zware houten deuren achter zich op slot. Verlichte vitrines stonden in rijen als soldaten in de houding en toonden een verscheidenheid van kostbare voorwerpen. De wanden hingen vol met schilderijen en tapijten. Fresco’s sierden het plafond met voorstellingen van Mozes die de wetten aan het volk gaf, het bouwen van de toren van Babel, en de vertaling van de Septuagint.

Fellners studeerkamer lag aan de noordmuur. Ze liepen binnen en Monika slenterde over het parket naar een serie boekenkasten, alle van ingelegd eikenhout en verguld in zware barokstijl. Hij wist dat alle boeken verzamelobjecten waren. Fellner hield van boeken. Zijn negende-eeuwse Beda Venerabilis was het oudste en kostbaarste exemplaar dat hij bezat, en Knoll had enkele jaren geleden het geluk gehad een geheime bergplaats te vinden in een Franse pastorie, en een priester die meer dan bereidwillig was om het boek af te staan in ruil voor een bescheiden bijdrage aan zowel de kerk als zichzelf.

Monika haalde een zwarte afstandsbediening uit haar jaszak en drukte op een knopje. De middelste boekenkast draaide langzaam om zijn as. Helder licht viel binnen vanuit een kamer erachter. Franz Fellner stond midden in een langwerpige vensterloze ruimte, een galerij die handig verborgen was tussen de muren van twee prachtige zalen. De hoge plafonds en de rechthoekige vorm van het kasteel leverden extra bouwkundige camouflage. De dikke muren waren geluiddicht en de lucht werd volgens een speciaal systeem gezuiverd.

Collectievitrines, verlicht door zorgvuldig geplaatste halogeenlampen, stonden trapsgewijs in rijen opgesteld. Knoll zocht zijn weg tussen de vitrines en nam nota van enkele van de aanwinsten. Een jade beeldhouwwerk dat hij uit een particuliere collectie in Mexico had gestolen, wat geen probleem was omdat de vermeende eigenaar het eveneens had gestolen uit het Stadsmuseum van Jalapa. Een aantal oude Afrikaanse, eskimo- en Japanse beeldjes, gevonden in een appartement in België, oorlogsbuit waarvan lang was gedacht dat die was vernietigd. Hij was bijzonder trots op het beeldhouwwerk van Gauguin links in de zaal, een prachtstuk dat hij een dief in Parijs had ontfutseld.

Schilderijen sierden de muren. Een zelfportret van Picasso. Correggio’s Heilige Familie. Botticelli’s Florentijnse Dame. Vermeyens Portret van Maximiliaan i.
Allemaal originelen en als voorgoed verloren beschouwd.
Er hingen twee enorme gobelins aan de stenen muren, die tijdens de oorlog door Hermann Göring waren buitgemaakt en twintig jaar geleden op een andere vermeende eigenaar waren heroverd, terwijl er nog steeds intensief naar werd gezocht door de Oostenrijkse regering.
Fellner stond voor een glazen vitrine met een dertiende-eeuws mozaïek dat paus Alexander iv voorstelde. Hij wist dat het een van de lievelingsstukken van de oude man was. Naast hem bevond zich een vitrine met het Fabergé luciferkistje. Een minuscuul halogeenlampje verlichtte het aardbeirode email. Fellner had het stuk klaarblijkelijk gepoetst. Hij wist dat zijn werkgever elke schat graag zelf prepareerde, als extra waarborg dat geen vreemde ogen zijn aanwinsten zouden zien.
Fellner was een magere, roofvogelachtige man met een verweerd gezicht, dat de kleur van beton had, en emoties die daarbij pasten. Hij droeg een bril met een fijn metalen montuur dat achterdochtige ogen omlijstte. Knoll had vaak gedacht dat ze ooit de energieke blik van een idealist moesten hebben gehad. Nu vertoonden ze de matheid van een man van bijna tachtig, die een imperium had opgebouwd met tijdschriften, kranten, televisie en radio, maar de belangstelling voor geld verdienen had verloren toen hij de grens van een paar miljard dollar had overschreden. Zijn drang om zich met anderen te meten was nu in andere, meer persoonlijke banen geleid. Betrof nu activiteiten waarin mannen met geld in overvloed en grenzeloze lef veel succes konden hebben.
Fellner pakte met een fel gebaar een exemplaar van de International Daily News van de vitrine en stak het naar voren.‘Wil je me vertellen waarom dit nodig was?’ Kettingroken had zijn stem een raspend geluid bezorgd.
Hij wist dat de krant deel uitmaakte van Fellners ondernemingen en dat een computer in het voorste deel van de studeerkamer dagelijks artikelen uit de hele wereld binnenkreeg. De dood van een rijke Italiaanse industrieel was zeker iets wat de oude man zou opvallen. Het artikel stond onder aan op de voorpagina:

Pietro Caproni, 58, oprichter van Due Mori Industries, werd gisteren met een fatale steekwond in de borst aangetroffen op zijn Noord-Italiaanse landgoed. Ook werd dood aangetroffen Carmela Terza, 27, volgens identificatie ter plaatse woonachtig te Venetië. De politie vond sporen van inbraak in de benedenverdieping, maar heeft tot dusver niet vastgesteld dat iets uit de villa is ontvreemd. Caproni was teruggetreden bij Due Mori, het conglomeraat dat hij had opgebouwd tot een van de voornaamste producenten van wol en keramiek in Italië. Hij was nog actief als hoofdaandeelhouder en adviseur. Zijn dood laat een leegte achter in de onderneming.

Fellner onderbrak hem bij het lezen.‘We hebben deze discussie al eerder gehad. Je was gewaarschuwd dat je je eigenaardigheden maar in je eigen tijd moest botvieren.’‘ Het was noodzakelijk, Herr Fellner.’ ‘Moorden is nooit noodzakelijk als je je werk goed doet.’Hij wierp een blik op Monika, die toekeek en zich klaarblijkelijk amuseerde. ‘Signor Caproni stoorde me bij mijn bezoek. Hij wachtte me op. Hij was achterdochtig geworden door mijn voorafgaande visite. Die op uw aandringen plaatsvond, als u het u nog herinnert.’

Fellner leek direct te begrijpen wat hij bedoelde. Het gezicht van de oudere man kreeg een zachtere uitdrukking. Hij kende zijn werkgever goed.
‘Signor Caproni wilde het luciferkistje niet zonder strijd afstaan. Ik ging ervan uit dat u het stuk hoe dan ook wilde, en bewees hem die dienst dus eenvoudig. Het enige alternatief was zonder het artikel te verdwijnen en ontmaskering te riskeren.’
‘De signor gaf je niet de kans om te vertrekken? Hij kon per slot van rekening moeilijk de politie bellen.’
Een leugen leek hem beter dan de waarheid.‘De signor wilde me zelfs neerschieten. Hij was gewapend.’
Fellner zei:‘Daar zegt de krant niets over.’
‘Zo ziet u maar hoe onbetrouwbaar de pers is,’ zei hij met een glimlach.
‘En hoe zit het met die hoer?’ zei Monika.‘Ook gewapend?’
Hij keek haar aan.‘Ik wist niet dat je zo’n sympathie koesterde voor werkende vrouwen. Ik weet zeker dat ze de risico’s begreep toen ze ermee akkoord ging zich met een man als Caproni in te laten.’
Monika kwam dichter bij hem staan.‘Heb je haar geneukt?’
‘Natuurlijk.’
Haar ogen schoten vuur. Maar ze zei niets. Haar jaloersheid was bijna even vermakelijk als verrassend. Fellner, verzoenend als altijd, greep in. ‘Christian, je hebt het luciferkistje gevonden. Dat stel ik op prijs. Maar moorden trekt alleen maar aandacht. Dat is het laatste wat we willen. Stel dat ze met dna-onderzoek je sperma op het spoor komen?’
‘Er is alleen maar sperma van de signor. Het mijne zit in haar maag.’
‘En vingerafdrukken?’
‘Ik droeg handschoenen.’
‘Ik realiseer me dat je voorzichtig bent. Daar ben ik dankbaar voor. Maar ik ben een oude man die enkel wat ik heb vergaard, wil doorgeven aan mijn dochter. Ik wil niemand van ons in de gevangenis zien. Ben ik duidelijk?’
Fellner klonk geërgerd. Ze hadden dit gesprek al eerder gevoerd, en hij had er echt het land aan hem teleur te stellen. Zijn werkgever was goed voor hem geweest en had hem royaal laten delen in de rijkdom die ze met grote zorgvuldigheid hadden geaccumuleerd. In veel opzichten was hij meer een vader voor hem geweest dan Jakob Knoll. Maar Monika was allesbehalve een soort zus.
Hij merkte de blik in haar ogen op. Het praten over seks en dood had haar beslist geprikkeld. De kans was groot dat ze later naar zijn kamer zou komen.
‘Wat heb je in Sint-Petersburg gevonden?’ vroeg Fellner ten slotte.
Hij deed verslag van de verwijzingen naar jantarnaja komnata en liet beiden vervolgens de documenten zien die hij uit de archieven had gestolen. ‘Interessant dat de Russen nog altijd informatie zochten over de Amberzaal, zelfs kort geleden nog. Die Karol Borya evenwel, `Yxo, is een nieuwe figuur.’

‘Oren?’ Fellner sprak perfect Russisch.‘Een vreemde bijnaam.’

Knoll knikte.‘Ik denk dat een reis naar Atlanta de moeite zou kunnen lonen. Misschien leeft `Yxo nog. Mogelijk weet hij waar Chapaev is. Dat was de enige die ik vijf jaar geleden niet heb gevonden.’

‘Het lijkt me dat de verwijzing naar Loring ook opnieuw een bevestiging is,’ zei Fellner.‘Dat was de tweede keer dat je zijn naam hebt aangetroffen. De sovjets waren kennelijk zeer geïnteresseerd in wat Loring deed.’

Knoll kende de geschiedenis. De familie Loring beheerste de Oost-Europese staal- en wapenmarkt. Ernst Loring was Fellners voornaamste rivaal als verzamelaar. Hij was Tsjech, zoon van Josef Loring, en had een air van superioriteit dat al in zijn jeugd was ontstaan. Een man die duidelijk gewend was zijn zin te krijgen, net als Pietro Caproni.

‘Josef was een vastberaden man. Helaas heeft Ernst niet het karakter van zijn vader geërfd. Ik vraag me af hoe het met hem is,’ zei zijn werkgever.‘Iets in hem heeft me altijd gestoord, die irritante hartelijkheid waarvan hij denkt dat ik die accepteer.’ Fellner wendde zich tot zijn dochter.‘Wat vind je, liebling? Zou Christian naar Amerika moeten gaan?’
Monika’s gezicht verstrakte. Op die momenten leek ze het meest op haar vader. Ondoorgrondelijk. Op haar hoede. Steels. In de komende jaren zou hij zeker trots op haar kunnen zijn.‘Ik wil de Amberzaal.’

‘En ik wil die voor jou, liebling. Ik zoek er al veertig jaar naar. Maar niets. Helemaal niets. Ik heb nooit begrepen hoe tonnen amber zomaar konden verdwijnen.’ Fellner wendde zich tot hem.‘Ga naar Atlanta, Christian. Spoor Karol Borya, deze `Yxo op. Kom erachter wat hij weet.’

‘U realiseert u dat als Borya dood is, we geen aanknopingspunten meer hebben? Ik heb de magazijnen in Rusland onderzocht. Alleen dat in Sint-Petersburg heeft enige informatie van betekenis.’

Fellner knikte.

‘De beambte in Sint-Petersburg staat beslist op iemands loonlijst. Hij lette ook deze keer scherp op. Daarom heb ik de documenten meegenomen.’
‘Verstandig van je. Ik weet zeker dat Loring en ik niet de enigen zijn met belangstelling voor jantarnaja komnata. Wat een vondst zou dat zijn, Christian. Je zou het bijna van de daken willen schreeuwen.’
‘Bijna. Maar de Russische regering zou hem terug willen, en als hij hier wordt aangetroffen, zouden de Duitsers hem zeker confisqueren. Het zou een uitstekende onderhandelingstroef zijn om de kostbaarheden terug te krijgen die de sovjets hier vandaan hebben gesleept.’
‘Daarom moeten wíj hem vinden,’ zei Fellner.
Hij richtte zijn blik op hem.‘Om niet te spreken van de bonus die u hebt beloofd.’
De oude man grinnikte.‘Volkomen juist, Christian. Ik ben het niet vergeten.’
‘Bonus, vader?’
‘Tien miljoen euro. Ik heb het jaren geleden beloofd.’
‘En ik zal die belofte nakomen,’ maakte Monika duidelijk.
Dat is haar geraden ook, dacht Knoll.
Fellner stapte achter de vitrine vandaan.‘Ernst Loring is beslist op zoek naar de Amberzaal. Hij zou wel eens de weldoener van die technocraat in Sint-Petersburg kunnen zijn. Zo ja, dan is hij op de hoogte van Borya. We mogen hier niet mee talmen, Christian. Je moet een stap vóór blijven.’
‘Dat ben ik van plan.’
‘Kun je Suzanne aan?’ informeerde de oude man spottend, met een ondeugende glimlach op zijn magere gezicht.‘Ze zal vechtlustig zijn.’
Hij merkte op dat Monika zichtbaar nijdig werd bij het noemen van die naam. Suzanne Danzer werkte voor Ernst Loring. Hoog opgeleid en beschikkend over een vastberadenheid die zo nodig dodelijk kon zijn. Nog maar twee maanden geleden hadden ze om het hardst door het zuidwesten van Frankrijk gereden, op zoek naar een paar negentiende-eeuwse met juwelen bezette Russische huwelijkskronen. Een ‘mooie buit’ die tientallen jaren lang door stropers was verstopt. Danzer had die wedstrijd gewonnen en trof de kronen aan bij een oude vrouw in de Pyreneeën nabij de Spaanse grens. De echtgenoot van de vrouw had ze na de oorlog afgenomen van een nazi-collaborateur. Danzer wist niet van opgeven in haar poging de buit te bemachtigen, een eigenschap die hij zeer bewonderde.
‘Minder zou ik van haar niet verwachten,’ zei hij.
Fellner stak zijn hand uit.‘Goede jacht, Christian.’
Hij drukte de hand, draaide zich vervolgens om om weg te gaan en liep naar de tussenwand. In de stenen muur verscheen een rechthoekige opening terwijl aan de achterkant de boekenkast weer openzwaaide.
‘En houd míj op de hoogte,’ riep Monika.

ELF

Woodstock, Engeland 22.45 uur

Suzanne danzer kwam overeind. Naast haar in bed lag de twintigjarige in diepe slaap. Ze nam een ogenblik de tijd om zijn magere naaktheid te bestuderen. De jongeman had het zelfvertrouwen van een springpaard aan de dag gelegd. Wat een genot was het geweest met hem te neuken.

Ze stond op en sloop over de hardhouten planken. De schemerige slaapkamer bevond zich op de tweede verdieping van een zestiende-eeuws slot op een landgoed dat eigendom was van Audrey Whiddon. De oude vrouw had drie termijnen in het Lagerhuis gezeten en mocht zich nu lady noemen. Zij had het slot bij executie gekocht nadat de vroegere eigenaar niet meer in staat bleek een kleine hypotheek af te lossen. Af en toe kwam de oude Whiddon nog op bezoek, maar Jeremy, haar enige kleinzoon, was nu de hoofdbewoner.

Wat was het gemakkelijk geweest om Jeremy te krijgen. Hij was wispelturig en energiek, meer geïnteresseerd in bier en seks dan in kapitaal en winst. Twee jaar in Oxford en al twee keer afgehaakt wegens gebrekkige academische prestaties. De oude dame was dol op hem en gebruikte het beetje invloed dat hij nog had om de jongen weer geplaatst te krijgen, in de hoop dat het niet weer op een teleurstelling zou uitdraaien, maar Jeremy leek weinig inschikkelijk.

Suzanne was bijna twee jaar op zoek geweest naar de laatste snuifdoos. De oorspronkelijke collectie telde er vier. Een gouden doos met een mozaïek op het deksel. Een ovale, afgezet met doorschijnende groene en rode bessen. Een van een harde steensoort, met zilveren beslag. En een geëmailleerde Turkse doos, versierd met een gulden-hoorntafereel. Ze waren allemaal in de negentiende eeuw vervaardigd door dezelfde meester-handwerksman – zijn merk was duidelijk in de onderkant gegraveerd – en tijdens de Tweede Wereldoorlog geroofd uit een particuliere collectie in België.

Men meende dat ze zoek waren geraakt, waren omgesmolten vanwege hun goud, van hun juwelen waren ontdaan, wat het lot was van veel van zulke kostbare voorwerpen. Vijf jaar geleden was er echter een opgedoken in een Londens veilinghuis. Ze was onder de aanwezigen en had het gekocht. Haar werkgever, Ernst Loring, was gefascineerd door de verfijnde uitvoering van antieke snuifdozen en bezat een uitgebreide verzameling. Sommige waren legaal, in de vrije handel gekocht, maar het merendeel was heimelijk verworven bij eigenaars zoals Audrey Whiddon. De op de veiling gekochte doos had tot een juridische strijd geleid met de erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar. Lorings advocaten wonnen uiteindelijk, maar het was een dure en publieke strijd geweest en haar werkgever voelde niets voor herhaling. Verwerving van de resterende drie werd dus aan haar slinkse acquisitiemethoden overgelaten.

Ze had de tweede in Holland gevonden, de derde in Finland, de vierde volkomen onverwachts toen Jeremy hem buiten medeweten van zijn grootmoeder in een veilinghuis probeerde te slijten. De wakkere veilingmeester had het stuk herkend en er, omdat hij wist dat hij het niet kon verkopen, zijn voordeel mee gedaan toen zij hem tienduizend pond betaalde om erachter te komen waar de doos zich bevond. Ze beschikte over veel van zulke informanten, in veilinghuizen overal ter wereld, die hun ogen openhielden voor gestolen kostbaarheden, dingen die ze niet legaal konden verwerken, maar toch heel gemakkelijk konden verkopen.

Ze kleedde zich verder aan en kamde haar haar.
Het was een fluitje van een cent geweest om Jeremy voor de gek te houden. Zoals altijd deden haar fotomodelachtige gelaatstrekken, hemelsblauwe, grote ogen en welverzorgde lichaam hun werk. Dit alles maskeerde een houding van beheerste kalmte, en wekte de schijn dat ze iets anders was dan ze eigenlijk was, iets waarvoor men niet bang hoefde te zijn, iets wat men gemakkelijk kon beheersen en bedwingen. Mannen voelden zich al snel op hun gemak bij haar, en ze had geleerd dat schoonheid een veel machtiger wapen kon zijn dan messen of kogels.
Ze liep op haar tenen de slaapkamer uit en een houten trap af, en lette goed op zo min mogelijk geluid te maken. Sierlijke Elizabethaanse sjablonen verfraaiden de hoog oprijzende muren. Ze had zich ooit voorgesteld dat ze met echtgenoot en kinderen in zo’n huis zou wonen. Maar dat was voordat haar vader haar de waarde van onafhankelijkheid en de prijs van toewijding had bijgebracht. Ook hij had voor Ernst Loring gewerkt en ervan gedroomd op zekere dag zijn eigen landgoed te kunnen kopen. Maar de ambitie werd nooit verwezenlijkt, omdat hij elf jaar geleden bij een vliegtuigongeluk omkwam. Ze was toen 25, kwam net van de universiteit, maar Loring aarzelde geen moment en ging er onmiddellijk mee akkoord dat ze haar vader opvolgde. Ze had haar vak in de praktijk geleerd en ontdekte al snel dat ze net als haar vader over een intuïtieve speurzin beschikte, en ze genoot enorm van de jacht.
Eenmaal beneden sloop ze door de eetzaal en betrad een met eikenhout gelambriseerde pianokamer. De ramen die uitzagen op het naastgelegen terrein tekenden zich donker af en temperden het witte Jakobus i-plafond. Ze liep naar de tafel en greep naar de snuifdoos.
Nummer vier.
Hij was van achtttienkaraats goud, het scharnierend deksel en plein geëmailleerd met een voorstelling van Danaë die door Jupiter, in een regen van goud, werd bevrucht. Ze schoof het doosje naar zich toe en staarde naar de afbeelding van de mollige Danaë. Hoe hadden mannen dergelijke zwaarlijvigheid ooit aantrekkelijk kunnen vinden? Maar blijkbaar was dat toch het geval en hadden ze er behoefte aan te fantaseren dat hun goden zo’n dikkerdje begeerden. Ze draaide de doos om en liet een nagel over de initialen glijden.
b.n.
De maker.
Ze trok een lap uit een zak van haar jeans. De doos, nog geen tien centimeter lang, verdween gemakkelijk in karmozijnrode plooien. Ze stopte de bundel in haar zak en liep vervolgens door de benedenverdieping naar de kamer.
Opgroeien op Lorings landgoed had duidelijke voordelen. Een heerlijk huis, de beste particuliere leraren, toegang tot kunst en cultuur. Loring zorgde ervoor dat het gezin Danzer het goed had. Door het isolement van Kasteel Loukov had ze echter in haar jeugd geen vrienden of vriendinnen gehad. Haar moeder overleed toen ze drie jaar was en haar vader was constant op reis. Loring was degene geweest die de tijd voor haar nam, en boeken werden vertrouwde metgezellen. Ze had ooit gelezen dat de Chinezen aan boeken de symbolische macht toeschreven om boze geesten af te weren. Voor haar deden ze dat. Verhalen werden haar manier om te ontsnappen. Vooral Engelse literatuur. Marlowes tragedies over koningen en vorsten, de poëzie van Dryden, de essays van Locke, Chaucers verhalen, Malory’s Morte d’Arthur.
Eerder, toen Jeremy haar de benedenverdieping had laten zien, had ze een bepaald boek opgemerkt in de bibliotheek. Terloops had ze het leren boekwerk van de plank genomen en vond ze het verwachte opzichtige hakenkruisex-libris, met de inscriptie: ex libris adolf hitler. Tweeduizend van Hitlers boeken, allemaal uit zijn persoonlijke bibliotheek, waren haastig uit Berchtesgaden geëvacueerd en pas enkele dagen voor het einde van de oorlog in een nabijgelegen zoutmijn verborgen. Later werden ze door Amerikaanse soldaten ontdekt en uiteindelijk werden ze gecatalogiseerd in de Library of Congress. Maar sommige werden voordat het zover was gestolen. Door de jaren heen waren verscheidene van de boeken opgedoken. Loring bezat geen exemplaar omdat hij niet aan de gruwelen van het nazisme wenste te worden herinnerd, maar hij kende andere verzamelaars die er wel een aantal hadden.
Ze trok het boek voorzichtig van de plank. Loring zou ingenomen zijn met deze extra schat.
Ze draaide zich om om weg te gaan.
Jeremy stond naakt in de donkere deuropening.
‘Is dat hetzelfde boek dat je eerder hebt bekeken?’ vroeg hij. ‘Grootmoeder heeft zo veel boeken. Eentje zal zij er niet missen.’
Ze kwam dicht bij hem staan en besloot snel haar beste wapen te gebruiken.
‘Ik vond het fijn vannacht.’
‘Ik ook. Je geeft geen antwoord op mijn vraag.’
Ze zwaaide met het boek.‘Ja, dat is hem.’
‘Heb je het nodig?’
‘Ja.’
‘Kom je nog terug?’
Een vreemde vraag gezien de situatie, maar ze besefte wat hij eigenlijk wilde. Dus liet ze haar hand zakken en tastte waar ze wist dat hij geen weerstand zou hebben. Hij reageerde direct op haar zachte strelingen.
‘Misschien wel,’ zei ze.
‘Ik zag je in de pianokamer. Je bent toch niet zo’n vrouw die net een slecht huwelijk achter de rug heeft?’
‘Doet het er iets toe, Jeremy? Je had het toch naar je zin.’ Ze bleef hem strelen.‘Je hebt het nu naar je zin, of niet soms?’
De jongen zuchtte.
‘Alles hier is trouwens van je grootmoeder. Wat kan het je schelen?’
‘Niets.’
Ze trok haar hand terug. Zijn lid stond in de houding. Ze kuste hem zacht op de lippen.‘Ik weet zeker dat we elkaar zullen terugzien.’ Ze streek langs hem en liep naar de voordeur.
‘Zou je me iets hebben aangedaan om het boek en de doos te krijgen, als ik niet had toegegeven?’
Ze draaide om. Interessant dat een jongen die nog zo weinig van het leven wist scherpzinnig genoeg kon zijn om te begrijpen hoever haar verlangens reikten.‘Wat denk je?’
Hij leek echt over de vraag na te denken. Misschien had hij al een tijd niet meer zo nagedacht.
‘Ik geloof dat ik blij ben dat ik je geneukt heb.’

TWAALF

Volary, Tsjechië vrijdag 9 mei,

 14.45 uur


Suzanne stuurde de Porsche scherp naar rechts, en door zijn speciale ophanging en stuursysteem beet de 911 Speedster zich vast in de krappe bocht. Eerder had ze de glasvezelkap opengezet, zodat de middaglucht haar lange krullen geselde. De auto stond altijd klaar bij luchthaven Ruzynè, en de 120 kilometer van Praag naar het zuidwesten van Bohemen was een ontspannen rit van een uur. De auto was een geschenk van Loring, een bonus die ze twee jaar geleden had gekregen na een jaar dat bijzonder rijk was geweest aan nieuwe aanwinsten. Metallic leigrijs, zwartleren interieur, chic fluwelen tapijt. Van het model waren er maar 150 geproduceerd. Haar dashboard was verfraaid met een gouden insigne. Drahá. ‘Lieverdje’, de bijnaam die Loring haar in haar kinderjaren had gegeven.

Ze had de verhalen over Ernst Loring gehoord en artikelen over hem gelezen. De meeste schilderden hem af als onheilspellend, hardvochtig en hooghartig, een man met de energie van een fanaat en de moraal van een despoot. Niet ver bezijden de waarheid. Maar hij had ook een andere kant. Een kant die zij kende, liefhad en respecteerde.

Lorings landgoed omvatte 150 hectare grond in Zuidwest-Tsjechië, op slechts enkele kilometers van de Duitse grens. De familie had gefloreerd onder het communistische bewind, en haar fabrieken en mijnen in Chomutov, Most en Teplice waren destijds van vitaal belang geweest voor de veronderstelde autarkie van het oude Tsjecho-Slowakije. Ze had het altijd vermakelijk gevonden dat de uraniummijnen van de familie in Jáchymov in het noorden, waar het werk werd verricht door politieke gevangenen – en de sterfte onder de arbeiders bijna honderd procent was – door de nieuwe regering officieel als niet van belang werden beschouwd. Eveneens onbelangrijk was dat de Treurige Bergen na jaren zure regen waren veranderd in akelige kerkhoven van rottende bossen. Niet meer dan een voetnoot dat Teplice, eens een bloeiend kuuroord nabij de Poolse grens, nu beroemder was om de korte levensverwachting van zijn inwoners dan om zijn verkwikkende warme water. Ze had lang geleden opgemerkt dat in de fleurige brochures die straatverkopers bij het Kasteel van Praag probeerden te slijten aan de miljoenen die het land jaarlijks bezochten, geen foto’s van de streek voorkwamen. Noord-Tsjechië was een ramp. Een waarschuwing. Ooit noodzaak, nu iets om te vergeten. Het was echter een gebied waar Ernst Loring zijn voordeel mee deed, en de reden waarom hij in het zuiden woonde.

De Fluwelen Revolutie in 1989 verzekerde de ondergang van de communisten. Drie jaar later gingen Tsjechië en Slowakije uit elkaar, waarbij de rijkdommen van het land haastig werden verdeeld. Loring profiteerde van beide gebeurtenissen en sloot zich snel aan bij Havel en de nieuwe regering van de Republiek Tsjechië, een naam die hij waardig maar slap vond. Ze had zijn opvattingen over de veranderingen gehoord. Dat zijn fabrieken en metaalgieterijen meer in trek waren dan ooit. Hoewel voortgebracht door het communisme, was Loring een door de wol geverfde kapitalist. Ook zijn vader Josef en zijn grootvader waren kapitalisten.

Wat zei hij ook weer altijd? ‘Alle politieke bewegingen hebben staal en kolen nodig.’
Plotseling doemde het slot aan de horizon op. Kasteel Loukov. De hrad van een vroegere ridder, gelegen op een ontzagwekkend voorgebergte dat zijn schaduw over de snelstromende Orlík wierp. Het was in de Bourgondisch-cistercienzer stijl gebouwd, het oudste deel daterend uit de vijftiende eeuw, het jongste uit halverwege de zeventiende eeuw. De hoog oprijzende muren waren afgezet met drievoudige stenen priesterzetels en loofkapitelen. Her en der in de met klimop begroeide vestingmuren zaten erkervensters. Het lemen dak schitterde oranje in de middagzon.
In de Tweede Wereldoorlog werd het hele complex door brand geteisterd, door de nazi’s geconfisqueerd als plaatselijk hoofdkwartier, en ten slotte door de geallieerden gebombardeerd. Josef Loring wist het eigendomsrecht echter terug te krijgen door zich aan te sluiten bij de Russen, die het gebied bevrijdden tijdens hun opmars naar Berlijn. Na de oorlog wekte de oude Loring zijn industriële imperium weer tot leven en breidde het uit, waarbij hij uiteindelijk alles naliet aan Ernst, zijn enige nog levende kind, een stap waarmee de regering volledig instemde.
‘Er is ook altijd vraag naar intelligente, energieke mensen,’ had haar werkgever vele malen gezegd.
Ze schakelde haar Porsche terug naar de derde versnelling. De motor kreunde en dwong de banden grip te krijgen op de droge ondergrond. Ze draaide de smalle weg in, waarvan het zwarte asfalt door dichte bossen was omzoomd, en minderde vaart bij de hoofdpoort van het kasteel. Wat eens voor bespannen koetsen was aangelegd en agressors tegenhield, was nu verbreed en verhard om auto’s gemakkelijk toegang te bieden.
Loring stond op de binnenplaats, informeel gekleed en met werkhandschoenen aan, en was klaarblijkelijk zijn voorjaarsbloemen aan het verzorgen. Hij was lang en hoekig, verbazend slank en krachtig gebouwd voor een man die tegen de tachtig liep. De afgelopen tien jaar had ze het zijdeachtige, asblonde haar dof en grijs zien worden, en een bijpassende sik bedekte nu zijn gegroefde kin en gerimpelde hals. Tuinieren was altijd een van zijn obsessies geweest. De kassen buiten de kasteelmuren stonden boordevol exotische planten uit de hele wereld.
‘Dobriy den, lieveling,’ riep Loring in het Tsjechisch.
Ze parkeerde de Porsche en stapte uit, terwijl ze haar reistas van de passagiersstoel trok.
Loring klopte de aarde van zijn handschoenen en liep naar haar toe.‘Goede jacht, hoop ik?’
Ze nam een kleine kartonnen doos van de passagiersstoel. Noch de douane in Londen, noch die in Parijs had vraagtekens geplaatst bij het kleinood, nadat ze had verklaard het voor nog geen dertig pond te hebben gekocht in een souvenirwinkel bij Westminster Abbey. Ze kon zelfs de kwitantie laten zien, omdat ze op weg naar de luchthaven bij die winkel was langsgegaan en er een goedkope replica had gekocht, die ze vervolgens op het vliegveld had weggegooid.
Loring trok zijn handschoenen uit en opende het deksel, de snuifdoos in het grijze namiddaglicht bestuderend.‘Prachtig,’ fluisterde hij.‘Perfect.’
Ze deed een greep in haar tas en haalde het boek eruit.
‘Wat is dat?’ vroeg hij.
‘Een verrassing.’
Hij zette de gouden schat terug in de kartonnen doos, nam vervolgens het boekwerk voorzichtig in beide handen, sloeg de omslag open en verbaasde zich over het ex-libris.
‘Drahá, je verbaast me. Wat een prachtige bonus.’
‘Ik herkende het direct en dacht dat u het mooi zou vinden.’
‘We kunnen dit zeker verkopen of ruilen. Herr Greimel is dol op die boeken, en ik zou erg graag een schilderij hebben dat hij bezit.’
‘Ik wist wel dat u blij zou zijn.’
‘Hier zou Christian van moeten opkijken, hè? Dat wordt een mooie onthulling op onze volgende bijeenkomst.’
‘En Franz Fellner.’
Hij schudde het hoofd. ‘Niet meer. Ik geloof dat het deze keer Monika wordt. Ze lijkt alles over te nemen. Langzaam maar zeker.’
‘Arrogant kreng.’
‘Klopt. Maar ze is niet op haar achterhoofd gevallen. Ik heb onlangs langdurig met haar gesproken. Een beetje ongeduldig en gretig. Lijkt het temperament, zo niet de hersens, van haar vader te hebben geërfd. Maar wie weet? Ze is jong, misschien leert ze het nog. Franz zal het haar zeker bijbrengen.’
‘En hoe staat het met mijn weldoener, denkt u soms ook aan rentenieren?’
Loring grinnikte.‘Wat zou ik moeten doen?’
Ze gebaarde naar de bloemen rondom hen.‘Tuin?’
‘Niet echt. Wat we doen is zo verkwikkend. Verzamelen geeft zoveel opwinding. Ik ben net een kind dat met Kerstmis pakjes openmaakt.’
Hij hield de beide kleinoden voorzichtig in beide handen en ging haar voor naar zijn timmerwerkplaats, de benedenverdieping van een gebouw dat aan de binnenplaats lag.‘Ik heb een telefoontje gehad uit Sint-Petersburg,’ vertelde hij haar. ‘Christian is maandag opnieuw in het archievenmagazijn geweest. In de archieven van de raad. Fellner geeft blijkbaar niet op.’
‘Iets gevonden?’
‘Moeilijk te zeggen. Die idioot van een beambte zou de dozen intussen doorgenomen moeten hebben, maar ik betwijfel of hij dat heeft gedaan. Zegt dat het jaren zal duren. Hij lijkt veel meer geïnteresseerd in loon ontvangen dan in werken. Maar hij merkte wel op dat Knoll een verwijzing naar Karol Borya had ontdekt.’
Ze besefte wat dat betekende.
‘Ik begrijp die obsessie van Franz niet,’ zei Loring.‘Er zijn zoveel dingen die nog opgespoord moeten worden. Bellini’s Madonna en kind, verdwenen na de oorlog. Wat een vondst zou dat zijn. Van Eycks altaarstuk met het Mystieke Lam. De twaalf oude meesters die in ’68 uit het Treves Museum zijn gestolen. Die impressionistische werken, gestolen in Florence. Er bestaan niet eens foto’s van om ze te identificeren. Iedereen zou het geweldig vinden om er zelfs maar één te bemachtigen.’
‘Maar de Amberzaal staat boven aan de lijst van iedere verzamelaar,’ zei ze.
‘Volkomen juist, en dat schijnt het probleem te zijn.’
‘Denkt u dat Christian op zoek zal gaan naar Borya?’
‘Zonder twijfel. Borya en Chapaev zijn de enige twee speurders die nog in leven zijn. Knoll wist Chapaev vijf jaar geleden niet te vinden. Hij hoopt waarschijnlijk dat Borya Chapaevs verblijfplaats weet. Fellner zou het prachtig vinden als Monika’s eerste onthulling de Amberzaal zou zijn. Volgens mij lijdt het geen twijfel dat Franz Knoll naar Amerika zal sturen, om in elk geval te proberen Borya te vinden.’
‘Maar zou die weg niet dood moeten lopen?’
‘Precies. Letterlijk. Maar alleen als het noodzakelijk is. Laten we hopen dat Borya nog steeds niets loslaat. Misschien is de oude man eindelijk gestorven. Hij moet tegen de negentig lopen. Ga naar Georgia, maar blijf uit de buurt tenzij je gedwongen bent op te treden.’
Er ging een huivering door haar heen. Fantastisch om het opnieuw tegen Knoll te moeten opnemen. Hun laatste ontmoeting in Frankrijk was verfrissend geweest, de seks naderhand memorabel. Hij was een waardig tegenstander. Maar gevaarlijk. Wat het avontuur extra opwindend maakte.
‘Wees op je hoede voor Christian, lieve. Niet te dichtbij. Misschien moet je een paar onaangename dingen doen. Laat hem maar aan Monika over. Ze verdienen elkaar.’
Ze gaf de oude man een zachte zoen op zijn wang.‘Geen zorgen. Uw drahá zal u niet teleurstellen.’


DERTIEN

Atlanta, Georgia, vs zaterdag 11 mei, 

18.50 uur


Karol borya nestelde zich in de ligstoel en herlas het artikel dat hij altijd raadpleegde wanneer hij zich bijzonderheden moest herinneren. Het stond in de International Art Review, oktober 1972. Hij had het gevonden tijdens een van zijn vaste uitstapjes naar de bibliotheek van Georgia State University in het centrum van de stad. Buiten Duitsland en Rusland hadden de media weinig belangstelling aan de dag gelegd voor de Amberzaal. Sinds de oorlog waren er nauwelijks twintig Engelstalige berichten in de pers verschenen, meestal oude historische feiten of een beschouwing over de jongste theorie omtrent wat er zou kunnen zijn gebeurd. Hij hield van het begin van het artikel, een citaat van Robert Browning dat hij de eerste keer dat hij het las met blauwe inkt had onderstreept: ‘Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd gaat, verdween het.’

Die opmerking was speciaal van toepassing op de Amberzaal. De geschiedenis van de zaal, die sinds 1945 niet meer was gezien, werd gekenmerkt door constante politieke beroering en ging gepaard met dood en intrige.

Het idee kwam van Frederik i van Pruisen, een gecompliceerd man die zijn kostbare stem als keurvorst van de Heilige Roomse Keizer inruilde om zelf erfelijk koning te kunnen worden. In 1701 liet hij panelen van amber vervaardigen voor een studeerkamer in zijn paleis in Charlottenburg. Frederik amuseerde zich dagelijks met schaakstukken, kandelaars en kroonluchters van amber. Hij dronk zijn bier uit kroezen van amber en rookte pijpen met een mondstuk van amber. Waarom geen studeerkamer die van plafond tot vloer was bekleed met een lambrisering van bewerkte amber? Dus droeg hij zijn hofbouwmeester Andreas Schülter op zo’n wonder te creëren.

Oorspronkelijk was de opdracht verleend aan Gottfried Wolffram, maar in 1707 werd de Deen vervangen door Ernst Schact en Gottfried Turau. Meer dan vier jaar lang spanden Schact en Turau zich in en zochten overal langs de Oostzeekust nauwgezet naar amber van juweelkwaliteit. Het gebied had eeuwenlang tonnen van het materiaal opgeleverd, zoveel dat Frederik hele detachementen soldaten liet opleiden om het te verzamelen. Uiteindelijk werd elke ruwe klomp in schijven van niet meer dan vijf millimeter dik gesneden, die vervolgens werden geslepen, en tot slot werden verhit om de kleur te veranderen. De stukken werden daarna als een legpuzzel in elkaar gepast tot mozaïekpanelen met lofwerk, bustes en heraldische symbolen. Elk paneel bevatte een reliëf van het wapen van Pruisen – een gekroonde adelaar in zijaanzicht – en was aan de achterzijde bedekt met zilver voor extra schittering.

De kamer was voor een deel voltooid toen Peter de Grote van Rusland in 1712 op bezoek kwam en het werk bewonderde. Een jaar later overleed Frederik i en hij werd opgevolgd door zijn zoon Frederik-Willem i. Zoals soms het geval is met zonen had Frederik-Willem een hekel aan alles waar zijn vader van hield. Omdat hij er niets voor voelde om nog meer geld van de Kroon aan de gril van zijn vader uit te geven, gaf hij het bevel de panelen te demonteren en op te bergen.

In 1716 ondertekende Frederik-Willem met Peter de Grote een RussischPruisische alliantie tegen Zweden. Om het verdrag te vieren werden de amberpanelen plechtig aan Peter aangeboden en daarna in januari naar Sint-Petersburg overgebracht. Peter, die zich meer bezighield met het opbouwen van de Russische Vloot dan met het verzamelen van kunst, liet ze eenvoudig opslaan. Maar uit dankbaarheid beantwoordde hij het geschenk met 248 soldaten, een draaibank en een wijnbeker die hij zelf met de hand had vervaardigd. Onder de militairen bevonden zich 55 van zijn grootste gardesoldaten, omdat hij op de hoogte was van de passie van de Pruisische koning voor lange soldaten.

Dertig jaar later gaf keizerin Elizabeth, Peters dochter, haar hofbouwmeester Rastrelli de opdracht de panelen te monteren in een studeerkamer in het Winterpaleis te Sint-Petersburg. In 1755 liet Elizabeth ze overbrengen naar het Zomerpaleis in Tsarskoe Selo, vijftig kilometer ten zuiden van Sint-Petersburg, en installeren in wat bekend werd als het Catharina Paleis.

Daar werd de Amberzaal geperfectioneerd.
In de twintig jaar daarna werd 48 vierkante meter panelen amber, voor het merendeel geblazoeneerd met het Romanov-helmteken en met zorg uitgewerkte decoraties, toegevoegd aan de aanvankelijke 36 vierkante meter, toevoegingen die noodzakelijk waren omdat de negen meter hoge muren in het Catharina Paleis veel hoger waren dan de oorspronkelijke zaal die door de amber werd opgeluisterd. De Pruisische koning droeg zelfs aan de creatie bij door een nieuw paneel te verzenden, met een basreliëf van de tweekoppige adelaar der Russische tsaren. Uiteindelijk werd 86 vierkante meter amber vormgegeven, de afgewerkte wanden bezaaid met fantasievolle beeldjes, guirlandes, tulpen, rozen, schelpen, monogrammen en rocaille, alles in flonkerende tinten bruin, rood, geel en oranje. Rastrelli omlijstte elk paneel met een lambrisering van lofwerk, in Lodewijk xv-stijl, en scheidde de panelen verticaal met paren smalle, van spiegels voorziene pilasters, versierd met bronzen kandelabers. Dit alles werd verguld zodat het bij de amber paste.
Elk viertal panelen was in het midden voorzien van prachtige Florentijnse mozaïeken, vervaardigd van geslepen jaspis en agaat en door verguld brons omlijst. Er was een plafondschildering aan toegevoegd, evenals een fijn bewerkte parketvloer van ingelegd eiken, sandelhout, esdoorn, palissander, notenhout en mahonie, die al even schitterend was als de omringende wanden.
Vijf meesters uit Königsberg werkten eraan tot 1770, toen de zaal voltooid werd verklaard. Keizerin Elizabeth was zo verrukt dat ze de ruimte voortdurend gebruikte om buitenlandse ambassadeurs te imponeren. Hij diende voor haar en latere tsaren ook als kunstkammer, een curiositeitenkabinet waar koninklijke kostbaarheden konden worden getoond. In 1765 sierden zeventig voorwerpen van amber – kisten, kandelaars, snuifdozen, schotels, messen, vorken, kruisbeelden en tabernakels – de zaal. In 1780 werd er een hoektafel van ingelegd amber aan toegevoegd. De laatste decoratie kwam er in 1913 bij, een kussen met een kroon van amber, een stuk dat door tsaar Nikolaas ii was gekocht.
Ongelooflijk genoeg overleefden de panelen 170 jaar en de Bolsjewistische Revolutie. Restauraties vonden plaats in 1760, 1810, 1830, 1870, 1918, 1935 en 1938. Er was een uitgebreide restauratie gepland in de jaren veertig, maar op 22 juni 1941 vielen Duitse troepen de Sovjet-Unie binnen. Tegen 14 juli had Hitlers leger Wit-Rusland, het grootste deel van Letland, Litouwen en Oekraïne ingenomen, en stond het aan de rivier de Liga op nog geen 160 kilometer van Leningrad. Op 17 september veroverden nazi-troepen Tsarskoe Selo en de paleizen in en rond de stad, met inbegrip van het Catharina Paleis, dat staatsmuseum was geworden onder de communisten.
In de dagen voordat het museum werd buitgemaakt, lieten functionarissen haastig alle kleine voorwerpen uit de Amberzaal naar het oosten van Rusland overbrengen. Maar de panelen bleken onmogelijk het museum uit te smokkelen. In een poging ze te camoufleren werd er een laag behang overheen geplakt, maar de vermomming leidde niemand om de tuin. Hitler beval Erich Koch, de gouwleider van Oost-Pruisen, de Amberzaal over te brengen naar Königsberg, waar deze volgens Hitler eigenlijk thuishoorde. Zes mannen deden er 36 uur over om de panelen te demonteren, en twintig ton amber werd uiterst zorgvuldig in kisten gepakt, met een konvooi vrachtwagens en per trein naar het westen getransporteerd, en uiteindelijk samen met een enorme collectie Pruisische kunst opnieuw geïnstalleerd in het kasteel van Königsberg. Een Duits nieuwsbericht maakte de gebeurtenis bekend als de ‘terugkeer van de amber naar zijn ware thuis, zijn enige echte plaats van herkomst’. Er werden prentbriefkaarten uitgegeven van de teruggebrachte schat. De tentoonstelling werd het populairste spektakel van alle nazi-musea.
Het eerste geallieerde bombardement van Königsberg vond plaats in augustus 1944. Enkele van de spiegelpilasters en een paar van de kleinere amberpanelen raakten beschadigd. Wat er daarna gebeurde is niet duidelijk. Ergens tussen januari en april 1945, toen het sovjetleger Königsberg naderde, gaf Koch opdracht de panelen in kisten te pakken en te verstoppen in de kelder van restaurant Blutgericht. Het laatste Duitse document dat gewag maakte van de Amberzaal was gedagtekend 12 januari 1945, en vermeldde dat de panelen werden ingepakt voor transport naar Saksen. Op een bepaald punt hield Alfred Rohde, de conservator van de zaal, toezicht op het laden van kisten in een konvooi vrachtwagens. Die kisten zijn voor het laatst gezien op 6 april 1945, toen de vrachtwagens uit Königsberg wegreden.
Borya schoof het artikel weg.
Elke keer dat hij het las bleven zijn gedachten hangen bij de inleidende regel. ‘Plotseling, zoals het met zeldzame dingen altijd gaat, verdween het.’
Volkomen waar.
Hij nam even de tijd om de dossiermap door te bladeren die geopend op zijn schoot lag. Hij bevatte kopieën van meer artikelen die hij door de jaren heen had verzameld. Hij nam er een paar vluchtig door, terwijl meer details zijn herinnering tot leven wekten. Het was goed om het zich weer te herinneren.
Tot op zekere hoogte.
Hij kwam overeind uit de ligstoel en liep van de patio naar binnen om de kraan dicht te draaien. Zijn zomerse tuin glinsterde na de overvloedige besproeiing. Hij had de hele dag gewacht met sproeien, hopend dat het zou gaan regenen, maar het voorjaar was tot dusver droog geweest. Lucy keek toe vanaf de patio, rechtop zittend, terwijl haar kattenogen elke beweging die hij maakte bestudeerden. Hij wist dat ze niet van het gras hield, zeker niet van het natte gras, benauwd als ze was voor haar vacht sinds ze de status van huiskat had verworven.
Hij pakte de dossiermap.‘Kom, poesje, naar binnen.’
De kat liep achter hem aan door de achterdeur en de keuken in. Hij gooide de map op het aanrecht naast zijn maaltijd, een in bacon gewikkeld lapje vlees, gemarineerd in teriyakisaus. Hij stond op het punt wat maïs te gaan koken toen de deurbel ging. Hij sjokte de keuken uit en liep naar de voorkant van het huis. Lucy liep mee. Hij tuurde door het kijkgaatje naar een man, gekleed in donker colbert, wit overhemd en gestreepte das. Waarschijnlijk weer een getuige van Jehova of mormoon. Ze kwamen vaak om deze tijd langs en hij praatte graag met hen.
Hij opende de deur.
‘Karl Bates? Ooit bekend als Karol Borya?’
De vraag overviel hem, en zijn ogen verrieden hem met een bevestigende reactie.
‘Ik ben Christian Knoll,’ zei de man.
Een licht Duits accent, dat hem meteen afkeer inboezemde, lardeerde de woorden. Een visitekaartje met die naam in zwart reliëf en de aanduiding bemiddelaar verdwenen antiek werd aangereikt. Het adres was in München, Duitsland. Hij bestudeerde zijn bezoeker. Midden veertig, breedgeschouderd, golvend blond haar, door de zon gelooide, kaneelkleurig gebruinde huid, en grijze ogen die prominent aanwezig waren in een ijskoud gezicht, een gezicht dat aandacht eiste.
‘Wat wilt u van me, meneer Knoll?’
‘Mag ik?’ Zijn bezoeker gaf te kennen dat hij binnen wilde komen.
‘Hangt ervan af.’
‘Ik wil over de Amberzaal praten.’
Hij overwoog nee te zeggen, maar besloot het niet te doen. Eigenlijk had hij al jaren bezoek verwacht.
Knoll liep achter hem aan naar de kamer. Ze gingen allebei zitten. Lucy liep omzichtig binnen voor inspectie, om daarna een strategische positie in een stoel in de buurt in te nemen.
‘U werkt voor de Russen?’ vroeg hij.
Knoll schudde het hoofd.‘Ik zou kunnen liegen en ja kunnen zeggen, maar nee. Ik ben in dienst van een particuliere verzamelaar die op zoek is naar de Amberzaal. Ik ben onlangs op uw naam en adres gestuit in een sovjetarchief. Het lijkt erop dat u ook ooit zo’n speurtocht hebt ondernomen.’
Hij knikte.‘Lang geleden.’
Knoll stak een hand in zijn binnenzak en haalde er drie dichtgevouwen vellen papier uit. ‘Ik vond deze verwijzingen in de sovjetarchieven. Ze duiden u

aan als `Yxo.’

Hij nam de papieren aandachtig door. Er waren decennia verstreken sinds hij voor het laatst cyrillisch had gelezen.‘Zo werd ik in Mauthausen genoemd.’
‘U hebt daar gevangengezeten?’
‘Vele maanden.’ Hij rolde de mouw van zijn rechterarm op en wees op de tatoeëring.‘10901. Ik probeer weg te krijgen, maar lukt niet. Duits vakmanschap.’ Knoll gebaarde naar de papieren.‘Wat weet u van Danja Chapaev?’ Hij nam er met belangstelling nota van dat Knoll de etnische steek negeerde.‘Danja was mijn partner. We werkten samen tot mijn vertrek.’
‘Hoe kwam het dat u voor de raad ging werken?’
Hij keek zijn bezoeker aan, overwegend of hij zou antwoorden. Hij had tientallen jaren niet over die tijd gesproken. Alleen Maya wist alles, en die informatie was 25 jaar geleden met haar het graf in gegaan. Rachel wist genoeg om het te begrijpen en nooit te vergeten. Zou hij erover moeten praten? Waarom niet? Hij was een oude man en had zijn tijd gehad. Wat deed het er nog toe?
‘Na dodenkamp ga ik terug naar Wit-Rusland, maar mijn geboorteland was weg. Duitsers net sprinkhanen. Mijn hele familie was dood. Raad leek goede plek om te helpen opbouwen.’
‘Ik heb de raad nauwkeurig bestudeerd. Een interessante organisatie. De nazi’s hadden hun aandeel in het plunderen, maar de sovjets overtroffen hen ruimschoots. Soldaten leken tevreden met alledaagse luxe zoals fietsen en horloges. Maar officieren verscheepten gesloten goederenwagons en vliegtuigladingen vol kunstvoorwerpen, porselein en sieraden mee naar huis. De raad was klaarblijkelijk de grootste plunderaar van allemaal. Miljoenen artikelen, geloof ik.’
Hij schudde het hoofd.‘Geen plundering. Duitsers vernietigen land, huizen, fabrieken, steden. Doden miljoenen. Sovjets dachten toen aan schadeloosstelling.’
‘En nu?’ Knoll leek zijn aarzeling te hebben bespeurd.
‘Ik ben het met u eens. Plundering. Communisten erger dan nazi’s. Verbazend hoe tijd ogen opent.’
Knoll was blijkbaar ingenomen met de concessie.‘De raad veranderde in een karikatuur, vindt u niet? Uiteindelijk hielp die Stalin om miljoenen naar goelags te sturen.’
‘Reden waarom ik vertrok.’
‘Leeft Chapaev nog?’
De vraag kwam snel. Onverwachts. Beslist bedoeld om een even snel antwoord uit te lokken. Hij moest bijna glimlachen. Knoll was goed. ‘Heb geen idee. Danja niet gezien sinds vertrek. kgb kwam jaren geleden. Grote Tsjech die stonk. Ik vertel hem dat.’
‘Dat was erg brutaal, meneer Bates. De kgb dient niet zo licht te worden opgevat.’
‘Mijn vele jaren maken me brutaal. Wat kon hij doen? Een oude man vermoorden? Die tijd is voorbij, Herr Knoll.’
Hij schakelde met opzet over van meneer naar Herr, maar Knoll ging er ook nu niet op in. In plaats daarvan begon de Duitser over iets anders. ‘Ik heb veel van de voormalige speurders gesproken. Telegin. Zernov. Volosjin. Chapaev kon ik nooit vinden. Van u was ik niet eens op de hoogte tot afgelopen maandag.’
‘Anderen noemden me niet?’
‘Als ze dat hadden gedaan, zou ik eerder zijn gekomen.’
Wat geen verbazing wekte. Net als hij hadden ze allemaal de waarde geleerd van niets loslaten.
‘Ik ken de geschiedenis van de raad,’ zei Knoll.‘Ze namen speurders in dienst om Duitsland en Oost-Europa af te zoeken naar kunst. Een wedstrijd met het leger om het recht te mogen roven. De raad was echter heel succesvol en slaagde erin het goud van Troje, het Altaar van Pergamum, Rafaëls Sixtijnse Madonna en de complete collectie van het Museum van Dresden te bemachtigen, geloof ik.’
Hij knikte.‘Veel, veel dingen.’
‘Zover ik weet, komen pas nu enkele van deze objecten weer boven water. Het merendeel is tientallen jaren verstopt geweest in kastelen of in kamers achter slot en grendel bewaard.’
‘Ik lees verhalen. Glasnost.’ Hij besloot terzake te komen. ‘U denkt dat ik weet waar de Amberzaal is?’
‘Nee. Anders had u hem al gevonden.’
‘Misschien beter zoek blijven.’
Knoll schudde het hoofd. ‘Iemand met uw achtergrond, een liefhebber van schone kunsten, zou zeker niet willen dat zo’n meesterwerk door de tijd en de elementen zou worden vernietigd.’
‘Amber blijft altijd goed.’
‘Maar de manier waarop die is vormgegeven niet. Zo effectief kan achttiende-eeuwse mastiek niet zijn.’
‘U hebt gelijk. Als die panelen nu zouden worden gevonden, zou het zoiets zijn als legpuzzel in doos.’
‘Mijn werkgever is bereid het opnieuw leggen van die van die puzzel te financieren.’
‘Wie is werkgever?’
Zijn bezoeker grinnikte. ‘Dat kan ik niet zeggen. Die persoon blijft liever anoniem. Zoals u wel weet, kan de verzamelaarswereld een verraderlijk oord zijn als men bekend is.’
‘Ze zijn op zoek naar grootse buit. Amberzaal meer dan vijftig jaar niet gezien.’
‘Maar stel u voor Herr Bates, neem me niet kwalijk, meneer Bates...’
‘Het is Borya.’
‘Goed. Meneer Borya. Stel u voor dat de zaal in zijn oude glorie wordt hersteld. Wat een schouwspel zou dat zijn. Nu bestaan er alleen een paar kleurenfoto’s, en enkele zwartwitfoto’s die zijn schoonheid beslist geen recht doen.’
Ik heb die foto’s gezien toen ik zocht. Ik heb kamer ook voor de oorlog gezien. Echt schitterend. Geen foto zou ooit kunnen weergeven. Treurig, maar lijkt voorgoed verloren gegaan.’
‘Mijn werkgever weigert dat te geloven.’
‘Bewijsmateriaal is goed dat panelen werden vernietigd toen Königsberg in 1944 bommentapijt kreeg. Volgens sommigen liggen ze op de bodem van de Oostzee. Ik onderzocht de Wilhelm Gustloff zelf. 9500 doden toen sovjets schip naar kelder joegen. Sommigen zeggen Amberzaal in vrachtruim. Van Königsberg per vrachtwagen vervoerd naar Danzig, daarna overgeladen voor reis naar Hamburg.’
Knoll ging verzitten in de stoel.‘Ik heb ook onderzoek gedaan naar de Gustloff. Het bewijsmateriaal spreekt zichzelf op zijn gunstigst tegen. Eerlijk gezegd was het geloofwaardigste verhaal dat ik heb onderzocht dat de panelen samen met munitie door de nazi’s vanuit Königsberg werden overgebracht naar een mijn bij Göttingen. Toen de Britten het gebied in 1945 bezetten, bliezen ze de mijn op. Maar er is reden tot twijfel, net als bij al die andere versies.’
‘Sommigen zwoeren zelfs dat Amerikanen hem vonden en over Atlantische Oceaan verscheepten.’
‘Dat heb ik ook gehoord. En ook een versie die suggereert dat de sovjets de panelen toch hebben gevonden en ergens hebben opgeslagen zonder medeweten van personen die nu aan de macht zijn. Uitgaande van de hoeveelheid van de geroofde goederen op zich is dat volstrekt mogelijk. Maar uitgaande van de waarde van deze schat en het verlangen die terug te vinden, niet waarschijnlijk.’
Zijn bezoeker scheen goed op de hoogte van het onderwerp. Hij had al die theorieën een poos geleden nog eens nagelezen. Hij keek scherp naar het granieten gezicht, maar de uitdrukkingloze ogen verrieden niets van wat de Duitser dacht. Hij herinnerde zich hoeveel oefening het vergde om zich onopvallend zo af te sluiten.‘Maakt u zich geen zorgen over de vloek?’
Knoll grinnikte. ‘Ik heb ervan gehoord. Dat soort dingen is echter voor onwetenden of sensatiezoekers.’
‘Wat ben ik onbeleefd,’ zei hij plotseling.‘Wilt u iets drinken?’
‘Dat zou fijn zijn,’ zei Knoll.
‘Ik ben zo terug.’ Hij maakte een gebaar naar de kat die uitgezakt op de bank lag.‘Lucy zal u gezelschap houden.’
Hij ging naar de keuken en wierp nog een blik op zijn bezoeker alvorens door de klapdeurtjes te lopen. Hij vulde twee glazen met ijs en schonk er thee bij. Ook legde hij het lapje vlees dat nog lag te marineren in de koelkast. Hij had eigenlijk geen honger meer, zijn gedachten joegen door zijn hoofd, net als in de oude tijd. Hij keek naar de dossiermap met artikelen die nog op de tafel lag.
‘Meneer Borya?’ riep Knoll.
De stem ging vergezeld van voetstappen. Misschien was het beter dat de artikelen niet werden gezien. Hij trok snel de koelkast open en schoof de map op het bovenste rek onder het vriesvak. Hij sloeg de deur juist dicht toen Knoll de klapdeurtjes openduwde en de keuken binnen liep.‘Ja, Herr Knoll?’
‘Zou ik uw toilet mogen gebruiken?’
‘Eind van de gang. Bij de kamer.’
‘Dank u.’
Hij geloofde geen moment dat Knoll naar het toilet moest. Het was waarschijnlijker dat hij een bandje in een cassetterecorder wilde verwisselen zonder zich zorgen te hoeven maken dat hij zou worden gestoord, of dat hij het voorwendsel nodig had als gelegenheid om rond te kijken. Het was een truc die hij in de oude tijd vele malen had toegepast. De Duitser werd lastig. Hij besloot een grapje uit te halen. Uit het kastje naast de gootsteen haalde hij het laxeermiddel dat hij in verband met zijn ouder wordende ingewanden minstens een paar keer per week moest innemen. Hij liet de reuk- en smaakloze korrels in een van de glazen thee vallen en roerde ze erdoorheen. Nu zou de rotzak echt naar het toilet moeten.
Hij bracht de gekoelde drankjes de kamer binnen. Knoll kwam terug, pakte het glas thee aan en nam verscheidene grote slokken.
‘Voortreffelijk,’ zei Knoll.‘Echt een Amerikaanse drank. IJsthee.’
‘We zijn er trots op.’
‘We? U beschouwt uzelf als Amerikaan?’
‘Vele jaren hier. Mijn thuis nu.’
‘Is Wit-Rusland niet weer onafhankelijk?’
Hij verslikte zich bijna. ‘Leiders daar geen haar beter dan sovjets. Stellen grondwet buiten werking. Alleen maar dictators.’
‘Maar dat hebben de mensen toch zelf gedaan?’
‘Wit-Rusland heeft meer weg van provincie van Rusland, geen echte onafhankelijkheid. Kost eeuwen om onderworpenheid af te schudden.’
‘U schijnt van zowel communisten als Duitsers weinig te moeten hebben.’
Hij begon genoeg te krijgen van het gesprek en herinnerde zich hoe diep hij Duitsers haatte.‘Zestien maanden in een doodskamp kan andere kijk geven.’
Knoll dronk het glas leeg. De ijsklontjes tinkelden toen het glas de salontafel raakte.
Hij vervolgde:‘De Duitsers en communisten onteren Wit-Rusland en Rusland. Nazi’s gebruikten Catharina Paleis als kazerne, daarna als schietschijf. Ik was er na de oorlog. Weinig over van koninklijke schoonheid. Probeerden de Duitsers Russische cultuur niet te vernietigen? Bombardeerden paleizen tot puinhopen om ons een lesje te leren.’
‘Ik ben geen nazi, meneer Borya, dus ik kan uw vraag niet beantwoorden.’
Even hing er een gespannen stilte. Toen vroeg Knoll: ‘Waarom houden we niet op met kibbelen? Hebt u de Amberzaal gevonden?’
‘Zoals ik zei, zaal voorgoed verloren.’
‘Waarom geloof ik u niet?’
Hij haalde de schouders op.‘Ik ben een oude man. Binnenkort sterf ik. Geen reden om te liegen.’
‘Op de een of andere manier betwijfel ik die laatste opmerking, meneer Borya.’
Hij beantwoordde Knolls blik. ‘Ik vertel u een verhaal, misschien hebt u er iets aan bij uw speurtocht. Maanden voordat Mauthausen viel kwam Göring naar het kamp. Hij dwong me te helpen bij het martelen van vier Duitsers. Göring liet hen in de vrieskou naakt aan palen vastbinden. We goten water over hen heen tot ze dood waren.’
‘De reden?’
‘Göring wilde de Amberzaal. De vier mannen hadden meegeholpen bij het evacueren van amberpanelen uit Königsberg voordat de Russen binnenvielen. Göring wilde de Amberzaal, maar Hitler kreeg hem het eerst in handen.’
‘Lieten de soldaten nog informatie los?’
‘Niets. Roepen alleen “Mein Führer” tot ze doodvriezen. Ik zie soms nog hun bevroren gezichten in mijn dromen. Vreemd, Herr Knoll, in zekere zin dank ik mijn leven aan een Duitser.’
‘Hoezo?’
‘Als een van de vier spreekt, had Göring mij aan de paal gebonden en op dezelfde manier gedood.’ Hij was het zat om eraan terug te denken. Hij wilde de smeerlap zijn huis uit hebben voordat het laxeermiddel begon te werken. Misschien zou het toeslaan in de auto terwijl hij terugreed naar het hotel. ‘Ik haat Duitsers, Herr Knoll. Ik haat communisten. Ik heb kgb niets verteld. Ik vertel u niets. Vertrek nu.’
Knoll leek te voelen dat verder vragen vruchteloos zou zijn en hij stond op. ‘Best, meneer Borya. Ik zal niet aandringen. Ik wens u een goede avond.’
Ze liepen naar de hal en hij maakte de voordeur open. Knoll stapte naar buiten, draaide om en wilde een hand geven. Een achteloos gebaar, ogenschijnlijk eerder uit beleefdheid dan uit plichtsbesef.
‘Het was me een genoegen, meneer Borya.’
Hij dacht weer aan de Duitse soldaat, Mathias, zoals die in de vrieskou had gestaan, en hoe die op Göring had gereageerd.
Hij spuugde op de uitgestoken handpalm.
Knoll zei niets, en enkele seconden lang verroerde hij zich niet. Toen nam de Duitser kalm een zakdoek uit zijn broekzak en veegde het speeksel af terwijl de deur voor zijn neus werd dichtgeslagen.

VEERTIEN

21.35 uur

Borya nam het artikel uit het tijdschrift International Art Review nog eens nauwkeurig door en vond het gedeelte dat hij zich herinnerde:

... Alfred Rohde, de man die toezicht hield op de verwijdering van de Amberzaal uit Königsberg, werd na de oorlog spoedig gevangengenomen en door de sovjetautoriteiten ontboden. De zogenaamde Buitengewone Staatsraad voor Schade Aangericht door de Fascistisch-Duitse Invallers was op zoek naar de Amberzaal en wilde informatie. Rohde en zijn echtgenote werden echter dood aangetroffen op de ochtend dat ze voor ondervraging moesten verschijnen. De officiële oorzaak was dysenterie, wat geloofwaardig is omdat destijds epidemieën heersten door verontreinigd water, maar er werd veel gespeculeerd dat ze waren vermoord om de locatie van de Amberzaal geheim te houden.

Dezelfde dag verdween dr. Paul Erdmann, de arts die de overlijdensakte van het echtpaar Rohde had ondertekend.
Erich Koch, Hitlers persoonlijke plaatsvervanger in Pruisen, werd uiteindelijk door de Polen gearresteerd en wegens oorlogsmisdaden veroordeeld. Koch werd in 1946 ter dood veroordeeld, maar zijn executie werd voortdurend uitgesteld op verzoek van de sovjetautoriteiten. Men geloofde algemeen dat Koch de enige nog levende persoon was die de feitelijke verblijfplaats kende van de kisten die in 1945 uit Königsberg werden weggehaald. Paradoxaal genoeg hing Kochs overleving louter af van zijn weigering die locatie prijs te geven, omdat er geen reden was te geloven dat de sovjets ten behoeve van hem zouden interveniëren zodra ze weer in bezit van de Amberzaal zouden zijn.
In 1965 kregen Kochs advocaten eindelijk de verzekering van de sovjets dat zijn leven zou worden gespaard wanneer de informatie eenmaal

was prijsgegeven. Koch maakte toen bekend dat de kisten waren ingemetseld in een bunker buiten Königsberg, maar beweerde zich de exacte locatie niet te kunnen herinneren als gevolg van de sovjetwederopbouw na de oorlog. Hij ging het graf in zonder te hebben onthuld waar de panelen waren.

In de daaropvolgende decennia stierven drie West-Duitse journalisten op geheimzinnige wijze, terwijl ze naar de Amberzaal zochten. Een van hen viel in de schacht van een niet meer gebruikte zoutmijn in Oostenrijk, een plek die volgens geruchten een opslagplaats van nazi-buit was. De twee anderen kwamen om het leven bij aanrijdingen waarbij de chauffeur doorreed. George Stein, een Duitse onderzoeker die lang onderzoek deed naar de Amberzaal, zou zelfmoord hebben gepleegd. Al deze gebeurtenissen gaven voedsel aan de speculatie dat op de Amberzaal een vloek rustte, wat de speurtocht naar de schat nog intrigerender maakt.

Hij was boven, in wat eens Rachels kamer was. Nu was het een studeerkamer waar hij zijn boeken en papieren bewaarde. Er stonden een antiek schrijfbureau, een eikenhouten kaartenkast en een fauteuil waar hij graag in zat te lezen. Evenals vier notenhouten boekenkasten met romans, historische verhandelingen en klassieke literatuur.

Hij was na het eten naar boven gegaan, nog denkend aan Christian Knoll, en ontdekte meer artikelen in een van de kasten. Ze waren allemaal kort, overwegend onbeduidend, en bevatten geen echte informatie. De rest lag nog in de koelkast. Hij moest ze eigenlijk gaan halen, maar had geen zin om daarna de trap weer op te lopen.

Over het algemeen spraken de verhalen over de Amberzaal in kranten en tijdschriften elkaar tegen. In het ene werd gesteld dat de panelen in januari 1945 verdwenen, in het andere zou het in april zijn gebeurd. Werden ze in vrachtwagens of per trein vervoerd, of per schip over zee? Verschillende schrijvers presenteerden verschillende gezichtspunten. Het ene bericht merkte op dat de sovjets de Wilhelm Gustloff met de panelen naar de bodem van de Oostzee hadden getorpedeerd, het andere maakte er melding van dat het schip was gebombardeerd. Het ene wist met zekerheid dat 72 kisten uit Königsberg waren weggevoerd, het andere noemde een aantal van 26, weer een ander had het over 18. Volgens verscheidene verslagen was het zeker dat de panelen in Königsberg waren verbrand tijdens de bombardementen. Een ander verslag trok aanwijzingen na die impliceerden dat ze op slinkse wijze over de Atlantische Oceaan naar Amerika zouden zijn gesmokkeld. Het viel niet mee er iets bruikbaars uit te halen en in geen enkel artikel werd de bron van de informatie genoemd. Het konden geruchten zijn, uit de tweede of derde hand. Of, erger nog, pure speculatie.

Slechts één obscure publicatie, The Military Historian, maakte melding van een verhaal over een trein die rond 1 mei 1945 uit het bezette Rusland zou zijn vertrokken, met aan boord de in kisten verpakte Amberzaal. Getuigen wisten zeker dat de kisten in het kleine Tsjecho-Slowaakse stadje Tynec-nad-Sávazou waren gelost. Vandaar zouden ze in vrachtwagens naar het zuiden zijn gebracht en zijn opgeslagen in een onderaardse bunker waar het hoofdkwartier was gevestigd van veldmaarschalk Von Schörner, bevelhebber van het Duitse leger van een miljoen soldaten, dat een week voor de overgave nog standhield in Tsjecho-Slowakije. Het artikel vermeldde echter dat bij uitgraving van de bunker door de sovjets in 1989 niets was aangetroffen.

Dicht bij de waarheid, dacht hij. Heel dicht.
Zeven jaar geleden, toen hij het artikel voor het eerst had gelezen, had hij zich afgevraagd wie of wat de bron ervan kon zijn en zelfs geprobeerd in contact te komen met de schrijver, maar hij was er niet in geslaagd. Nu was een man die Wayland McKoy heette aan het wroeten in het Harzgebergte bij Stod, Duitsland. Zat hij op het goede spoor? Duidelijk was alleen dat er mensen waren gestorven terwijl ze naar de Amberzaal zochten. Wat er met Alfred Rohde en Erich Koch was gebeurd, was gedocumenteerde geschiedenis. Hetzelfde gold voor de andere sterfgevallen en verdwijningen. Samenloop van omstandigheden? Zou kunnen. Maar hij was er niet zo zeker van. Vooral in aanmerking genomen wat er negen jaar geleden was gebeurd. Hoe kon hij het vergeten? De herinnering bestormde hem elke keer dat hij naar Paul Cutler keek. Hij vroeg zich vaak af of de lijst van slachtoffers niet met twee namen zou moeten worden uitgebreid.
In de hal klonk een krakend geluid.
Geen geluid zoals het huis wel vaker maakte wanneer er niemand was.
Hij keek op, verwachtend Lucy de kamer binnen te zien springen, maar de kat was nergens te bekennen. Hij legde de artikelen opzij en hees zich uit de stoel. Hij schuifelde naar de overloop, tuurde over de eikenhouten trapleuning naar de hal beneden. De smalle zijramen aan weerskanten van de voordeur waren donker, en de benedenverdieping werd door één lamp in de kamer verlicht. Ook boven was het donker, op de staande lamp in de studeerkamer na. Vlak voor hem stond de deur van zijn slaapkamer open. Het was er donker en stil.
‘Lucy? Lucy?’
De kat reageerde niet. Hij luisterde scherp. Geen geluiden meer. Alles leek rustig. Hij draaide zich om en liep de studeerkamer weer in. Plotseling deed iemand van achteren, vanuit de slaapkamer, een uitval naar hem. Voordat hij zich kon omdraaien, sloot een machtige arm zich om zijn nek en werd hij van de grond getild. Een geur van gummi kwam van gehandschoende handen.
‘Können wir mehr reden, `Yxo.’
De stem was die van zijn bezoeker, Christian Knoll. Hij begreep het direct.
Nu praten we verder, Oren.
Knoll kneep zijn keel dicht, zijn adem stokte.
‘Vervloekte ellendige Rus. Op mijn hand spugen. Wie denk je verdomme wel dat je bent? Ik heb mensen voor minder om zeep geholpen.’
Hij zei niets, een mensenleven van ervaring waarschuwde hem te zwijgen.
‘Je vertelt me wat ik wil weten, oude man, of ik vermoord je.’
Hij herinnerde zich dat dergelijke woorden ook 52 jaar geleden waren gezegd. Göring die de naakte soldaten kort voordat het water werd gegoten, liet weten wat hun lot was. Wat had de Duitse soldaat, Mathias, gezegd?
Het is een eer om je overwinnaar te tarten.
Ja, dat was nog altijd zo.
‘Je weet waar Chapaev is, of niet soms?’
Hij probeerde nee te schudden.
Knoll verstevigde zijn greep.‘Je weet waar de Amberzaal zich bevindt,nietwaar?’
Hij stond op het punt buiten bewustzijn te raken. Knoll liet zijn greep verslappen. Lucht stroomde zijn longen binnen.
‘Je kunt me maar beter serieus nemen. Ik heb een lange reis gemaakt voor deze informatie.’
‘Ik zeg niets.’
‘Weet je dat zeker? Je zei eerder dat je tijd bijna voorbij is. Nu is hij nog eerder voorbij dan je dacht. Wat denk je van je dochter? Je kleinkinderen. Zou je niet graag nog een paar jaar bij hen blijven?’
Dat wel, maar niet graag genoeg om voor een Duitser door het stof te kruipen.‘Loop naar de hel, Herr Knoll.’
Zijn broze lichaam werd van de trap gesmeten. Hij wilde schreeuwen, maar voordat hij er genoeg lucht voor had sloeg hij met zijn hoofd tegen de eikenhouten leuning en begon hij te rollen. Ledematen strekten zich. Armen en benen ranselden de spijlen, terwijl de zwaartekracht hem verder liet buitelen. Er brak iets. Bewustzijn knipperde aan en uit. Verzengende pijn in zijn rug. Eindelijk kwam hij tot stilstand, ruggelings op de harde tegels, terwijl folterende pijn door heel zijn bovenlichaam trok. Hij had geen gevoel in zijn benen. Het plafond tolde. Hij hoorde Knoll van de trap rennen, zag vervolgens dat hij zijn hand uitstak en hem aan zijn haar overeind trok. Ironisch. Hij dankte zijn leven aan een Duitser en nu zou hij het aan een Duitser verliezen.
‘Tien miljoen euro is één ding. Maar ik laat me door geen Russische kinkel bespugen.’
Hij probeerde genoeg speeksel te verzamelen om nog eens te spugen, maar zijn mond was droog, zijn kaak verstijfd.
Knolls arm omklemde zijn nek.


VIJFTIEN


Suzanne danzer keek door het raam en hoorde het kraken toen Knoll de nek van de oude man brak. Ze zag de man slap worden, het hoofd in een onnatuurlijke hoek wegvallen.

Toen duwde Knoll Borya van zich af en schopte hem tegen zijn borst. Ze had Knolls spoor vanmorgen gevonden, nadat ze met het vliegtuig vanuit Praag in Atlanta was aangekomen. Zijn gangen waren tot dusver voorspelbaar gebleken, en ze kreeg hem voor het eerst in het oog toen hij een verkennende autorit door de buurt maakte. Elke competente acquisiteur bestudeerde altijd eerst het landschap, omdat het moeilijk te zeggen was of iets realiteit was of een valstrik.
En Knoll was goed.
Het grootste deel van de dag was hij in zijn hotel in het stadscentrum gebleven, en ze had hem eerder die dag gevolgd toen hij zijn eerste bezoek aan Borya bracht. Maar in plaats van terug te gaan naar zijn hotel, wachtte Knoll drie straten verderop in zijn auto om zodra het donker was geworden op zijn schreden terug te keren. Ze had hem binnen zien gaan door de achterdeur, die blijkbaar niet was afgesloten omdat de deurknop bij de eerste poging meegaf.
Klaarblijkelijk was de oude man niet inschikkelijk geweest. Knolls opvliegendheid was legendarisch. Hij had Borya net zo achteloos van de trap gesmeten als iemand papier in een prullenmand mikt, waarna hij hem met zichtbaar genoegen de nek had gebroken. Ze had respect voor de talenten van haar tegenstander, wist van de stiletto die hij op zijn onderarm droeg en van de vastberadenheid waarmee hij die kon gebruiken.
Maar zij had zo haar eigen talenten.
Knoll stond om zich heen te kijken.
Ze had goed zicht vanuit haar gunstige positie. De zwarte jumpsuit en de zwarte muts die ze over haar blonde haar droeg deden haar in de nacht opgaan. De kamer waar ze door het raam binnenkeek, een zitkamer aan de voorkant, was onverlicht.
Voelde hij haar aanwezigheid?
Ze liet zich onder de vensterbank zakken en verschool zich tussen de hoge hulstbomen die het huis omringden, waarbij ze uitkeek voor de stekelige bladeren. Het was een warme avond. Op haar voorhoofd, waar het elastiek van de muts zat, parelden zweetdruppels. Ze richtte zich voorzichtig weer op en zag Knoll de trap op lopen. Zes minuten later kwam hij terug, met lege handen, jas rechtgestreken, stropdas perfect. Ze zag dat hij bukte en Borya’s pols voelde en vervolgens naar de achterkant van het huis liep. Enkele seconden later hoorde ze een deur open- en dichtgaan.
Ze wachtte tien minuten en sloop toen naar de tuin achter het huis. Gehandschoend draaide ze de knop van de achterdeur om en stapte binnen. Er hing een geur van desinfecterende middelen en ouderdom. Ze liep door de keuken heen en begaf zich naar de hal.
In de eetkamer kruiste plotseling een kat haar pad. Ze bleef met bonzend hart staan en verwenste het beest.
Ze haalde diep adem en betrad de kamer.
Het decor was niet veranderd sinds haar laatste bezoek drie jaar geleden. Dezelfde met de hand doorgestikte sofa met hoge rugleuning, hangklok en ijzeren Cambridge-lampen. De lithografieën aan de muren hadden haar aanvankelijk geïntrigeerd. Ze had zich afgevraagd of het originelen konden zijn, maar nauwkeurige inspectie bij haar laatste bezoek maakte duidelijk dat het allemaal kopieën waren. Ze had op een avond ingebroken nadat Borya het huis had verlaten, maar haar speurtocht had niets opgeleverd over de Amberzaal behalve wat berichten in tijdschriften en kranten. Niets van enige waarde. Als Borya iets belangrijks wist over de Amberzaal, had hij het zeker niet opgeschreven of had hij de informatie niet thuis bewaard.
Ze liep langs het lijk in de hal en liep de trap op. Een tweede snelle inspectie in de studeerkamer onthulde niets behalve dat Borya blijkbaar nog maar pas een deel van het materiaal over de Amberzaal had gelezen. In dezelfde geelbruine fauteuil lagen verscheidene artikelen die ze zich nog van de vorige keer herinnerde.
Ze sloop weer naar beneden.
De oude man lag op zijn buik. Ze voelde of er nog een polsslag was. Niets.
Goed.
Knoll had haar de moeite bespaard.


ZESTIEN

zondag 11 mei, 

8.35 uur


Rachel stuurde de auto haar vaders inrit op. De ochtendhemel was die dag, half mei, uitnodigend blauw. De garagedeur was open en de Oldsmobile stond buiten, terwijl op het kastanjebruine exterieur dauw glinsterde. Het was een vreemde plek, omdat haar vader de auto meestal binnen parkeerde.

Het huis was weinig veranderd sinds haar kinderjaren. Rode baksteen, wit houtwerk, antracietkleurige dakspaan. De magnolia en rode kornoelje aan de voorkant, 25 jaar geleden geplant toen het gezin er kwam wonen, rezen nu hoog op, samen met de hulstbomen en jeneverbesstruiken in de voortuin en naast het huis. De luiken verrieden hun ouderdom en schimmel kroop langzaam omhoog tegen de bakstenen muren. De buitenkant moest worden opgeknapt en ze nam zich voor het er met haar vader over te hebben.

Ze parkeerde en de kinderen sprongen uit de auto en renden achterom naar de achterdeur.
Ze inspecteerde haar vaders auto. Open. Ze schudde het hoofd. Hij weigerde eenvoudig om ook maar iets af te sluiten. De Constitution van die ochtend lag op de inrit en ze liep erheen om hem op te rapen, waarna ze over de betonnen stoep achterom ging. Marla en Brent riepen Lucy in de achtertuin.
De keukendeur was evenmin afgesloten. De verlichting boven het aanrecht brandde. Zo achteloos als haar vader was met afsluiten, zo volslagen neurotisch was hij met licht, dat hij alleen liet branden als het absoluut noodzakelijk was. Hij zou het altijd uitdoen voordat hij ging slapen.
Ze riep:‘Papa? Bent u daar? Hoe vaak moet ik nog zeggen dat u de deur niet open moet laten?’
De kinderen riepen Lucy en duwden vervolgens de klapdeurtjes naar de eetkamer en huiskamer open.
‘Papa?’ Haar stem klonk harder.
Marla rende terug naar de keuken.‘Opa ligt op de grond te slapen.’ ‘Wat bedoel je?’
‘Hij ligt naast de trap op de grond te slapen.’
Ze stormde van de keuken naar de hal. De vreemde hoek in haar vaders nek maakte haar direct duidelijk dat hij niet sliep.

‘ Welkom in het Grote Museum der Kunsten,’ zei de gastheer tegen iedere bezoeker die door de brede glazen deuren liep. ‘Welkom. Wel
kom.’ Mensen liepen één voor één door de tourniquet. Paul stond in de rij en
wachtte op zijn beurt.
‘Goedemorgen, meneer Cutler,’ zei de gastheer.‘U had niet hoeven wachten.
Waarom liep u niet gewoon door?’
‘Dat zou niet eerlijk zijn, meneer Braun.’
‘Lid zijn van de raad mag wel enige voorrang geven, of niet soms?’ Paul glimlachte. ‘Dat lijkt me wel. Wacht er een verslaggever op me? Ik zou
hem hier om tien uur ontmoeten.’
‘Jawel. De knaap is al in de voorste galerij sinds ik de deuren heb geopend.’ Hij ging verder, terwijl zijn leren hakken klikten op het glanzende terrazzo.
Het drie verdiepingen hoge atrium was tot aan het plafond volledig open, voetgangerspaden liepen in een halve cirkel langs de hoge muren van elke verdieping, overal slenterden mensen rond, geroezemoes van gedempte conversatie
zweefde in de geklimatiseerde lucht.
Hij kon geen betere manier bedenken om een zondagmorgen door te brengen dan in het museum. Hij was nooit een echte kerkganger geweest. Dat kwam
niet omdat hij niet gelovig was, maar gewoon omdat hij echte menselijke prestaties bewonderen bevredigender vond dan over een almachtig wezen nadenken. Rachel was net zo. Hij vroeg zich vaak af of hun luchtige instelling tegenover religie invloed had op Marla en Brent. Misschien moesten de kinderen
ermee in contact worden gebracht, had hij wel eens aangevoerd. Rachel was het
daar echter niet mee eens. ‘Laat ze zelf beslissen als ze eraan toe zijn.’ Ze was
onwrikbaar antireligieus.
Een van hun vele discussies.
Hij slenterde naar de voorste galerij, met schilderijen die een tantaliserend
voorproefje waren van wat overal in de rest van het gebouw wachtte. De verslaggever, een magere, kwiek ogende man met een ruige baard, cameratas aan zijn
rechterschouder, stond voor een groot olieverfschilderij.
‘Bent u Gale Blazek?’
De jongeman draaide zich om en knikte.
‘Paul Cutler.’ Ze gaven elkaar een hand en hij gebaarde naar het schilderij.
‘Prachtig, hè?’
‘Del Sarto’s laatste, geloof ik,’ zei de verslaggever.
Hij knikte. ‘We hadden het geluk een particuliere verzamelaar te kunnen overhalen het een poos aan ons uit te lenen, samen met verscheidene andere mooie schilderijen. Ze bevinden zich op de eerste verdieping bij de rest van de veertiende- en achttiende-eeuwse Italianen.’
‘Ik ga er beslist naar kijken voordat ik wegga.’
Hij keek naar de enorme wandklok. 10.15 uur.‘Het spijt me dat ik te laat ben. Waarom dwalen we niet wat rond terwijl u uw vragen stelt?’
De man glimlachte en haalde een cassetterecorder uit de schoudertas. Ze wandelden naar de andere kant van de uitgestrekte galerij.
‘Ik kom meteen terzake. Hoelang zit u in de raad van het museum?’ vroeg de verslaggever.
‘Negen jaar nu.’
‘Bent u verzamelaar?’
Hij grinnikte. ‘Nauwelijks. Alleen een paar olieverfschilderijen en enkele aquarellen. Stelt niets voor.’
‘Ik heb me laten vertellen dat u organisatietalent hebt. Het bestuur geeft hoog op van u.’
‘Ik doe mijn werk als vrijwilliger graag. Dit is een speciale plek voor me.’ Een lawaaiige groep tieners stroomde binnen vanaf de tussenverdieping. ‘Hebt u een kunstopleiding gevolgd?’
Hij schudde het hoofd.‘Niet echt. Ik heb een kandidaatsgraad politicologie van Emory, en wat postkandidaats kunstgeschiedenis. Toen kwam ik erachter wat kunsthistorici verdienen en ging ik rechten studeren.’ Hij sloeg het verhaal over dat hij bij zijn eerste aanmeldingen was afgewezen. Niet uit ijdelheid, maar gewoon omdat het er na dertien jaar eigenlijk niet meer toe deed. Ze liepen om twee vrouwen heen die een schilderij van de H. Maria Magdalena bewonderden.
‘Hoe oud bent u?’ vroeg de verslaggever.
‘Eenenveertig.’
‘Getrouwd?’
‘Gescheiden.’
‘Ik ook. Hoe gaat het u af?’
Hij haalde de schouders op. Niet nodig om daar in het openbaar iets over te zeggen.‘Ik red me wel.’
In feite betekende de echtscheiding een karige flat met twee slaapkamers en alleen of met collega’s eten, met uitzondering van de twee avonden per week waarop hij samen met de kinderen at. Gezelligheid beperkte zich tot bijeenkomsten van de Orde van Advocaten, wat de enige reden was waarom hij in zoveel raden en commissies zat, iets waarmee hij zijn vrije tijd en de weekeinden waarin de kinderen niet bij hem waren kon vullen. Rachel maakte het hem niet moeilijk als hij op bezoek kwam. Kon eigenlijk altijd. Maar hij wilde haar relatie met de kinderen niet verstoren, en hij besefte de waarde van een regeling en de noodzaak consequent te zijn.
‘Wat vindt u ervan uzelf te beschrijven voor mij?’
‘Pardon?’
‘Ik vraag dat aan alle mensen van wie ik een profielschets maak. Ze kunnen dat veel beter dan ik. Wie zou u beter kennen dan uzelf?’
‘Toen de directeur me vroeg of ik dit interview wilde doen en u rond wilde leiden, dacht ik dat het stuk over het museum zou gaan, niet over mij.’ ‘Dat is ook zo. Voor de weekeindbijlage van Constitution van aanstaande zondag. Maar mijn redacteur wil wat kadertjes over belangrijke mensen. De personen achter de tentoonstellingen.’
‘Wat zou u denken van de conservatoren?’
‘De directeur zegt dat u hier een van de echte centrale figuren bent. Iemand op wie hij echt kan rekenen.’
Hij stond stil. Hoe kon hij zichzelf beschrijven? Een meter tweeënzeventig, bruin haar, lichtbruine ogen? Het gestel van iemand die dagelijks vijf kilometer hardloopt? Nee. ‘Wat zou u zeggen van een alledaags gezicht en een alledaags lichaam met een alledaagse persoonlijkheid. Betrouwbaar. Het type man met wie je in een schuttersputje zou willen zitten.’
‘Het type man dat ervoor zorgt dat je nalatenschap goed wordt geregeld nadat je bent overleden?’
Hij had er niets over gezegd dat hij zich als advocaat met erfrecht bezighield. De verslaggever had duidelijk enig huiswerk gedaan.‘Zoiets.’
‘U had het over schuttersputjes. Ooit militair geweest?’
‘Ik ben van na de dienstplicht. Post-Vietnam en zo.’
‘Hoelang bent u al werkzaam als advocaat?’
‘U weet dat ik als advocaat gespecialiseerd ben in erfrecht, dus ik neem aan dat u ook weet hoelang ik al praktiseer.’
‘Eigenlijk ben ik dat vergeten te vragen.’
Een eerlijk antwoord. Goed. ‘Ik werk nu dertien jaar bij Pridgen en Woodworth.’
‘Uw partners hebben een hoge dunk van u. Ik heb vrijdag met hen gesproken.’ Hij trok verwonderd een wenkbrauw op. ‘Daar heeft niemand iets van gezegd.’
‘Ik vroeg of ze dat niet wilden doen. Althans vandaag nog niet. Ik wilde een spontaan gesprek tussen ons.’
Er stroomden meer bezoekers binnen. Het begon druk en rumoerig te worden in de zaal. ‘We kunnen maar beter naar de Edwards Galerij gaan. Minder mensen. Er staat voortreffelijk beeldhouwwerk’. Hij ging voor naar de andere kant van de tussenverdieping. Zonlicht viel door hoge wanden van dik glas, vervlochten in een porseleinwit gebouw, over de looppaden binnen. Een enorme inkttekening met juweelachtige tinten sierde de noordwand aan de overzijde. Uit een open café dreef de geur van koffie en amandelen hen tegemoet. ‘Prachtig,’ zei de verslaggever, rondkijkend.‘Hoe noemde de New York Times het? Het beste museum dat een stad in deze generatie heeft gebouwd?’ ‘We waren ingenomen met hun enthousiasme. We kregen er de galerijen mee gevuld. Donateurs voelden zich direct thuis bij ons.’
Voor hen stond de gepolijste roodgranieten monoliet in het midden van het atrium. Hij liep er automatisch heen, passerde hem nooit zonder even stil te staan. De verslaggever liep achter hem aan. Een lijst van 29 namen was in de steen gegraveerd. Zijn blik werd altijd naar het midden getrokken:

YANCY CUTLER

4 juni 1936-23 oktober 1998 toegewijd advocaat beschermheer van de kunst vriend van het museum

MARLENE CUTLER

14 mei 1938-23 oktober 1998 toegewijd echtgenote beschermvrouw van de kunst vriendin van het museum



‘ Uw vader zat ook in de raad, nietwaar?’ vroeg de verslaggever. ‘Hij was dertig jaar in functie. Hielp om het geld voor dit gebouw bijeen
te brengen. Mijn moeder was er ook bij betrokken.’
Hij zweeg. Uit respect, zoals altijd. Het was het enige gedenkteken voor zijn
ouders dat bestond. De airbus was boven volle zee ontploft. Negenentwintig
mensen dood. De hele raad van bestuur van het museum, hun partners en verscheidene werknemers. Geen enkel lijk gevonden. Geen andere verklaring voor
de oorzaak dan de korte conclusie van Italiaanse autoriteiten dat separatistische terroristen verantwoordelijk waren. Men veronderstelde dat de Italiaanse
minister van Oudheden, die aan boord was, het doelwit was geweest. Yancy en
Marlene Cutler bevonden zich eenvoudig op het verkeerde moment op de verkeerde plek.
‘Het waren goede mensen,’ zei hij.‘We missen ze allemaal.’
Hij draaide zich om en ging de verslaggever voor naar de Edwards Galerij.
Een assistent-conservator kwam door het atrium aangesneld.
‘Meneer Cutler, wacht.’ De vrouw haastte zich naar hen toe, met een bezorgde uitdrukking op haar gezicht.‘Er is net opgebeld voor u. Het spijt me. Uw ex-schoonvader is overleden.’


ZEVENTIEN


Karol borya werd om elf uur begraven, midden in het voorjaar, op een sombere, bewolkte morgen die nog ongewoon kil was voor mei. Er waren veel mensen bij de rouwdienst. Paul fungeerde als ceremoniemeester en gaf het woord aan drie van Borya’s oude vrienden, die ieder een ontroerende lofrede hielden. Daarna hield hij zelf een korte toespraak.

Rachel stond vooraan, met Marla en Brent aan haar zijde. De met een mijter getooide priester van de orthodoxe Sint-Methodiuskerk leidde de dienst, omdat Karol een trouwe parochiaan was geweest. De plechtigheid verliep ongehaast, met veel tranen, en werd opgeluisterd door een koor dat Tsjaikovsky en Rachmaninov zong. De teraardebestelling vond plaats op het orthodoxe kerkhof naast de kerk, een glooiend terrein van rode klei met bermudagras in de schaduw van brede esdoornkruinen. Terwijl men de kist liet zakken, klonken de laatste woorden van de priester oprecht: ‘Stof zijt ge en tot stof zult ge wederkeren.’

Hoewel Borya de Amerikaanse cultuur volledig had overgenomen, had hij altijd een religieuze band met zijn geboorteland bewaard en zich strikt aan de orthodoxe leer gehouden. Paul herinnerde zich zijn ex-schoonvader niet als een bovenmatig godvruchtig man, alleen als iemand die echt geloofde en dat geloof omzette in een goed leven. De oude man had vele malen aangegeven dat hij graag begraven wilde worden in Wit-Rusland, tussen de berkenbosjes, het moerasland en de glooiende akkers met het blauwe vlas. Zijn ouders, broers en zussen lagen in massagraven, waarvan de exacte locaties alleen bekend waren bij de ss-officieren en Duitse soldaten die hen hadden afgemaakt, en die nu niet meer leefden. Paul wilde met iemand van het ministerie van Buitenlandse Zaken praten over de mogelijkheid van teraardebestelling in het buitenland, maar Rachel verwierp het idee en zei dat ze haar vader en moeder bij zich in de buurt wilde houden. Rachel drong er ook op aan dat het samenzijn na de begrafenis bij haar thuis zou plaatsvinden, en ruim zeventig mensen drentelden meer dan twee uur lang in en uit. Buren zorgden voor eten en drinken. Ze sprak beleefd met iedereen, nam condoleances in ontvangst en betuigde haar dank.

Paul hield haar scherp in het oog. Ze leek zich goed staande te houden. Rond twee uur ging ze naar boven. Hij trof haar alleen in hun vroegere slaapkamer. Hij was er een tijd niet meer geweest.

‘Gaat het?’ vroeg hij.

Ze zat op de rand van het hemelbed, starend naar de vloerbedekking, en haar ogen waren gezwollen van het huilen.
Hij liep naar haar toe.
‘Ik wist dat deze dag zou komen,’ zei ze.‘Nu zijn ze er allebei niet meer.’ Ze zweeg even.‘Ik weet nog dat mama doodging. Ik dacht dat het het einde van de wereld was. Ik kon niet begrijpen waarom ze van ons was weggenomen.’
Hij had zich vaak afgevraagd of dat de bron was van haar antireligieuze opvattingen. Wrok jegens een zogenaamd barmhartige God die een jong meisje zo hardvochtig haar moeder ontnam. Hij wilde haar vasthouden en troosten, haar vertellen dat hij van haar hield en dat altijd zou doen. Maar hij bleef staan, vechtend tegen zijn tranen.
‘Ze las me altijd voor. Vreemd, maar wat ik me het beste van haar herinner is haar stem. Zo vriendelijk. En de verhalen die ze vertelde. Apollo en Daphne. De gevechten van Perseus. Jason en Medea. Iedereen kreeg sprookjes.’ Een flauwe glimlach.‘Ik kreeg mythologie.’
De opmerking was een van de zeldzame keren dat ze iets specifieks over haar kindertijd zei. Dat was geen onderwerp waar ze over uitweidde en ze had in het verleden duidelijk gemaakt dat ze het stellen van vragen als een inbreuk beschouwde.
‘Lees je daarom dezelfde stof aan de kinderen voor?’
Ze veegde de tranen van haar wangen en knikte.
‘Je vader was een goede man. Ik was dol op hem.’
‘Al hebben jij en ik het niet gered samen, hij beschouwde je altijd als zijn zoon. Zei me dat hij dat altijd zou doen.’ Ze keek hem aan.‘Het was zijn liefste wens dat we weer bij elkaar zouden komen.’
De zijne ook, maar hij zei niets.
‘Ruziemaken was schijnbaar het enige wat jij en ik ooit deden,’ zei ze.‘Twee koppige mensen.’
Hij moest zeggen:‘Dat was niet het enige wat we deden.’
Ze haalde de schouders op.‘Jij was altijd al de optimist in huis.’
Hij merkte de gezinsfoto op die op de ladekast stond. Ze hadden hem een jaar voor de echtscheiding laten maken. Hij, Rachel en de kinderen. Hun trouwfoto was er ook nog, net als de foto beneden in de hal.
‘Het spijt me van afgelopen dinsdag,’ zei ze. ‘Wat ik zei toen je wegging. Je weet hoe ik er soms iets uit kan flappen.’
‘Ik had me er niet mee moeten bemoeien. Wat er met Nettles is voorgevallen was mijn zaak niet.’
‘Nee, je had gelijk. Ik reageerde overtrokken op hem. Mijn opvliegendheid brengt me vaker in moeilijkheden.’ Ze veegde meer tranen weg. ‘Ik heb zoveel te doen. Dit wordt een moeilijke zomer. Ik had deze keer niet gerekend op een strijd met meer kandidaten. En nu dit.’
Hij sprak niet uit wat voor de hand lag. Als ze een beetje diplomatie gebruikte, zouden de advocaten die voor haar verschenen zich misschien niet zo bedreigd voelen.
‘Hoor eens, Paul, zou jij vaders nalatenschap kunnen afhandelen? Ik kan dat nu gewoon niet aan.’
Hij kneep haar zacht in de schouder. Ze bood geen verzet tegen het gebaar. ‘Natuurlijk.’
Ze raakte zijn hand even aan. Het was de eerste keer in maanden dat dat gebeurde.‘Ik vertrouw je. Ik weet dat het goed zal gebeuren. Papa zou hebben gewild dat jij dingen regelt. Hij respecteerde je.’
Ze trok haar hand terug.
Hij deed hetzelfde. Hij begon als advocaat te denken. Om zijn aandacht op iets anders te richten.‘Weet je waar het testament is?’
‘Kijk eens rond in huis. Het ligt waarschijnlijk in de studeerkamer. Het zou ook in zijn safeloket bij de bank kunnen liggen. Hij heeft me een sleutel gegeven.’
Ze liep naar de toilettafel. IJskoningin? Voor hem niet. Hij kon zich hun eerste ontmoeting op een bijeenkomst van de Orde van Advocaten van Atlanta herinneren. Hij was nog geen jaar een onopvallende medewerker bij Pridgen & Woodworth. Zij een strijdlustige hulpofficier van justitie. Ze gingen twee jaar met elkaar uit en ten slotte stelde zij voor dat ze zouden trouwen. In het begin waren ze gelukkig en de jaren gingen snel voorbij. Wat ging er mis? Waarom kon het niet weer in orde komen? Misschien had ze gelijk. Wellicht was het beter dat ze vrienden waren dan geliefden.
Hij hoopte van niet.
Hij nam de sleutel van het safeloket die ze aanreikte aan en zei:‘Maak je geen zorgen, Rach. Ik regel alles.’

Hij verliet Rachels huis en reed recht naar dat van Karol Borya. Het was een rit van nog geen halfuur door drukke winkelboulevards en hectische woonstraten.

Hij parkeerde op de inrit en zag Borya’s Oldsmobile in de garage staan. Rachel had hem de huissleutel gegeven en hij maakte de voordeur open, richtte zijn blik direct op de vloertegels in de hal, vervolgens op de spijlen van de trap, waarvan er sommige waren gespleten, andere in vreemde hoeken uitstaken. De eikenhouten treden vertoonden geen sporen van een harde klap, maar de politie zei dat de oude man met een smak tegen een trede was geslagen, vervolgens een dodelijke buiteling had gemaakt en daarbij zijn 81-jarige nek had gebroken. Een lijkschouwing bevestigde het letsel en de klaarblijkelijke oorzaak ervan.

Een tragisch ongeval.
Terwijl hij daar in de stilte stond, trok een huivering van spijt en bedroefdheid, een vreemde combinatie, door hem heen. Hij was altijd graag langsgekomen, om over kunst en over de Braves te praten. Nu was de oude man er niet meer. Nog een band met Rachel die was doorgesneden. Maar hij was ook een vriend kwijt. Borya was bijna een vader voor hem. Ze hadden speciaal een innige band gekregen nadat zijn ouders om het leven waren gekomen. Borya en zijn vader waren goede vrienden geweest die zich door kunst verbonden voelden. Hij dacht nu met een steek van pijn in zijn hart terug aan beide mannen.
Goede mannen, voorgoed verdwenen.
Hij besloot Rachels raad op te volgen en eerst boven in de studeerkamer te zoeken. Hij wist dat er een testament was. Hij had het een paar jaar geleden zelf opgesteld en betwijfelde of Borya iemand anders zou hebben ingeschakeld om iets aan de formulering te veranderen. Er was zeker nog een kopie op het kantoor in de pensioendossiers, en desnoods zou hij die kunnen gebruiken. Maar het origineel kon sneller en goedkoper gerechtelijk worden geverifi e e r d .
Hij liep de trap op en doorzocht de studeerkamer. In de fauteuil lagen verscheidene tijdschriften en een paar lagen er verspreid op de vloerbedekking. Hij bladerde ze door. Ze gingen allemaal over de Amberzaal. Borya had door de jaren heen vaak over het object gesproken, en zijn overtuiging klonk als die van een Wit-Rus die ernaar verlangde dat de schat terugkeerde naar het Catharina Paleis. Maar verder had hij zich niet gerealiseerd dat de belangstelling van de man zo intens was, intens genoeg blijkbaar om artikelen en krantenknipsels te verzamelen die soms wel dertig jaar oud waren.
Hij snuffelde door de bureauladen en kaartenkasten en vond geen testament.
Hij inspecteerde de boekenkast. Borya was een gretige lezer. Homerus, Hugo, Poe en Tolstoi stonden op de planken naast een boek met Russische sprookjes, Churchills Histories en een in leer gebonden exemplaar van Ovidius’ Metamorfosen. Hij leek ook te houden van schrijvers uit het zuiden van de vs, en werken van Flannery O’Connor en Katherine Anne Porter behoorden tot de verzameling.
Zijn aandacht werd getrokken door een vaandel aan de muur. De oude man had het in een kiosk in Centennial Park gekocht tijdens de Olympische Spelen. Een zilveren ridder op een steigerend paard, met getrokken zwaard, en een gouden schild versierd met een kruis van drie balken. De achtergrond was bloedrood, het symbool van dapperheid en moed volgens Borya, afgezet met wit dat vrijheid en zuiverheid uitdrukte. Het was het nationale embleem van Wit-Rusland, een uitdagend symbool van zelfbeschikking.
Net als Borya zelf.
Borya hield van de Olympische Spelen. Ze waren bij verscheidene onderdelen aanwezig geweest en waren erbij toen Wit-Rusland goud won bij het roeien voor vrouwen. Het land bemachtigde nog veertien andere medailles – zes zilveren en acht bronzen – voor discuswerpen, zevenkamp, gymnastiek en worstelen, en Borya was trots op elke medaille. Alhoewel Amerikaan door osmose, was zijn ex-schoonvader in zijn hart ongetwijfeld Wit-Rus.
Hij liep weer naar beneden, doorzocht zorgvuldig de laden en kastruimte in alle meubels en vond geen testament. De kaart van Duitsland lag nog opengevouwen op de salontafel. De usa Today die hij aan Borya had gegeven, lag er ook nog.
Hij slenterde de keuken in en doorzocht de kasten, in de hoop dat belangrijke papieren misschien juist daar waren verborgen. Hij had ooit een geval behandeld van een vrouw die haar testament in de koelkast bewaarde, dus trok hij voor de grap de deuren van de koelkast open. De aanblik van een dossiermap onder het vriesvak verraste hem.
Hij haalde de koude map van manillapapier eruit en opende hem.
Artikelen over de Amberzaal, daterend uit de jaren veertig en vijftig, maar sommige niet ouder dan twee jaar. Hij vroeg zich af wat die in de koelkast deden.
Omdat het testament op dat moment belangrijker leek, besloot hij de map mee te nemen en naar de bank te gaan.

Het bord dat de weg wees naar de Georgia Citizens Bank aan Carr Boulevard gaf aan dat het 15.23 uur was toen Paul de drukke parkeerplaats op reed. Hij deed zijn bankzaken al jaren bij Georgia Citizens, sinds hij er had gewerkt voordat hij rechten ging studeren.

De directeur, een kleurloze man met een kalend hoofd, weigerde hem aanvankelijk de toegang tot Borya’s safeloket. Na een telefoontje naar zijn kantoor faxte Pauls secretaresse een volmacht, die Paul ondertekende, als bewijs dat hij de advocaat was die belast was met de nalatenschap van wijlen Karol Borya. De brief scheen de directeur tevreden te stellen. Nu hadden ze in elk geval iets in het dossier om een klagende erfgenaam duidelijk te maken dat het safeloket leeg was.

De wet van de staat Georgia kende een specifieke bepaling die vertegenwoordigers van erven toestond safeloketten in te zien om testamenten te zoeken. Hij had zich vele malen op de wet beroepen en de meeste bankdirecteuren waren op de hoogte van de bepaling. Nu en dan deed er echter een moeilijk.

De man ging hem voor naar de kluis met rijen roestvrijstalen loketten. Het bezit van de sleutel voor nummer 45 leek zijn authenticiteit verder te bevestigen. Hij wist dat de directeur wettelijk verplicht was te blijven, de inhoud te bekijken en exact te inventariseren wat eruit werd gehaald en door wie. Hij deed het loket van het slot en trok onder geknars van metaal op metaal de smalle rechthoek open.

De inhoud was een stapel papieren, met elastiek bijeengehouden. Eén document had een blauwe achterkant, en hij herkende onmiddellijk het testament dat hij jaren geleden had opgesteld. Ongeveer een dozijn witte enveloppen was eraan bevestigd. Hij bekeek ze één voor één. Ze hadden allemaal een zekere Danja Chapaev als afzender en waren geadresseerd aan Borya. De stapel bevatte verder netjes in drieën gevouwen kopieën van brieven van Borya aan Chapaev. Alles was in het Engels geschreven. Het laatste document was een gewone witte enveloppe, gesloten, met op de voorkant in blauwe inkt Rachels naam.

‘De brieven en deze envelop zijn aan het testament bevestigd. Meneer Borya heeft ze kennelijk als eenheid bedoeld. Verder zit er niets in het loket. Ik zal alles meenemen.’

‘We hebben opdracht in zulke gevallen alleen het testament vrij te geven.’

‘Het zat bij elkaar. Deze enveloppen kunnen verband houden met het testament. Volgens de wet mag ik ze meenemen.’
De directeur stond in dubio.‘Ik zal het bureau van onze hoofdadvocaat in de stad moeten bellen voor akkoord.’
‘Wat is het probleem? Er is niemand die ergens over kan klagen. Ik heb dit testament geschreven. Ik weet wat erin staat. De enige erfgenaam van meneer Borya is zijn dochter. Ik ben hier namens haar.’
‘Ik moet het toch verifiëren bij onze advocaat.’
Hij was het zat.‘Doet u dat. Vertelt u aan Cathy Holden dat Paul Cutler in uw bank is en de les wordt gelezen door iemand die blijkbaar de wet niet kent. Vertel haar dat als ik naar de rechter moet voor een gerechtelijk bevel dat me toestaat mee te nemen wat ik toch al mag meenemen, de bank me de 220 dollar per uur moet vergoeden die ik voor de moeite in rekening zal brengen.’ De directeur scheen de woorden te overwegen. ‘Kent u onze hoofdadvocaat?’
‘Ik heb ooit voor haar gewerkt.’
De directeur dacht in stilte na over zijn positie en zei ten slotte: ‘Neem ze maar mee. Maar u moet er wel voor tekenen.’


ACHTTIEN

Danja,

Elke dag heb ik nog veel pijn in mijn hart vanwege wat Yancy Cutler is overkomen. Wat een beste man, zijn echtgenote zo’n goede vrouw. Ook alle andere mensen in dat vliegtuig waren goede mensen. Goede mensen zouden niet zo gewelddadig of zo plotseling mogen sterven. Mijn schoonzoon is erg treurig en de gedachte dat ik misschien verantwoordelijk ben pijnigt me. Yancy belde de avond voor het ongeluk op. Hij was erin geslaagd de man die je noemde, wiens broer op Lorings landgoed werkte, op te sporen. Je had gelijk. Ik had Yancy nooit mogen vragen opnieuw onderzoek te doen toen hij in Italië was. Het was niet goed om anderen erbij te betrekken. De last rust op mijn en jouw schouders. Maar waarom leven wij nog? Weten ze niet waar we zijn? Wat we weten? Zijn we misschien geen bedreiging meer? Alleen wie vragen stelt en te dicht in de buurt komt vestigt hun aandacht op zich. Onverschilligheid is misschien veel beter dan nieuwsgierigheid. Er zijn zoveel jaren verstreken dat de Amberzaal eerder een herinnering lijkt dan een wereldwonder. Kan het iemand eigenlijk nog iets schelen? Let goed op jezelf, Danja. Houd contact.

Karol

Danja,

Vandaag is de kgb geweest. Een dikke Tsjech die naar het riool stonk. Hij zei dat hij mijn naam in de archieven van de raad had aangetroffen. Ik dacht dat het spoor te oud en te koud was om te volgen. Maar ik had het mis. Wees voorzichtig. Hij vroeg of jij nog leefde. Ik vertelde hem het gebruikelijke verhaal. Ik denk dat wij de enige twee van de ouden zijn die nog over zijn. Al die vrienden zijn er niet meer. Erg droevig. Misschien heb je gelijk. Geen brieven meer, voor de zekerheid. Vooral nu niet, aangezien ze weten waar ik ben. Mijn dochter staat op het punt een kind te krijgen. Mijn tweede kleinkind. Een meisje deze keer, vertellen ze me. Moderne wetenschap. Geef mij maar zoals het vroeger ging, waarbij het de vraag was. Maar een klein meisje zou fijn zijn. In mijn kleinzoon heb ik erg veel plezier. Ik hoop dat jouw kleinkinderen het goed maken. Wees voorzichtig, oude vriend.

Karol

Beste Karol,

Het bijgesloten knipsel komt uit het dagblad van Bonn. Jeltsin arriveerde in Duitsland en verkondigde dat hij wist waar de Amberzaal zich bevond. In de kranten en tijdschriften heerste opwinding over de bekendmaking. Is het aan de andere kant van de oceaan tot je doorgedrongen? Hij beweerde dat geleerden de informatie hadden opgediept uit sovjetarchieven. De Buitengewone Raad voor Misdaden tegen Rusland noemde Jeltsin ons. Ha! Het enige wat die gek deed was Bonn een half miljoen mark aan hulp aftroggelen, waarna hij zich verontschuldigde en zei dat de archieven niet over de Amberzaal gingen, maar over andere schatten die uit Leningrad waren gegapt. Meer Russische nonsens. De Russen, sovjets, nazi’s. Allemaal hetzelfde. Het gepraat tegenwoordig over het terugbrengen van Russisch erfgoed is gewoon de zoveelste propaganda. Wat ze doen is ons erfgoed verkopen. De kranten staan elke dag vol verhalen over schilderijen, beeldhouwwerken en juwelen die worden verkocht. Onze geschiedenis als vlooienmarkt. We moeten zorgen dat de panelen in veiligheid blijven. Ik waardeer de foto van je kleindochter. Ze zal je veel vreugde schenken. Goede gezondheid, vriend.

Danja

Danja,

Ik hoop dat het goed met je gaat wanneer je deze brief ontvangt. Het is te lang geleden dat we elkaar voor het laatst schreven. Ik dacht dat het na drie jaar weer veilig zou kunnen zijn. Ik heb verder geen bezoek meer gehad, en ik heb weinig berichten gelezen over zaken die met de panelen te maken hebben. Sinds we voor het laatst contact hebben gehad, zijn mijn dochter en haar man gescheiden. Ze houden van elkaar, maar kunnen eenvoudig niet samenwonen. Mijn kleinkinderen maken het goed. Ik hoop die van jou ook. We zijn allebei oud. Het zou aardig zijn om te gaan bekijken of de panelen er echt zijn. Maar we kunnen de reis geen van beiden maken. Bovendien is het misschien nog te gevaarlijk. Iemand was er getuige van toen Yancy Cutler vragen stelde over Loring. Diep in mijn hart weet ik dat de bom niet was bedoeld voor een Italiaanse minister. Ik treur nog altijd om de Cutlers. Zovelen zijn gestorven terwijl ze naar de Amberzaal speurden. Misschien zou de zaal zoek moeten blijven. Het doet er niet toe. We kunnen hem geen van beiden nog veel langer beschermen. Goede gezondheid, oude vriend.

Karol

Rachel,

Mijn lieve schat. Mijn enig kind. Je vader rust nu in vrede bij je moeder. We zijn beslist samen, want een genadige God zou twee mensen die van elkaar hielden de kans op eeuwig geluk niet onthouden. Ik heb dit briefje geschreven om te zeggen wat misschien tijdens mijn leven gezegd had moeten worden. Je bent altijd op de hoogte geweest van mijn leven, wat ik voor de sovjets deed voordat ik emigreerde. Ik roofde kunst. Niets meer dan een dief, maar met goedkeuring en aanmoediging van Stalin. Ik rationaliseerde het destijds op grond van mijn haat jegens de nazi’s, maar ik had het mis. We stalen zoveel van zovelen, alles onder het mom van genoegdoening. Waar we het meest op uit waren was de Amberzaal. Onze erfenis, gestolen door invallers. De bijgesloten brieven vertellen een deel van het verhaal van onze speurtocht. Mijn oude vriend Danja en ik hebben ijverig gezocht. Hebben we hem ooit gevonden? Misschien wel. We zijn eigenlijk geen van beiden ooit gaan kijken. Te veel mensen keken toe in die tijd, en tegen de tijd dat we op het goede spoor zaten, beseften we allebei dat de sovjets veel erger waren dan de Duitsers. Dus staakten we onze zoektocht. Danja en ik zwoeren nooit te onthullen wat we wisten, of misschien enkel wat we dachten te weten. Pas toen Yancy aanbood discreet onderzoek te doen, informatie na te trekken die ik ooit als geloofwaardig beschouwde, zocht ik weer verder. Hij deed onderzoek tijdens zijn laatste reis in Italië. Of die explosie in het vliegtuig toe te schrijven was aan zijn vragen of aan iets anders, zal nooit bekend worden. Maar wat ik wel weet is dat de zoektocht naar de Amberzaal gevaarlijk is gebleken. Misschien komt het gevaar van wat Danja en ik vermoeden. Misschien niet. Ik heb al vele jaren niets van mijn oude kameraad gehoord. Mijn laatste brief aan hem een poos geleden werd niet beantwoord. Misschien is hij nu ook bij me. Mijn dierbare Maya. Mijn vriend Danja. Goede metgezellen voor de eeuwigheid. Hopelijk duurt het nog vele jaren voordat je je bij ons voegt, mijn lieveling. Ik wens je een fijn leven toe. Wees succesvol. Zorg voor Marla en Brent. Ik hou veel van ze. Ik ben erg trots op je. Leef goed. Geef Paul misschien nog een kans. Maar houd je nooit, absoluut nooit, bezig met de Amberzaal. Denk aan het verhaal over Phaëthon en de tranen van de Heliaden. Neem zijn eerzucht en hun verdriet ter harte. Misschien zullen de panelen op een dag worden gevonden. Ik hoop van niet. Aan politici zou zo’n schat niet mogen worden toevertrouwd. Laat ze in hun graf rusten. Zeg tegen Paul dat het me erg spijt. Ik hou van je.


NEGENTIEN

18.34 uur

Pauls hart bonsde toen Rachel opkeek van de laatste brief van haar vader, terwijl de tranen haar uit de bedroefde groene ogen stroomden. Hij kon de pijn voelen. Moeilijk te zeggen waar zijn pijn eindigde en de hare begon.

‘Hij kon zo elegant schrijven,’ zei ze.
Dat vond hij ook.
‘Hij had het Engels goed geleerd, las onophoudelijk. Hij wist meer van participiale constructies en zwevende bepalingen dan ik ooit heb gedaan. Ik denk dat zijn gebrekkige spreken gewoon een manier was om vast te houden aan zijn erfgoed. Arme papa.’

Ze droeg haar roodbruine haar in een paardenstaart. Ze had zich niet opgemaakt, droeg alleen een witte badstof kamerjas over een flanellen nachtjapon. Het huis was eindelijk vrij van alle rouwklagers. De kinderen waren op hun kamer, nog overstuur van de emotionele dag. Lucy draafde door de eetkamer.

‘Heb je al deze brieven gelezen?’ vroeg Rachel.

Hij knikte.‘Nadat ik weg was gegaan bij de bank. Ik ging weer naar het huis van je vader en haalde de rest van de spullen op.’
Ze zaten in Rachels eetkamer. Hun oude eetkamer. De twee mappen met nieuwsberichten over de Amberzaal, een kaart van Duitsland, de usa Today, het testament, alle brieven en het briefje aan Rachel lagen allemaal uitgespreid op tafel. Hij had haar verteld wat hij had gevonden en waar. Hij vertelde haar ook over het usa-artikel waar haar vader die vrijdag speciaal om had gevraagd, en over zijn vragen over Wayland McKoy.
‘Papa keek naar iets op cnn wat daarover ging, toen ik de kinderen bij hem achterliet. Ik kan me de naam nog herinneren.’ Ze zakte weg in de stoel. ‘Wat deed dat dossier in de koelkast? Dat is niets voor papa. Wat is er aan de hand, Paul?’
‘Dat weet ik niet. Maar Karol had duidelijk belangstelling voor de Amberzaal.’ Hij wees naar Borya’s laatste brief.‘Wat bedoelde hij met Phaëthon en de tranen van de Heliaden?’
‘Zo’n verhaal dat mama me vroeger vertelde toen ik klein was. Phaëthon, de sterfelijke zoon van Helios, de god van de zon. Ik was erdoor gefascineerd. Papa was dol op mythologie. Hij zei dat aan fantasieën denken een van de dingen was die hem door Mauthausen sleepten.’ Ze bladerde door de knipsels en fotokopieën en bekeek er een paar goed.‘Hij dacht dat hij verantwoordelijk was voor wat je ouders en de rest van de mensen in dat vliegtuig is overkomen. Dat begrijp ik niet.’
Hij ook niet. En hij had de afgelopen twee uur aan weinig anders gedacht. ‘Waren je ouders niet voor museumzaken in Italië?’ vroeg Rachel.
‘De hele raad was meegegaan. De reis was bedoeld om werk uit Italiaanse musea te lenen.’
‘Papa leek te denken dat er een verband was.’
Hij herinnerde zich nog iets wat Borya had geschreven: ik had hem nooit mogen vragen opnieuw onderzoek te doen toen hij in Italië was.
Wat bedoelde hij met opnieuw?
‘Wil je niet weten wat er is gebeurd?’ vroeg Rachel plotseling, met stemverheffing.
Die toon had hem jaren geleden niet aangestaan en hij stelde hem ook nu niet op prijs.‘Dat heb ik helemaal niet gezegd. Er zijn alleen negen jaar verstreken en het zou vrijwel onmogelijk zijn om erachter te komen. Mijn god, Rachel, ze hebben niet eens lijken gevonden.’
‘Paul, je ouders zijn mogelijk vermoord en je wilt helemaal niets ondernemen?’
Onstuimig en halsstarrig. Wat had Karol gezegd? Heeft beide eigenschappen van haar moeder. Klopt.
‘Dat heb ik ook niet gezegd. Maar we kunnen niets doen.’
‘We kunnen Danja Chapaev gaan zoeken.’
‘Wat bedoel je?’
‘Chapaev. Misschien leeft hij nog.’ Ze keek naar de enveloppen, de afzenders. ‘Kehlheim kan niet zo moeilijk te vinden zijn.’
‘Het ligt in het zuiden van Duitsland, Beieren. Ik heb het op de kaart opgezocht.’
‘Je hebt opgezocht?’
‘Het was niet moeilijk. Karol had het omcirkeld.’
Ze vouwde de kaart open en keek zelf.‘Papa zei dat ze iets van de Amberzaal wisten, maar nooit op onderzoek waren geweest. Zou Chapaev ons misschien kunnen vertellen wat het was?’
Hij kon niet geloven wat ze zei.‘Heb je gelezen wat je vader zei? Hij vertelde je de Amberzaal met rust te laten. Hij wilde dus beslist niet dat je op zoek gaat naar Chapaev.’
‘Chapaev zou wel eens meer kunnen weten over wat je ouders is overkomen.’
‘Ik ben advocaat, Rachel, geen internationaal rechercheur.’
‘Oké,dan gaan we hiermee naar de politie.Ze zouden het kunnen onderzoeken.’
‘Dat is heel wat praktischer dan je eerste voorstel. Maar het spoor is nog altijd jaren oud.’
Haar gezicht verstrakte.‘Ik hoop toch echt dat Marla en Brent jouw zelfvoldaanheid niet erven. Ik ga ervan uit dat ze zouden willen weten wat er is gebeurd als een vliegtuig met jou en mij aan boord in de lucht zou zijn ontploft.’
Ze wist precies hoe ze een gevoelige snaar kon raken. Het was een van de dingen in haar waar hij gemakkelijk aanstoot aan nam.‘Heb je die artikelen gelezen?’ vroeg hij. ‘Er zijn mensen omgekomen die naar de Amberzaal zochten. Misschien mijn ouders wel. Misschien niet. Eén ding is zeker. Je vader wilde niet dat je je ermee bezighield. Het is ook helemaal jouw terrein niet. Wat jij van kunst weet past in een vingerhoed.’
‘Net als jouw lef.’
Hij keek strak in haar boze ogen, verbeet zich en deed zijn best begripvol te zijn. Ze had vanmorgen haar vader begraven. Toch bleef één woord naklinken in zijn brein.
Teef.
Hij haalde diep adem en zei toen rustig: ‘Je tweede voorstel is het meest praktisch. Waarom laten we dit niet aan de politie over?’
Hij zweeg even. ‘Ik besef dat je van streek bent. Maar Karols dood was een ongeluk, Rachel.’
‘Het vervelende is, Paul, dat je in het andere geval mijn vader, net als jouw ouders, kunt bijschrijven op de slachtofferlijst.’ Ze wierp hem die blik weer toe. Die hij te vaak had gezien.‘Wil je nog steeds praktisch zijn?’

TWINTIG

woensdag 14 mei, 10.25 uur

Rachel dwong zichzelf uit bed te stappen en te zorgen dat de kinderen zich aankleedden. Daarna bracht ze de kinderen naar school en ging ze met tegenzin op weg naar het gerechtsgebouw. Ze was sinds afgelopen vrijdag niet meer in haar raadkamer geweest omdat ze maandag en dinsdag vrij had genomen.

De hele morgen maakte haar secretaresse het haar gemakkelijk, door te voorkomen dat ze werd gestoord, door telefoontjes op te vangen en door advocaten en de andere rechters af te wimpelen. Oorspronkelijk waren voor die week civiele juryprocessen gepland, maar ze waren allemaal in aller ijl uitgesteld. Een uur eerder had ze het politiebureau in Atlanta gebeld en verzocht of ze iemand van Moordzaken naar de raadkamer wilden sturen. Ze was niet de populairste rechter bij de politie. Iedereen leek aan te nemen dat ze op de hand van de politie zou zijn, omdat ze ooit een onbuigzame aanklager was geweest. Maar haar beslissingen, als er al een etiket op kon worden geplakt, waren echter gewoonlijk verdediging-georiënteerd.‘Vrijzinnig’ was het woord dat de politievakbond en de pers graag gebruikten.‘Verraadster’ was de beschrijving die, zo had men haar verteld, de rechercheurs van de narcoticabrigade vaak fluisterend gebruikten. Het kon haar echter niets schelen. De grondwet was er om mensen te beschermen. De politie werd geacht binnen haar grenzen, niet erbuiten, te werken. Het was haar taak ervoor te zorgen dat de politie het zich niet gemakkelijk maakte. Hoe vaak had haar vader niet gepreekt: wanneer overheid vóór wet komt, is tirannie niet ver. En als iemand het zou moeten weten, was hij het wel.

‘Rechter Cutler,’ zei haar secretaresse door de luidspreker van de telefoon. Meestal was het gewoon Rachel en Sami, en werd ze alleen rechter genoemd wanneer zich een bezoeker meldde. ‘Inspecteur Barlow van de politie van Atlanta is hier. In reactie op uw telefoontje.’

Ze veegde snel haar ogen droog met een papieren zakdoekje. Kijkend naar de foto van haar vader op de credenza had ze opnieuw tranen in de ogen gekregen. Ze stond op en streek haar katoenen rok en bloes recht.

De paneeldeur ging open en een magere man met golvend zwart haar schreed binnen. Hij trok de deur achter zich dicht en stelde zich voor als Mike Barlow van de afdeling Moordzaken.

Ze hervond haar rechterlijke kalmte en nodigde hem uit te gaan zitten. ‘Ik stel het op prijs dat u bent gekomen, inspecteur.’
‘Geen punt. Het bureau wil de rechtbank altijd gerieven.’
Ze vroeg het zich af. Zijn toon was irritant hartelijk, bijna neerbuigend.
‘Nadat u had opgebeld, heb ik het incidentrapport over de dood van uw vader tevoorschijn gehaald. Ik betuig u mijn medeleven. Het lijkt een van die ongelukken die soms gebeuren.’
‘Mijn vader was tamelijk zelfstandig. Reed nog auto. Hij had niet echt problemen met zijn gezondheid, en hij liep die trap al jaren moeiteloos op en af.’
‘Wat wilt u daarmee zeggen?’
Zijn toon beviel haar nog minder.‘Zegt u het maar.’
‘Edelachtbare, ik begrijp wat u bedoelt. Maar niets wijst hier op boos opzet.’
‘Hij had een concentratiekamp overleefd, inspecteur, ik denk dat hij wel trappen kon lopen.’
Barlow leek niet overtuigd. ‘Volgens het rapport is er niets meegenomen. Zijn portefeuille lag op de toilettafel. De telvisietoestellen, stereo, video, het stond er nog allemaal. De deuren waren niet afgesloten. Nergens enig bewijs dat er is ingebroken. Waar ziet u inbraak?’
‘Mijn vader sloot de deuren nooit af.’
‘Dat is niet verstandig, maar het lijkt niet tot zijn dood te hebben geleid. Kijkt u eens, ik ben het met u eens dat het ontbreken van sporen van beroving in de richting van moord zou kunnen wijzen, maar niets suggereert dat er zelfs maar iemand in de buurt was toen hij stierf.’
Ze was nieuwsgierig.‘Hebben jullie mensen het huis doorzocht?’
‘Men heeft me verteld dat ze hebben rondgekeken. Niet grondig. Dat leek niet nodig. Ik ben benieuwd wat volgens u het motief voor moord was. Had uw vader vijanden?’
Ze gaf hem geen antwoord. In plaats daarvan vroeg ze: ‘Wat zei de politiearts?’
‘Gebroken nek. Veroorzaakt door de val. Geen sporen van ander letsel behalve kneuzingen op armen en benen als gevolg van de val. Nogmaals, edelachtbare, wat brengt u op het idee dat de dood van uw vader iets anders was dan een ongeluk?’
Ze dacht erover hem te vertellen over het dossier in de koelkast, Danja Chapaev, de Amberzaal en Pauls ouders. Maar de arrogante ezel wilde hier niet eens zijn, en ze zou overkomen als zo’n uilskuiken dat overal samenzweringen ziet. De smeerlap had gelijk. Er was geen enkel bewijs dat haar vader van de trap was geduwd. Niets wat op een verband wees tussen zijn dood en een ‘vloek van de Amberzaal’, zoals sommige van de artikelen suggereerden. Wat dan nog, als haar vader belangstelling had voor het onderwerp? Hij hield van kunst. Het was ooit zijn dagelijks werk geweest. Wat dan nog, als hij artikelen las in zijn studeerkamer, er een paar in zijn koelkast bewaarde, een kaart openvouwde in de kamer, en zeer geïnteresseerd was in een man die naar Duitsland afreisde om in vergeten grotten te gaan wroeten? Een geweldige sprong van dat uitgangspunt naar moord. Misschien had Paul gelijk. Ze besloot het aan deze knaap over te laten.
‘Niets, inspecteur. U hebt volkomen gelijk. Gewoon een tragische valpartij. Fijn dat u langs bent gekomen.’

Rachel zat somber op haar kantoor en dacht aan de tijd dat ze zestien was, toen haar vader haar voor het eerst uitleg gaf over Mauthausen, over hoe Russen en Hollanders in de steengroeve werkten, tonnen rotsblokken over een lange rij smalle traptreden naar het kamp sleepten, waar andere gevangenen er bouwstenen van hiewen.

De joden hadden het echter minder getroffen. Elke dag werden joden gewoon voor de grap van de steile rotswand in de steengroeve gegooid, waarbij hun kreten door de groeve galmden terwijl ze door de lucht zeilden, en waarbij de bewakers met elkaar wedden hoe vaak vlees en botten zouden stuiteren voordat de stilte van de dood intrad. Uiteindelijk, zo verklaarde haar vader, moest de ss een einde maken aan het gesmijt, omdat het werk er zo door werd onderbroken.

‘Niet omdat ze mensen vermoordden,’ herinnerde ze zich dat hij zei, ‘alleen omdat het van invloed was op het werk.’
Haar vader huilde die dag, een van de weinige keren dat ze hem dat ooit had zien doen, en zij ook. Haar moeder had haar verteld over zijn oorlogservaringen en wat hij daarna had gedaan, maar haar vader nam die periode nauwelijks in de mond. Ze had altijd nota genomen van de vage tatoeëring op zijn linkeronderarm, zich afvragend wanneer hij er iets over zou zeggen.
‘Ze dwongen ons tegen elektrische omheining op te lopen. Sommigen deden het gewillig, de folteringen beu. Anderen werden doodgeschoten, opgehangen of kregen een spuitje in het hart. Het gas kwam later.’
Ze had gevraagd hoeveel personen er in Mauthausen waren omgekomen. En hij vertelde haar zonder aarzelen dat zestig procent van de tweehonderdduizend er nooit meer uit was gekomen. Hij belandde er in april 1944. De Hongaarse joden kwamen vlak daarna en werden allemaal als schapen afgeslacht. Hij had de lijken van de gaskamer naar de oven helpen slepen, een dagelijks ritueel, heel gewoon, net als vuilnis buiten zetten, zo zeiden de bewakers altijd. Ze herinnerde zich dat hij haar vertelde over één avond in het bijzonder, tegen het einde, toen Hermann Göring in parelgrijs uniform het kamp binnen kwam marcheren.
‘Het kwaad op twee benen,’ noemde hij hem.
Göring had het bevel gegeven vier Duitsers te vermoorden, en haar vader had tot het detachement behoord dat water over hun naakte lichamen goot tot ze doodvroren. Göring stond er de hele tijd onverstoorbaar bij, wrijvend over een klompje amber, en wilde iets weten over de Amberzaal. Van alle gruwelijkheden die in Mauthausen hadden plaatsgevonden, zo zei haar vader, was juist die avond met Göring hem bijgebleven.
En had de koers van zijn leven bepaald.
Na de oorlog had hij tijdens de Neurenbergse processen opdracht gekregen om Göring in de gevangenis te ondervragen.
‘Kende hij u nog?’ had ze gevraagd.
‘Mijn gezicht betekende niets voor hem in Mauthausen.’
Göring kon zich de foltering echter wel herinneren en zei de soldaten er enorm om te hebben bewonderd dat ze volhielden. Duitse superioriteit, opvoeding, had hij gezegd. Haar liefde voor haar vader was vertienvoudigd sinds hij haar eindelijk over Mauthausen had verteld. Wat hij had doorgemaakt, was onvoorstelbaar en zijn overleving was op zich al een prestatie. Maar overleving met behoud van zijn gezond verstand leek niets minder dan een wonder.
Rachel zat in de stilte van haar raadkamer en huilde. Deze dierbare man was er niet meer. Zijn stem voorgoed stil, zijn liefde alleen nog een herinnering. Voor het eerst in haar leven was ze alleen. De hele familie van haar ouders was hetzij in de oorlog omgekomen, hetzij onbereikbaar, ergens in Wit-Rusland, eigenlijk vreemden en louter in hun genen met haar verbonden. Alleen haar twee kinderen had ze nog. Ze herinnerde zich hoe ze dat gesprek over Mauthausen 24 jaar geleden hadden beëindigd.
‘Papa, hebt u de Amberzaal ooit gevonden?’
Hij staarde haar met droevige ogen aan. Ze vroeg zich toen en nu af of er iets was wat hij haar wilde vertellen. Iets wat zij moest weten. Of was het beter dat ze het niet wist? Moeilijk te zeggen. En zijn woorden hielpen niet.
‘Nooit, lieveling.’
Maar zijn toon deed denken aan die keer dat hij uitlegde dat de kerstman, de paashaas en kabouters echt bestonden. Holle woorden die alleen maar hoefden te worden uitgesproken. Nu ze de briefwisseling tussen haar vader en Danja Chapaev en zijn handgeschreven brief aan haar had gelezen, was ze ervan overtuigd dat er meer achter het verhaal stak. Haar vader koesterde een geheim, en deed dat blijkbaar al jaren.
Maar hij was er niet meer.
Slechts één aanwijzing restte.
Danja Chapaev.
Ze wist wat haar te doen stond.

Rachel stapte op de 22e verdieping uit de lift en stevende af op de paneeldeuren met het bordje Pridgen & Woodworth. Het advocatenbureau nam de complete 22e en 23e verdieping van de hoogbouw in het stadscentrum in beslag, en de afdeling erfrecht bevond zich op de 22e.

Paul was meteen na zijn rechtenstudie bij het bureau begonnen. Zij had eerst op het bureau van de officier van justitie gewerkt, daarna bij een ander bureau in Atlanta. Ze ontmoetten elkaar elf maanden later en trouwden twee jaar daarna. Hun lange relatie voordat ze trouwden was typisch voor Paul, die nooit haast had met wat dan ook. Zo voorzichtig. Bedachtzaam. Bang om risico te nemen, een gok te wagen of mislukking te riskeren. Zij was het geweest die voorstelde te trouwen, en hij had gewillig ingestemd.

Het was een knappe man, altijd geweest. Niet stoer, of zwierig, gewoon op een normale manier aantrekkelijk. En hij was eerlijk. En daarnaast was hij uiterst betrouwbaar. Maar zijn onbuigzame toewijding aan traditie werd langzamerhand vervelend. Waarom de zondagse maaltijd niet af en toe variëren? Gebraden vlees, aardappelen, maïs, peultjes, broodjes en ijsthee. Elke zondag hetzelfde, jarenlang. Niet dat Paul dat eiste, maar hij vond het nu eenmaal prettig. Aanvankelijk had ze die voorspelbaarheid aangenaam gevonden. Die had iets geruststellends. Een vaste factor die haar wereld stabiliseerde. Op het laatst werd het iets volstrekt onuitstaanbaars.

Maar waarom?
Waren vaste gewoonten zo erg?
Paul was een goede, fatsoenlijke, succesvolle man. Ze was trots op hem, hoewel ze er zelden uiting aan gaf. Hij stond op de nominatie om de leiding van de afdeling erfrecht over te nemen. Niet slecht voor een 41-jarige die pas bij zijn tweede poging om rechten te gaan studeren was toegelaten. Maar Paul kende het erfrecht. Hij had dat en niets anders gestudeerd, zich concentrerend op alle nuances ervan, had zelfs in wetgevende commissies gezeten. Hij was een erkend deskundige op het vakgebied, en Pridgen & Woodworth betaalde hem genoeg om te voorkomen dat een ander bureau hem zou weglokken. Het bureau behandelde duizenden nalatenschappen, vaak van aanzienlijke omvang, en de meeste waarvan zij op de hoogte was waren te danken aan Paul Cutlers reputatie overal in de staat.

Ze duwde de deuren open en liep door de doolhof van gangen naar Pauls kantoor. Ze had opgebeld voordat ze haar raadkamer verliet, zodat hij haar verwachtte. Ze liep recht naar binnen, trok de deur dicht en kondigde aan: ‘Ik ga naar Duitsland.’

Paul keek op.‘Hè?’
‘Ik stotter niet. Ik ga naar Duitsland.’
‘Om Chapaev te zoeken? Hij is waarschijnlijk dood. Hij heeft je vaders laatste brief niet eens beantwoord.’

‘Ik moet iets doen.’
Paul stond op achter zijn bureau.‘Waarom moet je toch altijd iets doen?’ ‘Papa was op de hoogte van de Amberzaal. Ik ben het hem verplicht om het

na te trekken.’
‘Het hem verplicht?’ Hij sprak met stemverheffing.‘Je bent het hem verplicht
zijn laatste wens te respecteren, namelijk je erbuiten te houden, wat dat ook
mag zijn. Als je hem al iets verplicht bent, tussen twee haakjes. Verdomme, Rachel, je bent veertig. Wanneer word je eens volwassen?’
Ze bleef verbazend kalm, in aanmerking genomen wat ze ervan vond als
hij haar de les las.‘Ik wil geen ruziemaken, Paul. Ik wil dat je voor de kinderen
zorgt. Doe je dat?’
‘Echt iets voor jou, Rachel. Geen enkele beheersing. Meteen maar doen wat
bij je opkomt. Niet nadenken. Gewoon doen.’
‘Pas je op de kinderen?’
‘Zou je blijven als ik nee zei?’
‘Ik zou je broer opbellen.’
Paul ging weer zitten. De uitdrukking op zijn gezicht duidde op overgave. ‘Je kunt blijven logeren,’ zei ze.‘Dat is prettiger voor de kinderen. Ze zijn nog
behoorlijk van streek over papa.’
‘Ze zouden nog meer van streek zijn als ze wisten wat hun moeder deed. En
ben je de verkiezing vergeten? Je hebt nog geen twee maanden meer, en je hebt
twee tegenstanders die zich uit de naad werken om je te verslaan, en die nu geld
van Marcus Nettles krijgen.’
‘De verkiezing kan de pot op. Nettles mag het verdomde rechtersambt hebben. Dit is belangrijker.’
‘Wat is belangrijker? We weten niet eens wat dít is. En je agenda dan? Hoe
kun je zomaar weggaan?’
Ze gaf hem een paar punten voor zijn moeite, maar liet zich niet ontmoedigen.‘De president van de rechtbank had er begrip voor. Ik heb hem verteld dat ik wat tijd nodig had om te rouwen. Ik heb in geen twee jaar vakantie genomen.
Het verlof komt me toe.’
Paul schudde het hoofd.‘Je gaat als een kip zonder kop naar Beieren om een
man te vinden die waarschijnlijk dood is, om te zoeken naar iets wat waarschijnlijk voorgoed verloren is gegaan. Je bent niet de eerste die op zoek is naar de Amberzaal. Mensen hebben hun hele leven eraan gewijd en niets gevonden.’ Ze liet zich niet vermurwen.‘Papa wist iets belangrijks. Dat weet ik gewoon.
Deze Chapaev weet het misschien ook.’
‘Je droomt.’
‘En jij bent deerniswekkend.’ Ze had meteen spijt van haar woorden en toon.
Het was niet nodig hem te kwetsen.
‘Ik negeer dat omdat ik weet dat je overstuur bent,’ zei hij langzaam. ‘Ik vertrek morgenavond en neem een vliegtuig naar München. Ik heb een
kopie van vaders brieven en van de artikelen uit zijn dossiers nodig.’ ‘Ik geef ze op weg naar huis wel even af.’ In zijn stem klonk totale berusting. ‘Ik zal je vanuit Duitsland opbellen om je te laten weten waar je me kunt
bereiken.’ Ze liep naar de deur. ‘Haal de kinderen morgen op bij de kinderopvang.’
‘Rachel.’
Ze stond stil, maar draaide zich niet om.
‘Wees voorzichtig.’
Ze opende de deur en vertrok.