6. Kom vannacht, alsjeblieft
Goedemorgen, ‘ zei mijn moeder vrolijk, toen ik aan de ontbijttafel verscheen. De tweeling was al druk bezig het tafelkleed met hagelslag in te smeren. Mijn moeder pakte de picknickmand in. Mijn vader smeerde de krentenbollen.
Ik moest een goede smoes bedenken om onder de heidewandeling uit te komen.
Ik leunde met een hand op de keukentafel, trok een ziek gezicht en zei met zwakke stem: ‘Goedemorgen allemaal. Ligt het aan mij of draait de wereld vandaag echt in het rond? Ik ben hartstikke misselijk. Ik denk dat ik maar beter weer naar bed kan gaan. ‘ ‘Onzin, ‘ zei mijn vader. ‘Je hebt weer te lang liggen lezen gisteravond. Daarom ben je niet uitgerust. Een wandeling zal je goeddoen. ‘ ‘Ik ben echt misselijk, ‘ zei ik.
De tweeling was opgehouden met rotzooi maken en keek me nieuwsgierig aan. Diederik en Adriaan waren natuurlijk benieuwd of het me dit keer wel zou lukken een goeie smoes te bedenken. Ze mochten me wel dankbaar zijn, dacht ik. Tegen de tijd dat zij zo oud waren als ik, had ik thuis al elke strijd gevoerd die er maar te voeren was. En omdat ze jongens waren, kregen ze het sowieso gemakkelijker dan ik. Ik stak mijn tong naar hen uit zonder dat mijn ouders het konden zien.
Mijn vader mikte de krentenbollen in de grote zak die mijn moeder voor hem openhield en zei: ‘Onzin, je gaat gewoon mee. Probeer er toch niet elke keer onderuit te komen. De zondag is de enige dag die we samen kunnen doorbrengen. ‘ Normaal ging ik nu met mijn vader in discussie. Dan zou ik hebben gezegd: ‘Gezellig gezin, hoor. Jullie hebben elkaar en de tweeling heeft elkaar. Maar ik hang er maar een beetje bij. Ik moet me altijd aan jullie aanpassen. Waarom passen jullie je niet een keer aan mij aan en gaan we gezellig een zondagje naar de manege? Of beter nog, we kopen een pony en een karretje. Ik neem jullie ‘s zondags mee naar de hei. Dan hoor je mij nooit meer klagen. ‘ Dan zou mijn vader mij over mijn bol hebben geaaid en spijtig hebben gezegd: ‘Konden we maar een pony voor jou kopen, meisje. Maar zoveel geld hebben we niet. Wees blij dat je op de manege mag rijden!’ Deze keer trapte ik niet in de val. Ik zei niets, maar liet me op een stoel zakken en greep naar mijn buik. Ik zag dat mijn vader er zenuwachtig van werd en besloot niet te dramatisch te doen. Ik probeerde weer op te staan, maar liet me toen weer langzaam zakken. Ineens was mijn moeder bij me. Ze trok me omhoog en nam me mee naar m’n kamer. ‘Heb je bloed in je broekje?’ Ik schudde mijn hoofd, verbaasd. Toen begreep ik wat mijn moeder bedoelde. Ze dacht dat ik voor het eerst ongesteld was geworden! Ze legde me uitgebreid uit hoe ik een maandverbandje moest omdoen.
Natuurlijk wist ik dat allang, maar ik luisterde rustig naar alles wat ze te zeggen had. ‘Nou, we zullen vandaag maar niet naar de hei gaan, hè?’ zei ze heel lief.
‘Jullie moeten wel gaan, hoor, ‘ fluisterde ik. Maar mijn moeder schudde haar hoofd. ‘Mam, ik ben nog niet ongesteld en misschien word ik het ook nog niet. Gaan jullie nou maar lekker met z’n vieren naar de hei. Als jullie allemaal thuisblijven, dan maakt de tweeling hier kabaal. Het lijkt me juist heerlijk even in een rustig huis te slapen!’ M’n moeder liet zich met moeite overtuigen. Ze stopte me in, gaf me een zoen op m’n wang, deed de gordijnen dicht en sloop m’n kamer uit. Even later kwam m’n vader met de tweeling binnen. De tweeling was stil. Adriaan aaide me over mijn hand.
M’n vader gaf me een zoen op m’n voorhoofd. ‘Je wordt al een vrouw, tsjee, ‘ zei hij en hij zuchtte eens diep.
Ik voelde me een prinses, een prinses met een groot schuldgevoel.
Het leek wel alsof Jeroen me verwachtte. Zodra ik de manege inliep, trok hij me mee naar Gato. Het paard stond in zijn stand met een hangend hoofd en wankelende benen.
Ik aaide hem over zijn voorhoofd en zijn neus, maar hij reageerde niet op mijn aanraking. Hij voelde koud aan. Ik haalde een deken uit de zadelkamer en legde hem over hem heen.
‘Hij is zwaar ziek. Er moet een dierenarts komen, ‘ zei ik. ‘Heeft je vader hem al gezien?’ ‘Hij is vandaag toch naar Duitsland?’ zei Jeroen. ‘Maar al was hij er wel, dan nog zou hij er geen dierenarts bij roepen. Hij heeft al wel de handelaar gebeld dat hij Gato moet komen terughalen. Dat hij ongeschikt is voor het manegewerk. Morgen wordt hij opgehaald. ‘
‘En wat zegt Myrna ervan?’ ‘Myrna is nog steeds ziek. ‘
Ik wilde vragen: ‘En je moeder?’ Maar ik slikte die stomme vraag maar weer in. Jeroen stond er vandaag helemaal alleen voor.
Ik keek nog eens onder de manen van Gato. De bobbels waren dikker, de gaten waar het bloed uitstroomde groter. Ik wist niet wat ik moest zeggen. Jeroen keek me met angstige ogen aan en fluisterde, alsof hij bang was afgeluisterd te worden: ‘We moeten iets aan die vleermuis doen. Jij weet alles van vleermuizen. Kom vannacht naar de manege, alsjeblieft. Dan zie je hem in actie en maken we een plan om hem uit de manege te krijgen. Hij heeft ook al aan Castor gezeten. Je moet ons helpen!’
Castor was een lieve schimmel. In het dorp was hij superbekend omdat hij er al zes verschillende Sinterklazen had rondgereden. Met wisselend succes trouwens. De eerste keer was Castor met Sinterklaas aan de kletter gegaan omdat hij in de verte een stoet paarden van een andere optocht zag. Het volgend jaar had hij een andere Sint van zijn rug gebokt omdat hij schrok van de rode mantel. Het waren Klazen geweest die niet konden rijden. De laatste jaren was oom Bram Sinterklaas geweest en nu ging het goed. Werd Castor ook leeggezogen?
Terwijl ik zijn hals inspecteerde, stond Jeroen zwijgend achter in Castors stand. Even onder de zware manen van de schimmel, net boven zijn schoft, stonden kleine roze tandafdrukken in zijn huid en er waren dunne sliertjes bloed te zien. Ik voelde die rilling weer over mijn rug lopen en de boterham met pindakaas, die ik onderweg had opgegeten, kwam ongevraagd bovenborrelen. Op dat moment hoorden we een enorm kabaal. We renden langs de stands naar achteren.
Gato was gevallen. Zijn wankele benen konden hem niet meer dragen en hij was gewoon omgekieperd. Op zijn zij. Jeroen en ik liepen om hem heen om te kijken of hij niets had gebroken. Het leek er niet op. Even later vouwde Gato zijn voorbenen onder zich. Hij hief zijn hoofd op en probeerde weer te gaan staan. Hij kwam niet omhoog. Na drie pogingen gaf hij het op en bleef liggen.
Jeroen en ik waren allebei zenuwachtig. ‘Bel de dierenarts, ‘ zei ik. ‘Dat wil m’n vader niet. ‘
‘Je vader weet toch niet hoe slecht het met hem is gesteld?’ ‘Mijn vader geeft geen geld uit aan een paard dat hier op proef is. Morgen komt de handelaar, die neemt hem mee terug. Laat hij de dierenarts er maar bij halen. ‘
‘Maar als jij de dierenarts belt en die zegt dat het verhaal van de vampiervleermuis klopt, dan gelooft jouw vader je toch ook meteen?’
‘Mijn vader moet Vampie zelf zien voordat hij me gelooft. Als jij nou vannacht komt, dan is mijn vader er weer. Dan maken we de vleermuis onschadelijk en dan kunnen we hem aan mijn vader laten zien. Dan gelooft hij me zeker!’
‘Waarom vraag je Marco niet om je te helpen die vleermuis te vangen?’ vroeg ik. ‘Hij is een jongen. ‘ Normaal was ik nogal voor gelijke rechten voor jongens en meisjes, maar nu gaf ik de eer graag aan een jongen.
‘Ik heb hem al gevraagd, ‘ zei Jeroen. ‘Maar hij gelooft me niet. Hij denkt ook dat ik vampiers zie vliegen en is bang dat ik hem in de maling neem. Hij denkt dat hij wordt uitgelachen als hij hier ‘s nachts komt. Nee echt, jij bent de enige die me kan helpen. Al heb jij Vampie niet gezien, jij weet tenminste dat er behalve vampiers in boeken en films, ook echte vampiers bestaan. Ik heb hem niet verzonnen, echt niet!’ Jeroen keek me smekend aan. Zijn gezicht zag nog bleker dan anders. De wanhoop was niet gespeeld. Ik wilde hem natuurlijk best helpen. Ik had al een hele middag de trap op en af gesjouwd om Vampie te vinden. Maar dat was ‘s middags geweest.
‘Eh, ik kan ‘s nachts niet van huis weg zonder dat mijn ouders het merken, ‘ zei ik snel. Jeroen haalde berustend zijn schouders op. Ik voelde me schuldig, maar ik kon hem niet beloven dat ik zou komen. Ik was geen held. Ik was bang in het donker. Ik durfde niet in mijn eentje ‘s nachts over straat. Ik was bang voor enge beesten. Ik was bang voor Vampie. Zonder Jeroen aan te kijken, rende ik weg. Ik moest toch thuis zijn voordat mijn ouders en de tweeling van de hei terugkwamen?