61

‘Unnnnnnnnnnngh…’ Logan rolde op zijn zij en gaf over op de harde, aarden vloer.

‘Gaat het?’ Faulds deinsde achteruit vanwege de stank.

Logan rochelde, spuwde wat zurig slijm uit en ging voorzichtig op zijn knieën zitten. Jackie trok hem overeind en hield hem vast. Haar lichaam voelde warm aan tegen het zijne. ‘Ben jij nou helemaal gek, om hier naar binnen te stormen alsof je Bruce Willis bent?’

Alles om hem heen draaide. ‘Ze riep om hulp. Wat had ik dan moeten doen?’

‘Mijn god…’ Faulds had een van de vrieskisten geopend. ‘Ze zitten vol met vlees…’ Hij haalde er een stuk bevroren borst uit; achter het vacuümgetrokken plastic was een lichtpaarse tepelhof zichtbaar.

Jackie liet Logan los en liep naar de muur aan de andere kant. ‘Hier in de hoek is een soort graf… “Hier rusten de stoffelijke resten van Cathe rine Davidson, mijn geliefde metgezel. Gestorven op 14 september 2001.” Wat zou dat te betekenen hebben?’

Logan sloot zijn ogen even en tuurde toen rond in het lage vertrek. Tegen alle muren was spaanplaat bevestigd, dat op tal van plaatsen bolde en onder de schimmel zat. Tegen de muur aan de andere kant stond een stalen slagerstafel, met erboven een messenset aan een paar magnetische strips. Het gordijn dat Logan opzij had getrokken om binnen te komen was nog open, zodat de tunnel die terugliep naar het huis zichtbaar was. Een tweede gordijn hing naast de slagerstafel en aan het eind van de rij vrieskisten hing een derde gordijn. ‘Waar is Alec?’

Ze vonden hem achter het tweede gordijn. Het was een keuken, met tegen de muren hetzelfde half vergane spaanplaat en lappen versleten tapijt op de vloer. In de hoek stonden een paar Calor-gasflessen, die waren aangesloten op een smetteloos schoon gaskomfoor en een oven. Het aanrecht en de keukenkastjes dateerden zo te zien uit de jaren zeventig en waren uitgevoerd in de kleuren grauwgrijs en brakbruin.

Het hele vertrek rook naar bloed en knoflook.

Alec hing in het midden, met zijn voeten omlaag, boven een zinken wasteil vol met donkerrode smurrie; zijn huid was zo bleek dat hij bijna doorzichtig leek. Hij was nog warm.

Faulds vloekte en draaide zich om naar Logan. ‘Waarom heb je hem hiernaartoe meegenomen, verdomme? Hij was een burger!’

‘Maar ik wist niet dat…’

‘Heb je enig idee wat we straks van de BBC te verduren zullen krijgen? Dit wordt een regelrechte publicitaire ramp!’

‘Alec, jij domme, domme klootzak…’

In zijn kruin zat een volmaakt rond gat, van waaruit paarse en grijze smurrie in de zinken wasteil drupte.

‘Hoe kon je dit laten gebeuren?’

‘Ik héb helemaal niks laten gebeuren!’

‘O nee? Nou, je hebt anders wél je eigen huid weten te…’

‘Ik heb haar gehakt gegeten, nou goed!’

‘Wat?’ Het gezicht van Faulds was vertrokken van walging. ‘Wiens gehakt? Waar heb je het…’

‘Er is geen Jimmy Souter, die bestáát helemaal niet. Het was Elizabeth. Al die tijd is het Elizabeth geweest. Zij heeft al die kinderen uit liefdadigheid mensenvlees te eten gegeven.’ Logan keerde het bungelende lijk van de cameraman de rug toe. ‘En gisteren, toen zij eten voor ons heeft gemaakt, heb ik het gehakt gegeten…’

Hij liep langs het gordijn terug naar de slagerij en begon zich gaandeweg weer misselijk te voelen.

Het derde gordijn, naast de vrieskisten, had afbeeldingen van rozen en vogels die in de loop der tijd waren verworden tot vettige, grijze vlekken. Logan rukte het opzij.

Het was een andere tunnel, die eindeloos ver door leek te lopen en werd verlicht door een paar tl-buizen. Op minder dan twee meter afstand zaten er twee paar metalen deuren in de muur, alsof iemand er een tweetal zeecontainers in had ingegraven. Het ene paar deuren was blauw en het andere rood. Ze zaten onder de roestvekken.

Logan trok de rode deuren open; de scharnieren maakten een amechtig geluid.

Het was zonder twijfel een zeecontainer. Een metalen doos, ongeveer ter grootte van Logans badkamer, met in het midden roestige tralies. Hij was leeg, afgezien van een matras, een dekbed, een chemisch toilet en een paar katrollen die aan het dak waren bevestigd.

De blauwe container vertelde een ander verhaal – in plaats van de katrollen was daar een A-vormige constructie van steigerbuizen opgericht. De vloer was bezaaid met kleine, glinsterende rode druppeltjes. In een hoek was een stapeltje zwarte kledingstukken kennelijk achteloos neergesmeten. De rode container rook naar ontsmettingsmiddel, maar deze rook naar doodsangst en bloed.

Jackie liep voorzichtig naar binnen. Toen ze naar de hoek liep om de kledingstukken te onderzoeken maakten haar zwarte schoenen een plakkend geluid. Ze doorzocht de zakken van de broek en haalde het kleine leren hoesje met de politielegitimatie tevoorschijn. Ze klapte het open en vloekte.

Logan stond in de deuropening. ‘Het is Munro, nietwaar? En ze was nog wel vegetariër…’

‘Verdomme!’ Jackie trapte tegen de wand van de container. De echo werd gedempt door de aarden gang. ‘Verdomme, verdomme, verdomme!’ En nóg een trap.

‘Rustig maar. Hou nou maar op.’ Hij greep haar bij de arm en trok haar de tunnel in. ‘Hoe lang hebben jullie erover gedaan om hier te komen? Toen Alec belde? Tien minuten? Vijftien?’

‘Zoiets. We moesten de voordeur forceren.’

‘En jullie hebben niemand het huis uit zien gaan?’

‘Natuurlijk niet. Anders hadden we dat toch zeker wel gezegd?’

Logan knikte, liep de slagerij weer binnen en pakte zijn zaklamp. Die deed het niet meer. Hij schudde hem een paar keer, waarop het ding een zwak schijnsel produceerde. Dat was goed genoeg.

Als de Vleesmeester niet via het huis was verdwenen dan was er nog maar één andere mogelijkheid. Logan liet de containers achter zich en verdween in het donker.