19. Haast

We haalden ons vliegtuig op het allerlaatste nippertje, en toen begon de marteling pas echt. Het vliegtuig bleef maar bij de terminal staan, terwijl de stewardessen – o zo ontspannen – door het gangpad slenterden en tegen de tassen in de bagagevakken bovenin klopten om te controleren of alles wel goed paste. De piloten hingen uit de cockpit en kletsten met ze als ze langs liepen. De hand van Alice lag zwaar op mijn schouder en duwde me terug op mijn plek toen ik maar ongedurig op en neer bleef wippen.

‘Het is sneller dan rennen,’ zei ze zachtjes tegen me om me rustig te houden.

Ik knikte alleen maar, op het ritme van mijn gewip.

Eindelijk reed het vliegtuig dan traag weg van de gate en bouwde heel langzaam snelheid op waardoor ik het echt bijna niet meer uithield. Ik had verwacht dat mijn wanhopige ongeduld af zou nemen na het opstijgen, maar het hielp niets.

Alice pakte de telefoonhoorn al van de achterkant van de stoel voor haar toen we nog omhoog gingen, en draaide haar rug naar een stewardess die haar een afkeurende blik toewierp. Iets in mijn blik weerhield de stewardess ervan naar ons toe te komen om te zeggen dat het niet mocht.

Ik probeerde niet te luisteren naar wat Alice tegen Jasper aan het mompelen was; ik wilde het niet nog een keer horen, maar ik kreeg er toch iets van mee.

'Ik weet het niet zeker, ik zie de hele tijd andere dingen, hij blijft maar van gedachten veranderen… Hij wil een moordpartij aanrichten door de hele stad, of de stadswacht aanvallen, of een auto boven zijn hoofd tillen op het grote plein… voornamelijk dingen waardoor hij heel erg op zou vallen – hij weet dat dat de snelste manier is om een reactie uit te lokken…

Nee, niet doen. ‘Alice’ stem werd zo zacht dat hij nauwelijks meer te horen was, hoewel ik vlak naast haar zat. Van de weeromstuit probeerde ik juist meer op te vangen. ‘Zeg maar tegen Emmett dat dat niet kan… Nou, dan moet je achter Emmett en Rosalie aan gaan en ze tegenhouden… Denk nou eens na, Jasper. Wat denk je dat hij doet als hij een van ons ziet?’

Ze knikte. ‘Juist. Volgens mij is Bella onze enige kans – als we al een kans hebben… Ik zal alles doen wat ik kan, maar je moet Carlisle op het ergste voorbereiden; we staan er slecht voor.’

Ze lachte, maar haar stem stokte even. ‘Daar heb ik ook aan gedacht… Ja, ik beloof het.’ Haar stem werd smekend. ‘Je moet me niet achterna komen. Ik beloof het, Jasper. Ik red me wel, hoe dan ook… En ik van jou.’

Ze hing op en leunde met haar ogen dicht achterover tegen de rugleuning. ‘Ik vind het zo erg om tegen hem te liegen.’

‘Vertel, Alice,’ smeekte ik. ‘Ik snap er niets van. Waarom moet Jasper Emmett tegenhouden, waarom mogen ze ons niet komen helpen?’

‘Om twee redenen,’ fluisterde ze, nog steeds met haar ogen dicht. ‘De eerste heb ik net tegen hem gezegd. We zóúden kunnen proberen om Edward zelf tegen te houden – als Emmett hem te pakken kan krijgen, zouden we hem misschien lang genoeg vast kunnen houden om hem ervan te overtuigen dat je nog leeft. Maar we kunnen Edward niet verrassen. En als hij in de gaten krijgt dat we er aankomen, zal hij alleen nog maar sneller reageren. Dan gooit hij een Buick door een muur of zoiets dergelijks, en dan vermoorden de Volturi hem.

En dat is natuurlijk de tweede reden, die ik niet tegen Jasper kon zeggen. Want als de rest er ook is en de Volturi vermoorden Edward, dan vallen ze hen zeker weten ook aan. Bella.' Ze deed haar ogen open en keek me smekend aan. ‘Als er ook maar een kleine kans was dat we zouden kunnen winnen… als wij vieren op de een of andere manier mijn broer zouden kunnen redden door voor hem te vechten, dan zou het misschien anders zijn. Maar dat kunnen we niet, Bella, en ik wil Jasper niet verliezen, niet op die manier.’

Ik besefte waarom haar ogen om mijn begrip vroegen. Ze beschermde Jasper, ten koste van ons, en misschien ook wel ten koste van Edward. Maar ik begreep het, en ik nam het haar niet kwalijk. Ik knikte.

‘Zou Edward het eigenlijk niet kunnen horen?’ vroeg ik. ‘Als hij jouw gedachten hoort, dan weet hij toch dat ik nog leef, dat hij het niet hoeft te doen?’

Niet dat dit überhaupt goed te praten viel. Ik kon nog steeds niet geloven dat hij op deze manier reageerde. Het sloeg nergens op! Ik kon me zijn woorden nog pijnlijk goed herinneren, die dag op de bank, toen we keken hoe Romeo en Julia de hand aan zichzelf sloegen, eerst de een en toen de ander. Ik wilde niet leven zonder jou, had hij gezegd, alsof dat volledig vanzelf sprak. Maar wat hij in het bos tegen me had gezegd, had dat volledig tenietgedaan – hard en grondig.

‘Áls hij zou luisteren,’ legde ze uit. ‘Maar geloof het of niet, het is mogelijk om te liegen met je gedachten. Als je wel dood was gegaan, zou ik nog steeds proberen om hem tegen te houden. En ik zou zo hard als ik kon “ze leeft nog, ze leeft nog” denken. Dat weet hij heel goed.’

Ik zweeg, knarsetandend van frustratie.

‘Als dit zonder jou gedaan kon worden, Bella, dan zou ik je nooit zo in gevaar brengen. Het is heel onverantwoordelijk van me.’

‘Doe niet zo stom. Ik ben wel de laatste over wie je je zorgen zou moeten maken.’ Ik schudde ongeduldig mijn hoofd. ‘Wat bedoelde je nou precies, dat je het erg vindt om tegen Jasper te liegen?’

Ze glimlachte grimmig. ‘Ik heb hem beloofd dat ik er vandoor zou gaan voordat ze mij ook kunnen vermoorden. Maar ik kan dat niet met zekerheid zeggen – helemaal niet, zelfs.’ Ze trok haar wenkbrauwen op, alsof ze me aan wilde sporen het gevaar wat serieuzer te nemen.

‘Wie zijn die Volturi?’ vroeg ik haar fluisterend. ‘Waarom zijn ze zo veel gevaarlijker dan Emmett, Jasper, Rosalie en jij?’ Ik kon me maar moeilijk iets engers voorstellen.

Ze haalde diep adem en wierp toen opeens een doordringende, donkere blik over mijn schouder. Ik keek opzij, nog net op tijd om de man in de stoel aan het gangpad weg te zien kijken alsof hij helemaal niet naar ons aan het luisteren was. Hij zag eruit als een zakenman, in een zwart pak met een opzichtige stropdas, en een laptop op zijn knieën. Ik staarde hem geïrriteerd aan terwijl hij de computer openklapte en heel overdreven een koptelefoon opzette.

Ik leunde dichter naar Alice toe. Haar lippen raakten mijn oor terwijl ze haar verhaal prevelde.

‘Het verbaasde me dat je hun naam kende,’ zei ze. ‘Dat je meteen begreep wat het betekende toen ik zei dat hij naar Italië ging. Ik had gedacht dat ik het uit zou moeten leggen. Wat heeft Edward je allemaal verteld?’

‘Hij heeft alleen gezegd dat het een oude, machtige familie was – een soort koninklijk huis. Dat je hen maar beter te vriend kunt houden, tenzij je wilt… sterven,’ fluisterde ik. Ik kreeg het laatste woord nauwelijks over mijn lippen.

‘Je moet het zo zien,’ zei ze, en haar stem klonk nu langzamer, bedachtzamer. ‘Wij Cullens zijn heel uitzonderlijk, om meer redenen dan jij denkt. Het is niet… normaal voor ons om met zo'n grote groep harmonieus samen te leven. Hetzelfde geldt voor Tanya's familie in het noorden. Carlisle denkt dat het voor ons makkelijker is een beschaafd leven te leiden omdat wij geen bloed drinken, dat wij daarom uit liefde bij elkaar kunnen blijven, niet omdat we moeten overleven of omdat het praktisch is. Zelfs die kleine groep van James was al ongewoon groot – en je zag hoe makkelijk Laurent hen in de steek liet. Onze soort reist over het algemeen alleen, of met z'n tweeën. Onze familie is voor zover ik weet de grootste die er bestaat, op één uitzondering na. De Volturi.

Ze zijn als trio begonnen, Aro, Caius en Marcus.’

‘Ik heb ze gezien,’ mompelde ik. ‘Op het schilderij in Carlisle's studeerkamer.’

Alice knikte. ‘Later zijn er twee vrouwen bij gekomen, en zij vormen samen de familie. Ik weet het niet zeker, maar ik vermoed dat ze door hun leeftijd in staat zijn om in harmonie met elkaar samen te leven. Ze zijn alle vijf ruim drieduizend jaar oud. Of misschien zijn ze verdraagzamer omdat ze speciale gaven hebben. Aro en Marcus zijn net als Edward en ik… begaafd.’

Voordat ik iets kon vragen, praatte ze alweer verder. ‘Of misschien voelen ze zich gewoon verbonden in hun liefde voor macht. Een koninklijke familie, dat dekt de lading wel.’

‘Maar als ze maar met z'n vijven zijn…’

‘De familie bestaat uit vijf personen,’ verbeterde ze. ‘Daar komt hun ordewacht nog bij.’

Ik haalde diep adem. ‘Dat klinkt… ernstig.’

‘En dat is het ook,’ verzekerde ze me. ‘De laatste keer dat we iets van ze hoorden, telde de wacht negen vaste leden. De overige leden zijn meer… tijdelijk. Het verandert nogal eens. En veel van hen zijn ook begaafd – zij hebben echt zulke ontzagwekkende gaven, daar ben ik helemaal niets bij. De Volturi hebben hen uitgekozen om wat ze kunnen, op fysiek gebied maar ook op andere vlakken.’

Ik deed mijn mond open en toen weer dicht. Ik geloof dat ik niet wilde weten hoe slecht we er voor stonden.

Ze knikte weer, alsof ze precies wist wat ik dacht. ‘Ze raken zelden betrokken bij een conflict. Niemand is zo stom om ze uit te dagen. Ze blijven in hun stad en gaan er alleen uit als de plicht roept.’

‘Plicht?’ vroeg ik verbaasd.

‘Heeft Edward niet verteld wat ze doen?’

‘Nee,’ zei ik met een vragend gezicht.

Alice keek nog een keer over mijn hoofd naar de zakenman en zette haar koude lippen weer aan mijn oor.

‘Hij noemde ze niet voor niets koningen… het zijn heersers. In de loop van de afgelopen millennia hebben ze zichzelf de taak gegeven om onze regels te handhaven – het komt er eigenlijk op neer dat zij overtreders bestraffen. En ze doen hun plicht uiterst grondig.’

Mijn ogen werden groot van schrik. ‘Zijn er régels?’ vroeg ik met een veel te harde stem.

‘Sst!’

‘Had iemand dat niet wat eerder tegen me kunnen zeggen?’ fluisterde ik boos. ‘Ik bedoel, ik wilde een… een van jullie worden! Had iemand me niet even de regels uit moeten leggen?’

Alice gniffelde even om mijn reactie. ‘Zo ingewikkeld is het niet, Bella. Er is eigenlijk maar één ding dat niet mag – en als je goed nadenkt kun je dat zelf waarschijnlijk ook wel bedenken.’

Ik dacht erover na. ‘Nee, ik zou het echt niet weten.’

Ze schudde teleurgesteld haar hoofd. ‘Misschien ligt het te veel voor de hand. We hoeven alleen maar ons bestaan geheim te houden.’

‘O,’ mompelde ik. Dat lag inderdaad voor de hand.

‘Het is een logische regel, en de meesten hebben geen dwang nodig om zich eraan te houden,’ ging ze verder. ‘Maar na een paar eeuwen willen sommigen van ons zich nog wel eens gaan vervelen. Of ze worden gek, ik weet het niet. En dan grijpen de Volturi in, voordat ze zichzelf – en de rest – in gevaar brengen.’

‘Dus Edward…’

‘Is van plan die regel midden in hun eigen stad in de wind te slaan – in de stad waar zij al drieduizend jaar in het geheim de macht hebben, sinds de tijd van de Etrusken. Ze zijn zo zuinig op hun stad dat er zelfs niet gejaagd mag worden binnen de muren. Volterra is waarschijnlijk de veiligste stad ter wereld – wat vampieraanvallen betreft, in elk geval.’

‘Maar je zei net dat ze nooit de stad uitgaan. Hoe eten ze dan?’

‘Ze gaan de stad ook niet uit. Ze halen hun eten naar binnen, soms van best ver weg. Dan heeft de wacht meteen iets te doen als ze even geen overtreders uit de weg aan het ruimen zijn. Of niet bezig zijn ervoor te zorgen dat het echte Volterra niet onthuld wordt…’

‘Door wat Edward nu bijvoorbeeld aan het doen is,’ vulde ik haar aan. Het was nu verbazingwekkend makkelijk om zijn naam hardop te zeggen. Ik wist niet precies waar dat door kwam. Misschien omdat ik ervan uitging dat ik niet nog veel langer zou leven zonder hem te zien. En dat ik anders überhaupt niet langer zou leven, als we te laat waren. Het was een geruststellend idee dat ik in dat geval een makkelijke uitweg had.

‘Ik vraag me af of ze ooit zoiets meegemaakt hebben,’ mompelde ze vol afschuw. ‘Je komt niet vaak vampiers met zelfmoordneigingen tegen.’

Er kwam een geluidje uit mijn mond, heel zachtjes, maar Alice scheen te begrijpen dat het van verdriet was. Ze legde haar slanke, sterke arm om mijn schouders.

‘We zullen alles doen wat we kunnen, Bella. Het is nog niet voorbij.’

‘Nog niet.’ Ik liet me haar troostende woorden aanleunen, ook al wist ik dat ze dacht dat er maar weinig hoop was. ‘En de Volturi rekenen wel met ons af als we het verprutsen.’

Alice verstarde. ‘Je zegt het alsof dat iets positiefs is.’

Ik haalde mijn schouders op.

‘Kappen, Bella, anders gaan we in New York terug naar Forks.’

‘Wat nou?’

‘Dat weet je best. Als we Edward niet kunnen redden, dan zal ik alles op alles zetten om jou terug bij Charlie te krijgen, en ik wil niet dat je moeilijk gaat zitten doen. Begrepen?’

‘Best, Alice.’

Ze leunde een beetje achterover om me strak aan te kijken. ‘Beloof je dat je niet moeilijk zult doen?’

‘Erewoord,’ mompelde ik.

Ze rolde met haar ogen.

‘Nu moet ik me concentreren. Ik ga kijken of ik kan zien wat hij van plan is.’

Ze liet haar arm om mijn schouders liggen, leunde met haar hoofd tegen de stoel en deed haar ogen dicht. Ze drukte haar vrije hand tegen de zijkant van haar gezicht en wreef met haar vingertoppen over haar slaap.

Ik keek een hele poos gefascineerd toe. Na een tijdje zat ze volkomen roerloos in haar stoel, haar gezicht leek wel uit steen gehouwen. De minuten verstreken en als ik niet beter had geweten, zou ik gedacht hebben dat ze in slaap was gevallen. Ik durfde haar niet te storen om te vragen wat ze zag.

Ik wou dat ik een veilig onderwerp had om over na te denken. Ik verbood mezelf aan de verschrikkingen te denken die op ons lagen te wachten, of, nog erger, de kans dat het ons misschien niet zou lukken – dan zou ik het hardop uitschreeuwen en dat wilde ik niet.

Ik kon ook nergens op hópen. Als ik heel, heel, héél veel geluk had, dan zou ik Edward misschien kunnen redden. Maar ik was niet zo naïef om te denken dat ik ook bij hem zou kunnen blijven als ik hem zou redden. Ik was niet veranderd, niet bijzonderder dan eerst. Er zou geen andere, nieuwe reden zijn waarom hij nu wel weer bij me zou willen zijn. Ik zou hem zien en opnieuw kwijtraken…

Ik verzette me hevig tegen het verdriet. Dit was de prijs die ik moest betalen om zijn leven te redden. En ik zou hem betalen.

Er werd een film aangezet, mijn buurman vroeg een koptelefoon. Soms keek ik even naar de mensen op het kleine scherm, maar ik zou niet eens weten of het iets romantisch was of een horrorfilm.

Het duurde een eeuwigheid voordat het vliegtuig eindelijk de daling inzette naar New York. Alice bleef in haar trance. Ik stak mijn hand weifelend uit om haar aan te raken, maar trok hem toen toch weer terug. Dat gebeurde zo'n keer of tien voordat het vliegtuig met een dreun de grond raakte.

‘Alice,’ zei ik uiteindelijk. ‘Alice, we moeten gaan.’

Ik raakte haar arm aan.

Haar ogen gingen heel langzaam open. Ze schudde haar hoofd even heen en weer.

‘En, nog iets nieuws?’ vroeg ik zacht, op mijn hoede voor de man die aan de andere kant naast me meeluisterde.

‘Niet echt,’ fluisterde ze, zo zachtjes dat ik het nauwelijks kon verstaan. ‘Hij is er bijna. Hij is aan het nadenken over hoe hij het zal gaan vragen.’

We moesten rennen om onze aansluiting te halen, maar dat was goed – beter dan wachten. Zodra het vliegtuig in de lucht was, deed Alice haar ogen weer dicht en gleed in dezelfde levenloze toestand als net. Ik wachtte zo geduldig mogelijk af. Toen het weer donker was schoof ik het raamscherm omhoog en staarde het ondoordringbare duister in, dat net zo oninteressant was als het scherm.

Ik was blij dat ik de laatste maanden zoveel ervaring opgedaan had in het onderdrukken van mijn gedachten. Ik bleef niet stilstaan bij alle afschuwelijke mogelijkheden die ik niet van plan was te overleven, wat Alice ook mocht zeggen, en concentreerde me in plaats daarvan op minder grote problemen. Zoals wat ik bijvoorbeeld tegen Charlie moest zeggen als ik terugkwam. Dat was lastig genoeg om me een paar uur bezig te houden. En Jacob? Hij had beloofd dat hij op me zou wachten, maar gold die belofte nog wel? Zou ik anders uiteindelijk helemaal in m'n eentje overblijven in Forks? Misschien wílde ik dit wel niet overleven, wat er ook zou gebeuren.

Het voelde alsof er maar een paar seconden voorbij waren gegaan toen Alice aan mijn schouder schudde – ik had niet gemerkt dat ik in slaap gevallen was.

‘Bella,’ siste ze, en haar stem klonk een beetje te hard in het donkere vliegtuig vol slapende mensen.

Ik wist precies waar ik was – zo lang had ik niet geslapen.

‘Is er iets mis?’

De ogen van Alice glommen in het vage licht van een leeslampje in de rij achter ons.

‘Nee, helemaal niet.’ Ze glimlachte grimmig. ‘Het is juist goed. Ze zijn aan het overleggen, maar ze hebben besloten dat ze nee gaan zeggen.’

‘De Volturi?’ mompelde ik slaapdronken.

‘Ja natuurlijk, Bella, wie anders? Ik kan zien wat ze zullen zeggen.’

‘Wat dan?’

Er sloop een steward op zijn tenen naar ons toe door het gangpad. ‘Zal ik een kussen voor u halen?’ Met zijn gedempte gefluister gaf hij ons duidelijk te kennen dat we te hard aan het praten waren.

‘Nee, dankuwel.’ Alice keek hem stralend aan met een angstaanjagend mooie glimlach. De steward draaide zich met een verdwaasde blik om en wankelde terug naar zijn plek.

‘Vertel dan,’ prevelde ik bijna onhoorbaar.

Ze fluisterde in mijn oor. ‘Ze zien hem wel zitten – ze denken dat zijn gave van pas zou kunnen komen. Ze gaan hem een plek bij hen aanbieden.’

‘En wat gaat hij antwoorden?’

‘Dat kan ik nog niet zien, maar het zal er vast niet om liegen.’ Ze grijnsde weer. 'Dit is het eerste goede nieuws – het geeft ons meer tijd. Hij intrigeert hen, ze willen hem echt niet vermoorden – ‘zonde,’ zal Aro zeggen – en dat kan genoeg zijn om hem te dwingen zijn fantasie te gebruiken. Des te langer hij erover nadenkt hoe hij het wil doen, des te beter is het voor ons.'

Het was niet genoeg om me hoop te geven; zij voelde zich duidelijk opgelucht, ik niet. Ik kon nog steeds zoveel manieren bedenken waarop het fout kon gaan. En als ik de stad van de Volturi niet inkwam, dan zou ik Alice niet tegen kunnen houden als ze me terug naar huis wilde slepen.

‘Alice?’

‘Ja?’

‘Ik snap het niet. Hoe kun je dit nou zo duidelijk zien? Want soms zie je dingen toch heel vaag – dingen die niet gebeuren?’

Haar ogen vernauwden zich. Ik vroeg me af of ze geraden had waar ik aan dacht.

‘Het is duidelijk omdat het bijna gebeurt en dichtbij is, en omdat ik me heel erg concentreer. De vage dingen die uit zichzelf komen, zijn alleen maar zwakke indrukken die misschien zouden kunnen gebeuren. En daarbij zie ik mijn eigen soort beter dan de jouwe. Bij Edward is het zelfs nog makkelijker omdat ik zo op hem afgestemd ben.’

‘Maar mij zie je soms ook,’ hielp ik haar herinneren.

Ze schudde haar hoofd. ‘Niet zo duidelijk.’

Ik zuchtte. ‘Ik zou echt willen dat je indertijd gelijk had gehad over mij. In het begin, toen je voor het eerst dingen over mij zag, toen we elkaar nog niet eens ontmoet hadden…’

‘Wat bedoel je?’

‘Je hebt toch gezien dat ik een van jullie werd.’ De woorden kwamen bijna geluidloos uit mijn mond.

Ze zuchtte. ‘Het was een mogelijkheid, toen.’

‘Toen,’ herhaalde ik.

‘Om je de waarheid te zeggen, Bella…’ Ze aarzelde even en leek toen voor zichzelf een besluit te nemen. ‘Ik denk echt dat het allemaal te belachelijk voor woorden is. Ik denk er serieus over na om je dan zelf maar te veranderen.’

Ik staarde haar aan, verstijfd van ontzetting. Mijn hersens wilden haar woorden niet bevatten. Ik kon me dat soort hoop niet veroorloven als ze van gedachten zou veranderen.

‘Laat ik je schrikken?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat je dat wilde.’

‘Dat is ook zo!’ stootte ik uit. ‘O, Alice, doe het nu! Ik zou je veel beter kunnen helpen – en ik zou je niet meer zo ophouden! Bijt me!’

‘Ssst,’ waarschuwde ze. De steward keek weer onze kant op. ‘Denk nou even na,’ fluisterde ze. ‘We hebben niet genoeg tijd. We moeten morgen in Volterra zijn. Je zou dagen liggen kronkelen van de pijn.’ Ze trok een gezicht. ‘En ik denk niet dat de andere passagiers het erg goed op zouden nemen.’

Ik beet op mijn lip. ‘Als je het nu niet doet, verander je misschien van gedachten.’

‘Nee.’ Ze fronste met een sombere blik. ‘Ik denk het niet. Hij zal woedend worden, maar wat kan hij er aan doen?’

Mijn hart begon sneller te slaan. ‘Helemaal niks.’

Ze lachte zachtjes en zuchtte toen. ‘Je hebt te veel vertrouwen in me, Bella. Ik weet helemaal niet of ik het wel kán. Waarschijnlijk vermoord ik je alleen maar.’

‘Ik waag het erop.’

‘Je bent echt bizar, zelfs voor een mens.’

‘Dank je.’

‘Ach ja, dit is toch nog allemaal toekomstmuziek. We moeten eerst morgen zien te overleven.’

‘Mee eens.’ Maar ik had in elk geval iets om op te hopen als we het er inderdaad levend vanaf zouden brengen. Als Alice haar belofte nakwam – en als ze me niet zou vermoorden – dan kon Edward zoveel afleiding zoeken als hij wilde, maar dan kon ik hem tenminste achterna gaan. Ik zou ervoor zorgen dat hij niet afgeleid werd. Als ik mooi en sterk was, zou hij misschien wel helemaal geen afleiding meer willen.

‘Ga maar weer slapen,’ zei ze dringend. ‘Ik maak je wel wakker als ik iets nieuws zie.’

‘Ja ja,’ gromde ik, want ik wist zeker dat alle kans op slaap nu verkeken was. Alice trok haar benen op de stoel, sloeg haar armen eromheen en legde haar voorhoofd tegen haar knieën. Ze wiegde geconcentreerd heen en weer.

Ik legde mijn hoofd tegen mijn stoel om naar haar te kijken, en voor ik het wist trok ze het raamschermpje naar beneden omdat het in het oosten licht begon te worden.

‘Wat gebeurt er?’ mompelde ik.

‘Ze hebben nee gezegd,’ zei ze zachtjes. Ik kon meteen merken dat haar enthousiasme verdwenen was.

Mijn stem stokte in mijn keel van paniek. ‘Wat gaat hij doen?’

‘Het was eerst heel warrig. Ik zag alleen maar flitsen, omdat hij de hele tijd iets anders bedacht.’

‘Wat dan?’ drong ik aan.

‘Het zag er even heel slecht uit,’ fluisterde ze. ‘Hij wilde gaan jagen.’

Ze keek me aan en zag de niet-begrijpende blik in mijn ogen.

‘In de stad,’ legde ze uit. ‘Het scheelde niet veel. Hij is op het allerlaatste moment van gedachten veranderd.’

‘Hij wilde Carlisle niet teleurstellen,’ murmelde ik. Niet met zijn laatste daad.

‘Waarschijnlijk,’ knikte ze.

‘Hebben we genoeg tijd?’ Terwijl ik dat zei, veranderde de druk in het vliegtuig. Ik voelde dat we begonnen te dalen.

‘Ik hoop het – als hij bij zijn laatste besluit blijft misschien wel.’

‘En dat is?’

‘Hij wil het simpel houden. Het enige wat hij wil doen, is in de zon gaan staan.’

In de zon gaan staan. Meer niet.

Dat zou voldoende zijn. Het beeld van Edward in het weiland – glimmend, glinsterend alsof zijn huid van miljoenen diamantjes gemaakt was – stond in mijn geheugen gegrift. Wie dat zag zou het nooit vergeten. De Volturi zouden het absoluut niet toestaan. Niet als ze het geheim van hun stad niet prijs wilden geven.

Ik keek naar het vage grijze licht dat door sommige raampjes schemerde. ‘We komen te laat,’ fluisterde ik, en de angst kneep mijn keel dicht.

Ze schudde haar hoofd. ‘Op dit moment is hij van plan om theatraal uit te pakken. Hij wil een zo groot mogelijk publiek, dus hij zal waarschijnlijk het grote plein uitkiezen, onder de klokkentoren. De muren zijn heel hoog daar. Hij zal wachten tot de zon recht aan de hemel staat.’

‘Dus dan hebben we tot twaalf uur vanmiddag?’

‘Als we geluk hebben. Als hij bij dit besluit blijft.’

De stem van de piloot klonk door de intercom en kondigde eerst in het Italiaans en toen in Engels aan dat we zo gingen landen. De lampjes van de veiligheidgordels sprongen met een ping aan.

‘Hoe ver is het van Florence naar Volterra?’

‘Dat hangt ervan af hoe snel je rijdt… Bella?’

‘Ja?’

Ze keek me onderzoekend aan. ‘Ben je heel erg tegen autodiefstal?’

Een knalgele Porsche met het woord TURBO in schuine zilveren letters op de achterkant stopte met piepende banden vlak voor de plek waar ik liep te ijsberen. Iedereen bij mij in de buurt op de overvolle stoep van het vliegveld staarde ernaar.

‘Bella, schiet op!’ riep Alice ongeduldig door het open raampje van de passagierskant.

Ik rende naar het portier en wierp mezelf naar binnen – ik had het gevoel dat ik net zo goed een zwarte panty over mijn hoofd had kunnen trekken.

‘Jemig, Alice,’ klaagde ik. ‘Kon je geen opvallender auto stelen?’

De stoelen waren van zwart leer en in de ramen zat donker glas. Het voelde veiliger binnen, alsof het nacht was.

Alice was ondertussen al door het drukke verkeer rond het vliegveld aan het zigzaggen, veel te snel – ze schoof rakelings tussen de andere auto's door terwijl ik in elkaar gedoken naar mijn gordel tastte.

‘Het belangrijkste is,’ wees ze me terecht, ‘dat ik geen snéllere auto had kunnen stelen. Ik had mazzel.’

‘Daar hebben we vast heel veel aan als de politie de weg verspert.’

Ze lachte klaterend. ‘Maak je maar geen zorgen, Bella. Als de politie de weg verspert, dan doen ze dat áchter ons.’ Ze trapte op het gas, alsof ze haar woorden kracht bij wilde zetten.

Ik had waarschijnlijk uit het raampje moeten kijken terwijl eerst Florence en vervolgens het Toscaanse landschap voorbijvloog, zo snel dat alles wazig werd. Dit was mijn eerste buitenlandse reis ooit, en misschien ook wel mijn laatste. Maar Alice' rijstijl maakte me doodsbenauwd, ondanks het feit dat ik wist dat ik haar kon vertrouwen achter het stuur. En ik werd te zeer in beslag genomen door de ongerustheid om de heuvels en de ommuurde steden die op kastelen leken echt te kunnen zien.

‘Zie je nog iets?’

‘Er is iets aan de hand,’ prevelde Alice. ‘Een of ander festival. Een heleboel mensen en rode vlaggen in de straten. De hoeveelste is het vandaag?’

Ik wist het niet zeker. ‘De negentiende, geloof ik.’

‘Ach, hoe ironisch. Het is Sint Marcusdag.’

‘En dat betekent?’

Ze grinnikte spottend. ‘Eén keer per jaar is het feest in de stad. Volgens een oude legende heeft een christelijke missionaris, ene vader Marcus – Marcus van de Volturi, om precies te zijn – vijftienhonderd jaar geleden alle vampiers verjaagd uit Volterra. Het verhaal beweert dat hij een marteldood gestorven is in Roemenië, zo ver zou hij het vampiergespuis achtervolgd hebben. Dat is natuurlijk klinkklare onzin – hij is nooit weggegaan uit de stad. Maar daar komt het bijgeloof rond dingen als kruisen en knoflook vandaan. Váder Marcus had daar immers zoveel succes mee. En Volterra heeft geen last meer van vampiers, dus dan moet het wel werken.’ Ze had een boosaardige glimlach op haar gezicht. ‘Het is nu meer een feest ter ere van de stad, en van het politiekorps – Volterra is en blijft tenslotte een opvallend veilige stad. Dat wordt gezien als een verdienste van de politie.’

Ik begon te begrijpen wat ze bedoelde toen ze de situatie ‘ironisch’ genoemd had. ‘En als Edward de boel verstoort tijdens Sint Marcusdag, zullen ze dat natuurlijk niet erg leuk vinden, toch?’

Ze schudde grimmig haar hoofd. ‘Nee. Ze zullen heel snel optreden.’

Ik keek weg en probeerde er uit alle macht voor te zorgen dat mijn tanden niet door mijn onderlip beten. Het was niet zo'n goed idee om nu te gaan bloeden.

De zon stond al angstaanjagend hoog in de lichtblauwe hemel.

‘Mikt hij nog steeds op twaalf uur?’ vroeg ik.

‘Ja. Hij heeft besloten dat hij gaat wachten. En zij wachten op hem.’

‘Wat moet ik doen?’

Ze hield haar ogen op de kronkelende weg gericht – de wijzer van de snelheidsmeter stond helemaal rechts.

‘Je hoeft niets te doen. Hij hoeft je alleen maar te zien voordat hij in het licht stapt. En hij moet jou zien voordat hij mij ziet.’

‘Hoe gaan we dat voor elkaar krijgen?’

Alice zoefde om een klein rood autootje heen, dat daardoor heel hard achteruit leek te rijden.

‘Ik ga proberen jou zo dicht mogelijk bij hem in de buurt te brengen, en dan moet je zo hard mogelijk de kant op rennen die ik je aanwijs.’

Ik knikte.

‘Probeer alsjeblieft niet te struikelen,’ voegde ze er nog aan toe. ‘We hebben vandaag geen tijd voor een hersenschudding.’

Ik kreunde. Dat zou echt iets voor mij zijn – om door één klungelig ogenblik alles te verpesten en de wereld te vernietigen.

De zon bleef maar stijgen terwijl Alice haar wanhopig voor probeerde te blijven. Het licht was veel te fel, en ik raakte in paniek. Misschien zou Edward voor zijn gevoel wel helemaal niet tot twaalf uur hoeven wachten.

‘Daar,’ zei Alice plotseling en wees naar de vestingstad boven op de dichtstbijzijnde heuvel.

Ik staarde ernaar en voelde de eerste tekenen van een nieuw soort angst. Vanaf gisterochtend – het leek wel een week geleden – toen Alice zijn naam gezegd had onder aan de trap, was elke minuut doordrongen geweest van maar één angst. En toch, nu ik naar de oeroude, roodbruine muren en torens staarde die op de top van de steile heuvel troonden, nu voelde ik een andere angst door me heen golven, angst om mezelf.

Iemand anders had de stad waarschijnlijk heel erg mooi gevonden. Ik vond hem dood- en doodeng.

‘Volterra,’ kondigde Alice aan, op een vlakke, ijskoude toon.