1

De gele bladeren van de treurwilg in de herfst

Hartington House, Dorset, oktober 2005

Gus sloop naar de deur van zijn moeders werkkamer en hield zijn oor bij de kier. Hij snoof de vertrouwde geur van Marlboro Lights op en raakte nog gefrustreerder toen hij haar omfloerste stem in de telefoonhoorn hoorde praten. Hij wist dat ze zijn leraar aan de lijn had, meneer Marlow. Hij ging er – terecht – van uit dat ze aan diens kant stond. Gus was een probleem waarvoor niemand de moeite wilde nemen het op te lossen. ‘Ik kan het gewoon niet geloven!’ riep ze uit. ‘Het spijt me heel erg, meneer Marlow. Het zal niet nog eens gebeuren. Echt niet. Vanavond komt zijn vader thuis uit Londen. Ik zorg wel dat die met hem praat. … U hebt gelijk, het geeft geen pas om een ander kind te bijten. … Ik zal kijken waar hij is en hem linea recta terug naar school sturen.’ Daarna werd haar toon milder en hoorde Gus de poten van haar stoel over de houten planken schrapen toen ze opstond. ‘Ik weet ook wel dat hij een beetje agressief kan zijn, maar we zijn nog maar een paar maanden geleden uit Londen hier komen wonen. Hij heeft het zwaar gehad. Hij heeft al zijn vriendjes moeten achterlaten. Hij is nog maar zeven. Hij moet zijn weg nog vinden. Wilt u hem de tijd daarvoor geven, meneer Marlow? Alstublieft. Hij is echt een prima knul.’

Gus had genoeg gehoord. Op zijn tenen liep hij terug door de gang, de tuindeur door en het terras op. Het gazon was van een vol, vochtig groen en sprankelde in het vale ochtendlicht. Hij haalde diep adem en keek naar de optrekkende dauw. Hij stak zijn handen in zijn broekzakken en rilde. Zijn jas had hij op school gelaten. Zijn wrok verbijtend slenterde hij het terras over naar het tijmpad, dat werd omzoomd door in een bolvorm gesnoeide taxusstruiken waar aan alle kanten sprieten uitstaken. Met opgetrokken schouders en met zijn voeten voor zich uit schoppend spiedde hij rond naar een wezen waarop hij zijn woede kon koelen.

Aan het eind van het tijmpad was een veld vol schapen die van hun buurman waren, Jeremy Fitzherbert. Tussen de schapen stond een oude ezel die eruitzag als een voddenbaal en die Charlie heette. Gus vond niets zo leuk als het beest treiteren en hem met een stok het veld over jagen, totdat zijn gebalk een schorre en wanhopige klank kreeg. Hij klom over het hek. Charlie, die onraad rook, spitste zijn oren. Hij zag de kleine jongen omlaagspringen en zijn ogen werden groot van angst. Met opengesperde neusgaten bleef hij als aan de grond genageld staan, terwijl zijn hart zich omdraaide als een roestige machine.

Gus voelde een golf van opwinding door zich heen slaan. Hij dacht er niet meer aan dat hij op het schoolplein Adam Hudson gebeten had, dat hij het schoolhek uit was gerend de hoofdstraat op; zijn moeders boze stem en zijn eigen knagende gevoel van isolement waren vergeten. Hij vergat alles, behalve de plotselinge toevloed van bloed toen hij achter de ezel aan begon te jagen.

‘Wat ben jij een bangeschijter!’ siste hij terwijl hij het angstige dier naderde. ‘Whoe-oe!’ Hij haalde naar hem uit, ervan genietend dat de ezel onhandig achteruitstapte, waarna hij balkend van paniek op stramme poten weggaloppeerde naar het bos boven aan het veld. Jammer dat hij geen stok bij zich had. Het was leuker als hij hem kon slaan.

Gus kreeg alweer genoeg van het spelletje en liep verder het bos in, nadat hij Charlie trillend in de hoek van het veld had achtergelaten te midden van de schapen. De grond was zompig, bezaaid met takjes en bruine bladeren die een glanzende fazant stond weg te schrapen op ‘zoek naar voedsel. De zon scheen zwakjes door de bladeren en verlichtte de spinnenwebben die de struiken rondom tooiden als met kant. Gus pakte een twijg op en begon de webben kapot te slaan, waarna hij de spinnen onder zijn voeten vertrapte. Deze lol duurde maar kort, en uiteindelijk restte hem niets anders dan de leegte van de overtuiging, ook al was die onbewust, dat niemand hem een knip voor de neus waard vond.

Miranda Claybourne legde de telefoon neer en bleef bij het raam over de boomgaard uit staan kijken. De grond was bezaaid met appels en de laatste pruimen. Ze had gevoeld dat haar zoon bij de deur stond, maar nu was hij daar niet meer. Van alle dagen waarop Gus had kunnen spijbelen had hij uitgerekend de dag van de deadline gekozen. Ze drukte haar sigaret uit, waarbij ze zichzelf suste dat het niet erg was dat het haar even niet was gelukt te stoppen met roken; drie trekjes telden niet echt mee. Ze had de tijd niet om hem te gaan zoeken, en ze zou trouwens niet weten waar ze zou moeten beginnen; het terrein was zo groot en, registreerde ze terwijl de moed haar in de schoenen zonk, ontzettend overwoekerd en nat. Het idee dat ze op kaplaarzen rond zou moeten gaan banjeren sprak een stadsmeisje dat gewend is aan Jimmy Choos en beton bepaald niet aan. En bovendien moest ze haar maandelijkse column voor Red nog afmaken. Tot dusver was het enige voordeel van buiten wonen dat ze haar haar niet hoefde te borstelen en geen make-up op hoefde te doen om haar kinderen naar school te brengen. Gus en Storm, zijn zusje van vijf, gingen elke ochtend op de fiets naar de grote weg, waar ze hun fietsen bij de poort zetten om de schoolbus te nemen die hen heel praktisch om acht uur op kwam halen. In Londen had ze vroeg op moeten staan om zichzelf presentabel te maken voor de andere moeders in auto’s met vierwielaandrijving en met overmaatse zonnebrillen op die een ogenschijnlijk moeiteloze glamour uitstraalden in hun Gucci-outfits, hun gladde haar keurig geverfd en geknipt bij Richard Ward. Ze had zo’n idee dat in Hartington amper iemand ooit van Gucci of Richard Ward had gehoord, wat ze toen ze hier net was wel charmant had gevonden, maar nu alleen maar raar vond. Op geestige wijze beklaagde ze zich daarover in haar column, waarin ze verslag deed van alle moeite die ze moest doen om zich aan het buitenleven aan te passen, en ze zette zo haar wrok om in hilariteit. In combinatie met het natte, grauwe weer – op de een of andere manier natter en grauwer op het platteland dan in Londen – was de eigenaardigheid van Hartington bijna niet te verdragen. Je kon er alleen maar om lachen.

Anders dan haar man had Miranda helemaal niet uit Londen weg gewild. Bij het idee alleen al dat ze verder dan een pufje parfum bij Harvey Nichols vandaan zou moeten brak het klamme zweet haar uit. Eten in de plaatselijke pub in plaats van bij de Ivy of Le Caprice was bijna genoeg om haar aan haar eigen keukentafel gekluisterd te houden. Wat miste ze de Pilates-lessen in Notting Hill, de lunches bij Wolseley met haar vriendinnen, binnenwippen bij Ralph Lauren om zichzelf even te verwennen voordat ze weer naar huis ging. Maar ze hadden geen keus gehad. Gus was van school getrapt omdat hij zo agressief was, en het had de enige verstandige oplossing geleken om hem op een rustige plattelandsschool te doen. Hij had nog een heel jaar te gaan voordat ze hem naar kostschool konden sturen, waar het probleem-Gus hun uit handen genomen zou worden. Voor Miranda en David Claybourne was één jaar wangedrag van Gus een ontzettend lange tijd.

‘O god, wat moet ik doen? Ik heb hier echt geen tijd voor,’ mompelde ze bij zichzelf terwijl ze haar sigaret in de prullenbak gooide en er een paar proppen krantenpapier bovenop legde, zodat ze niet herinnerd hoefde te worden aan haar gebrek aan wilskracht. Ze wenste dat ze weer een nanny in dienst had genomen in plaats van erop aan te dringen het allemaal in haar eentje te doen. Dat was het probleem met werkende moeders: het schuldgevoel. Dat ging hand in hand met uitputting, verwoede pogingen om alles te zijn voor iedereen, terwijl je ook nog een beetje voor jezelf bewaarde. David had voorgesteld dat ze een kok en een tuinman zouden nemen; dan zou zij meer tijd hebben om te schrijven. Buiten wonen was heel anders dan wonen in Londen, waar je zomaar sushi thuis kon laten bezorgen, of een portie chinees kon halen bij Mr. Wing; hier moest ze de auto pakken en naar de stad gaan, en dat vergde planning. Ze had er geen tijd voor om maaltijden te plannen. Het enige pluspunt was meneer Tit, de melkboer, die elke ochtend in zijn witte busje met het kenteken cowI de kranten en de melk kwam brengen. Hij maakte haar op het akeligste uur van de dag aan het lachen, als het buiten nog donker en nat was, en ze zich in het zweet stond te werken om de kinderen klaar te krijgen voor school. Wat de tuin betrof, dat was een echte tuin, geen patio met een paar potplanten, maar hectaren en hectaren land. Zo makkelijk was het niet om op het platteland hulp te krijgen. In Londen stierf het van de buitenlanders die dolgraag aan het werk wilden; in Dorset leken er helemaal geen buitenlanders te zijn. Het was allemaal uitermate onwennig en verontrustend. Ze hoorde hier niet thuis. David was verliefd geworden op het huis zodra hij het zag, omdat het een beroep deed op zijn aspiraties naar grandeur. Zij was er halfhartig in meegegaan, hunkerend naar Notting Hill en asfalt, met een licht schuldgevoel omdat ze een groot huis met zo’n idyllische ligging niet had weten te waarderen. Maar wat had je op het platteland in godsnaam te zoeken?

Als freelance journaliste stond ze altijd onder druk. Het geld hadden ze niet nodig: David werkte in de City en verdiende meer dan de meeste mensen in een heel leven konden uitgeven, maar schrijven zat haar in het bloed en ook al zou ze gewild hebben, dan nog zou ze het niet kunnen laten. Ze droomde ervan ooit een roman te schrijven, een groots liefdesverhaal, zoals Anna Karenina of Gejaagd door de wind. Maar ze moest eerst nog een goede plot bedenken. Zolang ze die niet had, restte haar niets anders dan artikelen schrijven voor tijdschriften en kranten, wat tenminste voorzag in haar behoefte aan zelf expressie en haar een stevige voet tussen de deur gaf in Londen. Miranda boog zich over haar computer, zodat ze niet hoefde te luisteren naar het wanhopige stemmetje dat fluisterde in haar hoofd. Ze stelde haar huishoudelijke taken steeds maar uit, in de hoop dat ze dan zouden verdwijnen, dat David zou toegeven dat het allemaal één grote vergissing was geweest en hen terug zou brengen naar de plek waar ze thuishoorden. Het platteland had Gus tenslotte niet veranderd. Maar David vond het buiten wonen juist zo fijn omdat hij dan op zondag terug kon keren naar de stad en zich daar op de borst kon kloppen dat hij het hele weekend in zijn buitenhuis had doorgebracht. Zij zat hier voor eeuwig en altijd opgesloten.

Haar gedachten dwaalden af naar haar echtgenoot: de knappe, kwieke David Claybourne. De man die altijd de touwtjes in handen had, altijd sterk en capabel was, en moeiteloos door het leven zeilde alsof hij het allemaal al eens eerder had gedaan, talloze malen. Nu ze verhuisd waren, zag ze hem nog maar weinig. In het begin was hij op donderdag thuisgekomen en dan tot zondagavond gebleven. Tegenwoordig kwam hij vrijdag avonds laat en vertrok weer zondag na de lunch. Hij was moe, wilde het weekend alleen maar voor de tv hangen om naar golf te kijken. Als ze hem niet zo goed kende, zou ze haast gaan denken dat hij een verhouding had, maar David maakte zich veel te druk om wat andere mensen van hem dachten om vreemd te gaan.

Ze liep weer naar haar bureau en belde het nummer van haar man bij Goldman Sachs. Ze wilde hem niet alleen deelgenoot maken van haar zorgen om Gus, maar moest ook even zijn stem horen. ‘Schat, met mij,’ zei ze toen hij opnam.

‘Wat is er daar aan de hand, liefje? Alles goed?’ Hij klonk opgewekt. Onmiddellijk was ze gerustgesteld.

‘Het gaat om Gus. Hij heeft de benen genomen.’

David slaakte een ongeduldige zucht. ‘Niet weer, hè!’ Opeens nam ze het zichzelf kwalijk dat ze zijn dag had verpest.

‘Je moet hem vanavond maar eens ernstig toespreken,’ zei ze. ‘Naar jou luistert hij wel.’

‘Hij verdient een flink pak rammel.’

‘Dat is bij wet verboden. Zulk soort wetten worden vast gemaakt door mensen die geen kinderen hebben.’

‘Heb je Marlow gesproken?’

‘Ja. Hij is er niet echt blij mee. Laten we hopen dat Gus niet ook van deze school wordt getrapt!’ Ze begon met een potlood te spelen.

‘Vast niet. Op het platteland zijn ze een stuk toleranter. Trouwens, hij groeit er wel overheen. Hij moet zich gewoon aanpassen aan zijn nieuwe omgeving.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt.’

‘Wat klink je somber, lieverd.’

‘Ik zie het even niet meer zitten. Ik moet mijn column afmaken, maar ik kan niet aan mijn bureau gaan zitten als ik nog zo veel in huis moet doen. Nu Gus de benen heeft genomen, krijg ik de tijd niet om te schrijven. Ik zit met mijn handen in het haar!’

‘En zulk mooi haar nog wel!’ merkte hij spitsvondig op. ‘Moet je luisteren, als je de moeite zou nemen hulp in te huren, zou jij tijd krijgen voor belangrijke dingen.’ Het verbaasde hem dat zijn vrouw ineens niet wist wat haar te doen stond. Acht maanden lang had ze als een geduchte kolonel de bouwvakkers aangestuurd, maar de laatste tijd leek ze het overzicht kwijt te zijn. ‘Je had naar me moeten luisteren en een nanny moeten aannemen. Jayne was vast wel met ons meegegaan als we haar een aanbod hadden gedaan waar ze geen nee tegen kon zeggen. Van jouw dromen om het huishouden op rolletjes te laten lopen is nog niet veel terechtgekomen, hè? Het was stom van ons om haar te laten gaan. Zij was de enige naar wie Gus wilde luisteren. Jij bent nu grootgrondbezitster, Miranda. Zorg in godsnaam dat je de boel daar georganiseerd krijgt, voordat je ons allebei stapelgek maakt.’ Kennelijk was David van mening dat de problemen van hun zoon tot de verantwoordelijkheid van zijn echtgenote behoorden.

‘Hij komt wel terug als hij honger krijgt,’ merkte Miranda luchtig op, beledigd dat haar man alweer de schuld bij haar legde. ‘Dan stuur ik hem wel terug naar school.’ Ze legde de telefoon neer en keerde zich naar haar bureau, met een sombere blik op de ironische titel van haar column: ‘Mijn droom over het buitenleven’.

Gus zat onder een boom en voelde zijn maag rommelen. Hij zou het liefst naar huis gaan en bij de haard in zijn speelkamer naar de dvd van Lord of the Rings kijken. Hij verlangde naar cottage pie en appelkruimeltaart met custard. Langzaam ebde zijn woede weg, weggeblazen door de vochtige wind die nu doordrong tot in zijn botten. Hij wreef in zijn handen en blies erop. Zelfs als hij er de woorden voor tot zijn beschikking had gehad, zou hij zijn daden nog niet hebben kunnen verklaren, ook niet voor zichzelf. Hij wist niet waarom er zo veel frustratie en woede in hem scholen. Hij voelde zich afgewezen. Als hij zich liet gaan, gaf dat hem een beter gevoel. Opeens welde er een grote bel op in zijn buik, die omhoogkwam door zijn luchtpijp en met een grote, onbeheersbare snik door zijn mond ontsnapte. Zijn tranen schokten en verbijsterden hem, maar hij kon ze geen halt toeroepen.

‘Alles goed, knul?’ Gus draaide zich met een ruk om en slikte zijn tranen weg. Hij had de man niet naderbij horen komen. Naast hem stonden twee zwarte schaapherders-honden te hijgen. ‘Jij bent toch de zoon van David Claybourne?’ zei Jeremy Fitzherbert. Gus knikte. Jeremy stelde zich voor en zijn magere, verweerde gezicht plooide zich in een glimlach. Een van de honden leunde tegen zijn bruine ribfluwelen broek, waarvan de pijpen in groene kaplaarzen waren gestopt. Een tweedpet bedekte zijn dunne bruine haar. Zijn ogen waren klein en helder, en heel blauw. Met een gehandschoende hand klopte hij op de hondenkop; in de andere droeg hij een lange stok. Dezelfde stok waar Gus de ezel mee had getreiterd. ‘Hoor jij eigenlijk niet op school te zitten? Kom, ik zal je naar huis brengen.’

Met tegenzin kwam Gus overeind. Een van de honden sprong op hem af. Gus deinsde terug. ‘Ja, die hond is nogal dartel!’ zei Jeremy grinnikend. ‘Maak je maar geen zorgen, bijten doet hij niet. De dunne is Mr. Ben, de dikke heet Wolfgang.’ Jeremy beklopte Mr. Ben vol genegenheid. Gus veegde zijn gezicht af met zijn mouw en liep achter Jeremy aan het pad af.

De schapen stonden dicht op elkaar, klaar om zich te laten leiden. Charlie de ezel bleef aan de overkant in een hoek van het veld staan en sloeg hen argwanend gade. ‘Charlie!’ riep Jeremy, in zijn zak zoekend naar een wortel. ‘Kom op, ouwe jongen!’ Charlie kwam niet in beweging. ‘Wat heeft hij nou?’ mompelde Jeremy bij zichzelf. Gus sloeg zijn ogen neer en stak zijn handen in zijn zakken. ‘Ezels!’ zei Jeremy met een zucht, en hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ga straks wel even bij hem kijken. Hij is een mal oud beest. Weet je dat hij al over de negentig is?’

‘O ja?’ zei Gus, die opkeek vanonder zijn donkere pony. Jeremy zag iets hards in zijn ogen en fronste zijn wenkbrauwen. Hij wist niet goed wat hij tegen iemand van Gus’ leeftijd moest zeggen, dus beende hij maar het veld over en sloeg zwijgend het tijmpad in. Gus sjokte stilletjes achter hem aan en vroeg zich af hoe hij die stok terug zou kunnen krijgen.

Toen ze bij de tuinpoort kwamen, sloop Gus naar binnen, met nog een haastige blik op Jeremy, die eerder was bedoeld om hem weg te sturen dan om hem te bedanken. ‘Is je moeder thuis? Ik zou haar wel even willen spreken,’ zei Jeremy, die op het terras bleef staan.

Gus aarzelde en beet op zijn lip. Hij leek zichzelf eerst bij elkaar te moeten rapen voordat hij zijn moeder onder ogen kon komen. ‘Ma-am!’ riep hij ten slotte.

Miranda’s handen bevroren boven de toetsen van haar laptop toen ze het stemgeluid van haar zoontje hoorde. Een golf van opluchting sloeg door haar heen. Ze haastte zich naar de hal, waar ze Gus aantrof, met zijn handen in zijn zakken en met schuifelende voeten, zijn gezicht onder de vegen van modder en tranen. Haar hart maakte een sprongetje. ‘Lieverd, ik heb me zo’n zorgen gemaakt. Waar zat je nou?’ Ze knielde neer om hem in haar armen te nemen, maar hij verstrakte. Hij voelde even koud aan als een dode. ‘Je kunt er niet zomaar vandoor gaan. Dat is niet veilig.’ Toen pas merkte ze dat Jeremy bij de deur stond te dralen. ‘O, neem me niet kwalijk, ik had u niet gezien,’ zei ze terwijl ze opstond.

‘Ik ben Jeremy Fitzherbert, de buurman.’ Hij trok zijn handschoen uit om haar de hand te schudden. ‘We hebben uit de verte naar elkaar gezwaaid, maar hebben ons nog niet aan elkaar voorgesteld.’

‘O ja, u hebt mijn man ontmoet, David.’ Zijn hand was ruw en warm. Hij zag dat haar nagels gemanicuurd waren en dat ze een ring met een grote saffier en een diamant aan haar linker-ringvinger droeg. Ze rook naar limoen. ‘Ik ben Miranda. Dank u wel dat u hem thuis hebt gebracht. Ik was gek van de zorgen.’

‘Hij was in het bos,’ zei Jeremy. ‘Daar kan hem niets overkomen, kan ik u verzekeren. Tenzij hij in een vossenval trapt.’

‘Een vossenval?’ Ze zette grote ogen op.

Jeremy schokschouderde. ‘Ze eten mijn kippen op. Ze nemen zelfs die ouwe schapen te grazen als ze zin hebben in een avontuurtje. Volgens mij is Gus veel te slim om in zo’n val te trappen.’ Miranda wendde zich tot haar zoon, maar die was al weggelopen.

‘Ik ben gewend aan Londense parken, niet aan het platteland. Dit is allemaal nogal nieuw voor me,’ zei ze, met een scherpe ondertoon in haar stem. Jeremy wierp een blik op haar lange bruine haar, dat ze in een paardenstaart had gebonden, en op haar bleekblauwe ogen, van hetzelfde harde kristal als die van haar zoon. Ze was een knappe vrouw, met hoge, geprononceerde jukbeenderen en een krachtige kaaklijn, hoewel ze te mager was naar zijn smaak. ‘Bent u getrouwd, meneer Fitzherbert?’

‘Zeg maar Jeremy,’ drong hij met een grijns aan. ‘Nee, ik ben een arme vrijgezel. Eerlijk gezegd ben ik een soort liefdadigheidsobject, Miranda. Alle aardige vrouwen die ik ken willen dolgraag een bruid voor me zoeken, maar wie wil er nou vandaag de dag getrouwd zijn met een boer?’ Hij glimlachte schuchter, terwijl zijn ogen twinkelden.

‘Ach, er moet vast wel iemand voor je te vinden zijn. Je hebt nog tijd zat. Voor jou geen biologische klok die je het huwelijk in drijft voordat je er klaar voor bent.’ Ze glimlachte. Ze wilde hem niet de indruk geven dat zij niet tevreden was. ‘De reden waarom ik vraag of je een vrouw hebt is dat ik op zoek ben naar een kokkin. O, en een tuinman. Van dat soort zaken zijn vrouwen meestal wel op de hoogte. Of weet jij toevallig iemand? Of hoe ik het zou kunnen aanpakken? Zie je, ik heb het ontzettend druk – ik ben schrijfster. Ik kan gewoon niet het hele platteland afspeuren naar hulp.’

Jeremy knikte begrijpend. In Londen had ze waarschijnlijk een heel leger Filippino’s ter beschikking gehad. ‘Je kunt het best een advertentie ophangen in Cate’s Cake Shop in de stad. Zij heeft een uitgebreide klandizie. Waarom bied je die cottage bij de rivier niet als woonruimte aan? Die staat leeg, toch?’

‘Die bouwval! Ik kan me niet voorstellen dat iemand daar zou willen wonen. Het is een krot.’

Jeremy lachte. ‘Ach, het heeft zo zijn charmes. Het zou niet al te veel werk zijn om er wat van te maken. Als je de cottage aanbiedt, zou je makkelijker iemand kunnen krijgen die hier wil komen werken. Hier in de buurt zou ik niemand kunnen bedenken. Het zou dus iemand van buiten moeten zijn. Een cottage is een prima lokkertje.’

‘Misschien heb je gelijk.’

‘Ik zal wel eens rondvragen.’

‘Bedankt.’ Ze keek naar hem zoals hij daar buiten in de kou stond en bood hem snel een kop koffie aan, waar ze al voordat ze was uitgesproken spijt van had.

‘Ik moet bij Charlie gaan kijken,’ zei hij, zonder op haar aanbod in te gaan.

‘Charlie?’

‘De ezel. Een vriendelijk dier. Hij staat te bibberen in de hoek van het veld en dat is helemaal niks voor hem. Ik hoop maar dat je zoon niets mankeert. Hij zat te huilen in het bos. Ik heb een paard, Whisper, mocht hij een keer een ritje willen maken. Laat het me maar weten. Ik sta in het telefoonboek.’

‘Bedankt,’ antwoordde Miranda, die de deur achter hem dichtdeed. Ze keek op haar horloge. Wat moest ze Gus in godsnaam te eten geven voor tussen de middag?

Ze trof haar zoon zittend op de keukenbank, waar hij zat te spelen met zijn GameBoy. Toen ze binnenkwam, wierp hij haar een gemelijke blik toe. ‘Zo, lieverd,’ zei ze, in een poging streng te klinken. ‘Wat heeft dat nou allemaal te betekenen, dat je op school een jongen gebeten zou hebben? Hoe moet je nou vriendjes maken als je ze bijt?’

‘Ik hoef geen vriendjes,’ antwoordde hij zonder van zijn spel op te kijken.

‘Waarom hem je hem gebeten?’

‘Hij was begonnen.’

‘Het kan me niet schelen wie er begonnen is. Je kunt niet zomaar mensen terroriseren. Wil je op school soms weggestuurd worden en alvast naar kostschool?’

‘Nee,’ antwoordde hij haastig, en hij keek op. Hij wilde helemaal niet naar kostschool. ‘Moet ik vandaag terug naar school?’

‘Nee,’ zei ze, met tegenzin van gedachten veranderend. Ze had het hart niet om hem terug te sturen. ‘Ik moet naar de stad om een advertentie op te hangen in een winkel. Jij mag hier blijven, als je wilt. Ik zet wel wat viskoekjes in de oven.’

‘Mag ik naar Lord of the Rings kijken?’ Gus was gestopt met mokken alsof hij een jas uittrok die hij niet langer nodig had.

‘Als je belooft niet vervelend te doen tegen andere kinderen.’

‘Goed, hoor,’ zei hij luchtig, terwijl hij van de bank af klom.

Miranda drukte hem even tegen zich aan. ‘Ik hou van je,’ fluisterde ze, de vier woordjes herhalend die keer op keer goed moesten maken dat ze zo weinig tijd aan haar zoon besteedde. Gus gaf geen antwoord, maar rende weg naar de speelkamer. Miranda belde naar school om door te geven dat Gus gevonden was, maar niet terug zou komen omdat hij buikpijn had, en om te regelen dat een groter kind zich in de schoolbus over Storm zou ontfermen. Ze zou Gus naar het eind van de oprijlaan sturen om haar op te pikken. Dat was wel het minste wat hij kon doen.

Jeremy floot naar zijn honden en liep terug naar het veld. Charlie stond nog steeds in de hoek. ‘Kom op, ouwe jongen,’ zei hij, en hij trok zijn handschoen uit en haalde de wortel tevoorschijn. Hij vond het een fijn gevoel, die fluwelen snuit vlak tegen zijn huid. Het duurde even voordat het tot de ezel doordrong dat Jeremy alleen was. Toen wierp hij zijn kop achterover en galoppeerde het veld over. Hij snoof naar Jeremy en duwde zijn zachte snuit tegen zijn hand, waar hij de wortel voorzichtig uit pakte om zijn baasje niet in zijn vingers te bijten. Jeremy wreef over de korte vacht tussen de ogen van het dier en glimlachte de ezel vol genegenheid toe. ‘Wat heb je toch, Charlie? Waarom sta je daar in die hoek? Het is helemaal niks voor jou om een wortel af te slaan.’ Jeremy liep het veld over in de richting van het bos. Charlie kwam achter hem aan. Hij wilde niets liever dan met hem meegaan, naar de veiligheid van Manor Farm, waar hij al zo lang woonde met Whisper. Maar Jeremy gaf hem alleen maar een paar klopjes en deed het hek achter zich dicht, zodat Charlie overgeleverd was aan de genade van dat afschuwelijke jongetje dat hem opjoeg met een stok.