Frans was blij met zijn gezelschap, maar het triktrakspel bleek geen onverdeeld genoegen. De magiër moest de dobbelstenen behekst hebben, want hij gooide negen van de tien keer triktrak, zodat er geen twijfel aan kon zijn dat hij zou winnen. Daarna begon hij een verhandeling te houden over het triktrakspel in heden en verleden, in het nabije en verre oosten; hij vertelde uitgebreid hoe het gespeeld werd door de Saracenen ten tijde van de kruistochten, en dwaalde tenslotte af naar de spelregels bij toernooien en tweegevechten. Hij was juist van wal gestoken met een verhaal over oude wapens, toen mejuffer Rosmarijn zich bij hen voegde. Ze overhandigde Frans een pistool en zei: ‘Dit vond ik in een zak van je jas.’
‘Het is toch niet geladen, hoop ik,’ sprak de magiër enigszins bezorgd.
Frans lachte. ‘Het is een klappertjespistool van een van mijn leerlingen,’ zei hij, en stak hij het ding weer in zijn zak.
De heer Thomtidom kuchte wat verlegen en zei toen snel: ‘Wat hoor ik daar voor geluid? Ik dacht dat deze weg voor bromfietsen verboden was.’
‘Niet verboden, maar nog niet ontdekt,’ sprak mejuffer Rosmarijn. ‘Ik denk dat het Roberto is.’
‘Ja, daar komt hij aan,’ zei de heer Thomtidom, terwijl hij uit het raam keek. ‘Maar… is het Roberto wel?’ ging hij voort. ‘Hij schijnt me bijna een onbekende toe.’
‘Alsjeblieft, Jan, begroet hem alsof hij Roberto is,’ sprak mejuffer Rosmarijn, op haar beurt enigszins bezorgd. ‘En als hij het niet is, gebruik dan je magische gaven om hem weer in Roberto te veranderen.’
‘Ik vrees dat deze jongeman geen eerbied zal hebben voor mijn grijze baard,’ zei de heer Thomtidom, nog steeds naar buiten kijkend. ‘Hij is afgestapt en bestudeert nu zijn rijwiel.’
Frans kwam overeind en liep hinkend naar het raam. Voor het tuinhek zat de Brozem aan zijn bromfiets te prutsen.
Toen rinkelde de telefoon in de gang.
Na enkele ogenblikken keek mejuffer Rosmarijn om een hoek van de deur. ‘Frans!’ zei ze. ‘Hier is Willemijn aan de telefoon. De postbode heeft net een brief voor je gebracht.’
Frans vergat de Brozem. ‘Van Graaf Grisenstijn!’ zei hij, veel vlugger naar haar toe lopend dan goed was voor zijn enkel.
Mejuffer Rosmarijn knikte en gaf hem de hoorn aan.
‘Hallo, tante Willemijn,’ zei Frans. ‘O, met mij gaat het uitstekend… Wilt u die brief openmaken en hem mij voorlezen?… Ja, ik wacht…’ Hij keek naar de gespannen gezichten van mejuffer Rosmarijn en de magiër, terwijl hij wachtte totdat zijn hospita de brief had opengemaakt en haar leesbril had opgezocht.
Look draafde plotseling de gang in en liep blaffend naar de voordeur, die openging. De Brozem verscheen op de drempel en liet een hooghartige, verveelde blik over hen heen gaan. De hond bleef voor hem staan en zwaaide met zijn staart.
Toen klonk tante Willemijns stem weer door de telefoon. Frans herhaalde elke zin die ze voorlas hardop:
Woensdag 30 september
Geachte mijnheer Van der Steg,
In antwoord op uw schrijven deel ik u mede dat ik u nog steeds gaarne wil ontvangen.
Ik zal u daartoe a.s. donderdag de eerste oktober door mijn koetsier laten afhalen, zodat wij een onderhoud kunnen hebben in mijn woning. Om half acht kunt u mijn rijtuig voor uw huis verwachten.
Met de meeste hoogachting Gr… Gr…
‘Dat betekent Graaf Grisenstijn,’ voegde tante Willemijn erbij. ‘Zijn handtekening is net zo onduidelijk als de plattegrond van het Trappenhuis.’
De Brozem nam zijn valhelm af en streek zich door zijn lange haar. De hond sprong kwispelend tegen hem op.
‘Donderdag de eerste oktober!’ zei Frans. ‘Dat is… dat is vandaag! Hoe laat is het nu?’
‘’t Is half zes,’ zei de heer Thomtidom. ‘U hebt dus twee uur de tijd om…’
‘Jan Koetsier rijdt toch via de Zevensprong!’ viel Roberto hem in de rede. Hij wendde zich tot Frans; de Brozem was verdwenen. ‘Hij kan je daar oppikken; als je er maar voor zorgt datje om acht uur bij de wegwijzer bent.’
Frans sprak in de telefoon: ‘Tante Willemijn, hartelijk bedankt! Wilt u tegen de koetsier zeggen dat ik op hem zal wachten bij de Zevensprong?… Ja… Goed… Ik zal eraan denken. Tot spoedig ziens.’ Hij legde de hoorn op de haak.
‘En nu,’ zei Roberto met schitterende ogen, ‘kan het avontuur beginnen!’
Het geheim van de Zevensprong wordt onthuld
DAT IS VIJF
‘Maar over het complot zullen we nu niet spreken,’ zei mejuffer Rosmarijn, toen ze met hun vieren aan tafel zaten en zich te goed deden aan boontjes met gehakt. ‘We weten niet eens of Frans de betrekking krijgt, en we gaan niet “Hei” roepen voordat we over de brug zijn…’
‘Of de huid verkopen voordat de beer geschoten is,’ zei Roberto.
‘Of het Trappenhuis betreden voordat we de Zevende Weg hebben gevonden,’ zei de heer Thomtidom.
Frans trok zijn wenkbrauwen op en zei: ‘Er zijn toch maar zés wegen.’
‘Dat,’ zei Roberto, ‘is nou het Geheim van de Zevensprong.’
‘Wat heb ik zonet nu gezegd?’ zei de voorzitster van het complot. ‘We zullen pas vergaderen als onze geheime agent ons verslag kan komen uitbrengen. Dan zal ik alle samenzweerders bij elkaar roepen… op één na.’
Na het eten wond ze een nieuwe zwachtel stevig om Frans’ enkel, en zei dat hij mocht lopen, als hij maar geen lange wandelingen ging maken.
‘Hij hoeft haast geen stap te doen,’ zei Roberto. ‘Ik breng hem immers naar de Zevensprong en verder zal hij rijden in de koets.’
‘De graaf zal je wel door zijn rijtuig thuis laten brengen,’ zei mejuffer Rosmarijn. ‘We zullen dus afscheid nemen. Vergeet niet dat wij elkaar nooit hebben ontmoet!’
‘En vergeet ook niet uw boeken mee te nemen,’ sprak de heer Thomtidom.
Frans ging voor de spiegel staan in de gang, trok zijn das recht en keek zichzelf wat spijtig in het gezicht. De buil op zijn voorhoofd was paars en een pleister ontsierde zijn wang. Hij vroeg zich af wat voor indruk hij zou maken op Graaf Grisenstijn.
De telefoon rinkelde. Mejuffer Rosmarijn nam de hoorn op en zei: ‘Willemijn!’
‘Die wil natuurlijk nog eens vragen of ik deze keer haar paraplu niet vergeet,’ zei Frans.
Maar dat was niet zo. Mejuffer Rosmarijn zei enigszins verbaasd: ‘Hè?’ en een beetje boos: ‘Wat? en toen ontsteld: ‘Nee maar…’ Daarna voegde ze erbij: ‘Dank je. Ja, we zullen er wel wat op vinden.’
Ze legde de hoorn op de haak. ‘Nu ben ik echt kwaad!’ zei ze. ‘Jan Toereloer is bij Willemijn aan de deur geweest, maar toen hij hoorde dat Frans niet thuis was, deed hij alsof hij dat heel erg vond. Hij zei dat hij langs de gewone straatweg naar het Trappenhuis zou gaan en het de graaf zou vertellen. Hij weigerde langs de Zevensprong te rijden!’
De drie anderen staarden haar aan.
‘Dit is het toppunt!’ riep Roberto. ‘Die Toereloer heeft altijd wat; het is om tureluurs van te worden. Het is nota bene zijn schuld dat Frans niet thuis kon zijn.’
‘Zeer onaangenaam,’ sprak de heer Thomtidom. ‘Je reinste sabotage!’
‘Ik heb Jan gisteren nogal de mantel uitgeveegd,’ zei mejuffer Rosmarijn zacht.
‘Dat is geen reden voor ongehoorzaamheid en insubordinatie,’ vond de heer Thomtidom.
‘Maar wat doen we nu?’ zei Roberto. ‘Frans moet naar het Trappenhuis, via de Zevensprong en niet anders.’
Frans knikte. Hij was er nu van overtuigd dat de samenzweerders gelijk hadden en dat hij er niet langs een andere weg heen kon rijden. Rijden…!
‘Maar het is toch niet nodig dat ik er per koets heen ga?’ zei hij, Roberto aankijkend.
‘Natuurlijk niet,’ sprak de heer Thomtidom. ‘En er staat een snel voertuig voor de deur… een rijwiel met hulpmotor pleegt men het te noemen.’
Mejuffer Rosmarijn schudde haar hoofd en zei: ‘Een voertuig dat te snel is naar mijn zin.’
‘Roberto kan toch langzaam rijden,’ zei de magiër. ‘Al blijft zijn vehikel angstwekkend luidruchtig en gevaarlijk.’
‘Niet gevaarlijker dan die stokoude koets,’ zei Roberto geërgerd. ‘Wat is erop tegen dat ik Frans breng? U moet meer met uw tijd meegaan; mijn brommer is vlug en veilig.’
‘Wel, we hebben geen andere keus,’ zei zijn tante met een lichte zucht. ‘Frans mag zijn afspraak niet nog eens missen; dus moet Roberto hem naar het Trappenhuis brengen.’
‘We zullen er eerder zijn dan Jan!’ zei Roberto.
‘Niet eerder,’ sprak Frans. ‘Wij rijden wel sneller, maar via de Zevensprong is het verder dan langs de straatweg.’
‘Nee, het is dichterbij,’ zei de magiër.
‘Ik heb op de kaart gezien…’ begon Frans.
‘De weg van de Zevensprong is de kortste,’ viel de magiër hem in de rede. ‘Ik bedoel natuurlijk de Zevende Weg.’
‘Zevende weg?’
‘Ja, de Zevensprong zou niet Zevensprong heten als er geen zeven wegen waren! Dat zou tegen elke logica indruisen,’ zei de heer Thomtidom.
Frans kon hierop geen weerwoord vinden.
‘Toch moeten we meteen vertrekken,’ zei Roberto. ‘Als jullie niet willen dat ik hard rijd…’
‘Je kunt er niet eens hard rijden,’ sprak de magiër, ‘al zou je het willen. Je bent toch niet levensmoe?’
‘’t Is een heel goede weg,’ zei Roberto. ‘Ik hoop dat we Jan nog zien; dan gooien we hem uit het complot!’
‘Daartoe ben alleen ik bevoegd,’ wees zijn tante hem terecht. Ze legde haar handen op zijn schouders en vervolgde: ‘Ik zeg niet “Wees voorzichtig”, maar wel “Wees verstandig”, Roberto! En blijf wie je bent!’
Toen reikte ze Frans haar hand op de wijze van een edelvrouwe die een ridder uitzendt op een gevaarvolle tocht.
‘Ik zou ook wel mee willen gaan,’ zei de heer Thomtidom.
‘Nee, stroopt u uw mouwen maar op voor het zware werk,’ zei Roberto. ‘Het spreken van spreuken bijvoorbeeld.’
Daarna kreeg hij haast, en nog geen drie minuten later nam Frans achter hem plaats op de bromfiets. Het was een bewolkte avond, en het waaide, maar het regende niet.
Bedaard reden ze weg. Frans keek nog een keer om naar de verlichte vensters van het huis in de Kruidenhof. Ik heb mejuffer Rosmarijn niet eens behoorlijk bedankt voor haar gastvrijheid, dacht hij. En ik heb alweer mijn boeken laten liggen.
In enkele minuten waren ze bij de Zevensprong; Roberto reed tot vlak bij het café, stopte voor het bijgebouw en zette de motor af.
‘Dit is het oude koetshuis,’ zei hij fluisterend. ‘En nu zal ik je het geheim onthullen, en je de Zevende Weg wijzen.’
Hij haalde een sleutel uit zijn zak en stak die in het slot van de grote dubbele deuren. Hij opende ze en zei: ‘Kom mee.’ Toen ze er met de bromfiets waren binnengegaan, sloot hij de deuren achter hen en ontstak een zaklantaarn.
Frans keek rond. De ruimte waar ze zich bevonden was geheel leeg, met een zeer ongelijke stenen vloer. Recht tegenover de ingang zag hij twee andere grote deuren, die eveneens dicht waren. Roberto liep erheen en ontsloot ze op hun beurt; hij sloeg ze open met een plechtig gebaar en liet toen zijn zaklantaarn naar buiten schijnen. ‘Kijk,’ zei hij, ‘hier is de Zevende Weg, het Geheim van de Zevensprong!’
En ja, achter het tweede paar deuren begon een pad, dat het bos in kronkelde en in de duisternis verdween.
‘Dit had ik moeten weten…’ fluisterde Frans verrast. ‘Dat ik het nooit eerder heb gezien!’
‘Inderdaad is dat bijzonder dom van je,’ zei Roberto. ‘Deze weg leidt rechtstreeks naar het Trappenhuis. Vroeger liep-ie om het koetshuis heen, en iedereen wist hem te vinden. Nou is-ie verborgen en vergeten. De Gruwel heeft hem vol laten groeien met brandnetels; Jan en ik zijn dagen bezig geweest hem weer begaanbaar te maken… Hoe laat is het?’
‘Tegen achten,’ antwoordde Frans.
‘Ik rijd er minder dan een kwartier over,’ zei Roberto, ‘als ik het vlug doe tenminste.’
‘Je hebt beloofd langzaam te rijden,’ zei Frans.
Roberto knipte zijn zaklantaarn uit. ‘Dat zou nog veel gevaarlijker zijn,’ zei hij. ‘Tante Rosmarijn heeft gezegd “Wees verstandig”; niet: “Wees voorzichtig”. Als we langzaam gaan, heeft een veldwachter ons zo te pakken.’
‘Veldwachter?’ herhaalde Frans.
‘Ja, dit terrein is ook verboden. De Zevende Weg is het eigendom van de Gruwel, net als deze ruïne.’
‘Is de Zevende Weg van de graaf?’ zei Frans. ‘En dit café ook? Ik dacht dat Jan Toereloer…’
‘Erg goed denken kun je niet,’ klonk Roberto’s stem uit het donker. ‘Heeft die klap op je hoofdje hersens beschadigd? Jan Toereloer had vroeger dit café gepacht van een of andere rijke heer in Langelaan. Jaren geleden kocht de Gruwel het van die heer, en hij zette Jan eruit… Waarom? Om het niet te gebruiken en het te laten instorten! Om ervoor te zorgen dat de Zevende Weg vergeten zou worden, en verdwijnen… Zie je, als er geen Zevende Weg is, kan ook niemand die betreden. Want wie over de Zevende Weg komt, zou de graaf kunnen verslaan, en dat weet hij.’
Frans’ ogen begonnen wat aan de duisternis te wennen; hij kon de weg nu weer zien, glimmend van plassen. De bomen bewogen en ritselden. ‘Een vooruitziende blik had die graaf…’ mompelde hij. ‘Jaren geleden, zegje?’
‘Ja. Maar mijnheer Thomtidom zegt dat hij “De Rode Man” - zo heette dit café - eerst om een andere reden kocht,’ fluisterde Roberto. ‘Op deze plaats begon vroeger de geheime gang waar de Gekke Gregorius de schat vond.’ Hij tikte zacht met zijn voet op de vloer, en Frans meende eronder een zwakke galm te horen. ‘Graaf Gradus heeft de boel hier helemaal op laten breken,’ ging de jongen voort. ‘Maar hij heeft niets gevonden. De Gekke Gregorius heeft de gang immers dichtgegooid, en de schat is nu in het Trappenhuis…’
‘Jammer,’ zei Frans. ‘Die vergeten Zevende Weg is natuurlijk prachtig, maar ik had gehoopt dat ik ook nog eens in een onderaardse gang zou komen; zo eentje waar het spookt.’
‘O, spoken zijn hier genoeg, hoor,’ zei Roberto opgewekt.
‘Ja, dat heb je me al eerder verteld, toen ik je hier voor het eerst ontmoette.’
‘Onze eerste ontmoeting was in “Het Dorstige Hert”,’ zei Roberto.
Frans gaf hier geen antwoord op. Het was soms wel vermoeiend, dacht hij, om te gaan met iemand die uit twee personen bestond.
‘Jan Toereloer zou je heel wat spookverhalen kunnen vertellen,’ voegde Roberto erbij. ‘En ik ook… Maar nu heb ik geen tijd; we moeten gaan. Houd je goed vast, want ik wil hard rijden.’
‘Zou je dat nu wel…’ begon Frans, maar zijn woorden gingen verloren in het geraas van de motor. Toen schoten ze de Zevende Weg op. Het pad was vol hobbels en kuilen, zodat het soms leek of ze vooruitsprongen en niet reden. Bovendien was het vol bochten - maar ondanks dat voerde Roberto hun snelheid steeds meer op. Frans vroeg zich af of het nog wel Roberto was die voor hem zat, of niet de Brozem de bromfiets bestuurde.
Het werd een dolle rit, angstwekkend luidruchtig en gevaarlijk, om met de magiër te spreken. Frans werd door elkaar geschud en gehotst, telkens zwiepten er takken tegen hem aan, en dit alles tezamen bezorgde hem een barstende hoofdpijn. Als hij probeerde om zich heen te kijken, zag hij niets dan voorbijschietende boomstammen. Tenslotte kneep hij zijn ogen maar dicht en opende ze pas toen Roberto abrupt remde, en stopte.
Het pad kwam uit op - of beter gezegd voegde zich samen met een klinkerweg, die leidde naar een hoog ijzeren hek, een tiental meters verder.
Frans kwam van de duo af, met een onderdrukt ‘Au’, omdat hij zijn enkel weer voelde. De bromfiets bleef doorknetteren. ‘Zijn we er?’ riep hij boven het lawaai uit.