Als enig antwoord reed Roberto langzaam naar het hek. Frans volgde hem enigszins hinkend. Door de tralies zag hij een oprijlaan, die scheen te leiden naar het niets. Er stonden bomen aan weerszijden; ze zwaaiden heen en weer in de wind.
‘Hé!’ riep hij Roberto toe. ‘Zetje motor eens af.’
De jongen deed niet wat hij zei; in plaats daarvan begon hij rondjes te rijden.
‘Schei daarmee uit!’ zei Frans boos. ‘Je hebt heus genoeg waaghalzige toeren gedaan vanavond.’ Terwijl hij sprak, werd zijn vermoeden tot zekerheid. Roberto was weer veranderd in de Brozem.
De jongen hield plotseling vlak voor hem stil, bracht de motor tot zwijgen en doofde de lichten.
‘Ik meen,’ zei Frans koel, ‘datje me iets hebt verteld over veldwachters. Als je zo doorgaat, zullen die beslist gauw op ons afkomen.’
‘Wat zou dat?’ zei de stem van de Brozem. ‘We zijn nu op de openbare weg, en ik mag hier net zo goed zijn als ieder ander. Ik ben niet bang voor een duffe graaf, al woont-ie in een kast van een huis.’
Frans probeerde het hek open te krijgen, maar dat was op slot. Hij begon nu iets van het huis te onderscheiden; het lag nog een eind van de weg af. Hij zag licht branden achter enkele ramen. ‘Hoe komen we erin?’ mompelde hij.
‘Dat is zo moeilijk niet!’ zei de Brozem. ‘Durf jij over het hek te klimmen, en zijn erf op te gaan? Ja, dat is een goed idee! We zullen die graaf eens flink aan het schrikken maken…’
‘Ik denk er niet over,’ zei Frans kortaf. ‘Ik ben hier gekomen voor een sollicitatiebezoek, als je je dat nog herinnert. Je zult het wel uitje hoofd laten ons in opspraak te brengen.’
De Brozem floot tussen zijn tanden. ‘Hij is bang voor zijn baantje!’ riep hij tot de bomen en de wolken erboven. ‘Bah,’ vervolgde hij minachtend, ‘je bent al net zo’n huichelaar als Graaf Grisenstijn zelf. Als je eenmaal in zijn huis bent, zul je voor hem opzitten en pootjes geven, net als iedereen. Nou, ik doe daar niet aan mee, als je dat maar weet!’
‘Houd je mond,’ zei Frans kwaad. ‘Je hebt mij zelf hier gebracht en je kunt me nu niet in de steek laten.’
Even zwegen ze beiden. De Brozem was van zijn brommer gestapt; hij hield die met één hand vast en rammelde met de andere aan het hek - dat gaf een akelig piepend geluid. Toen wendde hij zich naar Frans en begon plagerig te zingen:
‘De poort die is gesloten, de sleutel is gebroken…’
Hij liet per ongeluk of met opzet de bromfiets los, zodat die omviel en onzacht tegen Frans’ enkel aankwam.
De plotselinge pijn maakte de jongeman nog bozer; driftig haalde hij zijn arm uit en gaf de Brozem een draai om zijn oren.
‘Dat zal je berouwen!’ zei deze met een vloek. ‘Nou zul je eens wat zien. Ik…’ Hij brak af.
Opeens dreef de wind de duistere wolken van elkaar, en de maan verscheen - een spookachtig witte, volle maan.
In haar schijnsel leek het gezicht van de Brozem heel bleek; hij keek Frans niet aan, maar staarde door de tralies van het hek. Frans volgde zijn blik en hield even zijn adem in.
Nu zag hij het Trappenhuis heel duidelijk: een krankzinnig huis, een huis uit een nachtmerrie… vol torens en torentjes, met hoekige uitsteeksels en bultige aanbouwsels, met scheve schoorstenen en vreemde staketsels op de daken. Het zag eruit alsof het gegroeid was in plaats van gebouwd, zo grillig waren de omtrekken. En erboven was de hemel als een wilde zee; wolkenflarden met lichtende randen wapperden langs de maan.
‘Nou zie je het…’ zei de Brozem met enigszins onzekere stem. ‘Je moet…’
‘Houd je mond!’ zei Frans nogmaals. ‘Verdwijn liever; je doet toch niets anders dan de zaken in de war sturen.’
‘Stil!’zei de Brozem. ‘Ik hoor iets.’
‘Wat kan mij dat schelen?’ zei Frans onvriendelijk. ‘Maak datje wegkomt.’
Toch draaide hij het Trappenhuis de rug toe. Het geluid kwam van de andere kant - geratel van wielen en geklikklak van hoeven op de klinkerweg.
Toen keek hij weer naar de Brozem, die langzaam zijn bromfiets opraapte.
‘Maak dat je wegkomt,’ herhaalde hij, maar opeens voelde hij zich een beetje onzeker. Wie van de twee had hij nu voor zich? Was Roberto teruggekeerd?
De jongen zat echter al op zijn brommer en zijn stem klonk nors toen hij zei: ‘Ik ga al! Je ouwe koets komt eraan; dus je kunt mij net zo goed missen.’
‘Roberto…’ begon Frans.
Maar de jongen had zijn motor al gestart, en even later reed hij weg, zonder nog eenmaal om te kijken. Hij zwenkte de Zevende Weg in, en Frans zag het licht van de brommer tussen de bomen door flitsen en tenslotte verdwijnen. Plotseling had hij er spijt van dat hij hem had weggestuurd.
Hij stond nu alleen voor het gesloten hek, en in de verte naderde de koets.
DAT WAS VIJF en nu komt het zesde hoofdstuk