In het oerwoud van Nimmerland keek Peter naar Tinkelbel. Haar kleine lichaam, dat zo koud en stil was geweest, begon weer te kloppen met een heel zwak schijnsel. ‘Ik geloof dat elfjes bestaan! Echt waar, echt waar…’ In de wind die om hen heen huilde, klonken stemmen. Duizenden. Tienduizenden. Hun gefluister, door de wind meegedragen, weerklonk in de bomen en schudde de sneeuwdeken van de bladeren. ‘Ik geloof dat elfjes bestaan! Echt waar! Echt waar!’ Tinks licht werd sterker, klopte elke minuut helderder. Ten slotte bewoog ze zich en begonnen haar vleugels te trillen. ‘Ik geloof dat elfjes bestaan! Echt! Echt!’ schreeuwde Peter naar de hemel.

Toen hij weer naar beneden keek, was Tinkelbels licht weer net zo helder als altijd. Langzaam deed het elfje haar ogen open.

‘Je leeft! Je leeft!’ gilde Peter. ‘Oh, Tink, je leeft weer!’

De lucht boven Zeeroversbaai was weer rustig. De bliksem, de donder en de sneeuw verdwenen net zo snel als ze gekomen waren. En het dek van de Vrolijke Frans bewoog niet meer toen de golven rustig werden.

Tenslotte stierf het roepen weg en de piraten schudden met

hun hoofd alsof ze ontwaakten uit een droom.

Wendy en de Verloren Jongens werden ook stil. Toen de zon

door de wolken brak en hun wangen verwarmde, schudden

de kinderen de sneeuw uit hun haar.

Het gezicht van Kapitein Haak was net zo wit als de sneeuw

die was gevallen. Zijn ogen waren net zo rood als het bloed

dat hij wilde laten vloeien.

‘Hij leeft nog,’ gromde de piratenkapitein. Haak keek omhoog en schudde met zijn ijzeren haak naar de hemel. ‘HIJ LEEFT NOG!’ brulde Haak zo hard dat de zeilen klapperden en de piraten op hun benen trilden. ‘Waarom?’ brulde Haak. ‘En waar is hij?’ Met het bloedrode vuur nog in zijn ogen haalde Haak uit naar Wendy. Ze zat nog vast aan de mast, snakte naar adem en worstelde hulpeloos om los te komen. Toen voelde ze het koude metaal van Haaks klauw tegen haar keel en ze hield zich stil als een standbeeld.

‘Ik wil nog één verhaal van je horen voor je sterft. Het verhaal van Peter Pan,’ zei Haak. ‘Er was eens…’ begon hij. Wendy was doodsbang en met trillende lippen fluisterde ze: ‘Er… was eens…’

Smie keek opgewonden rond. Hij greep de arm van Kokkie en riep tegen de anderen dat ze stil moesten zijn. ‘Bruten!’ schreeuwde hij. ‘Vurige Julia gaat een verhaal vertellen.’ De piraten gingen om Wendy heen staan, maar Wendy zag alleen de rode ogen van Haak die in haar ziel brandden, ‘…een jongen die Peter Pan heette,’ ging Wendy verder. ‘Hij besloot om nooit volwassen te worden. En dus vloog hij naar Nimmerland, waar de piraten…’ ‘Heette één van die piraten Noedel?’ vroeg Noedel. ‘Ja,’ zei Wendy en ze knikte.

‘Kom ik in een verhaal voor?’ zei Noedel verbaasd. ‘Kapitein, ik kom in een verhaal voor!’

Haak trok zijn pistool en schoot Noedel neer. Toen draaide hij zich weer om naar Wendy en duwde zijn haak nog wat dieper in haar keel. Wendy probeerde niet te gillen. ‘Wat moet Peter een plezier hebben gehad,’ zei Haak. ‘Ja,’ fluisterde Wendy. ‘Maar hij was nogal eenzaam.’ ‘Eenzaam?’ zei Haak.

‘Er was niemand om hem verhalen te vertellen,’ legde Wendy uit.

Haak knikte. ‘Hij had een Wendy nodig.’ De Elzasser zuchtte. ‘Ik heb ook een Wendy nodig!’ zei hij. Dat waren zijn laatste woorden, want Haak schoot hem ook neer!

‘Wat opwindend!’ riep Smie uit. ‘Al twee doden!’

‘Waarom een Wendy?’ gromde Haak. ‘En niet een Karin of

een Anne? Wat maakt Wendy leuker?’

‘Hij hield van mijn verhalen,’ antwoordde Wendy.

‘Welke verhalen?’ vroeg Haak en hij haalde de haak van

haar keel af.

Wendy dacht even na. ‘Van Assepoester,’ zei ze. ‘En van Sneeuwwitje en Doornroosje.’ ‘Liefdesverhalen!’ brulde Haak.

Maar Wendy schudde haar hoofd. ‘Avonturenverhalen!’ riep ze uit. ‘Waarin het goede het kwade overwint.’ Haak trok een wenkbrauw op. ‘Ze eindigen allemaal met een kus,’ zei hij. Toen bestudeerde de piraat Wendy’s gezicht, haar mond.

‘Een kus,’ zei Haak peinzend en hij wreef over zijn kin alsof hij ergens over piekerde. ‘Hij had een Wendy nodig. Met een kus…’

Opeens begreep Haak het.

‘Hij heeft wel gevoel,’ zei hij tegen Wendy. ‘Hij heeft gevoelens voor jou.’

Kapitein Haak giechelde opgetogen, toen drukte hij de

haak weer tegen Wendy’s keel. ‘Na de verhalen, wat toen?’

‘Hij leerde me vliegen,’ zei Wendy.

Haak knipperde met zijn ogen. ‘Hoe dan?’

‘Je denkt gewoon aan vrolijke dingen en dan tillen ze je de

lucht in,’ zei Wendy, en ze glimlachte bij de herinnering.

‘Helaas,’ zuchtte Haak. ‘Ik heb nooit vrolijke gedachten.’

‘Dan ga je weer naar beneden,’ zei Wendy.

Haak vond haar antwoord niet zo leuk en dus duwde hij de

haak weer iets dieper.

‘Elfenstof!’ riep Wendy uit. ‘Het kan ook met elfenstof.’ ‘En hoe zit het met Pan?’ zei Haak dreigend. ‘Kunnen sombere gedachten hem naar beneden brengen?’ ‘Hij heeft nooit sombere gedachten,’ riep Wendy uit. Haak grinnikte. ‘En als zijn Wendy over de plank moet lopen?’

Kapitein Haak zwaaide met zijn goede hand en de piraten maakten Wendy los en legden de loopplank uit. Terwijl de piraten voorbereidingen troffen om Wendy haar ondergang tegemoet te sturen, danste en zong Kapitein Haak als een krankzinnige.

‘Joho, joho, het piratenleven,’ zong hij. ‘De vlag met schedel en botten! Een leuke dag want zij loopt over de plank, en hoera voor David Jansen!’

Toen de piraten Wendy’s handen achter haar rug bonden en het meisje met een zijden doek blinddoekten, namen ze Haaks lied over.

‘Ahoy, duik in de sloep,’ zongen ze. ‘En hupsakee daar ga je.’

Smie zette Wendy voor de smalle, houten loopplank die over het water uitstak. Ze werd met Haaks gekromde zwaard gepord en stapte op de plank. Ze schramde haar blote voeten aan het splinterige hout. Kapitein Haak boog zich voorover en fluisterde in Wendy’s oor:

‘En als je voor mij sterft…’ Haak kuste haar op haar wang. ‘…wees dan niet bang, we zien elkaar daar beneden!’ En met die woorden schoof Kapitein Haak Wendy met de loopplank over het zwarte water. De Verloren Jongens, die nog steeds vastgebonden waren, gilden angstig. De Vrolijke Frans bewoog en Wendy wankelde.

Ze vond haar evenwicht op het nippertje terug. Wendy draaide zich om naar Haak. De Kapitein gromde en porde haar weer.

Op dat moment hoorde iedereen een bekend, onheilspellend getik. De krokodil!

‘Oh wat jammer,’ verklaarde Kapitein Haak. ‘Hij komt voor Haak en krijgt een verhaal.’

En toen schopte Haak tegen de plank zodat Wendy eraf tuimelde!

De piraten renden naar de reling om Wendy’s gegil te horen. Maar het bleef stil. ‘Niks,’ zei Smie.

Haak grinnikte. ‘De woesteling heeft haar in één keer opgeslokt.’

Toen leek het tikken zich van de ene naar de andere kant van de Vrolijke Frans te bewegen. ‘Bakboord,’ gilde Smie.

De piraten renden naar de andere kant van het schip. De moordenaars staarden in het water, maar het was te donker om onder water iets te kunnen zien.

Maar het getik was er nog steeds. ‘Hij wil meer, Kaptein!’ zei Smie.

‘Geef hem dan meer!’ riep Haak en hij wees naar de Verloren Jongens. ‘Alle acht gangen! Verschuif de plank.’ De piraten renden over het dek en pakten de loopplank. Al snel hadden ze hem weer neergelegd, nu aan bakboord. Haak hief zijn zwaard en sloop op de hulpeloze jongens af. ‘Genade! Genade!’ smeekte Ietsie.

‘Stilte, jij spugend gebroed! Ik stuur je op weg naar je dood,’ brulde Haak.

Maar het was het touw van Michiel dat Haak doorsneed. Toen haakte hij zijn klauw achter de kraag van de jongen en hield hem in de lucht. De jongen gilde en spartelde toen Haak hem naar de plank droeg.

‘Een banket van kinderen,’ grinnikte Haak. ‘Er zit iets groots in die gedachte.’

‘Kaptein!’ schreeuwde Smie. ‘Hij beweegt weer!’ Deze keer leek het tikken nog een keer rond de Vrolijke Frans te gaan en toen te vervagen. De piraten luisterden met gespitste oren.

Daar was het geluid weer! Deze keer hoog in de mast. ‘Kaptein! Hij kan vliegen,’ zei Smie. Haak werd bleek. ‘Dat kan niet.’

Een andere piraat wees naar een schaduw in de zeilen. ‘Het beest heeft vleugels!’ jammerde hij angstig. Haak keek. Hij zag het ook. Er zat een grote schaduw op een zeil.

Haak vloekte. ‘En al die tijd was het een draak. Het want in! Jaag hem naar beneden!’

‘Nee, Kaptein, nee!’ schreeuwde Smie. Hij was doodsbang voor draken.

Haak schudde zijn haak onder Smie’s neus. ‘Het want in of ik maak een anker van je!’

De piraten klommen de touwen in, terwijl Haak zijn pistool op de zeilen richtte waar de vreemde schaduw nog steeds bewoog.

Opeens hoorden ze een gil. Er viel een piraat uit het want, hij plonsde met zijn hoofd naar beneden in het water. ‘Wat was dat?’ hijgde Haak. ‘Dat was één,’ zei Ietsie.

Met één hand hangend aan de mast, trok Smie zijn pistool toen er een schaduw langs het hoogste zeil gleed. Hij vuurde. Het pistool ging af in een wolk vuur en rook en er plonsde nog een piraat in zee. ‘Dat was twee,’ zei Ietsie.

Er klonk een gil. En weer plonsde er een piraat met zwaaiende armen in het water. ‘Dat was drie,’ zei Ietsie.

Piraat Wim Joek was nu vlakbij de schaduw. Hij hief zijn zwaard op om hem in het hart van het wezen te steken. Maar op dat moment waaide het zeil opzij, precies toen Wim Joek met zijn zwaard stak. Op weg naar beneden zag de piraat wie het wezen was waar ze op jaagden. Het was Tinkelbel. Ze hield een klok vast en fladderde rond de mast. Haar elfenlicht had de vreemde schaduwen veroorzaakt.

‘Dat was vier,’ zei Ietsie, toen Joek op het dek voor de voeten van Kapitein Haak neerkwam. De piraat draaide zich om en zag Peter Pan achter zich staan met Wendy in zijn armen!

‘Zo, Pan. Is dit allemaal jouw schuld,’ snauwde Haak. Peter Pan knikte en trok zijn zwaard. ‘Ja, Jacob Haak, het is

allemaal mijn schuld.’ Haak hief zijn eigen zwaard.

‘Trotse en onbeschaamde jongen,’ riep Haak. ‘Bereid je voor op je ondergang.’

Peter fronste, zijn blauwer dan blauwe ogen fonkelden vastberaden.

‘Duistere en kwaadaardige man, verdedig je!’ schreeuwde Peter.

Met een kletterend geluid en vonken die alle kanten op vlogen, raakten hun zwaarden elkaar. Het was nu Haak of Peter!