HOOFDSTUK 2

 

 

In de week die volgde op het gedenkwaardige diner-dansant, kregen Dré en Stans de sleutel van de notaris. Nog geen tien minuten na het verlaten van het notariskantoor, stonden ze in hun huis aan de Westerweg.

Stans’ hart sloeg onregelmatig snel van opwinding. Hun huis, het huis waarin ze in gedachten al jaren woonden. Het was helemaal leeg en leek ontzield. Vaag rook Stans de geur van de sigaren van de oude man. Ze dwaalden van kamer tot kamer en wezen elkaar op het uitzicht vanuit de verschillende vensters. De woning stamde van voor de oorlog, hetgeen aan het sanitair en de leidingen te zien was. Toch had het een tijdloze indeling, zo één die nog in veel nieuwbouw-woningen wordt aangetroffen. De woning was echter in het voordeel ten opzichte van nieuwbouw. Het had de aantrekkingskracht van ouderwetse gemoedelijkheid. Het was een individueel huis, met liefde en aandacht gebouwd. Geen koud, kil massaprodukt.

Het was bijna spijtig dat alle oude elektrische leidingen zouden moeten verdwijnen voor moderne in PVC. De oude keuken moest eruit, het granieten aanrecht met de zwart-wit betegelde gootsteen was gebarsten. Die kon niet meer mee. Hier en daar was een vensterbank verrot. De ramen waren rondom enkel. Daarvan zou dubbele beglazing gemaakt moeten worden. Toch mochten de moderniseringen niet ten koste gaan van de ouderwetse uitstraling. Ze waren op de hoogte van het feit dat er verbouwd moest worden. Stans zou later nog terugkomen met haar vader, die aannemer van beroep was. Hij zou dan het geheel kunnen bezien en een raming kunnen maken van de werkzaamheden en de kosten. Er was nog veel te doen.

Dat ontmoedigde Stans niet. Haar handen jeukten om te beginnen. Ze liep op de terrasdeuren af, dat was absoluut het charmantse van het hele huis. In gedachten zag ze alles al kant en klaar. Dan zou het terras op het westen een heerlijk plekje zijn. Dré legde een arm om haar schouders. „Kom meissie,” fluisterde hij in haar haar, zijn kus belandde op haar slaap. Stans zuchtte trillerig en sloeg een arm om Dré’s middel. Ze kon haar ogen niet losrukken van de velden die zich achter de tuin uitstrekten, met in de verte de duinen.

„Het zal zo mooi zijn, Dré, ik zie het voor me.”

Dré grinnikte, hij zag het nog niet zo duidelijk, maar hij had alle vertrouwen in Stans’ visioenen. Hij begreep wat er omging in het hoofd van zijn ondernemende verloofde. Ze had een paar gouden handen aan haar lichaam, die, voorzover hij wist, alles wat ze ondernamen tot een goed einde brachten. Het was voor Stans een uitdaging dat er aan hun toekomstige huis nog wel het nodige opknapwerk was. Ze zou zich doodvervelen in een kant en klare woning.

In verband met zijn aanstaande vertrek naar het buitenland, had Dré al zijn nog uitstaande verlofdagen opgenomen. Zodoende kon hij zoveel mogelijk tijd met Stans doorbrengen en zijn verblijf in het Midden-Oosten voorbereiden.

Stans draaide wisselende diensten in de bibliotheek in het dorp. In de uren dat ze vrij was, waren ze in hun huis te vinden of in keuken- of badkamer-showrooms. Ze struinden zaken in woninginrichting af, op zoek naar vloerbedekking en gordijnstoffen en keken tegelijkertijd naar een geschikt slaapkamer-ameublement. De huiskamer van Stans’ ouderlijke woning lag bezaaid met behangboeken en verfstalen.

De twee waren zo druk dat het uur van het afscheid ongemerkt dichterbij kwam. Stans’ hoofd liep om van alles wat er te doen was en het was haar welkom. Ze wilde bewust niet denken aan de lange zomer en winter zonder haar lieve Dré. Het was struisvogelpolitiek, dat wist ze heel goed. Er was immers niets te veranderen aan die eenzame maanden. Het vele werk zou een prettige afleiding zijn. Dré liet het graag aan zijn verloofde over. Niet uit gemakzucht, maar omdat Stans handiger was en veel beter in organiseren. Dré was bereidwillig genoeg, maar hij kon niets beginnen nu zijn vertrek op handen was. Hij was in zijn laatste vrije weken van hot naar haar gevlogen met Stans om ideeën op te doen. Maar hij legde zich neer bij het feit dat Stans de uiteindelijke beslissingen nam. Dré vertrouwde blindelings op haar goede smaak. Het kwam geen moment bij hem op dat hij bij terugkomst een voor hem onleefbaar huis zou aantreffen. Hij kende Stans’ voorkeur voor licht en ruimtelijkheid en was op de hoogte van haar wens omtrent het in stand houden van de oorspronkelijke charme van het huis. Dat stelde hem genoeg gerust.

In de weken dat ze nu het huis bezaten, had hij al meermalen gemopperd op de gierigheid van de oude man die eruit was vertrokken. Er was veel nalatig onderhoud aan het licht gekomen. Veel van de dingen die vervangen moesten worden, zoals de oude leidingen, het vieze granieten aanrecht en de complete badkamer, waren uit zuinigheid in stand gebleven. Stans had dat echter gesust door op te merken: ,,Het doet er niet toe, Dré, het geeft ons de kans om het helemaal naar onze zin te maken.”

Het was kenmerkend voor haar optimistische karakter.

De afgelopen drie weken waren razend druk geweest, maar er was nog niets wezenlijks tot stand gekomen. Dré en Stans hadden met het zoeken naar de juiste spullen zoveel aangehaald, maar nog niets af gemaakt. Er was nog geen begin gemaakt met het breken in het huis. Stans wilde dat per se niet voor Dré. De woning verkeerde nu al in een armoedige toestand. Stans wilde niet dat Dré vertrok met het beeld van een desolate woning. Dat zou ontmoedigend zijn. Stans hield de boot een beetje af en probeerde Dré duidelijk te maken dat hij niet moest verwachten dat alles klaar zou zijn bij terugkomst. Maar in stilte had ze met zichzelf afgesproken dat dat wél zo zou moeten zijn. Ze wilde de verrassing compleet maken.

Stans was bij Dré toen hij afscheid nam van zijn ouders. Tot nog toe had ze zich flink gehouden en de gedachte aan het afscheid zoveel mogelijk onderdrukt. De nerveuze drukte van de voorbije weken waren daarbij een hulp geweest. Nu werd ze met de neus op de feiten gedrukt. Dré stond klaar om te gaan, zijn koffers stonden in de auto, zijn reispapieren staken uit de zak van zijn colbertjasje.

Hij schudde zijn vader de hand en kuste zijn moeder. Stans zag dat haar schoonmoeder met weinig succes probeerde haar tranen te bedwingen en voelde het brok in haar keel zwellen. Dré verliet zijn ouderlijk huis en ging met Stans naar haar vader en moeder om ook daar afscheid te nemen. Net als van zijn eigen ouders, kreeg Dré allerlei raadgevingen mee en adviezen werden hem goedbedoeld op het hart gedrukt. Dré’s gelaatsuitdrukking was bedrukt. Hij stond op het punt om aan het grootste avontuur van zijn leven te beginnen, maar het afscheid viel hem zwaar. De bijna twee meter lange ingenieur verliet met hangende schouders het huis van de Altenburgers.

Stans zag het met lede ogen aan. Dré ging weg. Ze had geen idee dat het haar zo zwaar zou vallen. Ze wachtte op hem bij het portier van zijn auto. Dré wisselde nog een laatste opmerking met zijn schoonouders. Stans’ hoofd was gebogen, haar lange blonde haar hing voor haar gezicht. Ze wilde niet dat haar ouders zagen hoe droevig ze was. Voor Dré zou ze dat niet kunnen verbergen. Ze voelde een hand op haar schouder en keek op.

,,Naar Schiphol, graag, chauffeur,” grapte Dré wrang. Hij streek de lange lokken op haar rug. Stans kon niet meer dan een tandeloze glimlach produceren. Ze slikte hevig om het brok in haar keel weg te krijgen, terwijl ze startte en wegreed. Het gesprek dat ze voerden tijdens de rit naar het vliegveld ging over het huis en de werkzaamheden. Het waren zaken waarbij beiden volledig betrokken waren, toch diende de conversatie slechts om de wanhoop te maskeren. In hemelsnaam, waren die maanden maar alvast voorbij, dacht Stans. Dré bestudeerde haar gezichtje alsof hij zich elk detail wilde inprenten, het in zijn geheugen griffen. Stans wist haar tranen te bedwingen. Voor jou, Dré, sprak ze in stilte, wil ik niet huilen. Je mag niet vertrekken met het beeld van mij in tranen. Toch was de glimlach die ze hem schonk onder het rijden, nogal waterig.

Schiphol was zoals altijd druk. Stans sjouwde één van Dré’s koffers het onpersoonlijke gebouw in. Mensen van allerlei nationaliteiten liepen door elkaar heen, al dan niet zeulend met bagage. Een stem riep onophoudelijk boodschappen om over de luidsprekers. De metalige stem verhoogde de kille sfeer, die werd veroorzaakt door het onafgebroken komen en gaan van mensen en vliegtuigen. Dré zocht de balie waar hij moest inchecken. Stans strompelde achter hem aan, onhandig sjouwend met een kanjer van een koffer, die tegen haar benen slingerde. Zowel Dré als Stans reageerden op het felle fluiten van iemand in de menigte voor hen. Stans ontdekte een lange man, die onbezorgd stond te zwaaien met een opgevouwen krant. Ze moest nu ook wel lachen. Daar stond een geleerde man te wapperen met een krant, bij wijze van begroeting. De hele groep ingenieurs leek zo opgetogen als jongetjes die op schoolreis gaan. De begroeting was hartelijk. Dré stelde zijn verloofde voor en de mannen schudden haar de hand. Stans zag geen vrouwen. Langzamerhand werd het tijd dat Dré afscheid nam van Stans. Hij nam haar apart. Zoekend naar woorden begon hij allerlei onsamenhangende dingen te zeggen. ,,Oh, verdomme,” vloekte hij toen hij zijn gestamel hoorde. ,,Ik bleef liever bij jou, Stans, mijn liefste meisje. Ik vind dit zo verrekte moeilijk, weet je. Ik zal je missen, gewoon omdat ik zo verschrikkelijk veel van je houd!”

,,En ik van jou,” zei Stans, zonder geluid, stikkend haast.

, ,Hou je taai, Stans, je hebt een hoop werk voor de boeg. ’ ’ Hij zweeg even. „Zul je een beetje aan me denken?” „Wat een vraag,” was haar bevestiging.

„Dré!” werd er geroepen.

Dré omhelsde Stans zo stevig dat ze naar adem hapte en kuste haar wanhopig. „Dag, allerliefste schat van me!” „Het ga je goed, lieverd!” „Hé... Stans?”

„Hmmm?” „Ik houd van je!”

„Hetzelfde: ik houd van jou!”

Dré draaide zich om en sloot zich aan bij de rij voor de balie. Hij overhandigde zijn ticket en zijn bagage ging op de band. Toen was hij door de douane. Stans liep met hem op, voorzover de ruimte voor het publiek dat toeliet. Toen was Dré verdwenen op weg naar de wachtzaal. En verdwenen was ook Stans’ moed. Haar schouders zakten en moedeloos liep ze naar de uitgang. In haar jaszak zocht ze naar de sleutels van de auto. Dré’s auto. Het leek net of het stomme ding ook verdrietig was. Stans startte de grijsblauwe Ford Escort en loodste hem behoedzaam uit de drukte. Ze liet Schiphol achter zich en nam de snelweg. Terwijl haar hersens automatisch de situaties registreerden en daarop reageerden, vormde zich in haar gedachten een kaleidoscoop van beelden, gebeurtenissen, gesprekken en belevenissen. Dingen die ze met Dré had beleefd, zaken die ze hadden besproken, voorvallen waarom ze hadden gelachen. Deze auto, alles ademde Dré. Stans zag zijn ogen, zijn mond, ze voelde zijn snor prikkelen in haar hals, ze rook zijn haar en de vertrouwde, lekkere geur van zijn lange, sterke lichaam.

,,Ik zal je missen.” „Hou je taai.” „Zul je aan me denken?” „Ik houd van je...”

Stans’ blikveld werd kleiner en de buitenste rand werd wazig. „Ik houd van je...” hoorde ze weer. „Houd van je... houd van je... van je...” Ze had nog net de tegenwoordigheid van geest om de wagen op de parkeerhaven te manoeuvreren voordat ze in een huilbui losbarstte.

Later begreep ze niet meer waarom ze naar het huis aan de Westerweg was gegaan. Ze wenste boven alles Dré weer bij haar en wilde op dat ogenblik het liefst alleen zijn. Stans wist zich met haar houding geen raad. Ze liep doelloos in de lege, kale vertrekken. Ze miste Dré nu al zo ontzettend, hoe moest dat, al die lange maanden? Zo lang zonder haar man, haar vriend, haar minnaar? Stans blies tegen de vuile ruit en tekende er een hartje met een pijltje in. Ze was eerder van Dré gescheiden geweest. Voor zijn werk had Dré meermalen een poosje op een booreiland moeten doorbrengen . Maar die lagen in de Noordzee en Dré had gebeld zo vaak hij kon. Die scheidingen hadden nooit langer dan twee weken geduurd. Dat viel in het niet bij de periode die nu voor haar lag. En de Noordzee of de Perzische Golf... Het contact zou vanaf nu waarschijnlijk alleen uit brieven bestaan.

Nee, zo moest het niet zijn. Dré was flink tegenover haar. Zij zou zich moedig tegenover hem tonen. Werk genoeg voor afleiding en bij hun hereniging zou hun huwelijk voor de deur staan. Eindelijk zouden ze echt samen zijn, in hun eigen nestje. Het was een prettig vooruitzicht. De beloning maakte de moeite die ze zich moest getroosten, meer dan waard. Stans veegde haar sentimentele uiting weg van het venster en liep naar de voordeur. Ze legde de reclamefolders op een stapeltje en verbaasde zich erover dat krantenjongens zo onvermoeibaar brochures door brievenbussen van onbewoonde huizen lieten glijden.

De Ford stond voor de garage geparkeerd. Een moment werd Stans doortrild van een vreemd geluksgevoel. De auto stond daar op zijn plek, of hij er hoorde. Zoals zij het gevoel had dat ze bij dit huis hoorde. Weer zag ze het visioen van het huis als het af was. Het voelde goed.

Een week later waren alle vensters uit het huis gesloopt en de opengevallen gaten werden gestut door bouwsteunen. Een neef van Stans, Reyer Altenburg, zou voor alle vensters nieuwe kozijnen maken, die zouden worden voorzien van dubbel glas. Op de plaats van het aanrecht gaapte een groot gat. De oude buizen van de waterleiding lagen opgestapeld in een hoek van de kamer. Voor de grootste ramen hing een bouwzeil, waaraan hevig gerukt werd door een koude aprilwind. Stans had de ergste rommel bij elkaar geveegd. Ze stond op een huishoudtrapje en plukte met een klauwhamer aan de zachtboardplaten aan het plafond. Die platen waren haar een doorn in het oog. Ze moesten sowieso weg. Ze hoopte er iets interessants onder te vinden. Op het moment dat er een stuk plaat afbrak en een beeldschoon balkenplafond prijsgaf, weerklonk een stem. „Hallo.”

Stans viel bijna van haar trapje van schrik. Dit is niet waar, schreeuwde ze innerlijk in ontkenning. Ze keek om en kreeg de bevestiging dat ze zich niet in het bekende geluid had vergist.

Kemp Feller stond in de deuropening.