HOOFDSTUK 6

 

 

De leidingen voor het elektra en water waren aangekomen. In de avonduren was Henk Kuijper, een loodgieter die voor Stans’ vader werkte, bezig de leidingen te leggen. Arjen sloeg ook geen avond over. Stans had, met haar gebruikelijke handigheid, al heel wat werk naar zich toegetrokken . Ze maakte buizen en leidingen op lengte, waardoor de loodgieter flink kon opschieten. Arjen hield zich met het elektra bezig en ook daarbij assisteerde Stans.

Over haar uitstapje met Kemp werd niet meer gesproken. Stans zag echter nog wel af en toe een verwijt in vaders ogen. Na die beslissende zondagmorgen had de kentering in de relatie met haar ouders zich voortgezet. Stans ging door op de ingeslagen weg. Ze had zich tegen wil en dank een stuk zelfstandigheid eigen gemaakt, nu ze zo hard aan het werk was in haar huis.

Ze was nog maar weinig thuis. Na haar werk in de bibliotheek in de ochtenduren, lunchte ze snel met haar moeder en toog dan aan het werk in het huis aan de Westerweg. Als daar niets te doen was, rende ze achter bestellingen aan. Behang, verf, hout, glas, tegels, sanitair. Op avonden dat ze niets kon doen, ging ze een eind hardlopen of ze bracht een bezoek aan haar schoonouders.

Er kwam een enkele brief van Dré. Naast de geruststellende woorden van liefde, las ze tussen de regels door van de hectische drukte die de werkzaamheden in Oman met zich meebrachten. Soms sloeg Stans de angst om het hart. Zij was veranderd, nu al, Dré zou op zijn manier ook veranderen door een jaar onder primitieve omstandigheden te leven. Wat als, na die twaalf maanden, bleek dat ze niet meer bij elkaar pasten? Lang stond ze daar niet bij stil. Als ze aan Dré dacht, was een schrijnende eenzaamheid het voornaamste wat ze voelde. Het gemis was bijna niet te harden. In gedachten toonde ze hem trots elke stap vooruit in de verbouwing. Ze beschreef het uitvoerig in haar brieven aan hem.

Ze had ondertussen een badkamer en een slaapkamerameublement gekocht. Nadat Adrie en Stefan de wanden van de badcel hadden betegeld, zouden de douchecabine, het toilet en de wastafel kunnen worden geplaatst. Die klus was gepland op een zaterdag. Stans kon niets anders doen dan op het daarvoor vastgestelde uur koffie brengen. In haar joggingpak arriveerde ze bij haar huis. Na de pauze zou ze haar rondje hardlopen afleggen.

Ze vertrok voor de gebruikelijke zeven kilometer. Vierhonderd meter voor het einde, deed ze haar rekoefeningen om daarna het laatste stukje rustig uit te lopen. Ze had daarvoor een vast plekje: de caravanstalling van Blankendaal. Daar waren een paar hekken, waarop ze haar lange benen kon strekken. Bezweet en hijgend legde ze haar rechterhiel op de balk. Ze werkte de hele serie af. Vlak voordat ze klaar was, hoorde ze het knerpen van grind onder autobanden. Ze besteedde geen aandacht aan de caravaneigenaar, die zijn bezit kwam ophalen.

Echter, bij het horen van een bekende stem, die waarderend zei: „Wat een plaatje!”, draaide ze zich abrupt om. Ze lachte om de kwajongensachtige grijns op Kemp’s gezicht. Ze was vergeten hoe bruin hij was, hoe opvallend blauw zijn ogen waren. Zelfs de foto op de voorplaat van de nieuwste Privé kon de werkelijkheid niet benaderen. Hij stond voor haar: gezond en knap, zelfverzekerd en de levenslust straalde van zijn gezicht.

„Wat doe jij hier?” vroeg Stans.

„Ik kan beter vragen wat jij hier doet.” Hij streek een lok nat haar op haar rug. Het bezorgde Stans een slap gevoel in haar knieën. „Ik woon hier.”

„Hier?” echode Stans. „Maar dit is...”

„Mijn huis!” Als bewijs haalde Kemp een sleutel te voorschijn. Hij ontsloot een deur, die een aparte opgang blootgaf. Stans zag een helder wit geschilderde gang met een grijze trap. „Wil je het zien?”

„Nou...” Stans klonk aarzelend, ze probeerde haar nieuwsgierigheid te maskeren door niet al te gretig toe te happen. Ze wilde dolgraag weten hoe Kemp woonde en hoe de verdieping boven een caravanstalling tot een woning was omgebouwd. Ze deed eerbiedig haar modderige schoenen uit en volgde hem naar boven.

Allereerst was er een halletje met een kapstok, een spiegel en een grote plantenbak. Kemp’s voorkeur voor lichte kleuren bleek overduidelijk. Er was heel veel wit gebruikt, met als zachte contrastkleur lichtgrijs. Tegenover de hal was een kitchenette, met een groot venster op het noorden. Alles zag er kraakhelder uit.

Stans vermoedde dat een huishoudster het zo piekfijn in orde hield. Kemp had ongetwijfeld geen tijd om zijn woning zó netjes te houden. Hij leidde een hectisch bestaan. Rechts van de keuken was de woonkamer. De zithoek was onder een dakkapelletje geplaatst. Het gaf iets heel gezelligs. De meubels waren strak, zonder onleefbaar modern te zijn. Aan de wanden hingen gouden platen en enkele oorkondes. De eethoek stond voor een glazen wand, die schuilging achter vitrage. De noordelijke wand werd in beslag genomen door een immens wandmeubel, dat platen, boeken, stereo en tv herbergde. De glazen wand intrigeerde Stans. Ze vermoedde er een balkon achter. Ze liep op het venster af. Een groot dakterras strekte zich uit. „Allemachtig!” Stans was diep onder de indruk. Ze draaide zich om. Kemp was nergens te zien, maar ze hoorde hem rommelen in de keuken.

„Je blijft toch wel even voor een kopje koffie?” vroeg Kemp gezellig. Stans kon geen weerstand bieden aan zoveel huiselijkheid. Mannelijke huiselijkheid, weliswaar, maar niettemin even gezellig. Hij liet de kastdeurtjes openstaan, zijn sleutels lagen nonchalant op het aanrechtblad gegooid. Zijn schoenen stonden over elkaar heen, zoals hij ze had uitgeschopt. Met veel onnodig gezoek vulde hij een blad met koffiebekers, suiker en melk. Stans kon een glimlach niet onderdrukken. Het was wel duidelijk dat hij niet vaak thuis was.

Ze was alvast gaan zitten onder de dakkapel.

„Hoe liep het af?” vroeg Kemp. Hij zette het blad op tafel. Het ontging Stans ten enen male waar hij op doelde. „Hoe liep wat af?” „Je verwachtte toch moeilijkheden, nadat je met mij was weggeweest?”

Als een film die achteruit rolde, speelden de afgelopen drie weken zich in haar geest af. Stans was al vergeten dat Kemp de aanleiding was geweest van haar nieuwe zelfstandigheid. Wat ze eerst had gevoeld als een verkoeling in de relatie tussen haar ouders en haarzelf, bleek uiteindelijk een verandering.

Ze hadden de nieuwe, volwassen Stans moeten accepteren en hadden het daarmee, net zoals zijzelf, moeilijk gehad. Ze was alweer aan deze situatie gewend. Stans was, zoals Kemp had voorgesteld, haar eigen leven gaan leiden. Afgezien van eten en slapen was ze bijna niet meer thuis. Ze stond op eigen benen en had afstand van haar vader en moeder genomen. Dat de verandering in haar leven zo compleet was, besefte ze pas nu Kemp vroeg hoe ze ervan was afgekomen op die bewogen zaterdagavond.

, ,Mijn vader was heel erg kwaad, ” vertelde ze eerlijk., ,Hij was heel erg ongerust geweest, weet je. Zodra ik ongedeerd thuis was, sloeg die bezorgdheid om in kwaadheid.” Haar beweeglijke handen zetten haar woorden kracht bij, haar ogen lachten. Ze kon er nu wel om lachen. Het was attent van Kemp om ernaar te vragen.

Ze zag dat hij met haar meelachte. Hoewel het Stans nooit te veel was geweest, haar ouders rekenschap af te leggen, voelde ze zich lichter, vrijer, nu ze haar in haar waarde lieten. Die van een zelfstandige, volwassen vrouw. Stans had hun schrik weten te ontzenuwen en ze genoot nog steeds het vertrouwen van haar vader en moeder.

Stans zat op haar praatstoel. De wijziging die zich in haar wezen had voltrokken was subtiel maar wezenlijk. Ze had geen kans haar gevoelens met Dré of met vriendinnen te bespreken, dus vuurde ze haar ontdekking op Kemp af. Hij bood een gewillig oor, luisterde zonder te onderbreken en leek haar aan te moedigen met zijn flitsende, oplettende ogen. Toen ze zichzelf hoorde zeggen: ,,Mijn vader zag al gebeuren dat ik mijn verloving zou verbreken,” besefte ze dat ze te veel had gezegd. Abrupt hield ze haar mond.

,,Waarom?” vroeg Kemp sluw.

Vraag niet verder, probeerde Stans met haar ogen te zeggen, je weet het antwoord. Kemp begreep de hint niet, of deed alsof, zodat Stans snel van onderwerp veranderde. ,,Maar ik heb hem duidelijk gemaakt dat dat niet zou gebeuren.”

Kemp bleef haar zwijgend aankijken. Zijn blik was vorsend. Wat dacht hij? Wat wilde hij? De sfeer hield opeens iets dreigends in. Vertrouwde hij haar woorden niet? Of was hij zelf niet te vertrouwen? Ze zag plotseling de machtige, onbereikbare beroemdheid voor zich, die de aanbidding genoot van duizenden meisjes. Zijn reputatie als hartenbreker was hem vooruitgesneld. Was dat jaloerse roddel? Of werkelijkheid?

Stans schraapte haar keel. ,,De koffie is doorgelopen.” Nog steeds zwijgend stond Kemp op. Hij haalde de koffiepot en schonk in. „Natuurlijk gebeurt dat niet,” beaamde hij. Stans kon niet uitmaken of hij het met haar eens was of dat hij gewoon iets zei om de spanning te verbreken.

,,Je hebt nog niet alles gezien,” zei Kemp, toen Stans zijn huis wilde verlaten.

,,Eh... nee, dat is waar,” zei ze moeilijk, want ze begreep ogenblikkelijk dat het vertrek dat ze had overgeslagen, de slaapkamer was. Ze vond dat ze daar niets te maken had: een slaapkamer is zeer privé. Bovendien zou het zien van Kemp’s bed te veel associaties aan eerder gedeelde intimiteiten oproepen.

„Maar ik ben vast al te lang gebleven,” probeerde ze nog.

,,Integendeel, ik vond het heel gezellig je hier te hebben. ” Kemp stond vlak voor haar, zijn adem streek over haar gezicht. Hij bewoog voor haar langs en wierp een deur open. Het onthulde een kamer, waar het licht verzacht werd door de verticale lamellen voor een royaal venster op het zuiden. Het was er warm, maar er hing een frisse geur van in de wind gedroogd beddegoed. Op een enorm tweepersoonsbed lag een donzig dekbed met een overtrek in een strak grijs dessin. In een hoek stond een bureau met een stereo-installatie ernaast. Er slingerde een koptelefoon op het bed en de steel van een gitaar stak erboven uit. Verder stonden en hingen er persoonlijke snuisterijtjes in de kamer. Het meeste trof Stans de trouwfoto van Kemp’s ouders, op de ombouw van het bed aan het hoofdeind.

Direct naast de deur was een hele kastwand. Het kon de slaapkamer van iedereen zijn, maar Stans was er zich pijnlijk van bewust dat het Kémp’s slaapkamer was. Ze zag zijn bruine lichaam tussen de frisse lakens. Dat gespierde lijf in rust, de zijdezachte huid en het zwarte haar, glanzend in het maanlicht.

In een poging dat sensuele denkbeeld van zich af te schudden, probeerde ze het matras uit op veerkracht. Lachend veerde ze weer op. „Prima bedje,” deelde ze mee. „Eerdaags krijg ik mijn ameublement ook.”

Ze liep naar de deur en verwachtte dat Kemp haar door zou laten, maar hij bleef stokstijf staan.

„Stans,” fluisterde hij. De trilling in die melodieuze stem deed haar huiveren. Het geluid was als een liefkozing. Hij was ook bevangen door de sensualiteit die de stille slaapkamer uitstraalde. Bevangen door de warmte die er hing, door het gouden zonlicht, waarin stofjes dansten. Het bed nodigde uit en in een kamer als deze was het onvermijdelijk dat je gedachten op sex kwamen, op hartstocht, op vrijen en beminnen.

Stans richtte haar ogen op. Gevangen in een ban van begeerte, een verlangen naar Kemp, zo sterk dat ze er geen weerstand aan kon bieden. Ze legde een hand op zijn borst en nam het onregelmatige kloppen van zijn hart waar. Zijn huid gloeide door het overhemd heen.

Hij kuste haar vederlicht op haar mond, hun tongen raakten elkaar nauwelijks. Kemp scheen beschroomd zich ineens in de golf van verlangen te storten, bang dat hij zou verdrinken. Stans’ wereld waren zijn blauwe ogen, het zachte licht dat erin glansde. Kemp bewoog zijn onderlip over haar wang. Hij likte het zout van haar oogleden. Zijn hand gleed in haar hals en zijn duim tekende patroontjes in haar keel.

„Stans, meissie,” klonk zijn stem aan haar oor. Dan was zijn tong er, gloeiendheet. Stans drukte zich tegen hem aan, in een oeroude reactie. Ze voelde zijn adem stokken en het gaf haar een gevoel van macht. Maar niet lang, al snel werd het weer overheerst door de dwingende ernst van haar hartstocht. Kemp tilde haar op en vlijde haar slanke figuur op het bed.

Zijn hand zocht onder haar kleren naar haar borsten. Zijn kussen waren heet, maar teder. Stans voelde de nauwelijks bedwongen passie eronder en het wond haar op. Ze genoot van zijn zachte huid onder haar vingers. Hunkerend klemde ze zich aan hem vast, haar handen onophoudelijk strelend over zijn strakke rug.

Ze was haar eigen naam vergeten. Ze was een vrouw, die de bevrediging wenste die alleen een man haar kon geven. Ze kwam van nergens, er was geen verleden, geen toekomst. Er was alleen het heden. Dit was goed. Hoe lang was het geleden dat ze had gevreeën?

Vanuit een hoek van haar benevelde brein, kwam een vaag beeld naar voren. Zij, Stans, beminde een man, hartstochtelijk, maar vertrouwd. Zijn lichaam was bekend voor haar. Dré.

Maar de man met wie ze nu ging vrijen was onbekend en daarom zo opwindend. Het beeld van Dré liet zich niet verdrijven en dat was haar redding. Ze sperde haar ogen wijdopen. Kemp reageerde minstens zo snel. Er volgde een bedwelmende kus. Stans vocht tegen haar zwakte. Ze duwde tegen zijn schouders en glipte van het bed. Zonder om te kijken vloog ze de deur uit.

Stans rende het hele eind tot haar huis aan de Westerweg. Ze vluchtte van Kemp, van een werkelijkheid die in haar hersens hamerde.

Het moment van passie, van de vurige wens met Kemp te vrijen, was te wezenlijk geweest. Dat liet zich niet zomaar wegdrukken, omdat Stans niet wilde dat het was gebeurd. Was ze op het nippertje ontsnapt? Op dit ogenblik wel, maar ze was al gevangen. Wanneer was dit begonnen, deze onmiskenbare aantrekkingskracht tussen Kemp en haar. Stans was gevlucht uit zijn bed, maar kon ze hem wel echt ontlopen? Hij was zo machtig. Stans had Kemp’s magnetisme al onderkend toen ze hem alleen nog maar kende van de televisie. Toen was ze veilig geweest en Kemp onbereikbaar. Nu was hij dichtbij. Hij wist haar te vinden. En Stans was alleen. Dré was niet langer bij haar om haar aandacht op te eisen. Ze was eenzaam zonder haar verloofde en wenste hem terug. Ze bevond zich in een wankele positie. Ze wilde dolgraag een troostende schouder, ze hongerde naar liefde en aandacht. Hoe gemakkelijk was het niet geweest voor Kemp om daarvan misbruik te maken.

Uithijgend stond ze aan de zijkant van haar huis, en gooide kiezels in het water. Waarom ik, vroeg ze zich af. Waarom uitgerekend ik? Al die duizenden meisjes die hem aanbaden , waarom zij dan? Zij had al een man. Oh, verdorie, wat liep er toch vreselijk veel verkeerd. Het gemakkelijke leventje dat ze had gehad met Dré, was veranderd in een heksenketel. Na de confrontatie met haar ouders, enkele weken geleden, was Stans wakker geschud in een onbekende volwassenheid. Het was haar zo vreemd, alle waarden leken te zijn veranderd.

Stans liet zich op een stuk bouwzeil zakken, haar voeten hingen net boven de sloot. Ze kende zichzelf nog maar nauwelijks. Hoe moest ze het intermezzo met Kemp zien? Het was fout, grote sufferd, goed fout, schreeuwde de Stans met de oude waarden haar toe. Maar je genoot, zei de nieuw ontpopte. Je wilde hem, zo verkeerd was het niet om die kans te benutten. Maar ik heb Dré trouw beloofd, ik houd van Dré, niet van Kemp. Dit gebeurt me niet meer. Kemp mag wezen wat hij is: een stuk van een vent, een beroemd en briljant zanger, prima gezelschap: ik heb mijn buik van hem vol, besloot Stans. Nee... nee... nee... Het lukt je niet. Je komt niet van me los. Het lag allemaal besloten in die ene dwingende, hete kus van Kemp. Ik zal je hebben.

Het was hem natuurlijk ingegeven door zijn begeerte. Hij wilde haar bezitten. Stans betwijfelde of ze op het ogenblik wel als persoon getéld had voor hem.

Stans deed haar handen voor haar oren en kneep haar ogen stijf dicht. Het was al begonnen op de avond van het diner in april. Toen was er al een vonk overgeslagen. Zie je wel, concludeerde de nieuwe Stans met die duivels losse moraal, er is gewoon iets tussen jullie.

,,Ik wil het niet hebben!” riep Stans uit. Ze had een fijne langdurige, relatie met Dré. Dat was een rustige liefde met een diepe verstandhouding. Dat kon ze niet opgeven voor een voorbijgaand avontuurtje met Kemp. Ze kon Kemp’s interventie missen als kiespijn. Ze werkte hard aan het verbouwen en inrichten van het huis dat ze zou delen met Dré. Ze had niets met Kemp Feller nodig.

Weer deed dat verpletterende feit zich aan haar voor. Ze had geen greintje spijt van het gebeurde. Het was fout, verkeerd, maar verleden tijd. Wensen dat het niet gebeurd was, deed er niets aan af. Spijt was een verspilde emotie, besloot de nieuwe Stans.