8

 

C.W. Whitlock stond in een klein, kraakhelder laboratorium, twee deuren verwijderd van de tf3-suite in het vn-gebouw, te luisteren naar een opsomming van klachten uit de mond van Luther Flint. Luther was hoofd van Wetenschappelijke Middelen, een subdivisie van unaco Clandestiene Ondernemingen. En in de ogen van velen leed hij tevens aan een ernstige vorm van achtervolgingswaanzin. Deze keer had hij Whitlock uitgekozen als doelwit voor wat Philpott zijn 'zeurzangen' noemde. 'Ik heb geen idee hoe jullie van ons verwachten dat wij functioneren, C.W. Keer op keer - je zou denken dat het met opzet gebeurde, dat het een kwestie van beleid was - schepen jullie ons af met het magerste, kwalitatief armzaligste materiaal om mee te werken, en verwachten jullie van ons dat wij resultaten leveren van een schitterende, een sprankelende uitmuntendheid. En als de resultaten van onze inspanningen teleurstellen, als ze niet aan jullie verwachtingen voldoen, bazuinen jullie rond dat wij domweg niet kunnen waar we voor betaald worden.' 'Dat is niet waar...' 'En nu zeg je ook nog dat ik lieg.' 'Ik zeg dat je je vergist als je denkt dat jij wordt bekritiseerd of dat jouw werk niet naar waarde wordt geschat.' Whitlock wist dat Luther niet gunstig te stemmen was. Het hoogste wat onder de gegeven omstandigheden voor hem was weggelegd, was Luther enigszins tot bedaren brengen. 'Als ik even voor mezelf mag spreken, ik heb niets dan bewondering voor het werk dat jij levert. En ik weet heel goed dat jouw voortdurend voortreffelijke resultaten des te indrukwekkender zijn als je in aanmerking neemt wat voor volslagen waardeloos bronmateriaal jij meer dan eens krijgt aangereikt.' 'Nou,' bromde Luther, 'zolang je maar in de gaten houdt dat de voorwaarden waaronder wij moeten werken niet ideaal zijn. Sterker nog, ze zijn niet eens redelijk.' 'Zeker, zeker.' Whitlock wees naar de kleurenfoto die klaar lag om gekopieerd te worden, het kiekje dat hij geleend had van Clarence Spencer.'Ik vraagje niet om het onmogelijke te doen, echt niet. Ik wil alleen dat je de best mogelijke kopie en vergroting maakt, de vergroting vervolgens inscant in je computer, hem modificeert, hem uitprint op ruwweg vijftienhonderd dpi, en daar nog eens een vergroting van maakt.' 'Jij gaat me toch niet vertellen hoe ik mijn werk moet doen, of wel?' 'Wat?' 'Het enige wat jij hoeft te doen,' zei Luther, 'is tegen mij zeggen dat je de hoogste kwaliteit vergroting wilt hebben. Je hoeft me niet uit te leggen hoe ik dat aan moet pakken. Ik ben een professional, oké? Het hoort bij mijn werk om te weten hoe ik voor elkaar moet krijgen wat van mij gevraagd wordt.' Whitlock kwam even in de verleiding om de foto weer terug te pakken, de deur uit te lopen en het zelf te doen. Maar hij beheerste zich. Luther was tenslotte absoluut de beste op zijn vakgebied. 'Ik wilde je echt niet voor het hoofd stoten.' 'Ik wil wel aannemen dat het misschien niet helemaal opzettelijk bedoeld was.' Luther schudde een lok wit haar naar achteren en zette zijn hoornen bril recht. 'Wanneer wil je hem hebben?' 'Morgen?' waagde Whitlock. 'Mijn God.' Luther keek hem woedend aan. 'Ik heb nog meer te doen, hoor.' 'Dat begrijp ik, maar het is nogal dringend...' Luther slaakte een zucht. 'Ik zal kijken wat ik doen kan.' Whitlock verliet zonder verder nog een woord te zeggen het laboratorium. Hij liep rechtstreeks naar de beveiligde communicatiesuite en nam plaats achter een van de computers. Even bleef hij roerloos zo zitten, en liet hij het gecapitonneerde, schemerig verlichte interieur zijn kalmerende werk doen. Hij deed zijn ogen dicht en leunde achterover. De rugleuning van zijn stoel voelde geruststellend aan. Hij had een beroerd etmaal achter de rug. De druk was nu eens niet beroepsmatig geweest - al was ook die druk hoog genoeg - maar van huiselijke aard. Zijn vrouw was eindelijk opgestapt. Ze had haar spullen gepakt omdat zijn baas meer aan hem had dan zij, en omdat ze een andere man had gevonden die zich maar al te graag aan haar en aan het leven dat ze samen gingen opbouwen wilde wijden. In plaats van dat haar afwezigheid een gat had geslagen in zijn leven, ervoer Whitlock het meer als een ontmoedigende aanwezigheid, iets massiefs bijna, als een soort muur die hem scheidde van het leven dat hij liever zou hebben geleid. Aan de andere kant zou hij nooit aan de verwachtingen van zijn vrouw hebben kunnen voldoen. Dat besef maakte dat zijn somberheid gepaard ging aan een zekere mate van opluchting. Hij sloeg zijn ogen op en schudde met zijn hoofd. Hij was bijna in slaap gevallen. Toen toetste hij een code in op het toetsenbord en even later had hij verbinding met het Kremlin Archief, de op twee na grootste database in Europa. Het archief, dat bestond uit miljoenen stukken geclassificeerd materiaal, dat in 1993 door Amerikaanse agenten was ontvreemd uit een schuilplaats van de kgb, werd beheerd door de technische staf van de Amerikaanse ambassade in Rome. De ambassade kon onder meer bogen op een uiterst geavanceerd communicatiesysteem, en de unacohad sinds enige maanden onbeperkt toegang tot het archief. Whitlock toetste een verzoek in om het fotoarchief te bestuderen, en kreeg de vraag terug wat voor foto's, personeel: spionage tikte hij in, gevolgd door de naam Adam Korwin. Een korte pauze, en toen verschenen drie foto's naast elkaar op de monitor. Op de eerste stond Korwin als jongeman, met op de achtergrond de koepels van de Wasili-kathedraal. Op de tweede was hij kaalgeschoren en had hij een snor. En op de derde stond hij net als op dat kiekje van Clancy Spencer, hoewel het jaartal op deze foto 1989 was. Whitlock liet de derde foto uitprinten, en verzocht om daar een overzicht van de KGB-loopbaanvan Korwin bij te voegen. Binnen een paar minuten had hij een twaalf pagina's tellend dossier voor zich liggen, grotendeels een resumé, maar indrukwekkend genoeg om voor te leggen bij een inspectie methodes en procedures. Vervolgens vroeg Whitlock informatie op over Arno Skuttnik. Het was een gok, en zoals hij al verwacht had kwam die naam in het archief niet voor. Er was maar één Skuttnik bekend, maar die heette Tibor. Whitlock vroeg om een foto en kreeg een korrelige afbeelding te zien van een jongeman met een platte pet op. Het onderschrift luidde: Tibor Skuttnik, disciplinair officier voor het Narodnyi Kommissariat Vnutrennych Dyel (Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken) Moskou, 1938: later benoemd in de persoonlijke staf van Stalin - Zie dossier onder Skuttnik, T. Whitlock was geneigd het daarbij te laten. Dit was niet zijn Skuttnik. Aan de andere kant, een blik in het dossier werpen kon geen kwaad. Hij riep het op en een enkele pagina verscheen op het scherm. Als niet-militaire medailles een maatstaf waren, was Skuttnik een goed en loyaal dienaar van Stalin geweest; hij had als een soort zware jongen gewerkt, een bodyguard die letterlijk tussenbeide kwam wanneer mensen op openbare bijeenkomsten hun leider probeerden te benaderen. Tevens had hij de taak privé-personeel te straffen dat niet aan de eisen voldeed. Skuttnik was in 1948 beloond met een aanstelling aan de Inlichtingenschool te Leningrad, een opleidingscentrum voor spionnen, waar hij lesgaf in gevechtstechnieken. In de laatste alinea werd het rapport vaag. Er werd aangenomen, stond daar te lezen, dat Skuttnik als een soort spion op de achtergrond naar de Verenigde Staten was uitgezonden, maar het archief kon dat nergens bevestigen; het werd alleen vermeld in enkele brieven van toenmalige medewerkers van het Kremlin. Whitlock dacht daarover na. Het punt was dat er in de jaren vijftig en zestig zovéél Russische agenten naar de Verenigde Staten waren gestuurd. Het zou weinig professioneel zijn om tussen de regels van die laatste alinea wat belangwekkends te lezen. 'We weten nog steeds niet wie jij was, Arno...' Toen viel zijn blik voor het eerst op het opschrift boven aan de bladzij. Daar stond: Kremlin Staat van Dienst - Tibor Arno Skuttnik

 

Na een ritje over een weg vol hobbels en kuilen - Sabrina schatte dat ze ongeveer twintig minuten gereden hadden -verliet de pick-up het pad en reed een bebost dal tussen twee heuvels in. Ze werd door haar ontvoerders uit de laadbak gehesen en weer aan armen en benen, met het gezicht naar beneden, een gebouw binnengedragen dat eruitzag als een miniatuurtempel. Binnen was gekookt. Analytisch als altijd onderscheidde Sabrina de geuren van gekookte rijst, te lang gekookte groenten en dhal. De man die achter in de hoge centrale ruimte zat, kon ze ook thuisbrengen. Het was wel een beetje een schok, maar ze liet niet merken dat ze hem herkende. In plaats daarvan bleef ze bang kijken. Haar overmeesteraars droegen haar naar zijn stoel, die wel iets van een troon weg had. De man hing er onderuit in, met één been losjes over de armleuning. Hij had een ruw gezicht dat ooit knap moest zijn geweest, met vetkussentjes bij de slapen en onder de kin. Zijn haar was teruggeweken tot de haarlijn dwars over zijn schedel liep; ter compensatie was het resterende haar lang en bijeengebonden in een paardenstaart. Hij had westerse kleren aan, net als de andere twee, alleen die van hem waren een stuk mooier. 'Ik ben Hafi,' deelde hij mee in het Engels. Hafi Bal Mardekhar, herinnerde Sabrina zich, leider van de Khalq-factie. De unaco kende hem als een moordlustige Pakistaanse bandiet met connecties in Afghanistan, die willekeurige stadjes en dorpen in Noord-India en ZuidKasj-mir terroriseerde. Als zoveel zogenaamde krijgsheren had hij lang geleden zijn eigen propaganda voor zoete koek geslikt, en zag hij zichzelf als een uitermate charismatisch en politiek belangrijke figuur. 'Heb je een naam?' wilde hij weten. 'Ik... ja... ik heet Susan,' haperde Sabrina.'Susan Duke.' 'O.' De stugge kop van Hafi probeerde een spottende uitdrukking aan te nemen. 'Dus niet Nikita? Of Petroesjka?' 'Hoe bedoelt u?' 'Jij bent een Russische infiltrant!' riep Hafi.'Je probeerde ons te misleiden door de lange route naar Pakistan te nemen!' Sabrina zocht in haar jaszak en pakte haar who-pas. 'Ik werk voor de World Health Organization. Ik ben Amerikaanse.' 'Papier is gewillig.' Hafi wuifde het document weg. 'Bovendien, ik weet hoe infiltranten eruitzien.' 'Ik zweer het u, ik kom niet uit Rusland,' zei Sabrina, terwijl ze dacht: wat een idioot, zeg. 'En trouwens,' voegde ze eraan toe,'wat voor reden zou Rusland nou kunnen hebben om in Pakistan te infiltreren of het binnen te vallen?' 'Rusland heeft oude rekeningen te vereffenen. Oude wensen te vervullen. Ze hebben al zo vaak slaafse volgelingen gestuurd om zich onder het volk te mengen en propaganda te verspreiden.' Hafi leunde naar voren. 'Ze proberen op hun bekende doortrapte manier een voet tussen de deur te krijgen.' 'U schat mij helemaal verkeerd in, ik verzeker u...' 'Als ik het idee had dat jouw superieuren wilden luisteren,' viel Hafi haar in de rede, 'dan zou ik je laten gaan, en zou jij ze kunnen vertellen dat ze hun tijd beter aan andere projecten kunnen besteden.' Hij glimlachte zo, dat duidelijk was dat hij er boosaardig probeerde uit te zien. 'Maar natuurlijk willen ze helemaal niet luisteren.' 'Ik ben een Amerikaans staatsburger,' zei Sabrina. 'Ik ben in India in het kader van een internationale overeenkomst die mij beschermt tegen obstructie of molest. Ik...' 'Je spreekt goed Engels voor een Russin,' zei Hafi. Hij zwaaide met zijn arm. 'Breng haar weg.' Ze werd naar achteren meegenomen, door een korte gang en een smalle deuropening naar een kleiner vertrek, waar het veel donkerder was. In het halfduister was ze zich bewust van andere mensen. Er hing een onmiskenbare geur van bloed, muf en opgedroogd, en een algehele stank van bederf. De mannen duwden haar in een hoek en liepen weg. De deur werd dichtgesmeten en ze hoorde de sleutel omdraaien. 'Ben jij Engels?' fluisterde een vrouwenstem. Sabrina zei even niets. Ze deed haar ogen dicht en telde tot honderd. Intussen liet ze haar ogen aan het donker wennen. Ze deed haar ogen weer open. De kamer leek opeens een stuk lichter. Er waren nog drie andere mensen. Eén was een man, jong en uitgemergeld. Hij lag in een hoek te slapen. In de andere hoek, op een vuile matras, zat een oude vrouw, haar hoofd voorover op de knieën. De derde persoon, een jonge vrouw in een blauwe sari, zat vlak bij Sabrina. 'Ja?' vroeg ze. 'Ben jij Engels?' 'Amerikaans. Hoe lang ben jij hier al? Wat is er aan de hand?' 'Ze hebben me hier gisteren heen gebracht. Ik heet Deena. Ik was aan het werk in Chaudhuri, twee uur hiervandaan. Ik werk in een wasserij. Ik reed net een mand met lakens over het plaatsje achter de wasserij toen er twee mannen op me af kwamen. Ze grepen me vast en namen me mee naar hun wagen. Ik werd zonder enige verklaring hierheen gereden. Maar ik weet wel wie het zijn. Ik weet dat het Hafi en de Khalq zijn.' 'Je spreekt wel heel goed Engels,' zei Sabrina. 'Ik heb drie jaar in Londen gewerkt. Battersea. Mijn visum werd ingetrokken toen mijn neef, die voor mij borg stond, werd opgepakt en veroordeeld wegens marihuanahandel.' 'Je lijkt hier wel heel kalm onder, Deena. Ben je niet bang?' 'Wel toen ze me hierheen brachten. Maar toen hebben ze deze schaal hier neergezet.' Sabrina keek. Het was een witte terrine met een blauw motiefje, halfvol met in stukjes gesneden blaadjes. 'Bhang?' 'Ik kauw net zoveel tot ik geen angst meer voel.' Sabrina had ervan gehoord. Er waren hele volksstammen in Latijns-Amerika die dat voortdurend deden, die de hele tijd op kleine stukjes marihuanablad kauwden, met net genoeg onderbrekingen om een vrijwel normaal bestaan te kunnen leiden, minus zorgen en angsten. 'De oude vrouw en de jongen hebben zoveel genomen dat ze de hele dag geslapen hebben,' zei Deena. 'Hoe lang zijn zij hier al?' 'Sinds eergisteren, allebei. Hafi heeft ze meegenomen toen hij de boel hier overnam. De jongen is meegenomen van een veld hier tien kilometer vandaan waar hij aan het werk was. De vrouw lag te slapen op een veranda in Jallapur toen ze haar pakten. Ze hebben haar eerst verscheidene uren in het centrale gedeelte van het gebouw vastgehouden. Dit is een tempel, heel bijzonder, een soort familietempel.' 'En de bandieten zijn hier zomaar ingetrokken?' 'Ze hebben de familie vermoord, zei de oude vrouw. Die waren hier aan het bidden, mannen, vrouwen en kinderen. Hafi is gewoon naar binnen gelopen en heeft ze doodgeschoten. De lijken hebben tot het donker in dit kamertje gelegen.' Dat verklaarde de stank van bloed en bederf, dacht Sabrina. 'Daarna zijn ze weggehaald en werden de oude vrouw en de jongen hier opgesloten.' Deena boog zich voorover naar Sabrina. 'Vraagje je niet af wat ze met ons van plan zijn?' 'Ik was net de moed bij elkaar aan het rapen om dat te vragen. Hafi denkt dat ik een spion ben, tenminste dat zegt hij. Betekent dat dat ik slechter behandeld word dan iemand anders?' 'Hafi behandelt al zijn gevangenen hetzelfde,' zei Deena. 'Iedereen in dit deel van het land weet wat er te gebeuren staat als ze hem in zijn grote rode jeep in hun stad zien aankomen. Hij wil geld. Al het geld dat de inwoners van een stad kunnen opbrengen.' 'En hoe krijgt hij de mensen zover hun geld af te staan?' 'Daar heeft hij iemand voor meegenomen. Een gevangene. Dat is altijd iemand die zelf niet uit de stad komt die Hafi wil beroven. Hafi zegt: "Kijk, tot dusver is iedereen in jullie stad nog ongedeerd. Ik zeg tot dusver. Kijk wat er gaat gebeuren als ik over een uur jullie geld nog niet heb." En dan zet hij die gevangene midden op straat en schiet hem of haar een kogel door het hoofd.' Sabrina was al plannen aan het maken om te ontsnappen. Haar armslag was beperkt door de wetenschap dat ze die anderen niet kon achterlaten. 'Wil je wat bhang?' vroeg Deena. 'Nee, dank je. Wat ik nodig heb is een kop koffie. Ik kan altijd beter nadenken als er een cappuccino voor me staat.' Tweederde van de complicatie werd een uur later weggenomen, toen de beulen die Sabrina hadden ontvoerd, binnenkwamen en de oude vrouw en de jongeman meenamen. 'Ze gaan dus twee steden beroven,' zei Deena, traag op een blaadje kauwend. Even was Sabrina geschokt, verbijsterd over zoveel harteloosheid, over zo'n beschamende verspilling van mensenlevens. Maar na een tijdje kreeg haar gevoel voor zelfbehoud weer de overhand. 'Deena, weet jij hoeveel man Hafi hier bij zich heeft?' 'Alleen die twee. Zijn bende is heel groot, zo groot dat hij het een beweging noemt. Maar als hij op rooftocht gaat, neemt hij alleen die twee mee.' 'Dus jij en ik zijn hier alleen.' 'Ja, ik denk het.' 'Mooi. Doe me een lol.' 'Mm?' 'Laat die blaadjes even staan. We hebben werk te doen.'