Uiterst nadrukkelijk terug
Juli 1982
Nadat ik op een gegeven avond boven twee martini's eens goed had nagedacht, besloot ik wat de Florida en de Cumberland betreft eens een nieuwe poging te wagen. Op de een of andere manier leek het het enige zinnige wat me te doen stond.
Nu we redelijk zeker wisten waar de Florida lag, en het zoekgebied voor de Cumberland was teruggebracht tot een terrein dat niet groter was dan een voetbalveld, had ik het gevoel dat als ik mijn imago van aardige jongen, het zout der aarde, en ruggengraat van de Amerikaanse samenleving op wilde houden, het nu tijd werd voor een professionele zoektocht, uitgevoerd door een team van door de wol geverfde professionele archeologen.
Het geluk glimlachte me toe. Ik hoefde geen beroep te doen op de Kelly Girls, en ik hoefde ook geen advertentie te plaatsen onder het kopje hulp gevraagd. Vier van de archeologen van het Gemenebest van Virginia, die in 1981 samen met de NUMA doken - James Knickerbocker, Sam Margolin, Dick Swete en Mike Warner - hadden daar ontslag genomen en hadden een eigen organisatie op poten gezet, die ze Underwater Archaeological Joint Ventures (UAJV) noemden. Zelfs als mij een grote beloning in het vooruitzicht was gesteld, had ik geen beter team kunnen vinden. Met z'n allen hadden ze ruim achthonderd uur op de bodem van de James River doorgebracht, terwijl ze ondanks de vreselijke condities uitstekende resultaten hadden weten te boeken, zowel op het gebied van het opsporen van wrakken als het uitvoeren van expedities.
De eerste horde die genomen moest worden was het krijgen van toestemming van de staat Virginia en het korps der genie om de wrakken uit te graven.
Omdat ik jegens allerlei triviale details een soort nonchalante flair bezit, vond ik de procedures en opeenvolgende barrières die door de bureaucratie werden opgeworpen, de beperkingen, de overwegingen betreffende zo'n beetje alles, van de bedreiging die we zouden vormen voor de garnalenvangst en andere culturele bronnen, tot aan de verplichting om dagelijks logboeken bij te houden, om elke duik in dat logboek vast te leggen, het moeten bijhouden van registers waarin elke opgraving en vondst moest worden genoteerd, het maken van maandelijkse verslagen, het toepassen van de juiste methodologie (daar heb je dat woord weer), plus nog eens honderdveertig andere regeltjes, buitengewoon uitputtend. Wat je wel en wat je niet kon doen deed me heel erg sterk denken aan het kijken naar een Three Stooges-filmfestival, terwijl je daarbij géén popcorn en Milk Duds mocht nuttigen.
Vanwege een of andere genetische kortsluiting ben ik niet verslaafd geraakt aan het bijeengaren van historische voorwerpen, en dus kreeg ik uiteindelijk mijn toestemming, die voor het grootste deel te danken was aan het geduld van de UAJV-jongens, die zich zonder met hun ogen te knipperen door een hele stapel papierwerk worstelden.
Voor het feitelijk onderzoek van start ging, spraken de mensen van de UAJV met plaatselijke zeelui, sportduikers, kreeften- en krabvissers, kapiteins van charterboten, iedereen die ook maar enig licht zou kunnen laten schijnen over oneffenheden in de zeebodem. Ze schoten midden in de roos bij een oude kreeftenvisser, Wilbur Riley, die zijn diensten aanbood en ons team de plek liet zien waar hij, in een poging zijn fuiken boven water te krijgen die onder water ergens aan waren blijven haken, voorwerpen uit de Burgeroorlog-periode naar boven had gehaald.
Er daalden duikers naar die plek af en die ontdekten grote concentraties wijdverspreid liggend wrakhout, afkomstig van een groot houten schip, waarvan de spanten als spoken uit de modder omhoog staken. Bijna onmiddellijk ontdekten ze de schacht van een anker, dek-planken en hulpmiddelen die gebruikt werden door mannen die het kanon bedienden. In een periode van enkele dagen werden verschillende interessante voorwerpen gevonden aan boord van het schip, dat zo hardnekkig slag had geleverd. Een van die voorwerpen was een grillige lijst die door een matroos rond een stukje gebroken spiegel was aangebracht. De meest dramatische vondst was de zware bronzen scheepsbel van de Cumberland, die veertig centimeter hoog was en een doorsnede had van bijna vijftig centimeter. Als je er naar kijkt, kun je je bijna voorstellen dat een onzichtbare hand er een paar keer wild mee luidt, ten teken dat de Virginia nadert en dat de kanonnen bemand moeten worden.
Het enige voorwerp waarvoor een conservator van elk willekeurig maritiem museum graag zijn linkerbeen zou willen geven om het te mogen tentoonstellen, is de ramsteven van de Merrimack/Virginia, die nog steeds in de romp van de Cumberland begraven ligt. Dit is het begerenswaardigste voorwerp van allemaal, maar voor de berging daarvan is een dure en uitgebreide operatie nodig, en de NUMA beschikt niet over voldoende middelen.
Een raadsel waarvoor het onderzoekingsteam steeds werd geplaatst, was het voortdurend verdwijnen van hun markeerboeien. In het voortgangsrapport staat steeds weer 'Nieuwe set boeien' vermeld, of 'boeien weg', of 'boeien teruggevonden' of 'boeien verdwenen'. Steeds weer leken de ankerlijnen van de bodem te zijn losgerukt. Het stond vast dat passerende schepen en vissers niet elke nacht dwars door onze duik-plaatsen scheurden. Onwillekeurig kregen we het idee dat er misschien iemand was die het niet zo op ons begrepen had. Maar zonder verdachten, en zeker zonder iemand met het juiste motief, schreven we het fenomeen maar toe aan geesten die in het wrak leefden en die het heerlijk vonden om de levenden een poets te bakken.
Nadat we nagenoeg zeker hadden vastgesteld dat het schip ter hoogte van Pier C de Cumberland moest zijn, verplaatsten Warner, Margolin & compagnons hun werkterrein naar een plek zeshonderd meter stroomopwaarts, waar we twee jaar eerder de rivierbodem ter hoogte van de scheepswerf van de gebroeders Horne hadden onderzocht. Een deel van een romp met een lengte van zesendertig meter werd gevonden en in kaart gebracht. De lengte van het stuk wrak dat boven de modder uitstak was ruim veertig meter lang en bijna zeven meter breed. Er werd een groot aantal voorwerpen geborgen, waaronder kistjes met patronen voor Enfield-geweren, flessen champagne in hun oorspronkelijke verpakking, gereedschap, lonten voor het geschut, een schoen, takel, blokken en draadnagels, alsmede een grote, rijkversierde tinnen bierkroes.
De duikers stootten blijkbaar op de ziekenboeg en bijbehorende scheepsapotheek, en brachten een heel assortiment potten en stopflessen naar de oppervlakte. Een zo'n fles, met de glazen stop er nog stevig op, bevatte nog steeds dezelfde gele vloeistof die er al honderdtwintig jaar in had gezeten. Op een witkeramieken farmaceutische schaal stond een rode slang die zich rond een palmboom had gekronkeld, met daaronder de naam van een drogisterij in Brest, de Franse haven waar Maffitt het commando over de Florida had overgedragen.
Nu bewezen was dat de twee wrakken de beroemde schepen uit de Burgeroorlog waren - althans, dat vond ík, hoewel de erkende, van de juiste diploma's voorziene archeologen daar nog lang niet van overtuigd waren; die stonden erop dat ik met een koperen plaat met daarop de naam, het serienummer, bloedtype en DNA van de schepen naar boven kwam - beëindigden we onze werkzaamheden in het 'veld' en concentreerden we ons op het conserveren van de aan boord gevonden voorwerpen.
Voorlopig huurden we een kleine garage en dompelden we de gevonden antiquiteiten in grote tanks waarin we water uit de James River hadden gedaan, om ze zo gestabiliseerd te houden en te voorkomen dat ze in stof uiteen zouden vallen. Omdat het niet bepaald lieden waren die hun budget opsoupeerden aan hotdogs en bier, kwamen de jongens van de UAJV aanzetten met een stuk of tien kinderbadjes waarin de voorwerpen onder water konden worden bewaard.
Aanvankelijk had de Virginia Historical Landmarks Department aangeboden het conserveren op zich te nemen. Maar nadat de voorwerpen omhoog waren gebracht en waren gestabiliseerd, trokken ze zich terug met de mededeling dat hun begroting voor dat jaar al helemaal op was. Hun oplossing? Gooi die kostbare antiquiteiten maar terug in de rivier.
Ik keek omhoog naar God en ik vroeg Hem: 'God, waarom word ik bij elke stap die ik doe tegengewerkt?' En Hij keek op me neer en antwoordde: 'Als je daar niet blij mee bent, waarom ga je dan geen postzegels verzamelen?'
Uiteindelijk was Hij me toch gunstig gezind. Want op dat moment stapte Anne Garland mijn leven binnen, van het Conservation Center van het College of William and Mary in Williamsburg, die me voorstelde de kosten van het chemisch behandelen van de geborgen voorwerpen te delen, zodat ze in het Mariners' Museum in Newport News tentoon konden worden gesteld. We kwamen tot een akkoord en het Conservation Center wist ruim dertig verschillende voorwerpen voor het nageslacht veilig te stellen. Ik heb daarna altijd een warm plekje in mijn hart voor William and Mary gehouden, vooral omdat die instelling toen alles achter de rug was, ons maar een fractie van de totale kosten in rekening bleek te brengen.
Toen werd opnieuw iedereen onderuitgehaald.
John Sands, de conservator van het museum, richtte rond de voorwerpen die aan boord van de Cumberland en de Florida waren gevonden een prachtige tentoonstelling in. Die tentoonstelling was al bijna een half jaar voor het publiek geopend, toen een of andere admiraal van de Amerikaanse marine en de conservator van het marinemuseum in Norfolk binnenstapten. Ze vroegen naar Sands en eisten uiterst neerbuigend dat hij, zoals hij het welwillend noemde, 'onmiddellijk onze kunstvoorwerpen' aan hen overdroeg.
Blijkbaar had de auditeur-militair van de marine een droom gehad. Hij was duidelijk van mening dat mijn twee jaar onderzoek, het niet onaanzienlijke geldbedrag dat ik in het project had gestoken en de onvermoeibare pogingen van de jongens van de UAJV, enkel en alleen ter meedere glorie van de marine hadden plaatsgevonden. Hij beweerde schijnheilig dat beide schepen eigendom waren van het Department of the Navy, inclusief de inhoud. Wat betreft de Cumberland hield hij vol dat degene die het schip na de Burgeroorlog voor de sloop had verkocht, daartoe helemaal het gezag niet had. De Florida, gaf hij toe, zou als Geconfedereerd eigendom tot de General Services Administration hebben behoord, maar volgens hem had onderzoek uitgewezen dat de Florida een blokkadebreker was geweest, die uiteindelijk aan de Uniemarine was toegewezen.
Een duidelijk gebrek aan stijl en subtiliteit tentoonspreidend dreigde de marine ons een proces aan te doen als we de antiquiteiten niet aan hen overdroegen, maar men was niet van plan om ook maar één dollar aan de gemaakte kosten bij te dragen. En omdat de marine langs de kust van Virginia goed was voor dertigduizend banen en dus uiterst belangrijk voor de economie was, ging het Gemenebest van Virginia door de knieën en wierp het de handdoek in de ring. De tentoonstelling van John Sands werd ontmanteld en de voorwerpen werden naar het marinemuseum van Norfolk overgebracht, waar ze nog steeds te zien zijn.
Ik had de uitdaging aan kunnen nemen, me kunnen verzetten, en het voor het Admiraliteitshof waarschijnlijk nog gewonnen ook. De marine had geen poot om op te staan. Ik bezit kopieën van de briefwisseling tussen de oorspronkelijke bergers van de Cumberland, die het recht daartoe hadden gekocht van de toenmalige minister van Marine, Gideon Welles. En als Welles niet over het gezag beschikte om het wrak voor de sloop te verkopen, wie had dat dan wél? De claim van de marine dat de Florida van hen was, was al even waanzinnig. Ze hadden gewoon het verkeerde schip te pakken. Het schip waaraan ze refereerden was niet de fameuze duivelse raider, onder commando van de gevreesde John Maffitt, maar een huis-, tuin-, en -keukenblokkadebreker die was buitgemaakt, om vervolgens door de Unie onder de naam Florida als oorlogsschip te worden ingezet.
In dit soort tijden kom ik vaak in de verleiding mijn brood te gaan verdienen met het psychedelisch beschilderen van oogleden. Door de jaren heen heb ik al heel wat keren met de Amerikaanse marine te maken gehad, bemoeienissen die meestal voor beide kanten voordelen met zich meebrachten. Maar er zijn tijden dat ik absoluut niet begrijp hoe ze ooit de oorlog in de Pacific hebben kunnen winnen. Ik besloot geen schandaal te trappen zolang de voorwerpen in het marinemuseum in Norfolk voor het publiek te zien zouden zijn. Maar als ze ze in de kelder hadden opgeborgen, zou de naam Clive Cussler bij de marine-top enkel nog vervloekt worden - wat sowieso misschien al het geval is.
Welke dank viel de NUMA en de UAJV ten deel voor hun moeite het maritieme erfdeel van dit land voor toekomstige generaties te behouden?
Enkele jaren later was ik op bezoek bij vrienden in Portsmouth, dat aan de overkant van de Elizabeth River tegenover Norfolk ligt. Op een dag ging ik naar het marinemuseum en bewonderde de vruchten van onze moeizame arbeid, toen een marineluitenant uit een kantoortje kwam en langs het tentoongestelde voorwerp liep.
'Toch vreemd dat de mensen die het wrak hebben gevonden en deze voorwerpen naar boven hebben gehaald, niet op een of ander kaartje staan', liet ik hardop tegen niemand in het bijzonder uit mijn mond vallen.
Hij bleef staan en keek me aan. 'Over wie heeft u het?'
'Het team van de National Underwater and Marine Agency, samen met de Underwater Joint Venture Archaeologists.'
Zijn gezicht werd op slag rood. 'Kent u Clive Cussler?' vroeg hij kortaf.
'Cussler, jazeker, die heb ik weleens gezien,' antwoordde ik, refererend aan de miljoenen keren dat ik in de spiegel had gekeken.
'Nou, neem dit dan maar van mij aan,' beet de luitenant me toe, 'die klootzak en zijn handlangers zijn alleen maar een stelletje dieven en hebben geen barst te maken met wat u hier uitgestald ziet liggen. Wat u hier ziet is door een kikvorsman van de marine aan de oppervlakte gebracht.'
'Echt waar?'
'Die hufters mogen dan wel doen alsof zij het hebben gedaan, maar die hele operatie was een pure marine-aangelegenheid.'
Ondankbaarheid, afwijzing, weerzin.
Maar tja, zo zit het leven toch in elkaar, niet? Geen vuurwerk. Geen parades. Uiteindelijk ga je denken dat postzegels verzamelen toch zo gek nog niet is.
Het eind van dit verhaal moet nog steeds geschreven worden. Duikers van de marine hebben al een paar keer geprobeerd de ramsteven van de Virginia te vinden, maar tot nu toe zonder succes.
In maart 1990 deed de FBI een inval in een klein aan de Burgeroorlog gewijd museum in Virginia, waarvan de eigenaar ook in oudheden handelde. Gewapend met een federaal huiszoekingsbevel, namen de agenten een enorme hoeveelheid voorwerpen in beslag die duidelijk uit de wrakken van de Florida en de Cumberland afkomstig waren. Onder de gestolen voorwerpen bevonden zich stukken hout, lenspompen, kanonskogels, munitie voor musketten, plus nog een aantal koperen en lederen gebruiksvoorwerpen. Er werden dagvaardingen uitgereikt, maar niemand werd tot gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde boetes waren minimaal.
In de wetenschap dat historische wrakken in de gaten worden gehouden en dat elke antiquiteit die eruit wordt gestolen, moeiteloos getraceerd kan worden, zouden dieven toch twee keer diep na moeten denken voor ze zo'n vindplaats plunderen. Misschien mogen we ooit nog een keertje hopen dat er financiële middelen gevonden zullen worden om een fatsoenlijke, archeologisch verantwoorde berging mogelijk te maken. Wie zal het zeggen? Misschien dat uw kleinkinderen ooit nog eens vol verbijstering naar de grote ramsteven van de Virginia op kunnen kijken.
De waarde van de uit de wrakken gestolen voorwerpen werd geschat op ruim $60.000. Als kapitein Charles Frisbee van de Jacob Bell de rijpe leeftijd van honderdvijfenzestig jaar had bereikt, zou hij wellicht tot zijn genoegen hebben gehoord dat een verzamelaar voor een van zijn schip afkomstige lepel drieduizend dollar had betaald.