Een gemakkelijk schip

1836-1842

Al vroeg in de ochtend ging de zon schuil achter zwarte, sinistere wolken, en met het uur wakkerde de wind aan. Bliksemschichten werden gevolgd door het angstaanjagend gerommel van de donder. Hevige regenbuien gingen gepaard met aanzwellende zeeën terwijl in oktober 1837 de hevigste storm van de afgelopen jaren de Midden-Atlantische kust van de Verenigde Staten teisterde.

Kapitein Henry May tuurde vanuit zijn stuurhuis aan boord van zijn schip - het stoomschip Charleston - naar de snel aanzwellende storm. De zee was in minder dan veertig minuten van uiterst rustig in buitengewoon onaangenaam veranderd. May, een veteraan op de route tussen Philadelphia en Charleston, South Carolina, wist uit ervaring dat de omstandigheden er duidelijk op wezen dat dit de zwaarste storm zou worden die hij ooit in zijn vijfentwintig jaar op zee had meegemaakt.

'Je kunt de passagiers maar beter waarschuwen dat ze zich in hun kooien vastbinden, meneer Lawler. Ons staat een vervelend windje te wachten.'

Op het gelaat van May's eerste stuurman, Charlie Lawler, verscheen een scheve glimlach. 'Een vervelend windje, kapitein? Volgens mij lijkt het erop dat de wraakgodinnen amok gaan maken.'

'Als je dan toch bezig bent, zeg dan tegen eerste machinist Leiand dat hij op zijn vuur let. Als ik zie hoe hoog de golven nu al komen, kunnen we binnenkort best wat water over krijgen.'

De volle kracht van de storm stortte zich genadeloos over hen uit. Binnen het uur was de zee veranderd in op en neer dansende bergen die uit de regenvlagen te voorschijn schoten en het voorschip van de Charleston geselden, die zich moeizaam een weg door het water baande. De verschansing en de relings langs het hoofddek werden samen met de reddingsboten weggeslagen. De luiken die de vensters van de lager gelegen passagierskajuiten moesten beschermen werden door de kracht van het water naar binnen toe kapotgedrukt.

May was gezegend met een ervaren bemanning, die onverschrokken aan dek ging om de schade te herstellen en stukken canvas en hout voor de ingedrukte vensters te spijkeren. Ze ploeterden voort in een hevige regen die de lucht volkomen buiten leek te sluiten en de zee in een kolkende heksenketel veranderde. Lawlers stem ging verloren in het huilen van de wind en hij moest van handgebaren gebruik maken om aan te geven welke wrakstukken de bemanning overboord kon gooien.

In het stuurhuis voegde May zijn spierkracht bij die van zijn roerganger in een poging de boeg van de Charleston recht op de golven te houden vóór het stoomschip misselijkmakend in een golfdal tuimelde. 'Help me haar bij te laten draaien,' beval hij zijn roerganger. 'We gaan proberen haar aan de grond te zetten.'

'De golven zullen de hele zijkant indrukken,' protesteerde roerganger Jacob Hill. 'Dat redden we nooit; we zullen aan mootjes worden gebeukt.'

'Als we dat met doen, zinken we!' beet May hem toe.

Lang, breedgeschouderd en met spieren die voor hun taken waren berekend, knikte Jacob Hill grimmig, zweeg even, mompelde vervolgens een kort gebed en verstevigde zijn greep op de spaken van het stuurwiel.

Langzaam, veel te langzaam leek het, veranderde het schip van koers, zodat de aandenderende golven de kans kregen om met volle kracht tegen de hulpeloze scheepsromp te beuken. Ze maakte op een gegeven moment zoveel slagzij dat May door een zijvenster van de brug recht naar beneden in het kolkende, grijze water kon kijken. De Charleston werd als een willoos stuk hout heen en weer geworpen en werd herhaaldelijk door enorme hoeveelheden water aan het oog onttrokken. Na wat op een eeuwigheid leek tilden de golven de achtersteven op, lieten die weer vallen en het volgende moment begonnen de raderwielen in de stroming te klauwen. Het leek ongelooflijk, maar het schip had kans gezien een koerscorrectie van honderdtachtig graden te overleven zonder dat ze door de golven in elkaar was gebeukt.

'Alleen God mag weten waarom,' zei kapitein May met een zucht, 'maar ze zit nog steeds stevig in elkaar.'

'Ze is een gemakkelijk schip,' mompelde Hill. 'Ik zou niet weten welk schip haar dit had kunnen nadoen.'

Met haar 569 ton was de Charleston een raderboot met een lengte van zestig meter en een breedte van acht meter, die werd voortgestuwd door twee schommelbalk-stoommachines die werden aangedreven door twee ketels en een kleinere hulpketel. Ze was in 1836 in Philadelphia gebouwd door de gerespecteerde scheepsbouwersfamilie van John Vaughan & Co. Het mocht voor haar dagen een snel schip worden genoemd en kon een vaart van zestien knopen halen.

Hoewel de Charleston nu wat minder van de elementen te lijden had, was de marge tussen leven en dood wat haar passagiers betrof nog steeds flinterdun. De storm zag kans nóg verder aan te wakkeren. De vensters van de dekhuizen werden ingedrukt, even later gevolgd door die van de brug. May en Hill moesten worstelen om het schip op koers te houden, terwijl ze tegelijkertijd gegeseld en bijna weggespoeld werden door de ergste regenbuien die je je maar voor kunt stellen.

Gebroken en in de war joegen de golven omhoog onder de platforms aan beide zijden van de raderkasten, waardoor het dek omhoog werd gedrukt, maar er tegelijkertijd water in het schip kon lopen. En maar al te snel kwam het schip steeds dieper in het kolkende water te liggen.

Omdat hij geen van zijn bemanningsleden kon missen, beukte Lawler op de deuren van de hutten en beval hij de mannelijke passagiers de pompen te bemannen en een emmerbrigade te vormen om het water te kunnen hozen dat tot in het vrachtdek binnen was gedrongen. Niemand durfde het bevel van Lawler naast zich neer te leggen. Ze gingen achttien uur lang door met hun werk - zonder te rusten, vaak geassisteerd door hun echtgenotes, die erop stonden te mogen helpen. Zelfs de paar kinderen die aan boord waren werden ingezet, en wel om proppen in de kieren van de kapotte deuren en vensters van hun hutten te proppen.

Even na twaalf uur 's middags werd het voorste luik ingedrukt en doofde het binnengedrongen water het vuur van een van de twee ketels. Dankbaar voor het feit dat hij nog over een hulpketel beschikte, stookte eerste machinist Leiand die zo hard mogelijk op. Toen het schip in de gigantische golven bijna niet meer bestuurbaar leek, beval May zeilen bij te zetten in een poging de zwaar beschadigde Charleston alsnog aan de grond te laten lopen. Maar de boosaardige wind kwam plotseling vanuit een heel andere hoek, en het juist gehesen canvas werd aan flarden gereten. Even leek het erop dat alle hoop verloren was en dat de Charleston ten onder zou gaan, samen met drie andere passagiersschepen die door dezelfde zware storm kapot werden gebeukt en tot zinken werden gebracht. Maar de plotseling gedraaide wind die May's hoop deed vervliegen dat hij het schip in de beschutting van de kust aan de grond kon zetten, begon nu in zijn voordeel te werken, want de Charleston werd rond Cape Lookout voor de kust van North Carolina gestuwd, waardoor ze in wat meer beschutte wateren terechtkwam.

Zodra ze rond de kaap waren geblazen, beval May het anker te laten vallen. Ze lagen nu enigszins beschermd tegen de hevigste razernij van wind en water, en het schip en haar bemanning en passagiers zouden hier de storm uit laten razen. De nacht viel, en een tijdje later brak er een nieuwe dag aan. Hoewel het gevaar dat het schip zou zinken ietwat was geweken, leek aan de storm maar geen einde te komen. Rukkend aan haar ankerkettingen begroef de Charleston haar voorsteven diep in de woeste en genadeloze golven. De ochtendschemering werd als een godsgeschenk begroet, maar de uitgeputte bemanning en de passagiers, bijna murw geslagen door de kou en het constant doorweekt zijn, moesten onafgebroken blijven hozen.

Aan het eind van de tweede dag namen de wind en de zeegang aanzienlijk af. De storm was naar het noorden weggedraaid. De regen ging over in een stevige motregen en de zee werd een stuk rustiger. Plotseling verscheen er een zeemeeuw die een keertje rond het stoomschip cirkelde en krijste alsof hij verrast was dat het schip nog niet gezonken was.

Twee uur later meldde eerste machinist Leland kapitein May dat beide ketels weer functioneerden en dat ze over voldoende stoom beschikten om verder te kunnen varen. De scheepskok kon nu ook over zijn fornuis en oven beschikken, en begon aan het bereiden van de eerste maaltijd voor bemanning en passagiers in bijna achtenveertig uur. Kapitein May schonk wijn en rum, en zowel passagiers als bemanning toastten met elkaar op het opmerkelijke feit dat ze deze woeste storm hadden overleefd.

De volgende dag strompelde de zwaar gehavende Charleston, zeer tot verbazing van de inwoners van Beaufort, North Carolina, die hun ogen niet konden geloven, de haven van die plaats binnen. Na enige spoedreparaties vervolgde het stoomschip triomfantelijk haar weg naar Charleston, waar ze met veel gejuich en een fanfarekorps werd ingehaald.

 

'Tja, we zullen toch moeten proberen ergens het geld vandaan te halen,' merkte de president van de republiek Texas, Mirabeau B. Lamar, met krachtige stem op. Het was het najaar van 1838 en hij bevond zich in zijn kantoor.

'We kunnen proberen meer obligaties uit te geven,' stelde de minister van Financiën zenuwachtig voor.

'Doe dat maar.' Lamar zweeg even. 'Als we onze kustlijn niet kunnen verdedigen, zijn we ook als natie niets waard. Aangezien elk schip van onze oorspronkelijke marine tot zinken is gebracht of anderszins verloren is gegaan, moeten we ze onmiddellijk vervangen en een aanzienlijke betere marine zien op te bouwen.'

Een licht briesje speelde door de bladeren van de eikenbomen vlak buiten zijn kantoor in Austin en deed de papieren op zijn bureau heel even ritselen.

'Doet dat maar,' herhaalde hij, voor hij zijn aandacht weer op de problemen van de Comanches, die maar aan bleven vallen, richtte.

 

Op de een of andere manier werd het geld bijeengegaard en in november van hetzelfde jaar werd Samuel Williams, de Texaanse vertegenwoordiger bij de Verenigde Staten, naar Baltimore gestuurd. Aan het dek van de Charleston staande, bestookte hij de agent van de eigenaar van het vaartuig met allerlei vragen.

'De motoren?'

'Die hebben recentelijk groot onderhoud gehad.'

'De romp en de hulpapparatuur?'

'Zoals u kunt zien verkeert dit vaartuig in uitstekende toestand.'

Williams keek de agent strak aan. 'Hoeveel?'

'Meneer Hamilton, de huidige eigenaar, vraagt er maar $145.000 voor.'

'Zeg hem maar dat de republiek Texas bereid is hem $120.000 te betalen.'

De agent keek hem verbijsterd aan. Als geboren New Englander was hij niet gewend aan de rechtdoorzee-manieren van die sluwe Texanen.

'Ik betwijfel of meneer Hamilton zo'n laag bod in overweging wenst te nemen.'

'Honderdtwintigduizend, en geen cent meer, en ze moet volgende week kunnen vertrekken.'

'Ik zal uw aanbod doorgeven. Meer kan ik niet doen.'

Williams draaide zich om en liep de loopplank af naar de kade. Halverwege draaide hij zich nog een keer om en keek de agent vanaf de loopplank aan. 'Nog één ding.'

'Ja?'

'Zorg ervoor dat die verdomde duiven uit het want van óns schip verdwijnen.'

 

Herdoopt in Zavala, ter ere van Don Lorenzo de Zavala, de eerste vice-president van de republiek Texas, waren bij de voormalige Charleston de dekhuizen gesloopt en vervangen door een open geschutdek, waar vier twaalfponder-kanonnen en een lange negenponder stonden opgesteld. De ruimen waren verbouwd tot bemanningsverblijven. Het werd aanzienlijk eerder in dienst gesteld dan enig ander schip met een eigen voortstuwingsinstallatie van de federale Amerikaanse marine, en de Zavala had dan ook de eer het eerste bewapende en door stoom aangedreven oorlogsschip van het Noord-Amerikaanse continent te zijn.

De nieuwe commandeur van de tweede Texaanse marine, Edwin Ward Moore, voer met de Zavala naar New Orleans om daar nieuwe zeelieden te rekruteren. Als oorlogsschip bestond haar bemanning uit 126 man, drie keer zoveel als de bemanning van de oude Charleston. De gage was nou niet bepaald voldoende om een bank op poten te zetten. Mariniers met de rang van soldaat kregen $7 per maand aangeboden, terwijl ervaren zeelieden $12 kregen uitbetaald. De hogere rangen hadden een hogere gage. Een aspirant-officier ontving $25 per maand, bootslieden $40, en luitenants-ter-zee en scheepsartsen zelfs $100.

De Zavala kon nog net op tijd in dienst worden gesteld. Er deden zich opnieuw moeilijkheden in het zuiden voor. Mexico had een blokkade van Texaanse havens afgekondigd en hoewel het Mexicaanse leger de handen vol had aan een opstand in Yucatan, leek de lang verwachte invasie van Texas na Sam Houstons beslissende overwinning op Santa Ana bij San Jacinto voor de deur te staan.

President Lamar besloot de rebellen in Yucatan - die tegen Santa Ana in opstand waren gekomen - te hulp te komen met zijn nieuwe vloot oorlogsschepen, en daardoor tegelijkertijd de Mexicaanse marine bij de kust van Texas weg te lokken. Op 24 juni 1840 verlieten de Zavala, vergezeld van het vlaggenschip van commandeur Moore - de kotter Austin - en nog eens twee bewapende schoeners, de Galveston Bay en staken in zuidelijke richting de Golf van Mexico over, op weg naar de Baai van Campeche aan de kust van het schiereiland Yucatan.

Zodra ze de Mexicaanse wateren rond Yucatan bereikten, beval Moore zijn kleine vloot regelmatige patrouilles langs de kustlijn uit te voeren. Al snel bleek president Lamars plan om een aanval op Texas af te slaan door zijn hele vloot naar vijandelijke wateren te sturen, te werken. Spionnen meldden dat bij de Mexicaanse generaal geen plannen bestonden om hun legers naar het noorden te sturen.

De Zavala heeft nooit slag met een vijandelijk schip hoeven te leveren tijdens haar verblijf rond de Baai van Campeche, maar ze bleek onontbeerlijk bij een gedurfde expeditie die commandeur Moore in het najaar van 1840 uitvoerde. Onder commando van kapitein J.T.K. Lathrop sleepte de Zavala het vlaggenschip van Moore, de Austin, en de bewapende kotter San Bernard negentig mijl de San Juan Bautista River op, naar de provinciale hoofdstad Tabasco, die op dat moment door Mexicaanse regeringstroepen werd bezet.

Commandeur Moore ankerde zijn schepen op zo'n manier dat hun vuurmonden in de richting van het stadje wezen, ging schaamteloos met een kleine landingsploeg aan wal en liep naar het centrale plein. Het stadje was schijnbaar verlaten.

Moore gebaarde naar een matroos die Spaans sprak: 'Roep eens hard dat we met de stadsoudsten willen praten.'

De zeeman knikte en brulde de eis in het Spaans zo hard hij kon. Vanuit een groot bakstenen gebouw kwam traag een nerveuze kleine, gedrongen man met een rode sjerp om zijn dikke buik te voorschijn, met in zijn hand een tak met daaraan een witte strook katoen gebonden.

'Vraag hem wie hij is,' beval Moore.

De matroos ondervroeg de man in het Spaans. 'Hij zegt dat hij de burgemeester is. Hij zegt ook dat het hele garnizoen op de vlucht is geslagen.'

Moore grijnsde als een vos in een onbewaakt kippenhok. 'Zeg tegen de burgemeester dat als hij en zijn vooraanstaande burgers ons niet onmiddellijk $25.000 dollar overhandigen, we met onze kanonnen het hele stadje met de grond gelijk zullen maken.'

Nadat deze woorden vertaald waren, was er van enige twijfel of enig mondeling verzet geen sprake meer. De zeeman wierp Moore een korte blik toe en moest lachen. 'De burgemeester vraagt of het goed is als de betaling in zilver plaatsvindt?'

Blij dat zijn blufpoker goed uitpakte, knikte Moore instemmend. 'Zeg hem maar dat we daar genoegen mee nemen.'

Deze losprijs maakte dat ook de Texaanse zeelieden konden worden uitbetaald, terwijl tevens broodnodige voorraden voor een marine die constant met begrotingstekorten werd geconfronteerd konden worden aangeschaft. Begin februari 1841 keerde de vloot terug naar Galveston voor het uitvoeren van reparaties en het aan boord nemen van nieuwe voorraden.

Maar voor de Zavala Galveston binnen kon lopen, werd het schip bijna een stuurloos ronddrijvend wrak.

Op weg naar huis kwam de Zavala in een storm terecht waar maar geen einde aan leek te komen. Vijf dagen lang baande het sterke stoomschip zich een weg door zware zeeën. Omdat de dekhuizen en passagierskajuiten waren weggehaald toen ze tot oorlogsschip werd verbouwd, konden de golven zich over het thans lege bovendek uitstorten zonder schade aan te richten. De Zavala was niet onbekend met de woestheid der elementen. Haar grote raderwielen maalden koppig verder en zorgden ervoor dat ze met de kop op de wind bleef liggen.

'Ik ben bang dat ze niet zo gek veel meer kan hebben,' schreeuwde de eerste stuurman tegen kapitein Lathrop boven het gehuil van de wind uit.

Staande naast de twee roergangers die alle mogelijke moeite moesten doen om het roer recht te houden, schudde Lathrop zijn hoofd. 'Ze heeft wel ergere stormen dan deze getrotseerd, met name in '37, toen ze tussen Philadelphia en Charleston voer. Ik heb gehoord dat er toen overal om haar heen schepen zijn gezonken.'

'Ze mag dan een sterk schip zijn, maar nog eens vijf dagen van dit weer en ik durf er een eed op te doen dat we bij m'n volgende bevordering allemaal op de bodem van de Golf zullen wandelen.'

Op dat moment kwam er een stoker door een luik van de machinekamer naar boven en wendde zich tot Lathrop. 'De complimenten van de eerste machinist, meneer, maar we zijn straks toe aan onze laatste ton kolen.'

'We zitten driehonderd mijl van onze thuishaven vandaan.' De eerste machinist keek Lathrop eens aan - zijn gezicht stond zorgelijk. 'Als we straks geen stoom meer hebben, zijn we reddeloos verloren.'

Kapitein Lathrop staarde enkele ogenblikken nadenkend naar het dek, en duidelijk was te zien dat het schuim in zijn baard zat. Toen keek hij op. 'Zeg maar tegen de eerste machinist dat hij toestemming heeft om alle voorraden die we aan boord hebben op te stoken, en zo nodig ook nog de tussenwanden en het meubilair. Wat er ook maar nodig is om zijn machines aan de gang te houden.'

Met een volkomen leeg interieur overleefde de Zavala de storm en arriveerde vier dagen later in Galveston. Toen ze de haven binnenliep en haar kade naderde, produceerden haar ketels nog nauwelijks voldoende stoom voor haar raderwielen om een vaart van drie knopen te halen.

Na haar enige tocht als oorlogsschip werd de Zavala opgelegd en mocht ze langzaam maar zeker aftakelen. De recentelijk gekozen nieuwe president van Texas, Sam Houston, weigerde nog één dollar aan een Texaanse marine uit te geven, en hij negeerde dan ook de smeekbeden om dit mooiste schip van de marine voor het nageslacht te bewaren. Omdat niemand meer naar haar omkeek, begon ze zodanig ernstig te lekken dat men haar aan de grond liet lopen om te voorkomen dat ze zou zinken. Daarna liet men haar volkomen onttakeld liggen. Na verloop van tijd verwerd ze op de moddervlakten van de haven tot een rottende, lege romp, die steeds dieper wegzakte totdat alleen nog maar de bovenkant van haar ketels en een van haar twee schoorsteenpijpen zichtbaar waren.

Tegen 1870 was het schip dat ooit het beste en technisch gezien geavanceerdste vaartuig van de Texaanse marine was geweest, volkomen onder de smurrie verdwenen en werd ze totaal vergeten.