Hoofdstuk 1
De geschiedenis van de Melkweg is tamelijk warrig geworden en dat heeft verschillende redenen: deels omdat degenen die de ontwikkelingen trachten te volgen zelf wat warrig zijn geworden, maar deels ook omdat er toch een aantal zeer verwarrende dingen zijn gebeurd.
Een van de problemen komt voort uit de lichtsnelheid en de moeilijkheden die optreden bij de pogingen die te overtreffen. Dat kan namelijk niet. Er is niets sneller dan de snelheid van het licht, of het moet slecht nieuws zijn, dat heeft zo zijn eigen wetten. De Scharnierlozen van Arkintoefel Minor hebben geprobeerd ruimteschepen te bouwen die door slecht nieuws werden aangedreven, maar ze functioneerden niet zo best en waren overal waar ze kwamen zo uitermate ongewenst dat ze er in wezen niet naartoe hadden hoeven gaan.
Dus over het algemeen verkommerden de volken van de Melkweg in hun eigen lokale, chaotische beslommeringen en de geschiedenis van de Melkweg was lange tijd voornamelijk kosmologisch.
Wat niet wil zeggen dat de mensen niet van alles probeerden. Ze zonden hele vloten van ruimteschepen naar verre streken om er oorlogen te voeren of handel te drijven, maar het duurde gewoonlijk duizenden jaren om ergens te komen. En tegen de tijd dat ze ten slotte op de plaats van bestemming aankwamen, waren er geheel andere vormen van reizen ontdekt waarbij de lichtsnelheid met behulp van de hyperruimte werd omzeild, zodat de oorlogen waar de trager-dan-het-lichtvloten aan geacht werden deel te nemen, al eeuwen eerder waren uitgevochten wanneer zij ter plekke arriveerden.
Dit ontnam de bemanningen uiteraard niet de lust die oorlogen toch te voeren. Ze waren goed getraind, ze waren er klaar voor, ze hadden een paar duizend jaar geslapen, ze hadden een lange weg afgelegd om een lastig karwei te klaren en dat zouden ze bij Zarkwon allemachtig dan ook doen!
Toen begon de Galactische geschiedenis voor het eerst belangrijke tekenen van verwarring te vertonen, nu er voortdurend oorlogen oplaaiden over conflicten waarvan men mocht aannemen dat ze al eeuwen eerder waren bijgelegd. Hoe dan ook, deze verwarrende omstandigheden waren nog niets vergeleken bij wat de geschiedkundigen moesten zien te ontwarren toen het tijdreizen eenmaal was uitgevonden en oorlogen al honderden jaren voordat de conflicten ook maar konden ontstaan, oplaaiden. Toen de oneindige onwaarschijnlijkheidsaandrijving in zwang kwam en hele planeten onverwacht in bananentaarten veranderden, gaf de faculteit geschiedenis van de Universiteit van Maximégalon er definitief de brui aan, hief zichzelf op en stond haar gebouwen af aan de snelgroeiende gecombineerde faculteit theologie en waterpolo, die daar al jaren op had geaasd.
Dat is uiteraard allemaal heel prachtig, maar het betekent vrijwel zeker dat niemand ooit stellig zal kunnen zeggen waar bijvoorbeeld de Grebuloniërs vandaan kwamen en wat ze nu precies wilden. En dat is jammer, want als er iemand iets over hen had geweten, had mogelijkerwijs een verschrikkelijke ramp voorkomen kunnen worden – of had die op zijn minst een ander ontstaanspatroon moeten ontwikkelen.
Klik, hum.
Het enorme, grijze Grebulonische verkenningsschip schoot geluidloos door de zwarte ruimte. Hoewel het zich met een fabelachtige, adembenemende snelheid voortbewoog, leek het tegen de glinsterende achtergrond van miljarden verre sterren volkomen stil te hangen. Het was een donker vlekje vastgepind op de oneindige korrelstructuur van een fonkelende nachthemel.
Aan boord van het schip was alles zoals het er al duizenden jaren was: pikdonker en doodstil.
Klik, hum.
Althans, vrijwel alles.
Klik, klik, hum.
Klik, hum, klik, hum, klik, hum.
Klik, klik, klik, klik, klik, hum.
Hmmm.
Een op een laag niveau opererend controleprogramma wekte een controleprogramma op een iets hoger niveau diep in het semisomnolent computergeheugen en meldde dat het, wanneer het klik deed, alleen een hum als reactie kreeg.
Het controleprogramma op het iets hogere niveau vroeg wat voor reactie er zou moeten volgen en het controleprogramma op het lagere niveau antwoordde dat het zich dat niet precies kon herinneren. Maar het vond dat dit in de verte toch meer op een tevreden zucht leek, of niet soms? Het had geen idee wat dit voor hum was. Klik, hum, klik, hum. Dat was de enige reactie.
Het controleprogramma op het iets hogere niveau dacht hierover na en vertrouwde het niet. Het vroeg aan het controleprogramma op het lagere niveau wat het precies controleerde, waarop het controleprogramma op het lagere niveau antwoordde dat het zich dat ook niet meer kon herinneren, alleen dat het iets was dat om de tien jaar of zo klik, zucht moest doen, wat gewoonlijk ook keurig gebeurde. Het had geprobeerd dit in zijn handleiding voor foutmeldingen op te zoeken, maar had het niet kunnen vinden en daarom het controleprogramma op het iets hogere niveau op het probleem geattendeerd.
Het controleprogramma op het iets hogere niveau raadpleegde vervolgens een van zijn eigen handleidingen om op te zoeken wat het controleprogramma op het lagere niveau moest controleren.
Het kon de handleiding niet vinden.
Vreemd.
Het zocht nogmaals. Er volgde alleen een foutmelding. Het probeerde de foutmelding in zijn eigen handleiding voor foutmeldingen op te zoeken en kon die ook niet vinden. Het gunde zich een paar nanoseconden om dit alles nog eens te herhalen. Daarna wekte het zijn afdelingsfunctiecontroleur.
De afdelingsfunctiecontroleur rook onmiddellijk onraad. Hij schakelde zijn controlerend agent in, die eveneens onraad rook. Binnen enkele miljoenste deeltjes van een seconde kwamen overal in het schip virtuele circuits tot leven, waarvan sommige jarenlang en andere eeuwenlang in een ruststadium hadden verkeerd. Ergens was iets op een vreselijke manier fout gegaan, maar geen van de controlerende programma’s kon zeggen wat het was. Op ieder niveau ontbraken essentiële instructies, en de instructies voor wat er moest gebeuren indien werd vastgesteld dat er essentiële instructies ontbraken, bleken eveneens te ontbreken.
Kleine softwaremodules – agenten – doorliepen de logische wegen, groepeerden zich, pleegden overleg en hergroepeerden zich. Ze stelden al snel vast dat het geheugen van het schip helemaal tot in de centrale missiemodule was ontregeld. Geen enkele ondervraging, hoe intensief ook, bracht aan het licht wat er was gebeurd. Zelfs de centrale missiemodule scheen beschadigd.
Dit maakte dat het hele probleem nogal eenvoudig kon worden opgelost: vervang de centrale missiemodule. Er was nog een exemplaar, een back-up, een exacte kopie van het origineel. Deze vervanging moest fysiek worden uitgevoerd, want om veiligheidsredenen bestond er geen enkele verbinding tussen het origineel en de back-up. Zodra de centrale missiemodule was vervangen, kon hij zelf tot in de kleinste details op de reconstructie van de rest van het systeem toezien en zou alles weer in orde zijn.
Er werden robots geïnstrueerd de back-up van de centrale missiemodule uit de speciaal afgeschermde kluis, waar hij veilig was opgeborgen, te halen en voor montage naar de geheugenkamer van het schip te brengen.
Dit impliceerde een langdurige uitwisseling van noodcodes en -protocollen toen de robots de agenten aan een onderzoek naar de authenticiteit van de instructies onderwierpen. Uiteindelijk hadden de robots zich ervan overtuigd dat alle procedures correct waren. Ze ontdeden de back-up van de centrale missiemodule van zijn opslagverpakking, droegen hem de geheugenruimte in, vielen uit het schip en dreven draaiend de ruimte in.
Dit leverde een eerste belangrijke aanwijzing op over wat er aan de hand was.
Uit verder onderzoek bleek al snel wat er was gebeurd. Een meteoriet had een groot gat in het schip geslagen. Het schip had dit nog niet eerder kunnen vaststellen omdat de meteoriet uitgerekend dat deel van de centrale verwerkingseenheid van het schip had weggeslagen dat moest vaststellen of het schip door een meteoriet was geraakt.
Allereerst moest worden getracht het gat te dichten. Dit bleek onmogelijk, omdat de sensoren van het schip niet konden zien dat er een gat was en de controleurs die hadden moeten zeggen dat de sensoren niet goed werkten, zelf niet goed werkten en volhielden dat de sensoren goed functioneerden. Het schip kon de aanwezigheid van het gat alleen afleiden uit het feit dat de robots er onmiskenbaar door naar buiten waren gevallen met medeneming van het reservegeheugen, dat het schip in staat had moeten stellen het gat alsnog waar te nemen.
Het schip probeerde hier intelligent over na te denken, slaagde daar niet in en was vervolgens eventjes volkomen de kluts kwijt. Het besefte natuurlijk niet dat het de kluts kwijt was, omdat het nu eenmaal de kluts kwijt was. Het was voornamelijk verrast dat de sterren plotseling omhoogschoten. Nadat de sterren drie keer omhoog waren geschoten, realiseerde het schip zich ten slotte dat het waarschijnlijk de kluts kwijt was en het de hoogste tijd werd enkele serieuze besluiten te nemen.
Het ontspande zich.
Vervolgens besefte het dat het in feite al serieuze besluiten had genomen en raakte in paniek. Opnieuw was het eventjes de kluts kwijt. Toen het weer tot zichzelf kwam, verzegelde het alle schotten in de omgeving van de plek waar het voor hem onzichtbare gat zich moest bevinden.
Het was duidelijk nog niet op zijn bestemming aangekomen, dacht het schip rusteloos, maar nu het zelfs niet meer het flauwste benul had van waar die bestemming zich bevond of hoe die moest worden bereikt, leek het weinig zinvol om de tocht voort te zetten. Het bekeek de minuscule fragmentjes van de instructies die het van de restanten van de centrale missiemodule kon reconstrueren.
‘Uw !!!! !!!! !!!! jaar opdracht om !!! !!! !!!, !!!, !!!! !!!! !!!! !!!! landen !!!! !!!! !!!! een veilige afstand !!!! !!!! observeer dat. !!!! !!!! !!!!…’
De rest was volstrekte kolder.
Voordat het voorgoed de kluts kwijtraakte, moest het schip deze instructies, of wat ervan over was, aan de minder ontwikkelde hulpsystemen doorgeven.
Het moest ook de hele bemanning reactiveren.
Dat bracht een nieuw probleem met zich mee. Terwijl de bemanning in slaaptoestand verkeerde, was het geheugen van alle bemanningsleden – hun herinneringen, hun identiteit en het besef wat ze moesten doen – ter beveiliging volledig naar de centrale missiemodule van het schip overgebracht. De bemanning zou nog niet het flauwste benul hebben van waar ze waren of van wat ze daar deden. O jee.
Vlak voordat het definitief de kluts kwijtraakte, besefte het schip dat ook de motoren op het punt stonden de geest te geven.
Het schip en zijn gereactiveerde en verwarde bemanning vloog rustig verder, bestuurd door de automatische hulpsystemen, die heel simpel op zoek waren naar een plek waar ze konden landen om te observeren wat er te observeren viel.
Wat het zoeken van een plek om te landen betreft waren ze niet zo best op dreef. De planeet die ze vonden was troosteloos koud en verlaten, zo afschuwelijk ver van de zon die hem zou moeten verwarmen, dat ze alle milieusimulatieapparatuur en levensinstandhoudingssystemen waarover ze beschikten, nodig hadden om de planeet, of ten minste een deel ervan, bewoonbaar te maken. Er waren dichterbij veel betere planeten, maar de automatische beleidsbepaler was kennelijk in de sluimerstand vastgezet en koos de verste en minst opvallende planeet en zou zich bovendien uitsluitend door bevelen van de oppergezagvoerder van het schip op andere gedachten laten brengen. Aangezien iedereen aan boord zijn geheugen kwijt was, wist niemand wie de oppergezagvoerder was of, in het geval hij wel geïdentificeerd had kunnen worden, wat hij zou moeten doen om de automatische beleidsbepaler van het schip op andere gedachten te brengen.
Maar wat betreft het vinden van iets wat geobserveerd kon worden, zaten ze zonder meer gebakken.