Hoofdstuk 6

 

 

 

 

 

Amro Bank raakte al rennend de vloer. De vloer bevond zich bijna tien centimeter verder van het ventilatiekanaal dan hij zich herinnerde, waardoor hij het punt waarop hij de vloer zou raken verkeerd inschatte, te vroeg begon te rennen, ongelukkig neerkwam en zijn enkel verstuikte. Verdomme! Desondanks rende hij toch, licht hinkend, de gang door.

In het hele gebouw barstten de alarminstallaties in hun gebruikelijke vlagen van opwinding los. Hij dook achter de gebruikelijke voorraadkasten weg, gluurde om een hoekje om te controleren of hij onopgemerkt was gebleven en begon razendsnel in zijn tas de spullen op te diepen die hij als gebruikelijk nodig had.

Zijn enkel deed vreselijk pijn en dat was minder gebruikelijk. De vloer was niet alleen bijna tien centimeter verder van het ventilatiekanaal dan hij zich herinnerde, maar deze bevond zich bovendien op een andere planeet dan hij zich herinnerde, maar het was met name dat hoogteverschil van tien centimeter dat hem had verrast. De kantoren van Het transgalactisch liftershandboek werden heel regelmatig op zeer korte termijn naar een andere planeet overgeplaatst, vanwege het plaatselijke klimaat, de plaatselijke gastvrijheid, de energierekeningen of de belastingen, maar ze werden altijd weer exact op dezelfde manier opgebouwd, haast tot op de moleculen nauwkeurig toe. Voor het grootste deel van het personeel van het bedrijf was het interieur van hun kantoren de enige constante in een ernstig verstoord persoonlijk universum.

Maar er was iets raars aan de hand.

Op zich was dat niet zo verbazingwekkend, dacht Amro toen hij zijn lichtgewicht werphanddoek tevoorschijn trok. Letterlijk alles in zijn leven was in meer of mindere mate raar. Alleen was dit net op een iets andere manier raar dan hij gewend was dat de dingen raar waren, wat toch eh… vreemd was. Hij kreeg dit niet direct helemaal scherp op een rijtje.

Hij haalde zijn breekijzer, maatje 3, tevoorschijn.

De alarminstallatie ging tekeer op de goeie ouwe manier die hij zo goed kende. Er zat een soort melodie in die hij haast zou kunnen meeneuriën. Het was allemaal heel vertrouwd. De buitenwereld was hier volkomen nieuw voor Amro. Hij was nog nooit op Saquo-Pilia Hensha geweest en het beviel hem er wel. Er heerste een kermisachtige sfeer.

Vervolgens haalde hij uit zijn tas een kinderpijl-en-boog tevoorschijn die hij op een markt had gekocht.

Hij had uitgevonden dat er op Saquo-Pilia Hensha een kermisachtige sfeer heerste omdat de plaatselijke bevolking een jaarlijks terugkerend feest vierde, de Veronderstelling van St. Antwelm. St. Antwelm was tijdens zijn leven een beroemde en populaire koning geweest die een beroemde en populaire veronderstelling had gehuldigd. Koning Antwelm had namelijk verondersteld dat iedereen onder gelijke omstandigheden gelukkig wilde zijn, zich wilde vermaken en een zo leuk mogelijke tijd met elkaar wilde hebben. In zijn testament had hij vastgelegd dat zijn gehele persoonlijke vermogen na zijn dood gebruikt moest worden voor de financiering van een jaarlijks feest dat met veel lekker eten, veel dansen en dwaze spelletjes als sokdakje leggen de herinnering aan dit alles levendig moest houden. Zijn veronderstelling was zo briljant geweest dat hij heilig werd verklaard. En dat niet alleen, maar alle lieden die al eerder heilig waren verklaard wegens het volbrengen van dingen als zich op een allerbelabberdste manier laten stenigen of het gedurende vele jaren ondersteboven in mestvaten leven, werden ogenblikkelijk gedesacraliseerd en hun gedrag werd nu als tamelijk gênant beschouwd.

Het vertrouwde H-vormige gebouw van de uitgever van het Liftershandboek rees boven het silhouet van de stad uit en Amro Bank had zich er op zijn vertrouwde manier toegang verschaft. Hij kwam altijd liever via het ventilatiesysteem binnen dan door de hoofdingang, omdat de hoofdingang door robots werd bewaakt die tot taak hadden al het binnenkomend personeel over hun onkostennota’s te ondervragen. De onkostennota’s van Amro Bank waren berucht om hun complexiteit en lagen altijd heel gevoelig; hij vond dat de robots bij de hoofdingang over het algemeen niet voldoende wisten om de argumenten te begrijpen die hij betreffende deze nota’s naar voren wenste te brengen. Daarom gaf hij er de voorkeur aan via een andere route zijn entree te maken.

Dat hield in dat hij vrijwel alle alarminstallaties in het gebouw moest uitschakelen, behalve die van de afdeling financiële administratie, althans zo ging Amro het liefst te werk.

Hij zat op zijn hurken achter de voorraadkast, likte aan de rubber zuignap van de speelgoedpijl en zette hem tegen de snaar van de boog.

Na zo’n dertig seconden kwam er door de gang ongeveer op taillehoogte een beveiligingsrobot ter grootte van een kleine meloen aanvliegen, die voortdurend links en rechts naar iets ongewoons speurde.

Op exact het juiste moment schoot Amro de speelgoedpijl door zijn baan. De pijl vloog dwars door de gang en plopte trillend op de tegenoverliggende muur. Toen hij voorbijschoot werd hij ogenblikkelijk door de sensoren van de robot opgepikt en gevolgd. De robot draaide negentig graden mee om te zien wat dit in hemelsnaam was en waar het heen ging.

Dit verschafte Amro één kostbare seconde waarin de robot van hem weg keek. Hij slingerde de handdoek over de vliegende robot en ving hem zo.

Door de verschillende sensoriële uitsteeksels waarmee de robot was opgetuigd, kon hij zich in de handdoek niet meer naar behoren bewegen, en hij wrong zich heen en weer zonder zich te kunnen omdraaien om zijn overweldiger in het gezicht te zien.

Amro trok hem snel naar zich toe en drukte hem tegen de grond.

De robot begon smartelijk te jammeren. In één vliegensvlugge en bedreven beweging wipte Amro met zijn breekijzer nummertje 3 vanonder de handdoek het plastic plaatje boven op de robot weg, waaronder zich het geheugen of beter gezegd het logisch centrum van de robot bevond.

Nu is logica iets heel moois, maar er kleven toch ook – zoals in de loop van de evolutie bleek – bepaalde bezwaren aan.

Alles wat logisch denkt kan door iets anders wat op zijn minst net zo logisch denkt bij de neus worden genomen. De eenvoudigste manier om een volstrekt logisch redenerende robot voor de gek te houden is hem steeds maar weer met dezelfde reeks prikkels te confronteren waardoor hij in een eindeloze kringloop geraakt. Dit werd het best gedemonstreerd door het beroemde broodje haring-experiment dat millennia geleden op het ILPNDWVVDHL (het Instituut voor het Langzaam en Pijnlijk Nauwkeurig Doorgronden van Wat Vreselijk Voor De Hand Ligt) van de Universiteit van Maximégalon is uitgevoerd.

Men had een robot zo geprogrammeerd dat hij dacht dat hij van broodjes haring hield. In feite was dit het moeilijkste deel van het experiment. Zodra de robot zodanig was geprogrammeerd dat hij dacht dat hij broodjes haring lekker vond, werd er een broodje haring voor hem neergezet.

Waarop de robot bij zichzelf dacht: ‘Hé, een broodje haring! Dat vind ik lekker!’

Vervolgens boog hij zich voorover, schepte het broodje haring in zijn broodje haring-schep en kwam weer overeind. Helaas voor de robot was hij zo geconstrueerd dat het broodje haring bij het overeind komen van zijn broodje haring-schep afgleed en voor hem op de grond viel. Waarop de robot bij zichzelf dacht: ‘Hé, een broodje haring…’ enzovoort, en dezelfde handeling eindeloos bleef herhalen. Dat het broodje haring dit hele gedoe niet zo saai begon te vinden dat het op zoek naar andere vormen van tijdverdrijf wegkroop, kwam alleen omdat het als een dooie vis tussen twee lagen papperig wit brood net iets minder bewust was van wat er gebeurde dan de robot.

De wetenschappers van het instituut ontdekten zo de drijvende kracht achter alle veranderingen, ontwikkelingen en vernieuwingen: broodjes haring. Ze publiceerden een verhandeling over dit effect, die door de kritiek vrij algemeen als uiterst stompzinnig werd afgedaan. Ze controleerden hun berekeningen nog eens en beseften dat ze in feite ‘verveling’ hadden uitgevonden, of beter gezegd de feitelijke werking van verveling. Opgezweept door het succes gingen ze hierop door en ontdekten andere emoties, zoals ‘irritatie’, ‘moedeloosheid’, ‘weerzin’, ‘apathie’ en ga zo maar door. Een nieuwe doorbraak volgde toen ze besloten geen broodjes haring meer te gebruiken, waarna voor hen opeens een hele golf nieuwe emoties vrijkwam, zoals ‘opluchting’, ‘vreugde’, ‘speelsheid’, ‘trek’, ‘bevrediging’ en het allerbelangrijkste: het verlangen naar ‘geluk’.

Dat was beslist de grootste doorbraak.

Hele brokken complexe computertechnologie voor de bepaling van robotgedrag in alle mogelijke situaties konden nu heel eenvoudig worden vervangen. Het enige wat robots nog nodig hadden, was het vermogen om of verveeld of gelukkig te zijn en een paar voorwaarden waaraan moest worden voldaan om hen in die staat te brengen. De rest zouden ze vervolgens zelf uitwerken.

De robot die Amro onder zijn handdoek had gevangen, was op dat moment geen gelukkige robot. Hij was gelukkig als hij kon rondscharrelen. Hij was gelukkig als hij andere dingen kon zien. Hij was vooral gelukkig wanneer hij andere dingen kon zien rondscharrelen, met name wanneer die andere dingen al rondscharrelend dingen deden die ze niet mochten doen omdat hij ze dan met het grootste genoegen kon aangeven.

Daar zou Amro snel iets aan doen.

Hij boog zich over de robot, die hij tussen zijn knieën klemde. De handdoek bedekte zijn sensoriële apparatuur, maar Amro had nu zijn logisch centrum blootgelegd. De robot zoemde erbarmelijk en kribbig, maar kon alleen zenuwachtig trillen; echt bewegen zat er niet in. Met het breekijzer verwijderde Amro een kleine chip van de printkaart. Zodra die eruit was, werd de robot rustig en leek hij volledig bewusteloos.

De chip die Amro had verwijderd, bevatte de informatie betreffende de voorwaarden waaraan moest worden voldaan opdat de robot zich gelukkig kon voelen. De robot zou gelukkig zijn wanneer een miniem elektrisch stroompje van een punt links van de chip een ander punt rechts van de chip bereikte. De chip bepaalde wanneer dit wel of niet gebeurde.

Amro trok een stukje draad los dat in de handdoek was geregen.

Hij stak het ene uiteinde in het linker bevestigingspunt van de chip en het andere uiteinde in het rechter bevestigingspunt. Dat was alles. Nu was de robot voorgoed gelukkig, wat er ook gebeurde.

Amro kwam snel overeind en trok de handdoek weg. De robot steeg in vervoering op en beschreef een kronkelige boog.

Hij draaide zich om en zag Amro.

‘Meneer Bank! Wat ben ik blij dat ik u zie!’

‘Ik jou ook, makker,’ zei Amro.

De robot rapporteerde haastig aan zijn centrale controlepunt dat nu alles in deze allerheerlijkste wereld weer helemaal in orde was; de alarminstallaties kwamen onmiddellijk tot rust en het leven hernam zijn normale loop.

Althans, bijna normale.

Er was iets raars aan het gebouw.

De kleine robot kirde van elektrisch genot. Amro snelde de gang door, liet toe dat het ding hem op de hielen volgde en hem voorhield hoe fantastisch alles was en hoe gelukkig het robotje was dat het hem dat kon vertellen.

Maar Amro was niet gelukkig.

Hij passeerde gezichten van mensen die hij niet kende. Ze leken in het geheel niet op mensen zoals hij. Ze zagen er veel te goed verzorgd uit. Hun ogen waren veel te dof. Steeds als hij dacht dat hij iemand in de verte herkende en op diegene afliep om hem te groeten, bleek het iemand anders te zijn met een veel netter kapsel en een veel opdringeriger, doelbewuster uiterlijk dan… tja, de mensen die Amro kende.

Een trap was een paar centimeter naar links verschoven. Een plafond was net iets lager. Een hal had een andere vorm. Al deze dingen waren op zich niet zo zorgwekkend, al was het wel een beetje verwarrend. Echt zorgwekkend was het interieur. Dat was altijd gewaagd en met veel moderne frutsels geweest. Duur – want het Handboek verkocht uitstekend in het geciviliseerde en postgeciviliseerde deel van de Melkweg – het was duur, maar wel leuk. In de gangen stonden hele rijen automaten met de spannendste computerspelen. Aan de plafonds hingen dwaas beschilderde vleugelpiano’s, in met bomen begroeide binnenplaatsen rezen vervaarlijke zeemonsters van de planeet Viv uit zwembaden op, robotbutlers in rare hemden schuimden de gangen af op zoek naar handen die ze van bruisende drankjes konden voorzien. Het personeel hield er vroeger in de kantoren enorme draken aan hondenlijnen en pteranodons op stokjes op na. De mensen wisten er iets leuks van te maken en wie daar problemen mee had kon zich voor speciale cursussen opgeven waar dat werd aangeleerd.

Dat was nu allemaal verdwenen.

Iemand met een afgrijselijk gevoel voor smaak had de hele boel onder handen genomen.

Amro stapte plotseling opzij een kleine nis in, ving met een gekromde hand de vliegende robot op en trok hem met zich mee. Hij hurkte neer en staarde naar de kwebbelende cybernantroop.

‘Wat is hier aan de hand?’ vroeg hij.

‘O, de leukste dingen, meneer, gewoon de leukste dingen die je je maar kunt voorstellen. Mag ik op uw schoot zitten, alstublieft?’

‘Nee,’ zei Amro, terwijl hij het ding wegduwde. Het was dolgelukkig dat het zo werd afgewezen en begon te hoppen, te kwekken en te zwijmelen van plezier. Amro greep het weer beet en hield het met een ferm gebaar zo’n dertig centimeter voor zijn gezicht. Het probeerde zich zo stil mogelijk te houden, maar huiverde desondanks toch lichtjes.

‘Er is iets veranderd, ja toch?’ siste Amro.

‘O ja,’ gilde het robotje, ‘het is allemaal zo fantastisch en schitterend geworden. Ik ben er zo gelukkig mee.’

‘Goed, maar hoe was het vroeger dan?’

‘Prima.’

‘Maar jij vindt ’t wel mooi zoals het is veranderd?’ vroeg Amro.

‘Ik vind álles mooi,’ kreunde de robot. ‘Vooral als u zo tegen me schreeuwt. Doe het nog eens, alstublieft.’

‘Vertel me nou gewoon wat er is gebeurd.’

‘O dank u wel, dank u wel.’

Amro zuchtte.

‘Oké, oké,’ zei de robot hijgend. ‘Het Handboek is overgenomen. Er is een nieuwe directie. Het is allemaal zo verrukkelijk dat ik wel kan grienen van genot. De vroegere directie was natuurlijk ook fantastisch, hoewel ik betwijfel of ik het toentertijd wel als zodanig ervoer.’

‘Dat was voordat er een stukje draad in je hoofd werd aangebracht.’

‘Dat klopt als een bus. Wat een heerlijke waarheid. Wat een heerlijke, sprankelende, bruisende, openspattende waarheid. Wat een waarlijk tot vervoering leidend juiste observatie.’

‘Wat is er gebéúrd?’ bleef Amro aandringen. ‘Waar is die nieuwe directie? Wanneer hebben ze de boel overgenomen? Ik… O, laat maar zitten,’ voegde hij eraan toe toen het robotje puur voor de lol als een kip zonder kop begon te snateren en zich tegen zijn knie wreef. ‘Ik ga ’t zelf wel uitzoeken.’

 

Amro stortte zich op de deur van het kantoor van de hoofdredacteur, kromde zich tot een stevige bal toen de deurpost versplinterde en het begaf, rolde razendsnel over de grond naar de plek waar de rijdende bar met enkele van de sterkste en duurste drankjes van de Melkweg altijd stond, greep de rijdende bar beet, gebruikte die als dekking terwijl hij hem door het open deel van het redactiekantoor duwde naar waar het uiterst vulgaire beeld van Leda en de Inktvis stond, en zocht daarachter dekking. Ondertussen schiep het veiligheidsrobotje, dat op borsthoogte binnenkwam, er een suïcidaal genoegen in het spervuur van geweerschoten van Amro af te leiden.

Dat was althans het plan, en een zeer noodzakelijk plan. De hoofdredacteur, Stagyar-zil-Doggo, was een gevaarlijk onevenwichtig heerschap met een ongebreidelde moordlust jegens medewerkers die het waagden zonder een pakket nieuwe, gecorrigeerde kopij zijn kantoor te betreden, en hij had een batterij lasergeweren aan speciale, in de deurposten aangebrachte doorlichtapparatuur verbonden om de lieden af te schrikken die uitsluitend met uitstekende redenen kwamen waarom ze nog niets hadden geschreven. Op deze manier werd een hoog productieniveau gehandhaafd.

Helaas was de rijdende bar er niet meer.

Amro wierp zich wanhopig opzij en dook met een salto naar het beeld van Leda en de Inktvis, dat er ook niet meer was. In paniek rolde en buitelde hij op goed geluk door het vertrek, struikelde, tolde om zijn as, sloeg tegen het raam, dat gelukkig gemaakt was om raketaanvallen te weerstaan, stuiterde terug en viel als een gekneusd en duizelig hoopje achter een keurige, grijze kreuklederen bank neer, die daar vroeger niet had gestaan.

Na een paar seconden tuurde hij voorzichtig over de leuning van de bank. Zoals de rijdende bar en Leda en de Inktvis waren verdwenen, zo bleef ook het spervuur van geweerschoten opvallend achterwege. Hij fronste het voorhoofd. Hier klopte iets absoluut niet.

‘De heer Bank, neem ik aan,’ zei een stem.

De stem was van een vriendelijk ogend wezen achter een groot, met lagen teakhout versterkt keramisch bureau. Stagyar-zil-Doggo mocht dan een zeer uitzonderlijke persoonlijkheid zijn geweest, maar je had hem vanwege de meest uiteenlopende redenen ook met de beste wil van de wereld niet vriendelijk ogend kunnen noemen. Dit was Stagyar-zil-Doggo niet.

‘Gezien uw manier van binnenkomst kan ik er geloof ik van uitgaan dat u geen nieuwe kopij voor het… eh… Handboek hebt,’ zei het vriendelijk ogende wezen. Hij steunde met zijn ellebogen op de tafel, waarbij hij de handen met de vingertoppen tegen elkaar drukte, een houding die onbegrijpelijkerwijze nooit tot halsmisdaad is verklaard.

‘Ik ben hard bezig,’ zei Amro vrij zwakjes. Hij krabbelde overeind en sloeg het stof van zijn kleren. Vervolgens vroeg hij zich af waarom hij dat verdomme zo zwakjes zei. Hij moest de situatie onmiddellijk naar zijn hand zetten. Hij moest zien uit te vinden wie dit verdomme was en opeens had hij een idee hoe hij dit kon aanpakken.

‘Wie bent u verdomme?’ vroeg hij.

‘Ik ben uw nieuwe hoofdredacteur. Dat wil zeggen, indien we besluiten u in dienst te houden. Vann Harl, aangenaam.’ Hij reikte hem geen hand en vervolgde: ‘Wat hebt u met die veiligheidsrobot gedaan?’

Het robotje rolde heel, heel langzaam langs het plafond en kreunde zachtjes.

‘Ik heb het gelukkig gemaakt,’ snauwde Amro. ‘Dat is in zekere zin mijn taak. Waar is Stagyar? Of beter gezegd, waar is zijn rijdende bar?’

‘De heer zil-Doggo werkt niet meer bij deze organisatie. En zijn rijdende bar biedt hem, neem ik aan, enige troost nu hij dit feit onder ogen moet zien.’

‘Organisatie?’ schreeuwde Amro. ‘Organisátie? Wat een ongemeen stompzinnig woord voor een dergelijke instelling!’

‘Dat is precies zoals wij er ook over denken. Onvoldoende gestructureerd, te veel bedrijfsmiddelen, onvoldoende greep op de zaak, te zeer beneveld. En dan heb ik ’t,’ zei Harl, ‘alleen nog maar over de redacteur.’

‘Ík ben hier voor de grappen,’ gromde Amro.

‘Nee,’ zei Harl. ‘Jij gaat hier de rubriek Restaurants doen.’

Hij gooide een stuk plastic op het bureaublad voor hem. Amro maakte geen aanstalten het op te pakken.

‘Jij gaat wát?’ zei Amro.

‘Nee. Ik Harl. Jij Bank. Jij doet de rubriek Restaurants. Ik redacteur. Ik zeg jou dat jij rubriek Restaurants doet. Gesnopen?’

‘De rubriek Restaurants?’ zei Amro, zo verbijsterd dat hij nog niet echt kwaad kon zijn.

‘Ga zitten, Bank,’ zei Harl. Hij maakte een zwaai in zijn draaistoel, kwam overeind en staarde naar buiten naar de stipjes die drieëntwintig etages lager feestvierden.

‘Het wordt tijd dat we deze zaak regelen, Bank,’ snauwde hij. ‘Wij van InfiniDom BV zijn…’

‘U van wát?’

‘InfiniDom BV. Wij hebben het Handboek overgenomen.’

‘InfiniDom?’

‘Die naam heeft ons miljoenen gekost, Bank. Als je hem niet mooi wenst te vinden, kun je je boeltje inpakken.’

Amro haalde zijn schouders op. Hij had niets in te pakken.

‘De Melkweg is aan veranderingen onderhevig,’ zei Harl. ‘En wij moeten met die veranderingen meegaan. Je moet de markt volgen. De markt is in beweging. Nieuwe doelen. Nieuwe technologieën. De toekomst is…’

‘Vertel me niks over de toekomst,’ zei Amro. ‘Ik ben overal in de toekomst geweest. Heb mijn halve leven er doorgebracht. Het is er als overal elders. Op elk willekeurig tijdstip. Waar dan ook. Altijd weer hetzelfde ouwe liedje, in snellere auto’s en een nog viezere lucht.’

‘Dat is maar één toekomst,’ zei Harl. ‘Dat is jóúw toekomst als je dat wilt. Je moet multidimensionaal leren denken. Er strekt zich op dit ogenblik in alle richtingen een oneindig aantal toekomsten voor ons uit, en op dit ogenblik weer en nu al weer. Miljarden toekomsten die zich ieder moment weer splitsen! Alle mogelijke posities van alle mogelijke elektronen staan bol van miljarden mogelijkheden! Miljarden en nog eens miljarden stralende, schitterende toekomsten! Weet je wat dat betekent?’

‘U kwijlt ervan.’

‘Miljarden en nog eens miljarden afzetmarkten!’

‘Ik begrijp ’t al,’ zei Amro. ‘Zo verkoopt u miljarden en nog eens miljarden Handboeken.’

‘Nee,’ zei Harl, terwijl hij naar zijn zakdoek zocht, die hij niet kon vinden. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei hij, ‘maar dit is zo opwindend voor mij.’

Amro overhandigde hem zijn handdoek.

‘Dat we niet miljarden en nog eens miljarden exemplaren van het Handboek verkopen,’ vervolgde Harl, nadat hij zijn mond had afgeveegd, ‘zit ’m in de kosten. Wat we in feite doen is dit: we verkopen één exemplaar van het Handboek miljarden en nog eens miljarden keren. We benutten de multidimensionale aard van het universum en besparen zo aanzienlijk op de productiekosten. En we verkopen niet aan behoeftige lifters. Wat was dat een stomme opzet, zeg! Zoek uitgerekend dat segment van de markt dat min of meer per definitie geen geld heeft en ga daar je product aan verkopen. Nee. Wij verkopen aan de welgestelde zakenman die voor zijn werk moet reizen en een vrouw heeft die in miljarden en nog eens miljarden verschillende toekomsten op vakantie wil. Dit is de meest radicale, dynamische en voortvarende zakelijke onderneming in de hele multidimensionale oneindigheid van ruimte, tijd en waarschijnlijkheid.’

‘En u wilt dat ik er restaurants voor ga beoordelen?’ vroeg Amro.

‘Wij zouden je medewerking op prijs stellen.’

‘Pak ’m!’ riep Amro. Dat riep hij tegen zijn handdoek. De handdoek sprong uit Harls handen op.

Dat kwam niet doordat hij over een eigen stuwkracht beschikte, maar omdat Harl verschrikkelijk schrok van het idee dat dat wel het geval zou kunnen zijn. Vervolgens schrok hij van Amro Bank die zich met vooruitgestoken vuisten over het bureau heen op hem stortte. In feite deed Amro alleen maar een uitval naar de creditcard, maar in het soort organisatie waarin Harl een post bekleedde, bereik je de post die Harl er bekleedde niet zonder een flink paranoïde kijk op het leven. Hij was zo verstandig zich uit voorzorg naar achteren te gooien; hij sloeg daarbij keihard met zijn hoofd tegen het raketvrije glas en verzonk in een reeks verontrustende en hoogstpersoonlijke dromen.

Amro lag op het bureau, verrast dat het allemaal zo soepeltjes was verlopen. Hij wierp een vluchtige blik op het stukje plastic dat hij nu in zijn hand hield – het was een Eet& Betaal-creditcard met een geldigheidsduur tot twee jaar na nu, ook zijn naam stond er al in geperst, en het was naar alle waarschijnlijkheid een van de meest opwindende dingen die hem ooit onder ogen waren gekomen – en klauterde vervolgens over het bureau heen om te zien hoe het met Harl ging.

Hij ademde vrij rustig. Het leek Amro dat hij zonder het op zijn borst drukkende gewicht van zijn portefeuille wellicht nog rustiger zou ademen en dus trok hij het zware ding uit zijn borstzak en doorzocht het. Een behoorlijk bedrag aan contanten. Betaalkaarten. Lidmaatschapsbewijs van een ultragolfclub. Diverse andere lidmaatschapsbewijzen. Foto’s van een echtgenote met gezin, waarschijnlijk dat van Harl, maar dat wist je tegenwoordig nooit zeker. Lieden in leidinggevende functies hadden vaak niet voldoende tijd voor een fulltime echtgenote en kinderen en huurden die uitsluitend voor de weekeinden.

Ha!

Hij kon nauwelijks geloven wat hij nu had gevonden.

Uit de portefeuille trok hij voorzichtig een wel heel waanzinnig opwindend stukje plastic tevoorschijn dat tussen een stapeltje kwitanties verscholen had gelegen.

Het was niet zo waanzinnig opwindend om te zien. Het was in feite zelfs nogal saai. Het was kleiner en iets dikker dan een creditcard en semitransparant. Als je de kaart tegen het licht hield, zag je een hele verzameling holografisch gecodeerde informatie en symbolen die de indruk wekten dat ze zich een paar centimeter onder het oppervlak bevonden.

Het was een Ident-i-Eeze en het was heel slordig en onverstandig van Harl om hem zomaar in zijn portefeuille te bewaren, ofschoon dat wel heel begrijpelijk was. Er waren tegenwoordig zo veel verschillende manieren waarop je werd geacht je identiteit te bewijzen dat het leven alleen al daardoor heel snel uiterst vermoeiend kon worden, nog afgezien van de diepere existentiële problemen die het functioneren op een coherent bewustzijnsniveau in een epistemologisch meerduidig fysisch universum met zich meebracht. Kijk alleen al naar de betaalautomaten. Er staan altijd hele rijen mensen te wachten om hun vingerafdrukken te laten lezen, hun netvliezen te laten doorlichten, stukjes huid uit hun nek te laten schrapen en een instant (althans bijna instant; in de saaie realiteit neemt het een seconde of zes, zeven in beslag) genetische analyse te ondergaan, vervolgens strikvragen te moeten beantwoorden over familieleden van wie ze allang het bestaan waren vergeten en over hun geregistreerde voorkeur voor een bepaalde kleur tafelkleed. En dat alles uitsluitend om wat extra geld voor het weekeinde in huis te krijgen. Als je een lening voor een straalauto wilde afsluiten, een contract voor een geleide raket wilde ondertekenen, of een volledige restaurantrekening wilde voldoen, kon het allemaal nog veel lastiger worden.

Vandaar de Ident-i-Eeze. Deze voor alle doeleinden geschikte, automatisch afleesbare kaart bevatte in code alle mogelijke gegevens over jezelf, je lichaam en je leven. Je kon hem in je portefeuille overal met je meenemen en het was daardoor de grootste overwinning die de technologie tot op heden op zichzelf en het eenvoudige gezonde verstand had behaald.

Amro stak hem in zijn zak. Hij had een opmerkelijk goed idee gekregen. Hij vroeg zich af hoe lang Harl nog buiten bewustzijn zou blijven.

‘Hé!’ riep hij naar het meloenachtige robotje dat nog steeds in een euforische stemming zwijmelend tegen het plafond hing. ‘Wil je gelukkig blijven?’

De robot kirde dat hij dat graag wilde.

‘Dan moet je trouw bij me blijven en precies doen wat ik je zeg.’

De robot zei dat hij zich daar tegen het plafond heel gelukkig voelde, dank u wel. Hij had zich nooit eerder gerealiseerd wat een uiterst aangename sensatie de aanwezigheid van een goed plafond kon zijn en hij wilde zijn gevoelens jegens plafonds dolgaarne verder uitdiepen.

‘Als je hier blijft,’ zei Amro, ‘word je binnenkort weer gevangen en zetten ze je conditioneringschip terug. Als je gelukkig wilt blijven, kom dan nu met me mee.’

De robot gaf met een diepe zucht uiting aan een hartstochtelijk gevoel van tristesse en liet zich met tegenzin van het plafond zakken.

‘Luister,’ zei Amro, ‘zou je ervoor kunnen zorgen dat ook de rest van de beveiligingsinstallatie zich een paar minuutjes gelukkig voelt?’

‘Een van de vreugden van het ware geluk,’ zong de robot met lange vibrerende uithalen, ‘is het met anderen te delen. Ik loop over, ik bruis, ik barst van…’

‘Goed,’ zei Amro. ‘Je hoeft er alleen maar voor te zorgen dat het beveiligingssysteem zich een beetje gelukkig voelt. Je mag er verder geen enkele informatie aan doorgeven. Zorg alleen dat het zich lekker voelt zodat het aan informatie verder geen behoefte heeft.’

Hij raapte zijn handdoek op en rende opgewekt naar de deur. Het leven was de laatste tijd wat saai geworden. Het zag ernaar uit dat het nu behoorlijk blitsend ging worden.