Hoofdstuk 5
Ze zag het uit de richting van Zaanstad aankomen, en in eerste instantie vroeg ze zich alleen lichtelijk nieuwsgierig af wat dat voor lichten waren. Omdat ze nu eenmaal geen duizenden kilometers van Schiphol af woonde, was ze gewend lichten in de lucht te zien. Maar gewoonlijk niet zo laat ’s avonds en ook niet zo laag, daarom was ze toch lichtelijk nieuwsgierig.
Toen wat het ook mocht zijn steeds dichter- en dichterbij kwam, veranderde haar nieuwsgierigheid geleidelijk in verbijstering.
Hmmm, dacht ze en dat was dan ook ongeveer alles wat ze kon denken. Ze voelde zich nog steeds wat suf van de jetlag en de boodschappen die het ene deel van haar hersens naar een ander deel stuurden, arriveerden lang niet altijd op tijd of in de juiste volgorde. Ze liep de keuken uit, waar ze koffie had gezet, om de achterdeur naar de tuin open te zetten. Ze ademde diep de frisse avondlucht in, stapte naar buiten en keek omhoog.
Daar, zo’n dertig meter boven haar gazon, was een voorwerp ter grootte van een flinke camper geparkeerd.
Het was er echt. Het hing daar. Vrijwel doodstil. Diep in haar binnenste bewoog iets.
Haar armen vielen slap langs haar lichaam. Ze merkte nauwelijks dat ze de hete koffie op haar voet morste. De adem stokte haar in de keel toen het ruimtevaartuig heel langzaam, centimeter voor centimeter naar beneden kwam. De gedimde lichten streken over de grond alsof ze die controlerend aftastten. Ze streken ook over haar heen.
Ze had nooit gehoopt dat ze nog een tweede kans zou krijgen.
Had hij haar gevonden? Was hij teruggekomen?
Het ruimteschip daalde steeds verder tot het ten slotte geluidloos op haar gazon stond. Het leek niet erg op het ruimteschip dat ze jaren geleden had zien wegvliegen, dacht ze, maar het is niet zo eenvoudig om aan een donkere hemel tussen knipperlichten vormen te herkennen.
Stilte.
Toen een klik en een hum. Vervolgens nog een klik en nog een hum. Klik hum, klik hum. Er gleed een deur open en door de opening viel een lichtbundel over het gazon in haar richting.
Ze wachtte, huiverend van opwinding.
In het licht verscheen het silhouet van een gestalte, toen nog een en nog een.
Grote ogen knipperden traag in haar richting. Langzaam gingen er handen omhoog voor een groet.
‘Jansma?’ sprak eindelijk een vreemde, ijle stem die de lettergrepen maar met moeite wist te vormen. ‘Trees Jansma? Mevrouw Trees Jansma?’
‘Ja,’ zei Trees haast onhoorbaar.
‘We hebben u geobserveerd.’
‘Ge… geobserveerd? Míj?’
‘Ja.’
Ze keken haar enige tijd aan, waarbij hun grote ogen haar heel langzaam van boven naar beneden opnamen.
‘In het echt lijkt u kleiner,’ zei een van hen uiteindelijk.
‘Wat?’ zei Trees.
‘Ja.’
‘Ik… ik begrijp ’t niet,’ zei Trees. Ze had dit allemaal natuurlijk niet verwacht, maar zelfs voor iets wat ze om te beginnen al niet verwachtte, gebeurde het niet zoals ze had verwacht. Ten slotte vroeg ze: ‘Bent u… komt u van… Zefod?’
Deze vraag scheen bij de drie figuren enige consternatie te wekken. In een razendsnel taaltje overlegden ze even met elkaar en richtten zich vervolgens weer tot haar.
‘We denken van niet, voor zover we weten,’ zei een van hen.
‘Waar is Zefod?’ vroeg een van de anderen met een blik omhoog naar de hemel.
‘Dat… dat weet ik niet,’ zei Trees hulpeloos.
‘Is ’t hier ver vandaan? In welke richting? Wij weten ’t niet.’
Trees besefte met een wee gevoel in haar maag dat ze geen flauw idee hadden wie ze bedoelde. Of waar ze het over had. En Trees had geen flauw idee waar zij het over hadden. Ze wierp alle hoop van zich af en zette haar hersens weer aan het werk. Het had geen zin om teleurgesteld te zijn. Ze moest nu even duidelijk tot haar bewustzijn laten doordringen dat ze hier de journalistieke klapper van de eeuw voor zich had. Wat moest ze doen? Het huis ingaan om een videocamera te pakken? Dan waren ze misschien wel weer weg als ze terugkwam. Ze was te zeer overdonderd om een strategie te bedenken. Aan de praat houden, dacht ze. Het uitwerken komt later wel.
‘U hebt mij… geobserveerd?’
‘U allemaal. Alles op uw planeet. Televisie, radio, telecommunicatie, computers, videobewaking, pakhuizen.’
‘Wat?’
‘Parkeergarages. Alles. We observeren alles.’
Trees staarde hen aan. ‘Dat moet wel vreselijk saai zijn, zeg,’ flapte ze eruit.
‘Ja.’
‘Waarom doet…’
‘Behalve…’
‘Ja? Behalve wat?’
‘Quizzen. Quizprogramma’s vinden we best leuk.’
Er viel een tergend lange stilte waarin Trees de buitenaardse wezens opnam en zij Trees opnamen.
‘Er is iets wat ik graag binnen even wil gaan pakken,’ zei Trees heel bedachtzaam. ‘Weet u wat. Misschien wilt u, of een van u, even mee naar binnen komen om dat ook eens te zien?’
‘Heel graag,’ zeiden ze enthousiast in koor.
Ze stonden alle drie een beetje onwennig in haar woonkamer, terwijl zij haastig op zoek ging naar een videocamera, een 35 mm camera, een bandrecorder, kortom naar alle opnameapparatuur die ze in de gauwigheid bij elkaar kon krijgen. Ze waren alle drie heel dun en in de huiskamerverlichting hadden ze een wazige, purperachtige groene kleur.
‘Nog een seconde, jongens,’ zei Trees, die nu op zoek naar lege banden een hele ladekast overhoophaalde.
De buitenaardse wezens keken naar de planken met haar cd’s en oude platen. Een van hen stootte een van de beide anderen zachtjes aan.
‘Kijk,’ zei hij. ‘Elvis.’
Trees hield meteen op en staarde hen weer aan.
‘Houdt u van Elvis?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zeiden ze.
‘Elvis Présley?’
‘Ja.’
Stomverbaasd schudde ze haar hoofd terwijl ze een nieuwe band in haar video stopte.
‘Een aantal mensen van uw volk,’ zei een van haar bezoekers aarzelend, ‘denkt dat Elvis door vreemde wezens is ontvoerd.’
‘Wát?’ zei Trees. ‘Is dat zo?’
‘Niet onmogelijk.’
‘U wilt toch niet zeggen dat ú Elvis hebt ontvoerd?’ bracht Trees naar adem happend uit. Ze probeerde zo rustig te blijven dat ze ten minste haar apparatuur naar behoren aan het werk kreeg, maar dit werd haar haast te veel.
‘Nee. Wij niet,’ zei een van haar gasten. ‘Vreemde wezens. Het is een heel interessante theorie. We praten er vaak over.’
‘Dit moet ik opnemen,’ mompelde Trees in zichzelf. Ze controleerde of haar video nu goed was ingesteld en het ook deed. Ze draaide de camera in hun richting. Ze durfde hem niet voor haar oog te houden omdat ze hen niet wilde afschrikken, maar ze had voldoende ervaring om vanuit de heup te kunnen filmen.
‘Goed,’ zei ze. ‘Vertelt u mij nu eens heel rustig wie u precies bent. U eerst,’ zei ze tegen degene die het meest links stond. ‘Hoe heet u?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Weet u dat niet?’
‘Nee.’
‘Ach,’ zei Trees. ‘En hoe zit ’t met u beiden?’
‘Wij weten ’t ook niet.’
‘Goed. Oké, misschien kunt me dan vertellen waar u vandaan komt?’
Ze schudden hun hoofden.
‘U weet niet waar u vandaan komt?’
Weer schudden ze hun hoofden.
‘Maar,’ zei Trees, ‘wat komt u… eh…’
Nu was ze de draad kwijt, maar als een echte vakvrouw wist ze haar camera keurig stil te houden.
‘We hebben een opdracht,’ zei een van de buitenaardse wezens.
‘Een ópdracht? Wat moet u dan doen?’
‘Dat weten we niet.’
Ze slaagde er nog steeds in de camera stil te houden.
‘Maar wat doet u dan hier op aarde?’
‘We komen u ophalen.’
Stilhouden dat ding, stilhouden dat ding. Het had ook met een statief gekund. Ze vroeg zich af of ze inderdaad niet beter een statief kon gebruiken. Dat vroeg ze zich af, want zo had ze even een moment om te verwerken wat ze zo-even hadden gezegd. Nee, dacht ze, door de camera in mijn hand te houden ben ik veel flexibeler. En tevens dacht ze: hélp, wat moet ik doen?
‘Waarom,’ vroeg ze, ‘bent u hierheen gekomen om me op te halen?’
‘Omdat we ons geheugen kwijt zijn.’
‘Neem me niet kwalijk,’ zei Trees, ‘ik ga even een statief pakken.’
Ze schenen het geen enkel punt te vinden om daar zo werkeloos te staan terwijl zij vlug een statief zocht en de camera erop zette. Haar gezicht was volstrekt onbewogen, maar ze had niet het flauwste benul van wat er eigenlijk gebeurde en van wat ze ervan moest vinden.
‘Oké,’ zei ze toen ze klaar was. ‘Waarom…’
‘We vonden uw interview met de astrologe heel goed.’
‘Hebt u dat gezien?’
‘We zien alles. We zijn erg in astrologie geïnteresseerd. Dat vinden we prachtig. Het is zeer interessant. Lang niet alles is interessant, maar astrologie wel. Wat de sterren ons vertellen. Wat de sterren ons voorspellen. Dat soort informatie zouden wij best kunnen gebruiken.’
‘Maar…’
Trees wist niet hoe ze dit moest zeggen.
Eerlijk opbiechten, dacht ze. Het heeft geen enkele zin om dit soort zaken achteraf weer recht te moeten zetten.
Dus zei ze: ‘Maar ik weet helemaal niets van astrologie.’
‘Wij wel.’
‘U wel?’
‘Ja. We lezen al onze horoscopen. Daar zijn we echt tuk op. We bekijken al uw kranten en tijdschriften en zijn er echt aan verslingerd. Maar volgens onze leider is er een probleem.’
‘Hebt u een leider?’
‘Ja.’
‘Hoe heet hij?’
‘Dat weten we niet.’
‘Maar hoe noemt hij zichzélf dan, in godsnaam? Sorry, dat moet ik eruit knippen. Hoe noemt hij zichzelf dan?’
‘Hij weet ’t ook niet.’
‘Maar hoe weet u dan dat hij de leider is?’
‘Hij heeft de leiding op zich genomen. Hij zei dat toch iemand hier iets moest doen.’
‘Aha!’ zei Trees, die gretig op een aanknopingspunt inging. ‘Waar is “hier”?’
‘Rupert.’
‘Wàt?’
‘Uw volk noemt hem Rupert. De tiende planeet van uw zon. We hebben ons daar vele jaren geleden gevestigd. Het is er afschuwelijk koud en oninteressant. Maar het is een uitstekende observatiepost.’
‘Waarom observeert u ons?’
‘Dat is het enige wat we kunnen.’
‘Goed,’ zei Trees. ‘Prima. En wat is het probleem dat u volgens uw leider hebt?’
‘De triangulatie.’
‘Wat zegt u?’
‘Astrologie is een uiterst nauwkeurige wetenschap. Dat weten we.’
‘Nou ja…’ zei Trees en liet het daar vervolgens maar bij.
‘Maar het is nauwkeurig voor u hier op de Aarde.’
‘Ja… a… a… a…’ Ze had het afgrijselijke gevoel dat er iets bij haar begon te dagen.
‘Dus wanneer bijvoorbeeld Venus in Steenbok opkomt, is dat vanaf de Aarde gezien. Maar hoe zit dat nu voor ons op Rupert? Wat wil het zeggen wanneer de Aarde in Steenbok opkomt? Dat is voor ons heel moeilijk. Tot alles wat we vergeten zijn, en volgens ons is dat heel veel, zeer diepgaande materie, behoort ook de trigonometrie.’
‘Laat me dit even duidelijk stellen,’ zei Trees. ‘U wilt dat ik met u meega naar… Rupert…’
‘Ja.’
‘Om voor u, uitgaande van de relatieve standen van de Aarde en Rupert, nieuwe horoscopen te trekken?’
‘Ja.’
‘Dat is exclusief voor mij?’
‘Ja.’
‘Dan ben ik uw vrouw,’ zei Trees, terwijl ze dacht dat ze dit op zijn minst aan de Nieuwe Revu zou kunnen verkopen.
Toen ze aan boord stapte van het ruimtevaartuig dat haar naar de uiterste grens van het zonnestelsel zou brengen, viel haar blik onmiddellijk op een hele wand van monitors waar duizenden beelden overheen schoten. Een vierde ruimtewezen zat ernaar te kijken en had zijn ogen strak op één bepaald scherm met een rustig beeld gericht. Het was een herhaling van het geïmproviseerde interview dat Trees zojuist zijn drie collega’s had afgenomen. Hij keek op toen hij haar bezorgd naar binnen zag stappen.
‘Goedenavond, mevrouw Jansma,’ zei hij. ‘Uitstekende cameravoering.’