6
Ik reed het grindpad af naar het uiteinde van het motel en zette de
auto neer voor nummer 19.
'Wakker worden, Lisa. Je moet naar je kamer. Toe, word even wakker.'
Lisa opende haar ogen tot spleetjes en mompelde slaperig: 'Zijn we thuis. Zijn we er al?'
'Bijna. We zijn in Oakdale, maar het is te laat om je thuis te brengen. We zoeken je ouders morgenochtend meteen op. Ik heb een mooie motelkamer voor jou alleen gehuurd. Kom maar.' Ik stapte uit en wenkte Lisa. Na wat haar was overkomen, was ik bang om haar op te tillen en te dragen, of zelfs maar aan te raken. Ik wilde geen enkel contact, hoe onschuldig ook, waardoor ze me over één kam zou kunnen scheren met de mannen die haar, daarvan was ik overtuigd, hadden misbruikt. Na een korte aarzeling liep ze op haar hoede mee naar de deur. Ik ging als eerste naar binnen, deed het licht aan en controleerde de kamer.
'Het spijt me dat ik geen schone kleren voor je heb,' riep ik haar toe vanuit de badkamer, waar ik een stuk zeep uit de verpakking haalde en een schone handdoek uitvouwde die ik op het formicablad naast de wastafel legde. Toen ik terugging naar de kamer, zag ik dat Lisa nog steeds vlakbij de buitendeur stond en strak naar het bed staarde. 'Hoor 's,' zei ik, terwijl ik op mijn hurken voor haar ging zitten zodat mijn gezicht op gelijke hoogte met het hare was, 'deze kamer is helemaal voor jou alleen. Ga je maar wassen en daarna kruip je in bed en ga je lekker slapen.'
Ze stond daar maar met een ondoorgrondelijke uitdrukking op haar gezicht.
'Het komt heus wel goed,' zei ik. 'Morgen vinden we je ouders en dan is het leed geleden.' Ze bleef nog even bewegingloos staan en liep toen naar het bed toe, dat, zoals in de meeste motels, heel hoog was. Toen ze ernaast stond, zag ik hoe klein ze was, haar hoofd stak er misschien een halve meter bovenuit. Ik sloeg de dekens terug, die onder het matras waren ingestopt.
'Doe de deur op slot als ik weg ben,' zei ik, wijzend naar het nachtslot. 'Draai hem twee slagen naar rechts. Daarna was je je en kruip je in bed. Doe de deur voor niemand open, alleen voor mij. Ik klop morgen om acht uur op je deur.' Ik wees naar de digitale klok op de toilettafel tegenover het bed. 'Heb je nog iets nodig voordat ik vertrek?'
'Waar ga je heen?'
'Mijn kamer is hiernaast. Als je iets nodig hebt, bons je gewoon op de muur.'
'Waarom laat je me hier alleen achter?'
'Dat is het beste, Lisa. Maak je geen zorgen. Alles komt in orde. Ik ben nog geen drie meter bij je vandaan. Knoop goed in je oren dat je de deur niet mag opendoen, alleen voor mij.' Ze zei niets en keek me alleen maar aan met een uitdrukking die ik niet kon duiden. Ik dacht even aan de man die we bij Marty's Rib Pit waren tegengekomen.
'Dus wat iemand ook zegt, wie het ook is, je houdt je deur op slot. Je doet alleen voor mij open. Begrepen?' 'Hoe weet ik dat jij het bent?'
'Ik zal zo kloppen,' zei ik na een ogenblik en klopte drie keer met mijn knokkels op het nachtkastje. Klop, pauze, klop-klop. 'Ik zal het nog een keer voordoen. Klop en klop-klop. Goed?' 'Goed,' antwoordde ze met een vluchtig, onzeker lachje. Ik liep naar de deur en keek om. Ze had zich niet verroerd. Ze maakte een kleinere en kwetsbaardere indruk dan een paar minuten geleden.
'Maak je geen zorgen, Lisa,' zei ik met een glimlach. 'Alles komt dik in orde. Heus.' Ten afscheid stak ik mijn hand op. Ze aarzelde even, glimlachte bijna gepijnigd en wuifde terug. Ik keek om, terwijl ik de deur achter me dichttrok.
'Doe de deur op slot, Lisa,' riep ik door de dichte deur. Ik wachtte vijf seconden en hoorde het nachtslot dichtklikken. Ik ging zelfbij nummer 20 binnen, een exact duplicaat van Lisa's kamer tot aan het regenachtige Parijse straatje aan de muur boven het bed toe. Ik trok mijn gekreukte kleren uit en gooide ze op de oranje skai stoel. Gekleed in mijn ondergoed waste ik mijn gezicht en kroop in bed. Ik was ervan overtuigd dat ik als een blok in een diepe droomloze slaap zou wegzakken zodra ik het bedlampje had uitgedaan, maar dat was niet zo.
Toen ik mijn ogen sloot, zag ik Kens gezicht voor me. Ken in de supermarkt; Ken die in zijn vw stapte; Ken die zijn revolver trok, zijn gezicht hel verlicht door mijn koplampen; Ken die met een hongerige blik naar Lisa staarde terwijl hij zijn broek uittrok. Ik probeerde de beelden uit mijn hoofd te bannen en ze verdwenen, even, om meteen weer terug te komen. 'Denk ergens anders aan,' zei ik tegen mezelf en probeerde mijn hoofd leeg te maken. Ik liet de gebeurtenissen van die dag aan me voorbij trekken en trachtte te ontdekken hoe ik in dit verlaten motel in de uitlopers van de Siërra Nevada was beland met een seksueel misbruikt kind. Stap voor stap leken de afzonderlijke gebeurtenissen een logisch verband te hebben, maar de reeks gebeurtenissen was als geheel complex en verwarrend, en niet te plaatsen in mijn normale, goed geordende bestaan.
Waarom was ik hier? Waarom had ik niet gewoon de politie gebeld, het kind overgedragen en daarmee basta? Ik had het probleem op iemand anders zijn bordje kunnen leggen. Maar dat zou de indruk wekken alsof ze er niet toe deed, alsof ze een voorwerp was, een zoekgeraakte trui of koffer, een brok vlees dat je weggooide. 'Gevonden voorwerpen? Ja, ik heb een kind gevonden. Hier, zorg jij maar voor haar. Ik ben een drukbezet man. Ik heb wel wat anders te doen.' Nee, dat kon ik niet. Hoe kon ik haar op die manier in de steek laten? Niet zoals Janet met ons ongeboren kind had gedaan. Ik moest steeds denken aan de tekst van 'Amazing Grace': 'Ik was de weg kwijt, maar nu heb ik de draad weer te pakken.' Ik had opeens iemand gevonden die me nodig had. Ik was bij machte om haar leven te redden. En dat was ik ook van plan. Ik zou haar ouders zoeken. Ik zou haar thuisbrengen. Ik zou geen toeschouwer zijn, dit keer niet.
Ik was even goed in staat om haar thuis te brengen als de politie, beter nog, daar was ik van overtuigd. Ik zou er evenveel tijd voor nodig hebben als zij. En ik zou er geen journalisten bijhalen. Ik zou haar niet een heleboel pijnlijke vragen stellen. Ik zou haar niet bang maken, wat zij beslist wel zouden doen. Ik zou haar tegen dit alles beschermen. Ze had me nog steeds nodig en ik ging haar niet opgeven omdat de zaak niet helemaal volgens plan verliep. Ik kon het nog rechtzetten. Ik had geleerd dat bijna alles weer op zijn pootjes terechtkwam, als je maar genoeg je best deed. Voor mij was het trouwens vrijwel zeker te laat om de politie te bellen. 'Als u haar naar huis wilde brengen, meneer Howard,' kon ik de rechercheur al horen vragen, 'waarom nam u haar dan mee naar dat motel? Wat voerde u eigenlijk in uw schild?' 'Bent u helemaal gek? Zie ik eruit als een kinderverkrachter?' 'Hoe ziet een kinderverkrachter eruit, meneer Howard?'
'U zei dat u haar thuisbracht, meneer Howard, maar hoe komt het dan dat u haar ergens heeft heen gebracht waar niemand haar kent?' Nee, het was veel te laat om de politie te bellen. Het zou te veel vragen oproepen. Ik zou verdacht worden. En wat zou er dan met Lisa gebeuren?'
'Je hebt nu geen logisch alternatief meer, Peter,' waarschuwde ik mezelf. 'Je zit eraan vast. Het is te laat om de politie te bellen. Je moet haar gewoon naar huis brengen, en dan kan niemand je ergens van beschuldigen.'
Ja, dat was de beredeneerde draai die ik eraan gaf. Maar in feite werd mijn doen en laten bepaald door mijn emoties. Ik was tegen een taak aangelopen die volbracht moest worden en waarover ik geen morele twijfels kende. In tegenstelling tot alle andere aspecten van mijn leven draaide het nu niet om regels, maar om recht. Ik had de kans om een onschuldig leven te redden, het enige juiste te doen. Zou Father Dozier dat niet van me verwacht hebben?
Voor haar had ik een gewapende man afgebluft. Hoe ze in mijn leven was gekomen, deed er niet meer toe. Ik had een taak op me genomen, een belangrijke taak, één waar ik helemaal in geloofde en die ik niet zou opgeven - ik zou haar niet opgeven. Hoe gek het nu ook mag klinken, ik moest en zou haar bij haar ouders afleveren, geen politieman, geen maatschappelijk werker. Nee, ik. Ik dacht na over de grijsharige man. Ik probeerde me zijn gezicht voor de geest te halen, de kleur van zijn ogen, zijn stem. Mocht hij een van haar ontvoerders zijn, dan had ik hem wél laten ontsnappen. Ik rolde me op mijn zij en deed mijn ogen open. De centimeters grote cijfers op de digitale klok stonden op 02:14. Ik moest hebben geslapen, maar zo voelde ik me niet. Ik legde een kussen over mijn hoofd en probeerde me op een ongevaarlijk onderwerp te concentreren, een vredig tafereel dat de gebeurtenissen van de afgelopen acht uren uit mijn gedachten zou verdrijven. Enige ogenblikken later duwde ik het kussen van mijn hoofd en keek opnieuw op de klok: 03:08. Ik was uitgeput, maar kon niet slapen en moest naar de wc. Ik liet me uit bed rollen, stommelde naar de badkamer en bereikte een minuut later, zonder ergens over te zijn gestruikeld, mijn bed weer.
Ik wou net tussen de lakens kruipen toen ik het geknerp van banden op het grindpad hoorde. Ik schoof het gordijn een stukje opzij, maar zag geen koplampen. Ik trok de gordijnen iets verder van elkaar. Het geluid van de auto kwam dichterbij. Ik liet mijn voorhoofd tegen de ruit rusten en trachtte iets te zien. Na een paar seconden kon ik de donkere vorm onderscheiden van een zwarte of donkerblauwe bestelbus die met gedoofde lichten over de oprit in mijn richting kroop.
Soms zijn we nog het bangste om ons belachelijk te maken. De neiging om te concluderen dat het geluid dat van beneden klinkt gewoon het huis is dat kraakt, dat de commotie bij de buren door de tv wordt veroorzaakt, dat de knal aan de overkant van de straat een sputterende uitlaat betreft, is overweldigend. Als jongen woonde ik naast een oude vrouw, mevrouw Schloscher. Op een dag hoorde ik haar schreeuwen, roepen, terwijl ik naar de televisie zat te kijken. Ik luisterde even, hoorde niets meer en nam aan dat ik me had vergist. Later hoorde ik dat ze was gevallen en hulp nodig had. Ze had om hulp geroepen en ik had er geen aandacht aan geschonken, omdat ik niet voor schut wilde staan. Zo had ik geleerd dat er wel ergere dingen zijn dan jezelf belachelijk maken. Ik aarzelde dan ook niet. Ik trok mijn broek aan en stak mijn blote voeten in mijn schoenen. Ik hoorde het busje precies voor mijn deur stoppen. Wat moest ik doen als het Ken of die grijsharige man was? Als ze me vanaf het restaurant waren gevolgd?
'Je bent paranoïde, Peter,' zei ik tegen mezelf. 'Je ziet spoken. Morgenochtend voel je je belachelijk.'
'Best,' wierp ik mezelf tegen. 'Liever morgenochtend een gezonde idioot, dan vannacht een rationeel slachtoffer.' Een wapen. Ik had een wapen nodig. Ik hoorde de schuifdeur van het busje ontgrendelen en openglijden. Ik keek de donkere kamer rond. Alles was ingebouwd of vastgeschroefd, behalve de lamp op het nachtkastje. De meeste motels hadden de losse schemerlampen vervangen door wandarmaturen, die moeilijker te stelen waren, maar het Belair niet. Misschien dat deze afgelegen plek een beter publiek aantrok dan de populairdere gelegenheden. De lamp bestond uit een keramieken voet van zo'n veertig centimeter lang, waarop een cilindervormige lampenkap prijkte van ongeveer vijfentwintig centimeter hoog. Ik stak mijn hand in de kap en schroefde de vleugelmoer los waarmee hij vastzat. Buiten op het grind hoorde ik voetstappen. Aanvankelijk weigerde het snoer los te komen, maar uiteindelijk slaagde ik erin de stekker uit het stopcontact te trekken. Gehaast wond ik het snoer om de lampvoet, vlak onder het peertje, en legde mijn hand om het windsel. De lampvoet was zwaar en ik hield hem als een knuppel in mijn hand.
Ik hoorde zacht gekras aan mijn slot. Over een minuut zouden ze binnen zijn. Indien ik achter de deur stond, zou ik die tegen me aan krijgen als ze hem opengooiden. Als ik ergens anders stond, was ik een makkelijk doelwit. Ik had iets nodig om te voorkomen dat de deur helemaal openzwaaide. Ik zette de lampvoet neer en plaatste de stoel tegen de muur achter de deur. Ik hoorde de knop omdraaien, geratel, maar het slot hield nog steeds.
Ik pakte de lamp en drukte me links naast de stoel, met mijn gezicht naar de scharnieren, ruggelings tegen de muur aan. Het gekras was opgehouden en het was nu helemaal stil. De lamp bungelde in mijn rechterhand. Een halve minuut lang gebeurde er niets en ik vroeg me al af of ze zich door het nachtslot hadden laten afschrikken. Ik liet de lucht ontsnappen die ik had ingehouden en op dat ogenblik begaf het slot het onder een plotselinge slag. De deur vloog open, dreunde tegen de stoel aan, sprong terug en werd weer opengegooid door verscheidene gedaanten die de kamer instoven. Omdat ik me nog steeds in de ruimte tussen de deur en muur bevond, konden ze me niet zien en renden ze langs me heen.
Zo te zien waren ze met z'n drieën. Toen de laatste me was gepasseerd, duwde ik de deur weg en sloeg de achterste indringer met de lampvoet. Ik weet niet wat ik had verwacht. Waarschijnlijk dacht ik dat het zou aanvoelen alsof je op een stuk steen sloeg, of dat het een doffe klap zou geven alsof je een biefstuk plat sloeg. Maar zo was het helemaal niet. Eerst voelde ik weerstand. Ik hoorde een knappend geluid en toen een ziekmakend gekraak als van een lepel die door een eischaal breekt.
Mijn slachtoffer zakte geluidloos in elkaar, ofschoon de lampvoet door de klap met veel lawaai brak. De tweede man draaide zich om en ik haalde nog een keer uit, een slecht gerichte klap die op zijn vlezige schouder afketste. Het verrassingselement was weg. Nu er geen reden meer was om me stil te houden, begon ik uit volle borst te schreeuwen: 'Politie! Bel de politie! Inbrekers! Help! Bel de politie!' Ik liep achterstevoren naar buiten en liet de indringers in de kamer achter. Eenmaal buiten weerkaatsten mijn kreten tegen het pleisterwerk van het motel. Omdat ik niet open en bloot wilde blijven staan, liep ik van de deuropening weg. Tussen mijn geroep door hoorde ik stemmen uit de kamer komen. 'Pak Ray beet, we moeten hier weg.' 'Waar is het meisje, Jimmie?' riep de tweede man. 'Kijk in de badkamer!'
Opeens floepte het licht in het verblijf van de manager aan en ik hoorde een man roepen: 'Wat is er aan de hand?' 'Dieven!' riep ik weer. 'Bel de politie! Bel de politie!' 'De hulpsheriff is al onderweg. De politie komt eraan!,' riep de manager terug.
'Ze is er niet!' siste een van de overvallers. 'Pak Ray bij zijn schouders.' 'Laat hem toch liggen.'
'Als hij zijn mond opendoet, kunnen we het schudden. Pak hem beet, we dragen hem naar buiten.'
Het drong opeens tot me door dat ik daar halfnaakt met een kapotte lamp in mijn hand stond, terwijl ik oog in oog zou komen te staan met twee mannen die misschien gewapend waren. Ik rende in gebukte houding de hoek van het motel om en verschool me daar. Ze sleurden de man die ik had neergeslagen naar buiten en gooide hem door de zijdeur van het busje, de deur waardoor Lisa en ik zouden zijn verdwenen als het anders was gelopen.
De hakken van de bewusteloze man trokken twee voren in het grind en hij belandde als een zak graan op de laadvloer van de bestelbus. Had ik hem vermoord? Was dit een van de ontvoerders van Lisa? Een handlanger van Eric? Dat moest haast wel.
De motor sloeg aan. Ze hadden hem met zijn neus in de richting van de basis van de u geparkeerd, met de schuifdeur naar mijn kamer toegekeerd. Met geraas van zuigers, remmen en gierende banden scheurden ze door het grind, over het gras tussen de twee zijvleugels van het motel door naar de hoofdweg.
Toen de bus de weg opreed, gilden de banden over het asfalt en ik rook de stank van verschroeid rubber. De koplampen flitsten aan toen hij in noordelijke richting over de hoofdweg verdween, maar ik kon het kenteken niet lezen.
Toen ze waren verdwenen kwam de eigenaar, een broodmager, kalend mannetje van ergens tussen de vijftig en de zeventig, eraan rennen. Ik tastte door de vernielde deur naar het lichtknopje. Het licht dat uit de kamer naar buiten viel, kleurde zijn naderende gestalte bleekgeel. Hij droeg een roodbruine wollen badjas die wel van een oude deken leek gemaakt. Deze was dichtgeknoopt over een witte katoenen pyjama die tot boven zijn enkels en ver over zijn polsen kwam. Achter de ronde glazen van zijn stalen bril leken zijn ogen te groot voor zijn hoofd.
'Wat is er aan de hand?' baste hij, toen hij het grindpad voor mijn kamer had bereikt. Hij beende langs mijn auto de stoep op en staarde me aan alsof ik een vandaal was die had besloten in z'n eentje zijn motel te vernielen. Zijn blik bleef rusten op mijn rechterhand waarin ik nog steeds de gehavende schemerlamp klemde. 'Wat heb je daar?' wilde hij weten toen hij de gebroken lampvoet opmerkte. 'Daar ga je voor dokken, als je dat maar weet!'
Ik wilde net gaan uitleggen dat ik het slachtoffer was, toen ik de sirene van een politieauto hoorde loeien. 'Zullen we wachten tot de politie er is, dan hoef ik niet alles twee keer te vertellen,' zei ik en leunde tegen de gepleisterde kamermuur. De politiewagen draaide de oprit op en reed recht op ons af. Het geluid van de sirene stierf langzaam weg. De agenten stapten uit zodra het voertuig tot stilstand kwam. Allemachtig, waar halen ze die kerels vandaan, vroeg ik me af. Komen ze uit dezelfde genetische koekjesmal? Blank, tussen de eenentwintig en dertig jaar oud, kort haar - de een blond, bijna stekeltjes, de ander iets langer donkerblond - de een blauwe en de ander grijze ogen, middelbare school, een opleiding van acht, tien, of als ze geluk hadden, vijftien weken toegespitst op lichamelijke fitheid. Daarna werd hun een insigne, een wapen, een knuppel gegeven en verteld dat ze wetten moesten handhaven die advocaten, rechters of het Hooggerechtshof niet eens pretendeerden te begrijpen. 'George,' zei de blonde met een knikje naar de manager. 'Wat is er aan de hand?'
'Moet je hém vragen,' zei hij naar mij wijzend. 'Sally heeft hem ingeschreven. Ik hoorde opeens gekraak en toen stond hij om de politie te roepen. Ik kijk uit het raam en zie een bestelbus over de oprijlaan wegscheuren, ze gingen ervandoor alsof de duvel ze op de hielen zat en hij stond daar met een vernielde schemerlamp in zijn hand. Nou weet je net zo veel als ik,' mopperde hij en keek me beschuldigend aan. 'Wat er gebeurd is...' begon ik, maar ik werd meteen afgekapt. 'Een ogenblik, meneer,' onderbrak de blonde me. Hij sprak 'meneer' uit op de manier waarop de meeste mensen het woord 'bijlmoordenaar' zouden hebben gezegd. 'Uw naam graag.' 'Peter Howard.' 'Adres?'
Ik noemde mijn adres, mijn telefoonnummer thuis, mijn faxnummer, mijn rijbewijs en bevestigde dat de auto voor kamer 20 op mijn naam stond. Ten slotte gaf ik hem mijn visitekaartje waarop stond dat ik algemeen directeur was van de Orayis Divisie van de NowSoft Corporation.
'Goed, meneer Howard, vertel maar wat er is gebeurd.' Vertel maar wat er is gebeurd. Wat zou ik zeggen? Ik wierp een vluchtige blik in de richting van Lisa's kamer. Het licht was uit. De kamer zag er verlaten uit. Als ik het hele verhaal wou vertellen, was dit het geschikte ogenblik. Ik keek naar de agent en herinnerde me, hoe ontoepasselijk ook, een geschiedenisles op de middelbare school. Toen Julius Caesar tegen zijn orders in naar Rome was teruggekeerd, maakte dat hem tot misdadiger. Toen hij de Rubicon was overgetrokken, was er geen weg meer terug. Toen Caesar dat punt bereikte, zou hij hebben gezegd: 'De teerling is geworpen.' 'Ik lag in bed,' begon ik. 'Ik werd wakker. Ik moest naar de wc. Toen ik weer naar bed wou gaan, hoorde ik een auto op het grind, maar het viel me op dat z'n koplampen gedoofd waren. Dat vond ik raar. Ik hoorde hem voor mijn deur stoppen en ik werd bang. Omdat ik niet van hier ben, vermoedde ik dat ze het weleens op mij konden hebben voorzien.
Ik hoorde ze komen en ze begonnen aan mijn slot te morrelen. Ik trok de lamp uit het stopcontact en ging achter de deur staan. Ze trapten hem open en renden naar binnen. Ik raakte een van hen met de lamp, hij viel neer. Toen haalde ik naar de tweede uit, raakte hem op zijn schouder, rende de kamer uit en riep dat er iemand de politie moest bellen. Ze pakten hun vriend op, die ik had neergeslagen, en reden weg. Meer weet ik niet.'
De blonde agent wierp een blik op zijn maat en wendde zich weer tot mij. Ik kende die blik. Die uitdrukking betekende: 'Ja hoor, meer weet je niet. M'n zuster. Vertel nog 's een sprookje.' De agent keek me strak aan en daagde me uit om te vertellen wat er in werkelijkheid aan de hand was. Maar dat deed ik niet. Ik hield mijn kaken stevig op elkaar. Als ik over kidnappers en vermiste kinderen was begonnen, hadden ze me in het gekkenhuis willen opsluiten, totdat ze Lisa hadden gezien. Vanaf dat moment hadden ze me waarschijnlijk voor een kinderverkrachter versleten. Ze zouden ervan gesmuld hebben om een directeur uit het welvarende Bay-district op te pakken voor een dergelijke smeuïge misdaad. Ze zouden alle krantenkoppen halen. En wat zouden ze met Lisa doen?
Daar kende ik het antwoord op. Ze zouden haar laten bekennen dat ik haar misbruikt had. Ze zouden haar net zo lang onder druk zetten totdat ze vertelde wat ze wilden horen. Aan dat soort wreedheden werden kinderen dagelijks blootgesteld door de politie en zogenaamde therapeuten. Maar deze keer niet. Trouwens, ik had de politie niet nodig om Lisa thuis te krijgen. Morgenochtend trok ik het telefoonnummer van haar ouders na en dan regelden we verder alles zelf. In de toestand waarin ik verkeerde, scheen me dat volstrekt normaal toe. Die betweterige agenten konden naar de hel lopen. Ik wendde mijn blik af. De teerling was geworpen. 'Zeg eens, meneer Howard,' begon de blonde, overlopend van beleefdheid, 'heeft u verdovende middelen in uw auto?' 'Nee.'
'Mogen we in uw kamer kijken?' 'Ga uw gang.'
'Bob,' zei de blonde tegen zijn maat, 'controleer jij de auto even.
Vindt u dat goed, meneer Howard?'
'Natuurlijk.'
Ja, ik kon ook zeggen dat ze naar de pomp konden lopen, dat ze een huiszoekingsbevel moesten halen, maar dan wisten ze zeker dat ik bij een drugsdeal betrokken was geweest die verkeerd was afgelopen, in plaats van een onschuldige gast die het doelwit was geweest van een stelletje bandieten. Aangezien ik geen drugs had, was het eenvoudiger om ze te laten zoeken. 'Mag ik de autosleutels?' vroeg de donkerblonde agent. 'Als u klaar bent met mijn kamer,' zei ik. 'Eén ding tegelijk. Ik wil erbij zijn.'
'Denkt u soms dat wij verdovende middelen neerleggen?' vroeg de blonde.
'Ik denk niks. Ik ken u niet. U kent mij niet. Ik ben slachtoffer van een gewelddadige overval en jullie doen alsof ik de misdadiger ben. Dat geeft me een ongemakkelijk gevoel. U vertrouwt me niet. Daarom vertrouw ik u niet. Dus doen we het samen. Begin maar met mijn kamer. Ga uw gang. U heeft geen sleutel nodig om binnen te komen.' Opnieuw wisselden de agenten een blik van: 'Die vent denkt dat-ie geweldig bijdehand is', maar toen gingen ze naar binnen. De controle duurde niet lang. 'Waar is uw tas?' vroeg de blonde. 'Die heb ik niet.' 'Scheerapparaat?' 'Heb ik niet.' 'Schoon ondergoed?' 'Heb ik niet.'
'Waar kwam u ook alweer vandaan?'
'Los Altos Hills, tussen San Jose en San Francisco.'
'Hoe ver is dat, een uur of drie, vier hiervandaan?' 'Zoiets, ja.'
'En u bent helemaal hierheen gereden zonder een scheerapparaat of een verschoning mee te nemen?' 'Dat klopt.'
'Zeker overhaast vertrokken. Wat was er zo dringend?'
'Ik moet iemand voor mijn bedrijf spreken over een heel belangrijk project. Dat kwam plotseling op.'
Wie wilt u hier bezoeken?'
'William Taylor.'
'Nooit van gehoord,' zei de blonde. 'Jij, Bob?'
'Ken ik niet. Waar woont hij?'
'Avery Road.'
'In welke plaats?'
'Oakdale.'
De blonde agent keek naar zijn collega die zijn hoofd schudde. 'George?'
'Ik weet niet waar hij het over heeft.' 'Weet u zeker dat het Avery Road is?' 'Volgens mijn informatie wel.'
'Er is geen Avery Road in Oakdale, meneer Howard, noch in de omgeving.'
'Weet u het zeker? Kan hij niet...?'
'Meneer Howard,' de donkerblonde agent, Bob, onderbrak me. 'Ik woon hier al m'n hele leven. Jack en ik zitten acht uur per dag langs de weg, dag in dag uit. Als er een Avery Road binnen een straal van dertig kilometer was, zou ik dat weten en anders Jack wel, of George.'
'Maar mijn cliënt wist het zeker, Avery Road, Oakdale.' 'Oakdale in Californië?'
Wat zegt u?' Natuurlijk lag het in Californië. Het moest wel in Californië liggen. Ja toch? Maar wacht eens, Lisa had de staat er niet bij genoemd. Ze had alleen maar Oakdale gezegd en ik had aangenomen dat het om Oakdale in Californië ging. Wat stom van me! Kleine kinderen hebben soms maar een heel geringe aardrijkskundige kennis. Toen ik een jaar of vier, vijf was, zeiden mijn ouders dat we met vakantie naar Canada gingen. Ze legden uit dat Canada een ander land was. Ik weet nog dat ik vroeg hoe de mensen in Canada er uitzagen. Hadden ze twee hoofden en vier armen? Ik had geen idee wat een land was. Lisa wist waarschijnlijk niet wat een staat was, in elk geval niet in welke staat Oakdale lag of dat ze in een andere staat was vastgehouden.
'Is er nog een Oakdale?' vroeg ik opgelaten.
De agenten keken elkaar aan met een uitdrukking die leek te zeggen: 'Tjonge, wat een slimme directeur ben jij.'
'U zult een kijkje moeten nemen bij de bibliotheek, meneer Howard,'
antwoordde Jack, nog steeds overlopend van beleefdheid.
'Er zijn er waarschijnlijk wel tien of twintig,' zei George, de eigenaar, met een woedende blik. 'Jeanette van het postkantoor zei tegen me dat ze voortdurend post krijgt voor allerlei andere Oakdales. Kan ik gaan, jongens? Hebben jullie me nog nodig?'
'Nee, George. Ga maar weer naar bed.'
Hij wou weggaan, maar draaide zich weer om. 'U moet dit betalen, als u dat maar weet!' zei hij.
'Waarom zou ik? Ik heb die deur niet ingetrapt. Dat hebben die dieven gedaan. Bel de verzekering maar.'
'Het is uw kamer. U bent verantwoordelijk. Trouwens,' zei hij met een blik op de agenten, 'u hebt niet het hele verhaal verteld. Volgens mij waren die lui bekenden van u. Het kost zeker honderd of tweehonderd dollar om die rommel op te ruimen. Dat ga ik niet betalen. Jack, zorg ervoor dat hij betaalt!'
'Ga naar bed, George, en laat ons ons werk doen,' beval de blonde agent. De manager zweeg even, snoof en beende met grote passen het omgewoelde gazon over. Jack keek me aan, maar ik reageerde niet. 'Laten we nu uw auto even controleren, meneer Howard, als u dat goed vindt.'
'Uitstekend,' zei ik en liep erheen om de kofferbak open te doen. Die controle duurde evenmin lang. Afgezien van een paar cd's, een paraplu, wat gereedschap, zes kaarten en de gebruikelijke rommel die je in een handschoenenvak verzamelt, was de auto leeg. 'Tevreden?' vroeg ik toen ze me de sleutels teruggaven. De blonde agent perste met een zuur gezicht zijn lippen op elkaar en wendde zich af. De bruinharige agent, Bob, aarzelde en deed toen een stap in mijn richting. 'Hoor 's, meneer Howard, laten we elkaar niet voor de gek houden. We zijn niet achterlijk. We doen dit werk lang genoeg om wat geleerd te hebben. U bevindt zich honderden kilometers van huis zonder koffer, zonder schone kleren, als enige in het hele motel en dan zouden er zo maar drie kerels, niet een of twee, nee, drie kerels midden in de nacht uw deur intrappen?
'En alsof dat nog niet genoeg is, staat u ze met een lamp in uw hand op te wachten? U werd toevallig wakker? U had toevallig net uw broek aangetrokken voordat ze inbraken? En ze stelen niets, gesteld dat u iets te stelen had? En u vertelt dat u bij iemand op bezoek gaat van wie we nog nooit gehoord hebben, die woont in een straat die niet bestaat. U slaat ons te laag aan, meneer Howard. U bent geen onschuldig slachtoffer. U verzwijgt een heleboel. Waarom speelt u geen open kaart, dan kunnen we zien wat we kunnen doen.' Wat moest ik zeggen? Welke feiten of bijzonderheden wist ik? Geen. Als ik de zaak probeerde uit te leggen zou alles honderd keer erger worden. En ze zouden Lisa van me afpakken. 'Het spijt me dat u me niet gelooft. Ik weet niet wat ik u verder nog moet vertellen.'
'Goed, meneer Howard, zoals u wilt. We maken proces-verbaal op. Als u nog iets te binnen schiet, bel dan even. Hier heeft u mijn kaartje. Jack, we gaan.'
'Ik kom,' riep de blonde agent zijn collega achternalopend. Hij negeerde mij straal toen hij me op weg naar de politiewagen passeerde. Ik duwde de deur dicht en deed het licht uit. Ik trok mijn sokken en overhemd aan, raapte mijn colbert en stropdas op en ging op bed zitten. Ik wachtte tien minuten, tot ik zeker wist dat ze echt weg waren, glipte toen naar buiten en klopte drie keer zacht op Lisa's deur. 'Lisa, ik ben het. Doe eens open,' fluisterde ik. Na een paar seconden hoorde ik het slot opengaan. Ze opende de deur op een kiertje, tuurde naar buiten en trok hem toen helemaal open. Ik glipte naar binnen en trok de deur snel achter me dicht. 'Geen licht maken,' fluisterde ik.
'Wat was dat? Waren zij dat?' vroeg ze met een van angst dichtgeknepen stem. Ze huilde niet. Waarom schreeuwt ze het niet uit van angst? Waarschijnlijk omdat ze haar elke keer als ze huilde straften, dacht ik. Omdat ze al het leven en normale in haar hadden geprobeerd tot zwijgen te brengen. Ik ging op een halve meter afstand voor haar op de grond zitten, zodat onze gezichten op gelijke hoogte waren.
'Het is goed, Lisa. Ze zijn weg. Je hoeft niet bang te zijn,' zei ik tegen haar. Je liegt, Peter, zei ik tegen mezelf.
'Ze zeiden dat ik nooit meer weg kon,' zei ze duidelijk doodsbang, maar nog steeds met droge ogen. 'Ze zeiden dat ze me zouden vangen als ik wegliep, en doodmaken. Ze laten me nooit gaan.' 'Dan moeten ze mij toch eerst tegenhouden.' 'Ze zeiden dat ze iedereen die mij hielp doodmaakten.'
'Het zijn laffe leugenaars. Je moet niet alles geloven wat ze zeggen. Ze zeggen van alles om je bang te maken, maar het is gewoon onzin.' Ik wist niet of ze me begreep of geloofde.
'Het is helemaal niet erg om bang te zijn,' zei ik zacht. 'Daar is niets verkeerds aan. Maar daarom hoeven we nog niet aan onze angst toe te geven. Zou jij naar Ken terug kunnen gaan? Zou je dat kunnen?' Lisa sloeg haar ogen neer en na een ogenblik keek ze me aan. 'Nee,' zei ze rustig en schudde haar hoofd.
'Zit er dan maar niet over in. Jij kunt niet terug en ik zorg dat ze je niet meenemen. Soms zijn we het allerbangst voor de dingen die we willen doen, die zijn nog het aller-moeilijkst. We willen iets doen, maar we durven het niet. We kunnen ook wat anders doen, maar we weten dat dat verkeerd is. We kunnen geen beslissing nemen. Maar wij hebben dat probleem niet meer. Jij weet dat je niet naar Ken terug wilt en ik weet dat ik je naar huis moet brengen. Zo simpel is het. We hoeven geen besluit te nemen. Dus dat maakt het een stuk eenvoudiger voor ons. Je mag best een beetje bang zijn, maar niet meer dan een beetje.' 'En als jij weggaat?' 'Nee, ik moet je naar huis brengen.' 'Waarom?'
'Ik heb je mijn woord gegeven. Ik heb het beloofd. En beloofd is beloofd.'
'Maar als ze je doodmaken?'
'Lisa, luister naar me. Ze krijgen je niet te pakken, zo simpel is het.
Het kan me niet schelen wat ze doen. Dat maakt me niet uit. Als jij niet naar huis gaat, ga ik ook niet naar huis. Zo liggen de zaken. We doen het met z'n tweeën, samen, wat er ook gebeurt. Snap je dat?'
'Laatje me niet alleen?'
'Nee.'
'Nooit?'
'Pas als je veilig thuis bent.'
Ze keek me lang aan met een onzekere, verwarde blik. Ze begreep het niet. Hoe zou ze ook kunnen? Ik wist niet eens zeker of ik het zelf wel begreep. Maar eigenlijk deed dat er niet toe. Begrip wordt vaak zwaar overschat. Ik had haar gezegd dat ik haar nooit in de steek zou laten, wat er ook gebeurde, en dat was belangrijker dan alle logica van de hele wereld. Ze sloeg haar armpjes om me heen, legde haar hoofd tegen mijn schouder en een paar minuten later sliep ze.