Brand in het bos
’Dat is helemaal mooi!’ zei Joe, toen hij de stofwolk in de verte zag verdwijnen. De ruiter was er zo snel vandoor gegaan dat geen van de jongens zijn gezicht had kunnen zien. Chet zei echter dat het niet de man was, die ze in het bos hadden gezien. Ze hadden met de val, die ze zo zorgvuldig hadden opgesteld, geen succes gehad, maar het initiatief was toch niet onbeloond gebleven. Er was weer een pijl met witte veren gevonden!
Frank, die de pijl maar al te graag aan een nader onderzoek wilde onderwerpen, riep uit:
’Laten we snel naar die pop gaan, anders is de pijl verdwenen!’
De jongens baanden zich met hun ellebogen een weg tussen de toeschouwers door, naar de plek waar de stropop in een groteske houding op de grond lag. De pijlen staken er nog steeds in als de stekels bij een stekelvarken.
Frank bukte zich en trok de pijl met de witte veren uit de pop. Nadat hij hem zorgvuldig bekeken had, wendde hij zich tot Joe met de woorden: ’Hij is precies hetzelfde als de andere pijlen met de witte veren.’
’En dat betekent,’ zei Chet, ’dat de boogschutter, die er net vandoor gegaan is, dezelfde man is, die in het bos op je geschoten heeft.’
'Misschien wel en misschien niet,’ zei Frank. ’Maar dat zal ik uitzoeken. En deze keer laat ik me door niets en door niemand tegenhouden!’
'Hoe wil je dat dan doen?’ vroeg Chet.
'We gaan weer terug naar het bos,’ antwoordde Frank, ’maar ditmaal blijven we er de hele nacht, dan kunnen we de omgeving zo lang in het oog houden als we willen. Ik geloof dat die steen met die verbogen pijl erop wel eens een ontmoetingsplaats zou kunnen zijn.’
’We nemen Pye en Terry mee,’ zei Joe. ’Dat wil zeggen, als Hank het goedvindt.’
’Zo gauw we terug zijn vraag ik het hem,’ zei Frank, ’Ik wil trouwens ook wel eens van hem horen of hij Ramirosigaretten rookt. Ik heb vergeten hem dat te vragen.’
Toen de jongens thuiskwamen, wreven ze hun paarden droog en daarna ging Frank naar Hank. De man stond bij de kraal een sigaret te roken. Frank legde hem uit wat de jongens van plan waren en vroeg of Pye en Terry met hen mee mochten.
’Nee!’ brulde de voorman. ’Je kan mijn mannen niet meenemen iedere keer als jullie weer eens een tochtje willen maken.’
Frank besefte dat het geen zin had nog verder met de koppige voorman te argumenteren. De jongen bracht het gesprek op sigaretten en vroeg welk merk Hank rookte.
’Ramiros,’ antwoordde de man en hij liep weg.
’Je ziet er uit als een kalf dat zijn moeder kwijt is,’ zei plotseling een stem. ’Wat heb je?’
Frank keek op en zag Terry aan komen lopen. In een opwelling vroeg de jongen aan de zingende cowboy wat hij werkelijk van Hank dacht.
’Ik vind hem knap lastig,’ antwoordde Terry. ’Maar hij is mevrouw Hardy heel toegewijd, als je dat soms bedoelt.’
'Bedankt,’ zei Frank, ’Ik zie je nog wel.’
De jongen ging regelrecht naar Ruth Hardy en vertelde haar het laatste nieuws over het Crowheadmysterie. Ze was het helemaal eens met Terry dat ze ten volle op Hank kon vertrouwen.
'Ik zal eens zien of ik hem ervan kan overtuigen dat hij Pye en Terry met jullie mee moet laten gaan. Ik wil niet dat jullie alleen gaan.’
Na het avondeten liet ze Hank bij zich komen. De jongens maakten dat ze weg kwamen toen de voorman binnenkwam. Hun tante nam hem apart in de woonkamer en deed de deur achter zich dicht.
Een half uur later kwam het tweetal weer tevoorschijn, Hanks gelaatsuitdrukking was nog hetzelfde. Maar toen hij met grote passen terugliep naar het slaapverblijf, kwam mevrouw Hardy op de jongens toe.
’Alles is geregeld,’ zei ze glimlachend.
'Bedoelt u dat Pye en Terry met ons mee mogen?’ vroeg Joe.
’Ze rijden morgen met jullie mee,’ antwoordde zijn tante. ’Hank wilde ze eerst niet laten gaan, omdat hij mannen te kort komt. Maar ik heb hem gezegd dat een dag er niet op aan komt, als we daardoor die moeilijkheden op onze ranch uit de weg kunnen ruimen.’
Het begon al te schemeren, toen Frank en Joe aan Pye en Terry ging vertellen wat de plannen waren voor de volgende dag. Ze waren allebei enthousiast bij het vooruitzicht van de tocht, vooral de Indiaan.
'Wij opsporen schurk op Indiaanse manier,’ zei hij.
’Hoe gaat dat dan?’ vroeg Joe.
'Gebruiken sporen van wilde dieren.’ Hij grinnikte. ’Hij ons dan niet vinden.’
’Hoe wil je wilde dieren zover krijgen dat ze dat voor ons doen?’ vroeg Joe lachend.
’Jij niet begrijpen,’ antwoordde Pye. 'Mij maken poten van wilde dieren van hout. Binden onder schoen. Lijken op pootafdrukken van echte dieren.’
De broers dachten dat Pye een grapje maakte, maar toen de jongens en Terry de volgende ochtend hun paarden stonden te zadelen, kwam Pye opgewonden naar hen toe gerend.
’Hier zijn dierenpoten,’ zei hij trots. In zijn handen hield hij vijf paar vreemd gevormde houten voorwerpen met leren riemen eraan. ’Beer, wolf, vos, poema, hert,’ wees hij.
De Indiaan gaf aan ieder van de ruiters een paar ’poten’. De reizigers hingen ze aan hun zadeltassen, die gevuld waren met voedsel en blikken tomatensap. Ieder van hen had een deken achter aan het zadel bevestigd. Even later ging het vijftal op pad.
Voor ze veel verder waren, zag Frank dat de Indiaan een boog en pijlen bij zich had. De wapens waren gedeeltelijk onder zijn lasso verborgen.
’Wat heb je daar, Pye?’ vroeg Frank, terwijl hij naar de boog wees.
’Mij meegenomen boog en pijlen die jullie hebben gemaakt,’ antwoordde Pye. "Misschien wij schieten.’
Net als bij de vorige tocht zwegen de ruiters toen ze eenmaal aan de lange rit begonnen waren. Eerst zong Terry nog een cowboyliedje, maar toen ze in de buurt van het geheimzinnige bos kwamen, werd ook hij stil.
Ze reden regelrecht naar de plek waar Frank de geheimzinnige ruiter gezien had.
’Hij is weer terug geweest!’ riep de jongen uit, terwijl hij afsteeg om de nieuwe hoefafdrukken te bekijken.
De hele plek was bedekt met afdrukken van de hoeven en het was duidelijk te zien dat het dier daar had stilgestaan en met zijn hoeven in de grond had gekrabd. Waar zou zijn berijder geweest zijn in de tijd dat het dier had staan wachten? Een verder onderzoek toonde echter aan dat de ruiter helemaal niet afgestegen was.
’Laten we maar eens kijken waar die afdrukken ons brengen,’ zei Joe.
Hij en Pye reden voorop, terwijl Frank, Terry en Chet één voor één achter hen aan kwamen. De dikke jongen keek angstig achterom, alsof hij bang was dat een geheimzinnige hand de achterste man uit de rij zou beetgrijpen.
De vijf ruiters volgden voorzichtig een platgetreden paadje en kwamen bij een gedeelte waar slechts weinig bomen en struiken groeiden. Even later kwamen ze aan de andere kant van het bos.
’Hier zag ik hem er vandoor gaan,’ zei Chet.
’En hier raken we zijn spoor weer bijster,’ verklaarde Frank met een onderzoekende blik op de hoefafdrukken.
De afdrukken van de paardenhoeven vermengden zich met de sporen van koeien. Even later waren ze door de honderden andere sporen niet meer te zien.
Maar de ruiters reden toch door in de hoop dat ze het spoor weer zouden terugvinden.
Plotseling hield Pye zijn paard in.
’Wat is er?’ vroeg Frank.
’Kijken. Boomtoppen!’ riep de Indiaan, met een angstige klank in zijn stem, uit.
’Dat is rook!’ riep Chet uit.
Op enkele kilometers afstand kringelde een blauwe rookpluim in de wolkeloze hemel omhoog.
’Een bosbrand!’ riep Terry.
Frank en Joe keken elkaar aan. Weer een tegenslag voor tante Ruth!