iBondage, vergeet het maar! Het is tijd voor punk!
The Sex Pistols maken van mij een man
Het is 1977, ik ben zeventien en ik mag Isaac Hayes niet goed vinden. Ik ben op de bovenste verdieping van een enorm groot kraakpand in Camberwell, zo'n beetje de minst gezonde buurt van heel Zuid-Londen, en beneden is een feestje aan de gang. Het is zondag vier uur 's ochtends en er zijn nog steeds zo'n honderd mensen in de kelder, dansend op de eerste twee elpees van The Ramones alsof hun levens ervan afhangen.
Hierboven liggen ongeveer twaalf punkers op de vloer; ze roken ongelofelijk zware wiet en knikken sullig naar het plafond. In een hoek staat een kleine platenspeler, die net Horses van Patti Smith heeft gedraaid. En omdat niemand aanstalten maakt om een nieuwe plaat op te zetten, snuffel ik door de stapel elpees die tegen de muur staat, vis er Live at the Sahara Tahoe van Isaac Hayes uit en zet hem op.
De plaat staat ongeveer acht seconden op als een middelgrote, wijnrode Doe Martens-laars hem uittrapt.
'Haal die troep eraf en zet The Stranglers op!' zegt een klein, vinnig meisje met bloeddoorlopen ogen en een geblondeerde hanenkam.'Disco is kut. Soulmuziek is voor fucking robots!'
En zo ging het ongeveer in 1977.
Punk was voor mij, net als voor velen van mijn generatie, een apocalyptische katalysator. Punk schudde me door elkaar, gooide me in de lucht en, als ik weer op de grond stuiterde, dwong me mijn ideeën te herzien over het leven, het universum en alles wat erin zat. Nou, in elk geval de platen die ik kocht en de kleren die ik droeg.
Ik hield precies anderhalf jaar van punk toen ik voor de eerste keer 'Beat on the brat' van The Ramones hoorde op een huisfeest in High Wycombe (een van die plattelandstadjes die een beetje dichter bij Londen wilden liggen). De volgende dag besloot ik me te transformeren tot Johnny Ramone. De voorgaande anderhalfjaar had ik rondgelopen met een slap hangend bloempotkapsel, jeans met smalle pijpen, gympies, een matrozenshirt en een (plastic) leren jack. Van de ene op de andere dag transformeerde ik van een neurotisch buitenbeentje in een veel te grote jas en een capuchon over mijn hoofd tot aan mijn wenkbrauwen (mijn elpees van Bob Dylan, Robert Wyatt en Dean Martin onder mijn arm meezeulend) in de personificatie van een punk uit de verpauperde New Yorkse wijk Bowery. Vertel me maar eens: hoe kon je niet verliefd worden op een band die zo'n schaamteloze minachting voor beschaving tentoonspreidde als The Ramones? De rechttoe-rechtaannummers konden alleen maar samengaan met die idiote zang (de tekst van hun nummer 'I don't wanna walk around with you' is vier regels, waarvan er drie hetzelfde zijn). Toen Joe Strummer, zanger van The Clash, The Ramones benaderde nadat hij ze in 1976 in Londen live had gezien, dacht hij dat de muziek van zijn band nog steeds te ruig was voor het opnemen van een plaat.'Ben je gek?' zei Johnny. 'Wij kunnen helemaal niet spelen, we klinken nergens naar. Als je wacht totdat je kunt spelen, ben je te oud om het podium op te klimmen. Wij zijn echt slecht. Maar het is fantastisch.'
In die tijd leefde ik echter al alsof iTunes was uitgevonden. Ik vind Frank Sinatra net zo belangrijk als The Sex Pistols, alhoewel niemand dat met mij eens is. In 1977 hield je ofwel van The Clash en The Sex Pistols, of je was de vijand. Maar kun je niet van alles houden? Ik wel.
Het is september en ik ben precies zes weken in Londen. Ik heb High Wycombe ingeruild voor de Chelsea School of Art en de Ralph West Halls of Residence iets ten zuiden van King's Road, tegenover Battersea Park. Het biedt een thuis aan tweehonderd studenten, die allemaal de een of andere vorm van kunst studeren op een van de grote kunstacademies in Londen en de meesten zijn voor de eerste keer in Londen. Mijn kamer in Ralph West is mijn heiligdom, een plek waar ik in mijn fantasie overal ter wereld kan zijn. Ik ben zeventien en muziek is het belangrijkste in mijn leven: belangrijker dan werk, seks, familie, kortom, alles. De nieuwe single van The Clash (we hebben in de nme gelezen dat het 'Clash city rockers' is) is het enige wat mij bezighoudt. Ik weet dat ik volgende week een of ander praktijkexamen heb, maar om eerlijk te zijn ben ik meer geïnteresseerd in het optreden van Throbbing Gristle waar ik zondag naartoe ga (op het eind werd het angstaanjagend: ze gebruikten gedroogd ijs en ik dacht dat ze ons gingen vergassen). De vorige avond zijn we voor het eerst naar de Roxy geweest en hoewel het niet memorabel was (er speelde een nietszeggende punkband die The Dickies eruit liet zien als Sham 69), was het zo opwindend als een optreden maar kan zijn. Mijn leven wordt gedefinieerd door punk: ik moet eigenlijk morgen wat doeken opspannen, maar ik ga liftend kaarten kopen voor het festival in de 100 Club (The Jam, Adam ft The Ants enzovoort).
Maar mijn heiligdom is geheel confessioneel en nadat ik een avond heb doorgebracht met Iggy Pop, The Ramones of de Talking Heads (ik herinner me een avond dat we in de kamer van Linda Shearsby hun elpee uit 1977 zes keer achter elkaar hebben gedraaid), sluip ik naar mijn kamer en draai Joni Mitchell, Steely Dan of Van Morrison. Ik schaam me niet, ik heb niet het gevoel dat ik mijn gabbers in de steek laat; voor mij is het heel natuurlijk. Mijn kamer hangt weliswaar vol met posters van The Sex Pistols, mijn hart is ergens anders, in California, de woestijn van Arizona, de westkust van Ierland... Notting Hill aan het einde van de jaren 50. Net voor het slapengaan lig ik daar en fantaseer ik over het leven dat in die nummers wordt bezongen, in de overtuiging dat mijn leven vol zit met dezelfde mogelijkheden.
Wat niemand zich van punk weet te herinneren, of durft toe te geven, was het feit dat we allemaal andere muziek ook goed vonden, en het kan dan wel gemakkelijk en leuk en cool zijn geweest om anders te beweren - 'Hallo, mijn naam is Dylan en ik ben van de planeet Jaar Nul en de eerste plaat die ik ooit kocht was 'Anarchy in the UK' - maar niemand van ons kwam al helemaal gevormd in Londen aan. We hadden allemaal bagage, iedereen had een kast vol met rammelende en ontbindende skeletten. Mijn skeletten bestonden uit zo'n 25 elpees van Frank Sinatra. Punk kan dan wel de uiting van rechteloos, jeugdig verzet zijn geweest die onze opstandige gevoelens opzweepte, maar het was ook een simpele uiting van de puberteit: we hielden ervan omdat we jong waren. Toen ik elke ochtend over King's Road naar school in Chelsea liep, zat mijn hoofd niet vol met anarchie, maar met hoop. Ik wilde dat muziek mij deed denken aan voorspoed en niet aan onderdrukking. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ik nooit iets met blues heb gehad.
Wat ik me het meest herinner over punk, was het geweld, waren de knokpartijen: met de rug tegen de muur gezet in een kerk in Beaconsfleld door een stel skinheads na een concert van een band die Deathwish heette; knokpartijen in de gang van The Marquee (bij alweer een optreden van The Jam, gingen we niet altijd naar The Jam?).
En een van die avonden herinner ik mij het beste. Het was op de toiletten boven in The Rainbow in Finsbury Park, ergens aan het einde van 1977; The Ramones denderden beneden door hun 'Blitzkrieg Bop'. En hierboven in de tamelijk rustige omgeving van het herentoilet was Sid Vicious klappen en een enkele trap uit aan het wisselen met een lid van The Slits (Viv, Ari, Tessa? Wie zal het weten? Ik niet). Ik probeerde met een relatieve nonchalance die bij elke rake klap heel snel minder nonchalant werd, vier pinten snel opgedronken, lauwwarm, veel te duur bier te lozen.
Ze waren binnengestormd toen ik net mijn rits openmaakte. Er werden wat onvriendelijkheden in oud Angelsaksisch uitgewisseld (de taal die het popmuzikantengilde gebruikte voordat ze het Londense accent ontdekten) die ertoe leidden dat beiden met een woestheid tegenover elkaar stonden die je normaal gesproken alleen ziet bij erg gepassioneerde of erg dronken lui. Ik kon niet zeggen welke benaming juist was en ik was al helemaal niet van plan dat te ontdekken.
0, mijn god, dacht ik, daar staat hij, in al zijn opvliegende glorie, het kenmerkende omhooggekamde kapsel, de grijns, het prachtige versleten motoijack, de jeans met smalle pijpen, het kapotgedragen shirt van Vivienne Westwood, de bloedrode grote laarzen... en heel snel zal hij mij opmerken.
Als je jong bent, zijn beroemdheden anders. Als je ouder wordt, kom je erachter dat ze net zo zijn als normale mensen, met dezelfde banale angsten en verlangens (alleen volgestouwd met grotere ego's en verwachtingen), maar in je jeugd kunnen beroemdheden onhandelbare iconen worden. Vicious was zo'n ster. Punkers kunnen dan wel publiekelijk afgeven op het sterrendom, maar voor ons waren ze sterren (ze waren ook sterren voor zichzelf, als je de waarheid wilt weten), met name als ze een van The Sex Pistols waren. Zéker als ze een Sex Pistol waren.
Ik had al eerder aan beroemdheden gesnoven: Adam Ant gooide ooit mijn bier om toen hij op weg was naar de rest van de Ants, die op het podium van de 100 Club stonden; een jaar eerder hielp ik als roadie bij een optreden van Generation X in de Nag's Head in High Wycombe; en de man die drumde op het nummer 'In Zaire' van Johnny Wakelin (nee, ik herinner het mij ook niet meer) woonde schijnbaar drie straten van mijn moeder af.
Maar dit was anders. Dit was Sid Vicious, een heuse angiy, en niet al te slimme, young man. Natuurlijk had ik gehoord dat hij een klootzak was (af en toe had hij de pech om over te komen als het stomme neefje van The Fonz, meestal als hij zijn mond opendeed), maar hij was wel de bassist, en ik gebruik de term opzettelijk, van de meest beroemde bende klootzakken van de westerse wereld. En hij stond een paar meter van mij vandaan.
Het gevecht ging in hoog tempo door. Het kwam geen moment bij me op om tussenbeide te komen. In mijn ogen zou dat overeenkomen met het plegen van zelfmoord. En dit bandlid van The Slits zag eruit alsof ze al slaand en trappend haar 'mannetje' kon staan in een ruzie, zelfs tegen een Sex Pistol. Ze zag er in elk geval uit alsof ze mij het licht uit mijn ogen kon slaan.
Plotseling was het allemaal voorbij en Sids ogen draaiden in mijn richting. 0, mijn god! Hij zou me zeker snel ontdekken, dacht ik (ik dacht een hele hoop die avond). Hij zou zeker zien dat ik fake was, een plastic punk van de kunstacademie die pas kortgeleden zijn elpees van de Tonto Expanding Head Band had weggegooid (die ik jaren later voor heel veel geld opnieuw moest kopen), met mijn broek met wijd uitlopende pijpen (die ik niet droeg).
Mijn angst was voelbaar. Zou hij me zien voor wat ik was, me vastpakken bij de revers van mijn zwarte leren (oké, oké, plastic) jas, me in de ogen spugen, me tegen de muur gooien, en me snuivend van afkeer vervloeken omdat ik ooit een elpee van Jackson Browne had gehad? Zou ik een fantastisch verhaal hebben om de volgende dag tijdens college te vertellen, of zou ik een nieuwsbericht in de tabloids worden? ('Vuilgebekte punker Sid scheert kunststudent uit Chelsea in nachtclubtoilet!') Nee, ik was niet beroemd, ik was alleen maar een paranoïde zeventien-jarige met puistjes, een raar kapsel, zonder uitstraling en een opgeblazen gevoel van eigenwaarde. Hij kende mij niet van Adam Ant. Nadat hij zich had losgerukt uit de klauwen van zijn tegenstandster, liep de grote Sid Vicious gewoon langs me heen en vervolgde zijn aangeschoten weg (lees: vermoeide en emotionele) om het einde van de eerste set van The Ramones te zien. Hij keek zelfs niet naar me, laat staan dat hij een oordeel over mij gaf.
Teleurgesteld? Dat was ik zeker.
The Pistols verwerden al snel tot karikaturen en ze komen slechts sporadisch voor op mijn atf 'All Time Favorites'-playlist van de punk. Dit is waarschijnlijk mijn meest vogelvrij verklaarde lijst, die alles bevat van de vroege Velvet Underground tot aan The Hives. Meningen zijn verdeeld over de oorsprong van punk, maar het grof geschut begon pas echt op 16 augustus 1974 in een schemerige bar in New York die cbgb heette. Toen liepen voor een klein publiek vier nerds van weinig woorden, afkomstig uit de buitenwijken van New York, het podium op: Johnny, Joey, Dee Dee en Tommy Ramone. Zij schreeuwden net zoveel naar elkaar als dat ze speelden, waardoor het concert een totale wanorde was. Ze werden echter snel beter en niet lang daarna werd het duidelijk dat ze een nieuwe bron hadden aangeboord.
In feite punk, dus.
Hiervoor had je The Velvet Underground (1966), The Stooges (1968), MC5 (1969), Jonathan Richman (de eerste elpee van The Modern Lovers was opgenomen in 1973, maar hij kwam pas vier jaar later uit), Richard Heil ('Blank generation' was in 1974 geschreven) en ten slotte Patty Smith met Horses (1975). De eerste elpee van The Ramones werd in 1976 uitgebracht, direct gevolgd door 'New rose' van The Damned (november 1976), The Sex Pistols ('Anarchy in the UK', november 1976), The Buzzcocks ('Spiral scratch', januari 1977) en The Clash ('White riot', maart 1977). Het punkgeslacht gaat dan verder met The Jam, atv, The Stranglers, Television enzovoort, tot aan de release van de single 'Hong Kong garden' van de duistere Siouxsie & The Banshees (die in mijn oren altijd klonk als een opgefokte reclame voor een bepaald ondernemend Chinees afhaalrestaurant) in augustus 1978. Punk werd toen opgevolgd door new wave, dat weer werd gevolgd door powerpop, vervolgens door mod (zielig!), 2-tone (briljant!), electropop en de cultus zonder naam (zo werden Spandau Ballet en Culture Club genoemd voordat ze gingen behoren tot de new romantics). Aan het eind van de jaren 80 was punk helemaal uitgedoofd. De nieuwe generatie bands had een honger naar succes die veel verder ging dan enig afgetrokken idealisme (typerend was dat 'Brass in pocket' van The Pretenders de eerste Engelse nummer 1 van de jaren 80 was).
Mijn punkplaylist telt 216 nummers. Hij is dus verre van compleet, maar bevat wel The Clash, The Buzzcocks, Generation X, Thomas Leer, Ian Dury, Spherical Objects, The Slits, alles van The Undertones tot The Gang of Four en van X-Ray Spex tot 999 (ik weet dat zij klote waren, maar Emergency is nog steeds een van mijn favoriete platen). Het probleem met punk is dat niet alles nog even mooi klinkt. In die tijd buitensporig opwindend en bijna fysiek (de openingsakkoorden van 'Complete control' van The Clash zijn waarschijnlijk de meest opwindende momenten die ooit op vinyl zijn vastgelegd, een roep om wapens die in de loop der jaren alleen maar is toegenomen), veel ervan klinkt alsof het in hokjes is verdeeld, bijna alsof het alleen bestaat in een tijdcapsule. Buiten die context vallen bands als atv, Chelsea, The Damned en The Saints, zelfs heel wat van The Jam als ik eerlijk ben, die leeg en gedateerd klinken. Bands als The Hives, The Libertines, The Strokes en Franz Ferdinand maken punk die geproduceerd is met technieken uit de 21e eeuw en met een gevoel uit de 21e eeuw (ingehouden, bewust, slim). In vergelijking daarmee klinkt punk uit het einde van de jaren 70 ouderwets en ondoordacht. Muziek die we als tiener horen, schijnt ons voor de rest van ons leven te vormen. En hoewel wij denken dat alles wat werd gemaakt toen wij op die leeftijd waren, altijd beter is dan wat daarna is uitgekomen (of daarvoor), denken de tieners van nu precies hetzelfde. Zij beweren dat de ouderwetse popmuziek, daar bedoelen ze alles mee wat tussen 1960 en eindjaren 70 is uitgekomen, 'onaf klinkt. In mijn oren klinken de Queens of the Stone Age niet beter dan Led Zeppelin, maar veel mensen denken van wel en waarom niet?
Ik hield van punk sinds mijn zestiende en in die tijd voelde ik waarschijnlijk meer passie voor die muziek dan ik ooit voor iets in mijn leven had gevoeld. Ik kleedde me als een punker, ik kocht punkplaten (honderden!) en ging naar een ontelbaar aantal optredens: The Damned en The Jam in de 100 Club, Elvis Costello £t The Attractions in de Nag's Head in High Wycombe, The Stranglers in de Rainbow, The Clash op het Rock Against Racism-festival in Victoria Park in Londen, The Ramomes in Aylesbury Friars, The Buzzcocks in de Hammer- smith Odeon, Chelsea, Generation X, X-Ray Spex, Public Image en zo kan ik nog uren doorgaan. Tegenwoordig kan ik er echter niet veel meer naar luisteren, omdat de platen te veel krassen hebben en overslaan. Het doet mij denken aan torenflats, in de bus in elkaar worden geslagen, tien kilometer naar huis lopen, bier bij het ontbijt en 's middags friet. Veel van punk doet mij herinneren aan arm zijn, het studentenleven, een buitenbeentje zijn. Punk produceerde sommige van de beste muziek ter wereld, muziek die zich van halverwege 1976 tot begin 1979 elke vijf minuten opnieuw uitvond en nog altijd... nog altijd is de lucht zwart, is de snelheid moordend, hebben de meisjes geblondeerd haar en heeft iedereen een hekel aan hun accent.
Nadat ik naar Londen was verhuisd, raakte ik al snel in de ban van de stad: waar alles lag, hoe alles met elkaar was verbonden (hoe kwam ik van Sloane Square naar Holloway Road?), waar iedereen woonde (John Lydon woonde in Chelsea, had ik gelezen, maar waar dan?)... Ik wilde over alle locaties alles weten. Waarom lag East Ham kilometers van West Hampstead? Waarom was Stamford Hill helemaal geen heuvel? Waar lag Abbey Road precies? (Ik was een van die Bowie-freaks die per se moest weten waar de foto op de hoes van Ziggy Stardust was genomen en nadat ik een paar maanden in Londen woonde, ontdekte ik dat hij was genomen in Heddon Street, een zijstraat van Regent Street.) Waar lagen al die plaatsen waar Ian Dury het over had? Hoe kon je helemaal één met punk worden als je de referenties ervan niet kende, als je niet wist waar Billericay Dickie over ging?
Londen werd geprezen in boeken, toneelstukken, films en gedichten, en niet in de laatste plaats in liedjes. Maar de stad heeft niet echt een eigen lied, iets wat kan worden vergeleken met 'New York New York' van Frank Sinatra, iets wat zo beeldend is als 'Paris in the spring' of 'Napoli' van Dean Martin. Liedjes over Londen zijn normaal gesproken geen momenten van openbaring; ze zijn eerder alledaags, sentimenteel, gezellig, een beetje Brits.
Aan het einde van de 19e eeuw zorgde het verschijnsel music-hall voor een opleving van liedjes over Londen, zoals 'Burlington Bertie from Bow' en 'If it wasn't for the 'ouses in between'. In feite hebben de meeste loftuitingen over Londen de kwaliteit van een muzikaal saluut, van 'Maybe it's because I'm a Londoner' tot aan 'Up the junction' van Squeeze. Er zijn ook andere geweest, liedjes zoals 'A nightingale sang in Berkely Square' (uit de jaren 20), 'London pride' van Noel Coward (populair tijdens de Tweede Wereldoorlog), 'Chim chim, cheree' en 'Portobello Road' (beide uit Disney-films), en natuurlijk het vreselijke 'Streets of Londen' van Ralph McTell. Maar het werd vooral aan de popmuziek overgelaten om een soundtrack te maken van de stad.
Aan het einde van de jaren 50 was Londen een magneet voor opkomende popsterren en de koffieshops in Soho, zoals 21, House of Sam Widges, Heaven Ö: Heil en Le Macabre werden het middelpunt van de Britse popcultuur. Slechts een paar fatsoenlijke liedjes over Londen stammen uit dat tijdperk. In het begin van de jaren 60 had het succes van The Beatles en de Merseybeat zo erg de aandacht van Londen afgeleid, dat de bands uit het zuiden deden alsof ze uit Liverpool kwamen om de aandacht van platenmaatschappijen te trekken.
The Kinks veranderden dat.
Meer dan The Beatles, The Stones of The Who hebben The Kinks een voortdurende associatie met de hoofdstad. Zanger en songwriter van de band, Ray Davies, bracht zijn kinderjaren door in Muswell Hill en veel van de nummers van The Kinks gaan over de stad. Wat te denken van 'Dedicated follower of fashion' (dat naar mijn mening in elke 'eigenzinnige' jeanszaak in Soho moet worden gedraaid), 'Berkeley Mews', 'Willesden Green', de elpee Muswell hillbillies uit 1971 (op de hoes staat een foto van de band die in de Archway Tavern in Holloway zit te drinken), 'See my friends' en natuurlijk de klassieker 'Waterloo sunset'. Sommigen zeggen hierover dat het dé typische plaat over Londen is en een liedje dat zich vanwege de ontroerende sfeer en de kracht kan meten met 'Lullaby of Birdland' of 'Under the bridges of Paris'. Davies schreef het nummer als herinnering aan de tijd dat hij als jongetje in het St. Thomas Hospital lag, tegenover de Houses of Parliament'Twee verpleegkundigen reden me in een rolstoel op het balkon, waar ik de Theems kon zien. Dat was een erg poëtisch moment voor mij. Sinds die tijd is dat mijn centrum (geweest).'
En dan had je natuurlijk ook 'swinging Londen', die korte periode halverwege de jaren 60 dat Londen de meest populaire plek ter wereld was. Opeens had de hoofdstad status. En daar hoorden ook nummers bij: 'Itchycoo Park' van The Small Faces, 'Play with fire' van The Rolling Stones en 'The London boys' van David Bowie. Onvermijdelijk waren er ook bands die op die rijdende trein wilden meeliften, denk maar aan 'England swings' van Roger Miller en 'Finchley Central' van The New Vaudeville Band.
Vervolgens werd Londen tijdens de punk het centrum van de popmuziek. De cultus was geboren in Londen en de stad werd een metafoor voor de hele beweging: stedelijke verpaupering, anarchistische mode, geweld in achterafstraatjes, snelle drugs en rare kapsels. De stad werd vaag mythisch, een honingpot van de toekomstige grootheden van de punk: Paul Weller van The Jam was zo geobsedeerd door de stad dat hij van Woking naar West End reed, alleen maar om het verkeer op te nemen (een van de eerste nummers van de band heette 'Sounds of the street' en de eerste twee elpees zijn zo slecht geproduceerd dat ze niet beter klinken dan Oxford Circus in de spits). De fixatie van de groep op de stad kwam tot uitdrukking in 'Down in the tube station at midnight', 'In the city', 'A bomb in Wardour Street' en het vreselijke door bassist Bruce Foxton geschreven 'London traffic' ('... going nowhere', goed gedaan, Bruce!). Alle nummers zijn kiekjes van het ruige stadsleven. Popmuziek heeft altijd de stedelijke sluier nodig gehad om cool te zijn, hoe kon je anders een punker uit een marktstadje zijn of een mod uit East-Anglia? Een van de basiskenmerken van punk was herontdekking. Toen we in Londen aankwamen, wilde niemand van ons toegeven dat we in feite waren opgegroeid in Henley of Swindon. En Woking? Alsjeblieft...
The Clash vond het ook belangrijk om over Londen te schrijven. Vaak schreven ze over niets anders, maar zij concentreerden zich op Notting Hill en alles wat daar ten westen van lag. De poparcheoloog John Savage noemde The Clash 'virtueel een conceptalbum over North Kensington en Ladbroke Grove', met daarop 'White riot', 'London's burning', '48 hours' en de rest. Voordat ze niet lang daarna hun bezorgde blik richtten op het Midden-Oosten, Zuid-Amerika en elke opkomende stalinistische staat die ze konden vinden, was Londen een tijdlang hun wereld en de stad vormde ook de inspiratie voor twee van hun beste nummers: 'White Man (in Hammersmith Palais)' en 'London calling' (waarover Joe Strammer zei: 'Ik wil dat het klinkt als een overtrekkende mist over de Theems').
De Gilbert ft Sullivans van de punk konden de stad niet met rast laten en allemaal - Ian Duiy, Elvis Costello, Jimmy Pursey en iedereen die nummers schreef in Chelsea, Bethnal, Londen (en zelfs 999) - hadden ze het gevoel dat ze iets moesten zeggen over die klotestad.
En toen kwam Madness. De meeste goede popmuziek heeft iets melancholisch over zich en de lofliederen van Madness op het noorden van Londen zijn hier geen uitzondering op. 'Our house','Grey day' en 'Cardiac arrest', in feite al hun nummers, roepen de hoogte- en dieptepunten op van het leven in de grote stad. Hun nummers zijn zowel euforisch als melodramatisch. Vreemde kleine verhalen over ellende die zich uitspreidt over Camden Town, de achterbuurten van Somerstown en de velden van Hampstead Heath. Madness was de volkomen alledaagse popgroep en hun Londen is vol met grijze luchten en dubbeldekkers, kleine criminelen en barkrukfilosofen. Hun nummers zijn scherpzinnig, excentriek en vaak ontstellend lomp, net als de inwoners van Londen zelf.
West End werd halverwege de jaren 80 weer trendy, toen de verjonging en verbetering van Soho samenviel met de stijlcultuurobsessie met de popmythologie van de jaren 50 en 60. Dit bereikte zijn hoogtepunt in de film Absolute Beginners, de vreselijke poging van Julien Temple om weer het Soho te creëren van hippies, beatniks en cappucinokids. Dit onophoudelijke najagen van een mythe kwam ook tot uitdrukking in coffeeshops, stijlbladen, nachtclubs... en nauwelijks goede nummers over Londen. Als je toch iets uit die periode naar voren moet halen, dan is het wel de lang vergeten band Boys Wonder. Zij schreven het enige goede nummer over Londen, maar ze werden nooit bekend, in feite de perfecte metafoor voor die tijd. Het enige echt goede nummer over Londen uit de jaren 80 blijft 'West End girls' van de Pet Shop Boys (het beste nummer dat de stad eert als de hoofdstad van de nachtelijke glamour is ironisch gezien 'Street life' van Roxy Music uit 1973, toen Londen allesbehalve cool was).
Nep-cockney is een halve eeuw de taal geweest van de britpop, geëxploiteerd door sterren als David Bowie, Steve Harley van Cockney Rebel en Brett Anderson van Suede (en niet te vergeten Dame Mick Jagger, wiens ongeloofwaardige, aanstellerige uitspraak van het Cockney nog steeds een van de grootste uitvindingen van eind 20e eeuw is). Maar tijdens de hoogtij-jaren van de britpop (grofweg van 1994 tot 1996) was een van zijn beste exponenten Damon Albarn van Blur, die in een achterbuurt woonde en een voorliefde had voor hondenraces en kermissen. En terwijl de meeste mensen de beste herinneringen uit die tijd hebben aan 'Wonderwall' van Oasis, is 'Parklife' van Albarn - de ultieme ironische loftuiting van de knapencultuur in Londen - de meest kenmerkende plaat van die tijd.
De huidige keizer van het Londense Engels is Mike Skinner van The Streets, de hofdichter van de straat die terecht wordt geroemd van Elephant&Castle tot aan Seattle. De wereld die Skinner beschrijft, een chauvinistische wereld vol met drugs, drank, Sky TV, mobiele telefoons en fastfood, gaat niet per se over Londen, hij kan in elke Engelse stad worden gevonden.
Dat er maar zo weinig nummers over de metropool worden geschreven, komt misschien omdat er geen enkel homogeen beeld van de stad bestaat, of omdat alle oude beelden overbodige clichés zijn. Het hedendaagse Londen is gewoon een van de uitdijende steden, een Dickensiaans themapark zonder eigen cultuur, een stad vol opgedeelde bevolkingsgroepen en een stel McDonald's, zoals elke westerse stad. Jarenlang was rap de enige uit Londen afkomstige muziek met een lokaal karakter, maar dance is nu zo globaal dat het ouderwets lijkt om te zingen over het goede oude Londen.
Dus ik denk dat 'London calling' het ultieme lied over Londen is, tenzij je Ralph Teil aan je playlist wilt toevoegen.